de metafysische bloeiperiode
In de bloeiperiode van de mystieke tempels in het oude Egypte heeft de Universiteit van Christus machtige metafysische wijsheid kunnen doorgeven.
De tempel van Isis in het oude Egypte
De metafysische weg naast het geloof in God
Het oude Egypte heeft een grote bloeiperiode gekend met mystieke tempels en de bouw van de ‘piramide van Gizeh’.
In de tempels van Ra, Ré, Luxor en Isis onderzochten de priesters de wetten van leven en dood.
Tijdens hun geestelijke uittredingen dachten ze machtige kennis te ontvangen van hun goden.
In werkelijkheid waren het de meesters van de Universiteit van Christus die door het inspireren van deze tempelpriesters het contact tussen de aarde en het hiernamaals gestalte gaven.
Naast het brengen van een geloof in God door Mozes en de profeten bouwden de meesters in het oude Egypte aan de metafysische weg om ons een beeld te geven van onze kosmische ziel.
De meesters brachten het geloof als houvast voor de mens op aarde om zijn gevoelsgraad te verhogen.
Maar ze wisten vooraf dat de mens er kerkelijke vertelsels van zou maken die tot dogma’s zouden verzanden en daardoor niet meer tot hogere kennis konden leiden.
Daarom inspireerden ze vele mensen die bereikbaar waren om aan de directe geestelijke bewustwording via de metafysische weg te beginnen.
In het oude Egypte heeft die weg een hoogtepunt in de geschiedenis beleefd.
Tussen leven en dood
Door het boek ‘Tussen Leven en Dood’ ontving Jozef Rulof een beschrijving van het mystieke leven in de tempels van het oude Egypte.
In dit boek wordt een vorig leven van Jozef als tempelpriester Dectar beschreven, die bijna vierduizend jaar geleden leerling-priesters opleidde.
Hij leerde hun hoe ze hun gedachten konden onderwerpen aan hun strenge wil om geen speelbal te worden van de gedachten van een ander.
Hun gedachten mochten alleen vertolken wat ze werkelijk waarnamen door een directe gevoelsverbinding met het leven, want in de tempels werden geen eigen fantasieën geduld.
Onfeilbare genezers
Dectar was een groot genezer.
In het oude Egypte zuiverden de priesters een wond met kruiden en genazen ze ziekten door hun concentratie en het geven van hun levensaura.
Ze legden hun wil op aan ziekten, net zoals ze hun wil konden opleggen aan een vogel in de vlucht.
Ze dwongen het zieke lichaamsdeel aan de harmonische werking van het geheel deel te nemen, of stelden het tijdelijk buiten werking om te genezen.
Minstens dertig jaar duurde de tempelstudie, en dan waren de priesters ook genezers.
Ze brachten zelfs operaties tot stand waarbij ze gezwellen in korte tijd onder het schedeldak verwijderden, alsof ze de kunde en kennis van de huidige tijd bezaten.
Achter de godin van steen
De priesters traden uit hun lichaam, van het hiernamaals wisten ze echter heel weinig.
Ze dachten de wijsheid te krijgen van de godin van de tempel.
Maar achter die godin leefden de meesters, die op deze wijze de wijsheid doorgaven dat er geen dood was en dat de ziel reïncarneerde.
Voor de Egyptenaren was zelfs een stuk steen al een godheid.
Ze aanbaden vele goden en begrepen dat alles een deel van God was, maar ze bleven vastzitten aan de stoffelijke vorm omdat hun gevoelsgraad nog afgestemd was op de materie.
Amenhotep
Er waren honderden priesters, maar slechts eens in de honderd jaar werd er een priester geboren die genoeg gevoel had om bij een uittreding ook bewust nieuwe wijsheid te kunnen doorgeven aan de tempel.
Die priester werd de ‘Groot Gevleugelde’ genoemd, omdat hij zich in het astrale leven kon verplaatsen als een vogel.
Een priester kon die hoogte slechts bereiken indien hij in vorige levens al aanzienlijke kennis van de occulte wetten had verworven.
Zo beschrijft het artikel ‘de eerste priester-magiër’ twee vorige levens van de Groot Gevleugelde Amenhotep.
Toen hij in het oude Egypte reïncarneerde, bracht hij daar de hoogste wijsheid voor die tijd en kon hij zijn metafysische studie afmaken.
Bloeiperiode
Wanneer een Groot Gevleugelde geboren werd, kwam de tempel tot bloei.
De priester trad uit zijn lichaam en werd in het hiernamaals opgewacht door een meester van het licht.
Die verklaarde de priester de wereld waarin hij terechtkwam.
De priester sprak dan tijdens de uittreding tot de aanzittende medepriesters en gaf hen door wat hij ontving.
Op aarde werd die wijsheid opgetekend en in hiërogliefen vastgelegd.
Soms zorgden de meesters niet alleen voor wijsheid, maar brachten ze ook fysische verschijnselen tot stand zoals de directe stem.
Dan hoorden de aanzittenden een stem buiten het medium om.
De meesters lieten de aanzittenden zo horen hoe het astrale leven zich kon verstoffelijken.
De ontvangen wijsheid werd gesymboliseerd in hiërogliefen.
Hierdoor werd de kennis voor oningewijden onbegrijpelijk gemaakt en zo voor ontheiliging behoed.
Vele priesters waren teken- of schildermedium en konden voor het maken van hiërogliefen geïnspireerd worden.
Tuchtmaatregelingen tegen fantasie
Er leefden maar enkele grote mediums in die tijd, de rest kon die hoogte niet bereiken.
Elke priester hoopte echter een Groot Gevleugelde te worden, omdat die als een godheid vereerd werd.
De wens is de vader van de gedachte, en hierdoor gingen vele priesters verder dan ze aan werkelijkheid waarnamen.
Ze fantaseerden dat het een lieve lust was.
De hogepriesters stelden tuchtmaatregelen in om die verbeelding te beteugelen.
Wanneer een priester op fantasie betrapt werd, kreeg hij een kastijding.
Bij ernstige overtredingen was er geen pardon meer, en moest de priester zijn gaven bewijzen door het gevecht met wilde dieren aan te gaan.
Als hij het dier niet onder controle kreeg, bleek hij niet voldoende gaven te bezitten, wat hij met de dood moest bekopen.
De hogepriesters volgden op astrale wijze alle leerling-priesters, zelfs wanneer die sliepen, om vast te stellen of de wetten van de tempel overtreden werden.
De hogepriesters konden zien wat alle priesters gevoeld en gedacht hadden, en velen vielen zo door de mand.
De strenge tucht heeft meegewerkt aan de opbouw van de tempel, door in de bloeiperiode de ongebreidelde fantasie buiten de deuren te houden.
Het verval van de tempels
Maar vele priesters waren niet opgewassen tegen de spanning van het tempelleven.
Ze zochten naar middelen om hun leven te vergemakkelijken en aan de astrale discipline te ontkomen.
De hulp die hiervoor nodig was, trokken zij zelf aan.
In de duistere sferen van het hiernamaals leefden ondertussen voldoende priesters die hun fantasie met de dood hadden moeten bekopen.
Vooral in de perioden dat er geen Groot Gevleugelde in de tempel was, kregen deze duistere krachten hun kans.
De zittingen van de hogepriesters gingen door, al was het maar om te horen wanneer de volgende Groot Gevleugelde geboren zou worden.
Maar ondertussen beproefden vele priesters hun kans, en fantaseerden ze in uitgetreden toestand de geweldige wijsheid die hen groot zou maken.
Doordat deze priesters geholpen werden door hun duistere soortgenoten in het hiernamaals, konden ze machtige verschijnselen tot stand brengen.
Hierdoor gingen zelfs de hogepriesters twijfelen.
Onder het mom van een heilig éénzijn om de Groot Gevleugelde aan te trekken, beleefden priesters het lichamelijke éénzijn met uitverkoren priesteressen.
De duistere priesters in het leven na de dood werkten hier graag aan mee, omdat ze op die wijze hun hartstocht konden uitleven.
Vele priesters werden door hen bezeten, en de duisternis in de tempel nam toe.
Zwarte magie
Toen ook de hogepriesters de duisternis niet meer konden beteugelen, werd de witte magie zwart.
De meesters van het licht trokken zich terug, omdat ze deze duisternis niet wilden steunen.
Op dat moment kregen de priesters alleen nog ‘hulp’ van de duistere priesters in het hiernamaals, en die konden zich nu volop uitleven in hartstocht en geweld.
Terwijl de priesters op aarde vroeger hun concentratie gebruikten om het stoffelijke lichaam te genezen, wenden ze nu hun magische krachten aan om het stoffelijke lichaam van hun tegenstanders te vernietigen.
Zij konden op afstand doden door de levensadem van hun slachtoffer te vergiftigen of vitale organen te vernietigen.
Tenslotte overwonnen de priesters ook de farao, en heel Egypte was nu in hun macht.
Een groot leger van duistere astrale priesters hielp hun materialisaties en dematerialisaties tot stand te brengen.
Er werden stenen gegooid die uit het niets opdoemden, tafels en uiteindelijk halve tempels werden van hun zwaartekracht ontdaan en zweefden in de lucht.
Priesteressen werden stoffelijk en astraal verkracht, niemand was nog veilig voor de zwarte magie.
Heel Egypte verviel in duisternis, en hun machtige cultuur doofde uit.
De ene na de andere priester ging er zijn ondergang door tegemoet, en zo bleef er van de geestelijke gaven niets meer over.
Het halt van de gevoelsgraad
Elke tijd heeft zijn mogelijkheden en beperkingen.
Toen de meesters hun wijsheid doorgaven aan de tempels van het oude Egypte, wisten ze dit vooraf.
Ze maakten gebruik van de mogelijkheden van die tijd om datgene te schenken, wat de mens op dat moment kon verwerken.
De tempels ontvingen door de Groot Gevleugelde een wijsheid, die boven de gevoelsgraad van de meeste priesters lag.
Het gevoelsleven van de meeste priesters en mensen uit het oude Egypte was nog afgestemd op het land van haat en hartstocht en geweld.
Hierdoor zou na verloop van tijd wit, zwart worden.
Bovendien was de wijsheid die de meesters konden doorgeven beperkt door het bewustzijn van de Groot Gevleugelde, die op zijn beurt weer deel was van de tijdsgeest en de cultuur.
Er waren nog vele goden die aanbeden werden, en de hogepriesters waren nog niet klaar om al het leven te dienen.
De erfenis van de tempellevens
In de bloeiperiode van de tempels konden heel wat priesters bouwen aan concentratie, innerlijke kracht en astrale wijsheid.
Ze dienden niet alleen voor die tijd, maar ze namen die krachten ook mee naar hun volgende levens.
Wanneer ze daarna hun gevoelsgraad verhoogd hadden, konden ze die krachten ten dienste stellen van de geestelijke bewustwording van de mensheid.
Daarom zien we in hun volgende reïncarnaties de grote priesters uit het oude Egypte terug, die zich dan manifesteren als Rudolf Steiner, Madame Blavastsky, Galileï, Socrates, Plato, Ramakrishna, Mary Baker-Eddy, enz.
Zij brachten tijdens hun laatste leven op aarde wijsheid, wetenschappen en kunst, waartoe ook Bach, Beethoven, Mozart, Rembrandt en meester Alcar als Anthony van Dyck behoorden.
Zij dienden de Universiteit van Christus en droegen hun steentje bij om de mensheid naar een hogere gevoelsgraad en bewustzijn te stuwen.
In de Eeuw van Christus werden zij opgevolgd door het laatste medium van de Universiteit, Jozef Rulof.