Schepper van licht

elke ziel heeft het in zich

De eerste zielen ontdekten hoe ze op eigen kracht lichtsferen konden scheppen door het leven te dienen en universeel lief te hebben.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.

De eerste zielen

Het artikel ‘ontstaan van de astrale wereld’ beschrijft hoe het hiernamaals gevormd is door de geestelijke uitstraling van de mens op aarde.
Toen de eerste zielen in de oertijd alle stoffelijke levensgraden op aarde hadden beleefd en daarna hun opgebouwd karma hadden opgelost, gingen zij over naar de geestelijke wereld die zij ongeweten zelf hadden geschapen.
Voor de oermensen die in hun hiernamaals wakker werden, was dit de eerste geestelijke ontwaking van een menselijke ziel ooit.
In hun kosmische evolutie hadden de eerste zielen al ontelbare reïncarnaties beleefd op de vele planeten van de eerste drie kosmische levensgraden.
Maar tijdens heel die evolutie gingen de zielen na elk lichamelijk leven onmiddellijk naar de wereld van het onbewuste, omdat zij als ziel alleen ingesteld stonden op het volgende stoffelijke leven.
Nu zij echter hun laatste stoffelijke leven op aarde beleefd hadden, gingen zij niet meer naar de wereld van het onbewuste, omdat zij zich niet meer hoefden in te stellen op een nieuwe geboorte.
Wel vielen zij in slaap bij het loslaten van het aardse lichaam, net zoals wij elke nacht inslapen wanneer we het wakkere ‘dagbewustzijn’ loslaten dat bij het lichamelijke dagleven op aarde hoort.
Maar de eerste zielen werden nu niet meer wakker op aarde, zij ontwaakten in hun eigen geestelijke wereld.

Een wereld zonder licht

In het artikel ‘geest en geestelijk lichaam’ wordt toegelicht dat de ziel bij het binnentreden in het hiernamaals een geestelijk lichaam bezit dat sterk kan lijken op het stoffelijke lichaam dat op aarde beleefd is.
Daarmee wordt de ziel als geestelijke persoonlijkheid wakker, en kijkt met geestelijke ogen rond in de nieuwe wereld.
Voor de eerste zielen was er op dat moment nog maar weinig te zien.
Hun wereld was nog leeg, en vooral nog duister, want zij hadden nog geen geestelijk licht opgebouwd.
De geestelijke atmosfeer was een weerspiegeling van hun duistere gevoelsleven.
Ze konden in hun hiernamaals al wel rondlopen, want de geestelijke uitstraling had zich inmiddels verdicht tot een soort astrale grond.

Zonder hulp

De eerste zielen ontwaakten in eenzaamheid, want er waren nog geen overleden geliefden die hen bij het sterven kwamen afhalen en opvingen.
Daarom was hun ontwaking heel anders dan in de huidige tijd, waarin men geestelijke hulp kan krijgen.
De schrijvers van de boeken van Jozef Rulof, de meesters, stellen de vraag of in dit verschil geen onrechtvaardigheid zit.
Het lijkt immers dat de huidige mens het veel gemakkelijker heeft.
Hij krijgt niet alleen de geestelijke hulp van zijn geliefden, maar hij heeft zich ook op aarde al innerlijk verder kunnen ontwikkelen dan de oermens, omdat het stoffelijke leven op aarde al verder gevorderd is.
Bovendien kent de huidige mens geestelijke voorbeelden, zoals de universele liefde die Christus op aarde bracht.

Geloof in de dood

Wanneer de meesters de vraag over rechtvaardigheid bevoelen, komen ze tot de bevinding dat er geen wezenlijk verschil is.
Zelfs al heeft de huidige mens meer middelen en voorbeelden, hij moet er toch zelf aan beginnen om zijn voelen en denken open te stellen voor het geestelijke leven.
Een voorbeeld hiervan zijn de mensen die in de huidige tijd in het hiernamaals ontwaken en die niet geloven dat ze op aarde gestorven zijn.
Zij kunnen jaren geestelijk voortleven in hun geloof dat ze nog op de stoffelijke aarde wandelen.
Iets soortgelijks overkwam Gerhard de koetsier uit het boek ‘Zij die terugkeerden uit de Dood’, iemand die Jozef Rulof op aarde gekend had.
Zijn lijfspreuk was: dood is dood!
Hij werd bijna krankzinnig toen hij zijn geloof in de dood moest verruilen voor de ervaring dat hij terecht was gekomen in een geestelijk hiernamaals dat nog maar weinig licht had, omdat hij innerlijk nog maar weinig geestelijk bewustzijn had opgebouwd.

Geestelijk licht

Met of zonder hulp, de ziel staat voor de volgende stap in haar evolutie: het ervaren en bewust verwerken van haar geestelijke realiteit.
In de stoffelijke levens op aarde kan de mens gericht blijven op de materie, maar in zijn geestelijke leven komt hij hiermee niet vooruit.
Want op die manier blijft zijn geestelijke wereld duister.
De meesters volgden de ontwaking van de eerste zielen, omdat die ontwaking in haar eenvoud een helder licht werpt op het proces.
De oermensen kenden de maatschappelijke ballast nog niet die de huidige mens naar zijn hiernamaals meesleept.
Ze hadden geen beroep, geen hobby’s, geen verslavingen, geen geld, geen bezit, geen godsdienst, geen politiek, geen leugens en bedrog.
Zij kenden alleen eten, drinken, zonlicht, slaap, voortplanting en vechten.
Met deze gevoelens ontwaakten ze in hun duistere geestelijke wereld.
Wanneer de meesters uit de hogere lichtsferen hun eigen geestelijke wereld beschouwen, dan zien ze daar veel licht in.
De ziel moet dus ooit dat geestelijke licht gevormd hebben.
En dit op eigen kracht, want de eerste zielen kregen geen hulp van buitenaf of bovenaf, zij hadden alleen zichzelf en hun eigen gevoelens.
Deze kracht van de ziel om licht te vormen hadden de meesters al gezien bij het ontstaan van het heelal.
De artikelen ‘Alziel en Albron’ en ‘onze basiskrachten’ beschrijven hoe de Alziel haar eerste nevelen in het heelal licht heeft gegeven door het gebruik van haar basiskrachten.
En na de kosmische splitsing heeft de Alziel haar vermogen om licht te scheppen vorm gegeven in de eerste zon in de ruimte, dezelfde zon die nog steeds het leven op aarde licht geeft.
Elke menselijke ziel heeft bij haar ontstaan uit de Alziel deze basiskrachten meegekregen, waardoor de ziel op eigen kracht in staat is om geestelijk licht te scheppen.

Aardse gevoelens

Voor die opdracht stonden nu de eerste zielen in hun hiernamaals.
Ze waren zich onbewust van de weg die ze te gaan hadden, hun persoonlijkheid had pas de eerste graad van bewustzijn bereikt.
Het enige wat ze zagen was duisternis, waardoor ze zich in de nacht op aarde waanden.
Ze vielen geregeld in slaap, omdat ze nog geen eeuwigdurend bewustzijn hadden ontwikkeld.
En als ze weer wakker werden, bleek er niets veranderd, het licht was nog steeds niet teruggekeerd.
Hierdoor werden ze angstig, er moest iets vreselijks gebeurd zijn, want dit hadden ze nog nooit meegemaakt.
Er was nog iets vreemds aan de hand, ze voelden honger en dorst, maar konden nergens voedsel vinden.
Het enige wat ze vonden was elkaar.
Nadat er meerdere zielen in het hiernamaals ontwaakten, kregen ze opnieuw de gevoelens die ze onder elkaar al ervaren hadden.
Ze gingen met elkaar vechten, net zoals op aarde.
En ze gingen met elkaar paren.
Maar ook daarin misten ze iets.
Anders dan op aarde vonden ze hierin namelijk geen bevrediging.
Ze hadden nog wel dezelfde organen, ze beleefden het paren op dezelfde wijze, maar er was geen stoffelijk gebeuren, er kwamen geen kinderen.
Jarenlang beleefden ze het menselijke paren, maar zonder bevrediging, de lichamelijke gevoelens bleven achterwege, die konden ze niet meer opwekken.
Ze begrepen dit niet.
Ze betastten zichzelf, ze voelden hun eigen lichaam, waarvan ze niet begrepen dat dit een geestelijk lichaam was, want ze kenden niets anders dan het leven op aarde in een stoffelijk lichaam.

Waar is het licht?

Door al deze vreemde ervaringen gingen de eerste zielen zich vragen stellen.
Niet woordelijk, want ze hadden nog geen taal ontwikkeld, hun stemgeluid zouden wij nu schreeuwen noemen.
Maar in gevoel vroegen ze zich af waar ze terecht gekomen waren.
Ze waren hun gekende leventje kwijt, en hun vragen werden sterker: waar is het licht en waar leef ik?
Dit zijn de eerste menselijke gevoelens die in de astrale wereld werden bevoeld, de persoonlijkheid begon te ontwaken!
Ze vroegen zich af waar het zonlicht naartoe was.
Eerst hadden ze gedacht dat ze te vroeg wakker waren geworden, want in de nacht op aarde hadden ze deze duisternis ook gekend.
Maar ze gingen beseffen dat dit toch niet klopte, want zelfs in de nacht was er dikwijls nog een licht aan de hemel.
In deze nieuwe duisternis was er zelfs geen maan of sterren meer, er was niets dat nog licht gaf, helemaal niets.

Wat was er gebeurd?

Niemand gaf de eerste zielen een antwoord op hun vragen.
Er was geen meester, geen Christus, geen God die hen hielp.
Zij waren de eerste zielen in de ruimte die tot geestelijke ontwaking kwamen en er was nog geen hoger bewustzijn.
Zij hadden alleen zichzelf om hun vragen te beantwoorden door die vragen te bevoelen en te onderzoeken.
Ze begonnen zich af te vragen wat er gebeurd was waardoor zij in deze wereld zonder licht terechtgekomen waren.
Voor velen was het een gevecht met een wild dier.
Maar wat was er op dat moment gebeurd, dat hierdoor definitief het licht verdween?
Zo-even was er iets gebeurd en toen kwam de pijn, het neervallen.
Ze realiseerden zich niet dat dit ‘zo-even’ al honderd jaar geleden was, want ze hadden geen besef van tijd.
Ze keerden telkens terug naar de laatste gevoelens die ze beleefd hadden in hun aardse lichaam.

Terug naar de aarde

Ze bevonden zich toen buiten de dampkring van de aarde, want als ziel hadden ze de stoffelijke wereld achter zich gelaten.
Hun ziel was vrijgekomen van de stoffelijke levens op aarde.
Maar hun persoonlijkheid nog niet.
Het blijven zoeken naar wat ze op aarde gekend hadden en het dieper bevoelen van hun laatste gevoelens in het stoffelijke leven, voerde de eerste zielen uiteindelijk tot de aarde terug.
Door innig aan het aardse leven te denken, zweefden de eerste zielen terug naar de stoffelijke ruimte waaraan ze dachten.
Zo verlieten ze hun astrale ruimte en keerden ze terug naar de sfeer van de aarde.
Teruggekomen op aarde zagen ze aanvankelijk het stoffelijke leven niet.
Het stoffelijke licht en het aardse zien was voor hun afgesloten, zij hadden geen stoffelijk lichaam meer.
Hun geestelijke ogen namen geen stoffelijk licht waar, zij zagen alleen wat ze voelden, en hun gevoelsleven kende nog geen geestelijk licht.
Maar omdat ze innig dachten aan het lichamelijke leven op aarde, werden ze aangetrokken door de mens op aarde die een stoffelijk lichaam bezat.
Ze konden de stoffelijke mens voelen, omdat ze net als die mens ingesteld stonden op het stoffelijke beleven van het aardse leven.
Als een wild dier besprongen ze het stoffelijke lichaam dat ze voelden.

Verbinding met de aardse mens

Zo kwamen de eerste zielen tot eenheid met de stoffelijke mens.
Ze zogen zich vast aan de stoffelijke levensaura.
Door dit éénzijn van gevoel tot gevoel, konden ze eindelijk weer ervaren wat ze vroeger op aarde gevoeld hadden.
Dit was waar ze honderden jaren naar verlangd hadden en al die tijd hadden moeten ontberen.
Toen ze volkomen afgedaald waren in de stoffelijke mens, dwongen ze als astrale persoonlijkheid de stoffelijke mens om te eten en te drinken, zodat hun astrale kwelling oploste.
Eindelijk hadden ze weer een lichaam om hun honger en dorst te stillen, eindelijk konden ze weer voedsel vinden.
Doordat ze in gevoel volkomen één werden met de aardse mens, konden ze uiteindelijk ook door de stoffelijke ogen van deze mens het heerlijke zonlicht opnieuw aanschouwen.
De eeuwigdurende nacht was nu eindelijk voor hen opgelost, ze hadden het daglicht teruggevonden, ze konden weer zien!
De stoffelijke mens voelde dit éénzijn niet eens, want het gevoel dat door de astrale persoonlijkheid in hem kwam, was voor hem hetzelfde als zijn eigen gevoel.
Alleen, er was nu méér gevoel, méér honger, en méér wil om alles van het stoffelijke leven te beleven.

Zegt het voort

De eerste zielen beseften door deze ervaring dat er een stoffelijke en een geestelijke wereld bestond!
Zonder dit stoffelijke éénzijn leefden ze in een geestelijke duistere wereld waar weinig te beleven viel.
Door dit stoffelijke lichaam was alles van het stoffelijke leven op aarde weer bereikbaar.
De eerste zielen deelden hun bevindingen met de andere zielen die dit nog niet beleefd hadden.
Hierdoor konden ook de andere zielen het genoegen beleven om weer op aarde te leven en het stoffelijke licht weer te zien.
Voor alle zielen in het hiernamaals was het dé enige mogelijkheid om terug te krijgen wat ze door het sterven verloren hadden.
Door het éénzijn met een stoffelijk mens waren honger en duisternis verleden tijd.
Op aarde beleefden de astrale persoonlijkheden nu weer volop eten, drinken en zonlicht.
En bij het paren voelden ze door het éénzijn met het stoffelijke lichaam nu eindelijk weer de lichamelijke gevoelens.

Bescherming

Hierdoor werd het erg belangrijk voor de astrale persoonlijkheid om de verbinding met de aardse mens te behouden.
Er was echter één gebeurtenis die telkens weer roet in het eten gooide.
Wanneer de aardse mens stierf, moest de astrale persoonlijkheid op zoek naar een ander mens om de stoffelijke verbinding terug te krijgen.
Die aardse mensen werden schaarser, want er kwamen steeds meer astrale persoonlijkheden die zich wilden verbinden.
De eerste zielen gingen zich toeleggen op het behouden van hun stoffelijke verbinding door ervoor te zorgen dat de stoffelijke mens niet vroegtijdig overleed ten gevolge van bijvoorbeeld een gevecht met een dier.
Ze gingen de stoffelijke mens waarmee ze verbonden waren, tegen dit gevaar beschermen.
Tijdens dat beschermen voelden de astrale mensen een geestelijke warmte in hun innerlijk komen, een merkwaardig gevoel dat ze niet eerder gevoeld hadden.
Om deze warmte meer te ervaren, gingen ze zich toeleggen op het beschermen.
Dat was niet altijd makkelijk, want de stoffelijke mens vocht geregeld met andere mensen of dieren.

Er is geen dood

De eerste zielen die als astrale persoonlijkheid verbonden waren met de stoffelijke mens beleefden herhaaldelijk het sterven van de mens.
Wanneer de stoffelijke mens bijvoorbeeld gedood werd door een wild dier, zagen de eerste zielen hoe de astrale persoonlijkheid van die mens uit het dode lichaam geslingerd werd.
Ze konden die persoonlijkheid volgen en begrepen zo dat zij zelf vroeger op eenzelfde wijze op aarde gestorven waren.
Dit deelden ze aan elkaar mee, waardoor ze nog scherper deze overgangen van de stoffelijke naar de geestelijke wereld bevoelden en bestudeerden.
Hierdoor gingen de eerste zielen beseffen: er is geen dood!
Sterven is het overgaan naar de astrale wereld, of naar de wereld van het onbewuste om te reïncarneren.
Maar een einde valt er niet te beleven, de ziel leeft altijd verder.

Geestelijk waarnemen

De eerste zielen leerden door de stoffelijke verbinding met de aardse mens duizenden verschijnselen kennen, wat hun innerlijke ontwaking gaf.
Hierdoor gingen ze nu ook buiten het stoffelijke oog om waarnemen.
Ze zagen nu vanuit hun eigen verkregen bewustzijn het leven op aarde, hiervoor hadden ze geen stoffelijke mens meer nodig.
De eerste zielen gingen het leven verkennen.
Ze leerden zich geestelijk te verplaatsen door hun concentratie.
Ze inspireerden de stoffelijke mens en zagen dat hun gedachten opgevangen werden.
Ze beleefden dat ze in staat waren om de mens te helpen.
Ze gingen ook zien dat het de ziel is die het lichaam in beweging brengt.
Ze begrepen dat ze nu al veel meer wisten dan de aardse mens, want die kende zijn eigen ziel nog niet.
De eerste zielen beleefden dat hun bewustzijn verduisterde wanneer ze zich instelden om het stoffelijke éénzijn met de stoffelijke mens te beleven.
Dat wilden ze beter leren kennen en gingen ze onderzoeken.
Wanneer zij de mens voor het goede hielpen, kregen ze meer licht en dan waren ze in staat om de stoffelijke wereld beter te zien.
Ze gingen voelen dat deze handelingen hen tot een nieuw en hoger voelen en denken brachten.
Een tiental eerste zielen verlieten nu het gekende gebied en gingen het andere leven op aarde verkennen.
Zij leerden alle stoffelijke levensgraden kennen.
Tijdens deze verkenning hielpen zij de stoffelijke mens, waardoor hun gevoelsgraad verhoogde tot het schemerlicht op geestelijke afstemming.
Onder dit verkennen merkten ze dat ze geen honger en dorst meer hadden.
Ze begrepen dat die gevoelens bij de stoffelijke mens hoorden, en dat ze die zelf niet meer hoefden te voelen.
Zo leerden ze onderscheid maken tussen gevoelens die bij het stoffelijke lichaam op aarde hoorden, en gevoelens van zichzelf die bij hun geestelijk bestaan hoorden.

De zon achterna

Ze richtten hun blik nu opwaarts en maakten zich los van de aarde.
Ze zweefden omhoog en zagen dat ze boven de aarde konden uitstijgen.
Ze keken nu vanuit de ruimte naar de aarde, en zagen dat ze in de ruimte altijd konden kijken naar de bron van het licht, die later ‘zon’ genoemd zou worden.
Er was in de ruimte geen zon die ‘onderging’ en verdween.
Ze gingen dikwijls op en neer naar de aarde om dit te controleren.
Ze begrepen nu hoe de aarde nacht maakte door zich te draaien.
Zo ontstegen ze als eerste onderzoekers van de ruimte het aardse, menselijke, lichamelijke bewustzijn en brachten zichzelf tot ruimtelijke ontwaking.

Naar de maan

De onderzoekers wilden nu ook de andere hemellichamen verkennen.
Ze voelden zich aangetrokken door de maan en vonden daar tot hun verbazing ook leven.
Ze volgden de stoffelijke levensgraden van de ziel op de maan, want de eerste planeet was toen nog in volle werking.
Door al deze ontdekkingen voelden ze dat ze een oneindig leven bezaten.
De eerste menselijke tranen van geluk stroomden, en vertolkten de blijdschap van het voelen van de eigen kosmische diepte.

De eerste leraar

Er was één onderzoeker die meer voelde dan de anderen.
Het was de ziel die als eerste het embryonale leven op de eerste planeet had beleefd.
Hij voelde dat ze allen op de eerste planeet begonnen waren, dat ze daar geleefd hadden.
Hij werd hun eerste leraar.
Hij volgde samen met de andere onderzoekers hun eerste levens als cel op de eerste planeet.
Op dat moment werd de geestelijke wetenschap geboren.
De eerste onderzoekers stelden geestelijk-wetenschappelijk het ontstaan van het menselijke leven vast.
Het leven zelf overtuigde hen van de levensgraden die zij op eigen kracht ontdekten.

De Alziel

De eerste onderzoekers stelden zich nu in op het ontstaan van het heelal, en ze zagen de tijdperken vóór de kosmische splitsing.
Ze beleefden de basiskrachten van de Alziel, het uitdijen en het verdichten.
En uiteindelijk keerden ze terug tot de duisternis van voor de schepping.
Daarna volgden ze de kosmische levensgraden tot ze terug op de aarde kwamen.
Daar zagen ze dat de stoffelijke mens ondertussen in niets veranderd was en nog niets van deze levensgraden af wist.
De onderzoekers begrepen dat ze die stoffelijke mens nu nog beter konden helpen en een geweldig plan ontwaakte.

De geboorte van hun eigen licht

De onderzoekers wilden de mens op aarde en in het hiernamaals naar het bewustzijn voeren dat ze zelf verworven hadden.
Ze vertelden aan andere zielen waar ze geweest waren en wat ze ervaren hadden.
En ze namen hen mee naar de Alziel om hen de werkelijkheid van hun eigen kosmische reis te laten beleven.
De onderzoekers beseften nu welke grote taak hen wachtte, en wat dat met hun innerlijk deed.
Zij voelden dat het lichtend in hen werd, omdat zij het andere leven gingen dienen.
Zij wisten nu dat er licht ging komen in de astrale wereld.
Zij waren dat licht.
De sferen van licht leefden in henzelf.
Het licht in de astrale mens trad naar voren als leven, liefde, harmonie, vreugde en geluk.
De onderzoekers voelden die bewustwording in zichzelf gestalte krijgen, waardoor hun astrale wereld lichtend werd.
Ze zagen de eerste lichtsfeer in en om zichzelf geboren worden door het andere leven te dienen en universeel lief te hebben.
Ze voelden zich lichtend en zwevend, niets kon hun zekerheid storen als zij bleven dienen.
Ze merkten ook dat hun wereld lichter werd naarmate er meer zielen tot ontwaking kwamen.
Ze voelden nu bewust de basiskrachten van de Alziel in zichzelf.
Hiermee konden ze geestelijk uitdijen en verdichten, zodat hun lichtsfeer tot verdichting kwam.
Zij wisten nu hoe ze als een bewuste persoonlijkheid de kracht van hun ziel konden gebruiken en tot lichtende werelden konden verdichten door al het leven dienend lief te hebben.
Toen ze beseften hoe ze zichzelf geestelijk konden verruimen, gingen ze meer bezieling geven aan lichtende gevoelens, gedachten en handelingen, waardoor de ene na de andere lichtsfeer uit henzelf geboren werd.
Ze gingen zien dat elke gedachte een wereld werd, en die wereld gingen ze meer gevoel, meer kracht, meer harmonie en meer bewustwording geven.
Ze beleefden nu de werkelijkheid zoals alles ontstaan is, en ze waren in harmonie met die geestelijke werkelijkheid op het niveau van hun eigen lichtsfeer.
Door elke dienende daad kwam er meer licht in en om hun astrale persoonlijkheid.
Ze zagen dat ze zelf de schepper van dit licht waren.
De ene na de andere lichtsfeer ontwaakte door hun dienend werken.

De Universiteit van Christus

De eerste zielen richtten de ‘Universiteit van Christus’ op om elke ziel in de ruimte bij te staan op de weg naar het geestelijke bewustzijn.
Ze begrepen dat elke ziel de eerste lichtsfeer zal bereiken na het overwinnen van de duisternis in het eigen gevoelsleven.
Ze steunen elke ziel in dit proces door inspiratie en bewustmaking.
De Universiteit van Christus bracht de mens op aarde tot het menselijke denken en voelen.
Door inspiratie kreeg de mens op aarde vindingen zoals bijvoorbeeld het gebruik van vuur.
Hierdoor ontstonden er steden, technische wonderen en stoffelijke ontwikkeling, wat de mens levensvreugde en menselijk geluk gaf.
Door inspiratie kwam er ook geestelijke ontwikkeling, zodat er op aarde reeds mensen begonnen te werken aan de uitstraling van hun eigen geestelijke licht.
De Universiteit van Christus werkt aan haar grootse plan om de mensheid reeds op aarde bewust te maken hoe zij schepper van licht kan worden.

Bronnen en verdieping