Evolutie in het water

van cel tot zeeleeuw

Door de stuwing van de ziel groeide haar lichaam van cel tot een zeeleeuwachtig organisme en daardoor ontstond haar persoonlijkheid.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.

Verdichting tot stoffelijke materie

Hoe is de eerste stoffelijke materie ontstaan?
Het artikel ‘onze eerste levens als cel’ beschrijft hoe de ziel eerst alleen een geestelijke cel heeft beleefd.
Op het moment dat de eerste zielen zich afsplitsten uit de eerste planeet, bestond die planeet uit geestelijke substantie.
Het eerste cellichaam van de individuele zielen was nog puur geestelijk, het bestond uit hetzelfde ijle plasma als de planeet.
Toen de eerste zielen als volwassen cellen aan hun eerste voortplanting begonnen, kwamen ze als twee geestelijke cellen tot eenheid.
Ze splitsten een kleine geestelijke substantie van hun cellichaam af, en gaven dat aan elkaar.
Samen vormden ze zo hun eerste kinderen, hun eerste vrucht.
Op dat moment beleefden ze hun eerste ervaring van voortplanting, van baring en schepping.
Om hun vrucht heen kwam een vliesje.
Dat vliesje was de eerste aanzet voor wat stoffelijke materie genoemd kan worden.
De ziel heeft door deze ervaring en vele volgende ervaringen haar geestelijke substantie kunnen verdichten tot een stoffelijke wereld.

Van cel tot zeeleeuw

Elk nieuw leven van de ziel gaf meer ervaring, meer verdichting, meer verstoffelijking.
Door het beleven van die stoffelijke vorm verruimde ook het embryonale bewustzijn en gevoelsleven.
Door celdeling, uitdijing en verdichting bouwde de ziel zo haar verstoffelijkte lichaam eerst op tot een bolvormig wezentje met een staartje om zich voort te bewegen.
Elk leven kon zij ietsje verder bouwen door de ervaring die zij in het vorige leven had opgedaan.
Na vele levensgraden leek haar lichaam op een visje, dat door het water zwom.
Om in dat water te kunnen ademhalen, vormde ze kieuwen.
De restverschijnselen van die kieuwen kunnen in het huidige stadium op aarde nog waargenomen worden tijdens de groei van het embryo in de moederschoot.
Op aarde dijen we uit van een cel tot een volwassen menselijk lichaam in minder dan twintig jaar.
We herhalen dan supersnel waar we tijdens onze stoffelijke evolutie miljoenen jaren over deden.
Om ons in het water sneller voort te bewegen ontwikkelden we zwemvliezen.
Orgaan na orgaan kwam tot stand door de stuwing van onze ziel om onszelf te evolueren, om onze levensvorm te verruimen en te verdichten in het water van de eerste planeet.
We ontwikkelden onze zintuigen om het leven buiten onszelf stoffelijk te kunnen aanvoelen.
Om ons eten te kunnen bevoelen, vormden we smaakpapillen en een tong.
En we schiepen ons gehoor om de trillingen die tot ons kwamen te interpreteren.
Maar hoe kwamen we aan twee ogen, want één oog was toch genoeg om de wereld te aanschouwen?
Doordat de vrucht reeds bij de eerste voortplanting bestond uit twee helften van twee cellichaampjes, zijn vele eigenschappen dubbel uitgebouwd, zoals onze twee ogen.
Daarom kan er uiteindelijk een ‘moederlijk’ linkeroog onderscheiden worden van een ‘vaderlijk’ rechteroog.
De ziel vormde leven na leven zowel de inwendige organen als de uitwendige lichaamsdelen door haar stuwing om haar stoffelijke vorm te laten groeien.
Zo ontwikkelde ze ook de geslachtsorganen, om de werking van het moederschap en vaderschap te verdichten.
Op de eerste planeet bereikte ze in zeven graden van evolutie de hoogste stoffelijke vorm die vergeleken kan worden met de huidige zeeleeuw op aarde.
Maar op die planeet was dat lichaam nog op het waterleven ingesteld, de ziel had voor het landelijke leven nog geen ademhalingsorganen ontwikkeld.

De vorming van onze persoonlijkheid

De ziel is stuwend om zich te evolueren.
Door die stuwing verruimt en verdicht zich haar lichaam.
Door de beleving van het stoffelijke organisme in elk van haar miljoenen levens zal de persoonlijkheid van de ziel zich gaan vormen.
Hierdoor zullen we ons uiteindelijk persoonlijk bewust worden van de basiskrachten waarmee onze ziel ons stoffelijke bestaan vormgeeft en ons telkens doet reïncarneren.
In het water begonnen we stoffelijk voedsel tot ons te nemen.
Hiertoe waren we in staat, omdat het water zich ondertussen gevuld had met vele dierlijke organismen.
In ons lichaam ontwikkelde zich de gewaarwording van honger.
Het zoeken naar eten gaf ons bewustwording.
We vergaarden kennis waar het eten te vinden was, en hoe we ervoor konden zorgen dat onze honger steeds gestild werd.
Dit was onze eerste vorm van kennis, het begin van het denken.
Hierdoor echter werd ook onze eerste angst geboren.
In een later stadium was het voedsel niet altijd meer aanwezig, wanneer we honger kregen.
En dat voedsel kon ook ontnomen worden door anderen.
De angst dat we geen voedsel kunnen vinden is zeer oud en onbeschrijflijk diep, als we dit vanuit de oppervlakte van ons huidige gevoelsleven bekijken.
We noemen het nu angst, maar op dat moment was het werking, gewaarwording, beleving, ervaring, evolutie.
Door het beleven van miljoenen levens bouwden we ervaringen op, die zich tot een gevoelsleven gingen vormen.
Het bewust ervaren van dat gevoelsleven vormde onze beginnende persoonlijkheid.
Op de eerste planeet bestond onze persoonlijkheid nog uit het natuurlijk beleven en aanvaarden van wat het leven ons bracht.
We beleefden vooral ons lichaam, zowel de inwendige processen als de uiterlijke lichaamsvormen.
We ondervonden wat we met dit lichaam konden doen, en welke ruimte we konden verkennen en ervaren.
En we aanvaardden alles zoals het tot ons kwam.
Door één gevoel werd onze persoonlijkheid overheerst, dat was de enorme stuwing van onze ziel om te evolueren.
Door die stuwing incarneerden we telkens weer en bouwden in miljoenen tijdperken ons lichaam op van een cel tot een zeeleeuwachtig organisme.
Daarna kropen we het land op dat zich door het verdichte slib begon te vormen.
Dit betekende het einde van dit stoffelijke leven, want ons organisme had op deze eerste planeet nog geen ademhalingsorganen kunnen vormen voor het land.
Toch kropen we dit land op, want onze ziel wilde verder, naar het leven op het land.

Wanneer begon ons eerste leven?

Op de eerste planeet zijn we als ziel niet allemaal tegelijk begonnen.
Op het moment dat de eerste zielen door hun ervaringen hun lichaam na miljoenen reïncarnaties tot een zeeleeuwachtig organisme hadden gevormd, begonnen andere zielen nog aan hun eerste leven als cel.
En de eerste planeet ging hierna nog miljoenen tijdperken door met baren, totdat al haar geestelijke energie omgezet was tot cellichamen voor menselijke zielen.
Het verschil in tijdstip waarop verschillende zielen hun eerste leven op de eerste planeet begonnen zorgt voor het verschil in graad van evolutie van deze zielen, wanneer op een bepaald moment dit evolutiestadium met elkaar vergeleken zou worden.
Een ziel die vroeger is begonnen, heeft op een bepaald moment meer levens beleefd, en heeft hierdoor een verder evolutiestadium bereikt dan een ziel die later is begonnen.
De eerste zielen verlieten ontelbare tijdperken geleden de eerste planeet, om op volgende planeten hun stoffelijke en geestelijke uitdijing voort te zetten.
Ze hebben in de prehistorie hun aardse levens beëindigd, en ze zijn al tijden geleden op de zevende en hoogste kosmische levensgraad aangekomen, het Al.
De mensen die nu op aarde leven, zijn veel later op de eerste planeet begonnen.
Toen onze ziel haar eerste leven op de eerste planeet beleefde, was die hele planeet al gevuld met leven in alle graden van evolutie.
Na ons zijn er nog miljoenen tijdperken lang zielen begonnen met hun eerste leven.
Dit ging door totdat de laatste geestelijke energie van de eerste planeet opgebruikt was.
De zielen die het laatst begonnen zijn, moeten straks hun eerste leven op aarde nog aanvangen.
De eerste planeet heeft al haar geestelijke plasma geschonken aan de menselijke zielen.
Alle menselijke zielen die in de kosmos leven, zijn hier hun kosmische evolutie begonnen.
Nadat al deze zielen de eerste planeet hadden verlaten, kon zij aan haar stervensproces beginnen.
Het artikel ‘maan’ beschrijft dit stervensproces.
Op dat moment hadden de eerste zielen reeds al hun levens op Moeder Aarde beleefd, en waren zij geëvolueerd tot de hoogste lichtsfeer in het hiernamaals.
Zij waren klaar om naar de volgende planeet te incarneren, die behoort tot de vierde kosmische levensgraad.

Bronnen en verdieping