Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘het oude Egypte’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘het oude Egypte’.
De metafysische weg naast het geloof in God
De meesters bouwden in het oude Egypte een weg om het dogma van het geloof heen:
Waarom is het oude Egypte ontstaan?
Waarom gingen de meesters om een dogma heen?
Lezingen Deel 2, 1951
De meesters wisten bij het brengen van het geloof al dat vele mensen zich zouden vastklampen aan een kerk.
Om het metafysische onderzoek van het leven tot bloei te brengen, inspireerden ze andere mensen:
Waarom zijn we in China begonnen om vanuit die wereld de levenswetten te ontleden?
Waarom is Brits-Indië ontstaan, Tibet?
Waarom zijn er priesters geboren?
Om deze wetten te beleven buiten de sekten.
Wij wisten zeer zeker dat er iemand op zou staan en zich zou vastklampen aan zijn eigen kerk om voor zichzelf iets groots en machtigs te bouwen.
Lezingen Deel 2, 1951
Niet alle mensen zijn vastgeketend door de dogma’s van het geloof:
Ja, er zijn er – God zij gedankt – die zich hebben losgemaakt van verbranding en eeuwige verdoemenis.
We kregen de metafysische leer.
We kregen de Bijbels, de Bijbels, zeg ik ... we kregen de tempels uit Tibet, China, Japan – o, Gode zij gedankt – wij kregen het oude Egypte, want de mens ging verder.
Om die Bijbel heen, om die dogmatische stellingen zweefde, roetsjte de mens door de aarde en over deze planeet en zocht naar de metafysische wetten, zocht naar de waarheid, zocht naar het gevoel: wie ben ik?
Ik ben mens.
Nu gingen er enkelen – die moesten komen, die werden ook weer van Gene Zijde bezield – nu gingen er enkelen zich afvragen: wat bén ik als mens, waarom ben ik moeder, waarom ben ik anders dan hij?
Waarom ben ik dit en hij dat?
Waarom moet ik hem ontvangen en moet hij mij geven?
Waarom moet ik slapen, waarom moet ik slapen? vroeg de mens zich in die tijd af.
Om de Heer heen, voelt u?
Lezingen Deel 1, 1950
De meesters brachten ‘God’ en daarnaast ook de metafysica om het bewustzijn en de gevoelsgraad van de mensheid te verhogen:
Nu zien wij, dat „Abraham”,
„Isaak”,
„Jakob” en hierna „Mozes” geboren worden.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Dat is het gebeuren, het begin van de mensheid, de eerste aanrakingen van Gene Zijde, doch door de „ALwetendheid” en de „Albron” als mens tot stand gebracht.
En dat zal „Christus” zijn!
Wat zien wij nu gebeuren?
De stoffelijke en de geestelijke wereld komen tot éénheid.
Had de mens op eigen kracht die bewustwording gekregen?
Néén, dat is niet mogelijk.
Daarvoor kreeg de stoffelijke mens hulp vanuit de astrale wereld.
Gene Zijde zal de ziel op Aarde tot het verkregen bewustzijn optrekken.
En ook die wonderen hebben wij te aanvaarden!
Moeder Aarde is zover gekomen, haar leven als mens is ervoor gereed.
Het levenslicht van de ruimte, de Zon, gaf haar die bewustwording en de mens heeft dit te aanvaarden.
Moeder Aarde heeft haar leven zover gebracht.
En nu komen er namen op Aarde.
De mens gaat denken en begint te voelen.
Elk verschijnsel krijgt betekenis voor de mens.
En dat wordt:
„God”
„De Heer!”
Van een Goddelijke „Moeder” kan er nog niet gesproken worden.
Maar vele kinderen uit de sferen van licht werken op eigen krachten op de stoffelijke mens in, waardoor de „Metafysische” wetten ontstaan.
Voelt gij dit ook?
Daardoor leert de mens de „Occulte” wetten voor ziel, geest en stof kennen.
Niet alleen dus, dat de mens op Aarde een geloof ontvangt, de meesters het leven op Aarde tot God voeren, door miljoenen zielen wordt er aan ontwaking gewerkt, aan de directe geestelijke bewustwording en nu zien wij ook op Aarde de Tempels ontwaken.
De mens aan Gene Zijde dient nu dus voor kunsten en geestelijke wetenschappen en hij zal dat bereiken.
De mens is bezig om de geestelijke waarheden van Gene Zijde te verstoffelijken en daartoe is hij in staat.
Op Aarde krijgen de mensen reeds een geloof, doch andere kinderen van God krijgen de Occulte wetten te beleven.
De magiërs en fakirs, de yogi’s en de priesters ontwaken!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Tussen leven en dood
Jozef Rulof leefde 3800 jaar geleden als priester Dectar in het oude Egypte:
En nu liggen er eventjes 3800 jaar tussen.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Dectar leerde zijn leerling Venry om gevoelens en gedachten te controleren:
De eerste jaren gaan op deze wijze voorbij, die tijd heb je nodig om duidelijk te kunnen voelen en denken, wil je bereiken, wat ik zo-even deed.
Als ik goed en duidelijk zie, Venry, zal je mij overtreffen en zal je ons wijsheid schenken, waarvan wij nu nog niets weten.
Ondanks al je gevoelens, beste vriend, zal je toch voor vele krachten heel voorzichtig moeten zijn.
Wanneer je dan ook alleen bent, zullen je gedachten en machten en gevoelens overvallen, die geen grond van bestaan hebben, die onverwachts in je komen, omdat de ruimte ermee bezwangerd is, maar die niets, niets met je eigen leven te maken hebben en bij andere levens buiten deze Tempel behoren.
Onderwerp al deze gevoelens door je strenge en onbuigzame wil daarop in te stellen, dwing dan jezelf en stel je concentratie zó in, dat je heer en meester bent over je eigen leven.
Verbied de toenadering van deze nietszeggende gedachten, die ons priesters kunnen vernietigen.
Sta niet toe, beste Venry, dat je gedachten de vrije loop nemen, wil je niet als een stormwind door de ruimte worden geslingerd, maar denk alléén, omdat je wilt denken.
Wat dan in je komt en in je is, staat onder controle van je krachtige en sterke wil.
Sta niet toe, Venry, dat je een speelbal wordt van die krachten en gedachten, zodat het licht, waarin je leeft, verduistert.
Zorg, dat je steeds gereed bent, niet alleen in dagbewustzijn, dus zoals je nu bent en mij aanhoort, maar tevens in de slaap.
Tussen Leven en Dood, 1940
Venry merkte op dat Dectar al heel lang met een geestelijke leider verbonden was:
„Je bent dus heel lang met hem verbonden, Dectar?”
„Hij moet wachten, Venry, en zich voor alles gereedmaken, daarom zijn wij ook één.
Tussen Leven en Dood, 1940
Dectar was er zich van bewust dat zijn geestelijke leider uit het hiernamaals hem hielp bij het genezen van ziekten.
Dit hield hij echter verborgen voor de hogepriesters, want die wilden geen afhankelijkheid:
Maar dat mag niet, ikzelf moet alles kunnen verantwoorden en iedere ziekte wordt opgeschreven.
Als de kracht in die andere wereld leeft, dan behoort ze ons niet toe.
Voel je, Venry, waarom zij het willen?
Zij willen niet afhankelijk zijn.
Tussen Leven en Dood, 1940
Onfeilbare genezers
Ook de Egyptenaren hebben als genezers een enorme hoogte bereikt.
De priesters waren geweldige genezers, ze brachten zelfs operaties tot stand, namen in korte tijd gezwellen onder het schedeldak weg, alsof ze de kunde en de wijsheid van uw twintigste eeuw bezaten.
Hun kruiden zijn beroemd.
Onfeilbaar werkten de priesters op het stoffelijke lichaam in en daalden er geestelijk in af om de diagnose te stellen.
Geestelijke Gaven, 1943
Ze lieten zich door een giftige slang bijten en regelden de bloedsomloop ten goede.
Voor hen waren er geen problemen, zij kenden het organisme.
De wond werd door de kruiden gezuiverd en de concentratie en levensaura deden de rest.
Zij stelden stoffelijke stelsels tijdelijk buiten werking om hen te genezen.
Hun genezen was magisch en onfeilbaar, ze waren bewust in alles en kosmisch diep.
Geestelijke Gaven, 1943
Dertig jaar duurde hun tempelstudie, eerst dan waren ze volmaakt priester.
De Grote Gevleugelde stond boven hen allen, maar al de priesters beleefden de psychische en fysische gaven.
Een vogel in vlucht riepen ze tot zich, het dier kwam en zette zich op hun uitgestoken hand neer.
Ze kwamen hierbij tot de splitsing van persoonlijkheid.
Onder de vlucht verbonden ze zich met het dier en dwongen het leven te luisteren.
Het dier verloor nu het eigen gevoelsleven en moest luisteren, een andere macht, die sterker was, overheerste het leven van het beest.
Leeuwen en andere wilde diersoorten werden op deze wijze overwonnen.
Het dier veranderde op hetzelfde ogenblik en had geen eigen wil meer, zij leefden in het dier en hadden de dierlijke persoonlijkheid overwonnen.
Als schoothondjes luisterden de dieren naar hun wil, niets had het dier onder hun magische concentratie in te brengen.
En hierdoor overheersten ze tevens de ziekten, hun wil stond op het zieke deel ingesteld en moest aan de werking van het geheel deelnemen.
Of het zieke deel wilde of niet, hieraan ontkomen was niet mogelijk.
Geestelijke Gaven, 1943
Achter de godin van steen
Meester Zelanus vertelt op een contactavond waarom de meesters zich voor godin uitgaven:
Toen wij aan Gene Zijde deze wetten gingen beleven, toen wij die studie hadden volbracht, wilden wij weten wat in dat oude Egypte allemaal is gebeurd – doet u allemaal straks en kunt u ook – en toen zagen wij dat de meesters de godin waren.
En dat zij die materialisatie verrichtten om die mystiek, om die heiligheid op te bouwen, want men wilde, dat wéét u zeker, men moest de mens duidelijk maken dat er geen dood was.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De meesters hebben hierdoor fundamenten kunnen leggen:
En wat heeft het oude Egypte nog, nóg gebracht, nietwaar?
Fundamenten gelegd.
Het oude Egypte kreeg niet wat gij nu beleeft.
En dat is nog maar drie-, vierduizend jaar geleden.
Die godheden in het oude Egypte, die waren nog onbewust, die hebben deze wetten niet beleefd.
Wanneer ze daar die machtige zittingen ...wanneer ze daar bijeen waren, die priesters, de hogepriesters ...
Daar was een wijding.
’s Avonds of in de nacht kwamen ze bijeen.
En dan was ...
De Groot Gevleugelde, die werd in bezit genomen door Gene Zijde.
Dat instrument was alweer ...
Fundamenten, gelegd door de priesters, door Isis, door Ra, of door Ré, door Luxor.
Al die tempels hebben hun gevleugelden gekend: een priester met gevóél.
Meer niet.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Maar ook een stuk steen was een godheid:
Ze waren in de ruimte, en ze wisten van het leven af, dat ze terug zouden keren, maar een stuk steen was nog altijd een godheid.
Ze waren erbij, ziet u, zij stonden op die God van al het leven.
Want een stuk steen is een godheid, jazeker.
Maar zij bleven aan dat organisme vastzitten en ze konden die steen, en die boom, en dat water konden ze niet apart van de geestelijke astrale wereld zien.
En daardoor kwamen ze niet verder.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Jozef Rulof zegt als André-Dectar dat de grote priesters in het oude Egypte als een godheid vereerd werden, maar toch wisten ze toen nog weinig af van het hiernamaals:
‘Zo’n priester, u weet het zeker’, zegt hij aan de ruimte en aan de mensheid, ‘dat was daar een godheid.
Maar hij was zó groot.
Hij wist van de directe wetten in het hiernamaals niets.
Een steen was voor hem nog een God.
Hij was er wel dichtbij, want die steen is een deel van God, maar geen bewuste God.
Een steen blijft steen.
De diepte die ik nu ontvang’, zegt hij, ‘dit éénzijn had men daar nog niet en kunt ge niet beleven, want wij kennen immers ‘Tussen leven en dood’, het boek van de meesters, mijn leven als André-Dectar.’
Lezingen Deel 3, 1952
Amenhotep
Onder al die honderden priesters was er in een bepaalde periode maar één priester die voldoende gevoel in zijn vorige levens had verworven om een Groot Gevleugelde te worden:
Eens in de honderd jaar had het oude Egypte één Groot Gevleugelde.
Er waren vier-, vijfhonderd priesters; er was er maar één bij met gevoel.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Van de wijsheid van deze Groot Gevleugelde weet men in de huidige maatschappij niets:
De mens in zijn maatschappij voelt zich ontzagwekkend sterk en bewust.
Maar wat is het voor een bewustzijn dat de maatschappij bezit?
Wat kan de universiteit u nu schenken?
Wat kan die universiteit u geven voor ziel, geest en stof?
Jazeker, het is niet de bedoeling om alles terug te voeren tot het niets.
Maar de wereld, de metafysische leer heeft u die bewijzen geschonken toen Amenhotep, de eerste machtige priester die nu nog voor uw wereld betekenis heeft, in het oude Egypte zijn bewustwording kreeg en hij zijn Grote Vleugelen kon aanvaarden.
Toen hij achter de kist leefde en de meesters, die meesters daar, die hogepriesters hun eerste woord konden spreken, de eerste vraag konden stellen aan zijn leven.
‘Waar bent u?
Leeft u?
Hebt u het gezicht?
Is er daar kleur?
Is er daar gevoel?
Vertel ons onomwonden, onherroepelijk de waarheid, want gij zult sterven voor deze leer indien de leugen u overvalt, uw leven bezoedelt.’
De tempels van Isis, Ra, Ré en Luxor hebben deze wetten moeten aanvaarden!
En dan staat de priester achter de kist, maar hij is zich levend bewust.
Hij kijkt om zich heen, hij ziet zijn universum.
De beleefdheid, de eerbied die hem overvalt, die vanuit die ruimte tot hem komt, is ontzagwekkend!
En dan komt het machtige woord over zijn lippen, maar ook hij is weer geïnspireerd.
Hij ziet een licht, hij voelt het leven om zich heen.
En dan zegt de meester – een mens die op aarde heeft geleefd, die in de ruimte leeft en daar bewust is, die het oude Egypte een fundament heeft geschonken van en voor de God van al het leven, een ziel, een geest, een persoonlijkheid die alleen liefde is, om de mens op te trekken, los te maken van de stoffelijke stelsels, omdat die persoonlijkheid zal zien dat de ziel het oneindige is, dat de geest het leven achter de kist moet vertegenwoordigen en dat de persoonlijkheid een universele welsprekendheid zal kunnen ontvangen – :
‘Ziet u mij?’
‘Ja’, zegt dit kind, ‘waar bent u?’
‘Vraag niet dat ik mij zichtbaar maak, wíl mij niet zien, want mijn beeld zou u neerslaan, het licht uit mijn ogen zal u neervellen.
Klamp u niet vast aan mijn persoonlijkheid, maar luister alléén naar dit woord, naar mijn gevoel, luister alleen en geef door wat ik u zeg.
Wij zijn van ziel tot ziel één, wij zijn van geest tot geest één, ons gevoelsleven krijgt universele betekenis.
Ja, gij leeft waarlijk in een universum en dat universum is uw bezit.’
Lezingen Deel 1, 1950
Wanneer Amenhotep, de priester die zich gereed heeft gemaakt om vanuit de ruimte een bezieling te beleven, om voor Isis zichzelf in te zetten om de wereld te kunnen dienen, opdat God Zijn fundamenten leggen kan, krijgt nu het eerste woord en zegt, door zijn lichaam dat daar neerligt: ‘Ja, kinderen van de godin, ik leef, ik kan zien, ik ben mijzelf.’
Een schok is het voor allen die dit beleven.
De helderzienden nemen waar dat die persoonlijkheid zichzelf is.
De genezers zenden hun krachten uit om dit leven te bezielen, opdat dit contact niet verbroken zal worden, want de godin zal spreken.
Ja, voor het oude Egypte was dat nog een godin, zij hebben aan elk ding een godheid geschonken.
De meesters begonnen daar met het eerste woord, ze legden het fundament neer om van het menselijke wezen een universeel ik te maken.
Lezingen Deel 1, 1950
Wanneer de Groot Gevleugelde uitgetreden was, vroeg de hogepriester:
‘Kunt gij u verplaatsen?’
‘Ja’, zegt de leerling – de meester hier, de Groot Gevleugelde op aarde, maar tussen leven en dood de leerling – ‘ik kan mij verplaatsen.’
‘Ga dan’, is de vraag, ‘tot de ruimte en vertel ons, geef ons de waarheid, alléén de waarheid; want gij weet: het dierlijk instinct zal u vernietigen indien de leugen, het bedrog u overvalt.’
En nu zweeft deze persoonlijkheid door de ruimte.
Er is een kracht die dwingt, die dwingend is en aan de persoonlijkheid wordt opgelegd om verder te gaan, om zich te verwijderen van de stof.
En dan zegt de meester: ‘Los te zijn van de aarde is het éénzijn met dit universum.
Vríj te zijn van de piramide, dat daar leeft, uw gevoelsleven daar, is het éénzijn met God.’
Ja, hij durfde niet te zeggen ‘de God van al het leven’, want het had dit kind overrompeld.
En wanneer de priester nu vanuit de ruimte, tussen de sterren en de planeten zichzelf waarneemt en voelt dat hij een levend bewust kind is, dan vliegt zijn uitstraling terug naar de Tempel van Isis, dan legt hij de orchideeën van zijn hart aan de voeten van de godin.
Hij legt ze neer voor de ruimte, voor de piramide, voor de farao, voor al de priesters en de priesteressen, en zegt: ‘Ik leef, ik zweef in een machtige ruimte en ik ben mijzelf.
De welwillendheid van mijn ziel is sprekende tot u waarheid.
Ik geef alles wat ik zie en wat ik voel, want naast mij leeft het machtige ik.
Ik voel deze enorme stilte in mij komen.
Mijn woord krijgt vleugelen.
Ik zal zijn als deze ruimte.
Elke gedachte van mijn persoonlijkheid is dragend bezield.’
De priesters durven geen vragen meer te stellen.
Zij weten niet waarvandaan deze woorden komen, maar zij dringen tot het menselijke ik door, ze krijgen houvast aan de persoonlijkheid.
Wanneer de priester zijn welbewust ik instelt op de nevelen en op het licht, wanneer hij ziet dat de aarde is als een sikkel, er nacht is op aarde en hij kan stijgen boven die duisternis uit en daar het woord beleeft en voor zich ziet, dan vallen de tranen over zijn wangen, dan bloedt zijn hart van vurig verlangen, dan streeft hij alleen om die machtige bezieling in zich te kunnen opnemen.
Dan buigt hij zich daar en ligt neergeknield aan de voeten van zijn God, de Albron, het Alleven, de Alziel, de Algeest, het Alvader- en moederschap.
Na een korte tijd komen de hogepriesters zover om hun vragen te formuleren.
En nu gaat het vlug, elk woord heeft nu bezieling.
De schrijvers zijn gereed, hun harten bonken tot in hun keel.
Het bloed loopt over de lippen van de Groot Gevleugelde wanneer de bezieling te hevig is en hij vanuit de ruimte, zich al concentrerend, zichzelf bezielt.
De menselijke organen kunnen die kracht niet eens meer verwerken.
Men denkt aan stoornissen, maar zij hebben honderden zittingen beleefd, zij kennen het gevaar!
Zij weten ook dat er een steun is, dat er een middel is dat hun zal dragen, dat hem kan opvangen: de godin waakt!
Zij waakt altijd.
‘Waarin ik leef, dat is licht, dat is leven en ik voel mij gelukkig.
Waarin ik leef, dat hoort mij toe’, zegt de stem van de ruimte.
‘Waarvoor wij leven, dat zal dienen voor deze ganse mensheid.
Waarin ik leef, dat ís dit licht.
Mijn gevoel zegt dat ik een deel ben van dit alles en dat ik door mijn denken en voelen, mijn werk, mijn dienen, dit alles zal kunnen verdienen, waarvoor ik nu mijn leven zal inzetten.’
Op deze wijze kreeg het oude Egypte de bewijzen dat er leven was na de dood.
Er zijn honderden priesters verongelukt, alleen omdat zij dóór de wetten gingen voor vader- en moederschap.
Maar zij leerden de slaap kennen, zij daalden in hun persoonlijkheid af en gingen naar die ‘kist’, ze gingen naar de ziel, naar de geest, en in deze duisternis kwam er opnieuw leven, nieuw denken, nieuw voelen, nieuw begrijpen.
Elkeen plaatste zich voor het eerste fundament.
En zij wisten ook dat zij miljoenen levens hadden afgelegd en dat de ziel achter dit leven een eigen persoonlijkheid bezit, met de ruimte als gevoel, waarin het kind leeft, met een ruimte die door elke gedachte bezielend werd gevoed.
Elke gedachte – heeft het oude Egypte het westerse kind kunnen schenken – is een universum.
En die miljoenen gedachten hebben de kleur van de ruimte te aanvaarden en leggen zichzelf op de weegschaal voor al die stelsels, voor al die gedachten, al die wetten, al dat vader- en moederschap, waarvoor gij leeft en waardoor wij die wetten als mens kunnen overwinnen.
‘Waarin ik leef’, zei de Groot Gevleugelde, ‘is een ruimte voor mij en al het leven dat u, waarin u bent, ontmoet.
Hier is de waarheid, ik ben met de waarheid verbonden.
Want wanneer ik maar even verkeerd – dus stoffelijk, volgens úw beleven daar – denk, dan komt er duisternis om mij heen.
Dat wil dus zeggen dat mijn gedachten bezielend kunnen zijn wanneer ik die ruimte beklim.
Ik ga stap voor stap verder.
Ik zie daar een wereld die niet de onze is.
Ik zie een wereld voor het dier, voor een bloem, maar wij mensen zijn universeel, wij gaan vóór dit alles.
Ik denk.
Lezingen Deel 1, 1950
In de bloeiperiode van het Oude Egypte hebben velen zich ingezet voor de Universiteit van Christus:
In het oude Egypte is het gebeurd.
Het oude Egypte heeft de fundamenten gelegd voor deze maatschappij, voor deze mensheid.
Het oude Egypte bezit wáárheid.
Het oude Egypte, de tempels van Ré, Ra, Ré en Luxor, zij hebben zichzelf geschonken voor de ‘Universiteit van Christus’, voor uw maatschappij!
En wát zet het Westen daarvoor in?
De tempels van Ra, Ré en Isis hebben de welwillendheid van een goddelijke persoonlijkheid beleefd, zij hebben de rechtvaardigheid genoten.
Ze lagen neergeknield, ze maakten zich één met Moeder Water.
Zij beleefden het vader- en moederschap niet alleen menselijk, maar rúímtelijk diep, want zij wisten: door de goede daden zouden zij het goede aantrekken.
Zij waren één, altijd één, met een heiligheid waarvoor zij leefden en zouden sterven.
Voor elke gedachte zette een priester zijn leven in.
Voor vriendschap en welwillendheid gingen zij door het vuur.
Zij lieten zich slaan en mishandelen, ze namen het gevecht op met een wild beest, een slang, een tijger, een leeuw.
Ze waren niet angstig, voor niets, omdat zij die wijsheid wilden leren kennen, omdat zij wilden dienen de God van al het leven – ja, later de Messias.
Er zijn honderdduizenden priesters vernietigd in die tijd.
Zij waren niet angstig om de krankzinnigheid voor een tijd te aanvaarden – niet de ziekelijke, maar de bewuste krankzinnigheid – om een wet te leren kennen, om een wet te ondergaan.
Zij sloegen zichzelf dag en nacht, zij hebben zichzelf geremd, bezield, bestuurd.
Ieder woord werd doorvoeld en was doordacht voordat het woord de verstoffelijking onderging.
Zij hebben leven en dood getrotseerd, zij konden dat doen, omdat zij innerlijk waren ontwaakt, omdat hun levens wilden spreken.
Dát was het oude Egypte.
En dat is het nog?
Nee, dat leeft nu in het Westen!
Er zijn achtendertig-, negenendertighonderd jaren voorbijgegaan, en nog staat de maatschappij voor het levend dode ik van het westerse kind.
Een universiteit heeft het Westen opgetrokken, maar van dit universum weet men niets.
Lezingen Deel 1, 1950
De westerse universiteiten geloven nog dat er geen reïncarnatie bestaat:
Nóg is de mens voor het eerst op aarde, het kind dat nu geboren wordt, heeft nog niets beleefd.
Klaar en rein komt dit kind vanuit God, vanuit de Albron naar de aarde en wanneer het leven zeven, acht, negen maanden is, begint het reeds te vloeken, dan begint het vader en moeder reeds uit te schelden, dan ziet men narigheid en afbraak.
En wanneer het kind twee, drie, vier jaar is, dan heeft het de maatschappij reeds in bezit.
Dan wordt de maatschappij, dan wordt vader en moeder en zusjes en broertjes worden al getrapt.
En dat kind is goddelijk, dat komt zo vanuit de Albron?
Dit leven heeft nog nooit een leven gekend?
Na achtendertighonderd jaren leeft het westerse kind nóg in duisternis.
De parapsycholoog wordt blind van zijn universiteit gestuurd.
Lezingen Deel 1, 1950
Er zijn duizenden boeken geschreven over de wetten, over het leven van het oude Egypte, maar van, over de verbinding, het éénzijn, daarvan weet het Westen nog niets.
Dat is dat machtige geschenk dat nu in uw handen ligt en ‘Tussen Leven en Dood’ heet.
De mens voor het Westen die nog iets voelt van dat oude instinct – dat wij, dat u, dat gij, dat elkeen in het oude Egypte hebt moeten aanvaarden – komt nú tot geestelijke ontwaking, komt nu tot de sferen van licht of tot de duisternis.
En nu ligt er een kloof tussen het oude Egypte en het huidige stadium waartoe gij behoort.
De maatschappij van nu heeft er nog niets van, heeft zich nog niets eigen gemaakt van wat dáár – zei ik u zo-even – de priesters hebben gekregen, wat voor hen, voor de honderdduizenden, waarheid was.
Dat kan het psychologische kind, uw universiteit, nog niet aanvaarden.
En toch, sindsdien gingen er zoveel honderden jaren voorbij, nóg staat het westerse kind op een dood punt; de geestelijke wetenschappen kunnen niet verder.
En dit alles is wetenschap, dit is een geestelijke wetenschap, die u vanuit de ‘Universiteit van Christus’ wordt geschonken, dat uw universum is.
‘Een mens reïncarneert niet’, we weten het niet.
‘Een mens is slechts, is eerst voor nu op aarde gekomen, wij hebben met dat oerwoud niet uit te staan.’
‘Mozes sprak tot God.
De Heer zei: “Mozes, ga en vernietig die mens.”’
Wij weten hoe Mozes heeft geleefd; maar vóórdat dit alles begon – dit zijn de profetieën voor uw leven, voor uw maatschappij, voor het westerse bewustzijn – was de schepping reeds miljoenen jaren oud!
Lezingen Deel 1, 1950
Bloeiperiode
De Groot Gevleugelde trad uit zijn lichaam en werd aan Gene Zijde door de meesters begeleid:
Aan Gene Zijde werd de priester die uittrad opgewacht door een astraal meester, die hem de wetten verklaarde, waarin ze nu leefden.
En de priester sprak vanuit de ruimte tot de aanzittenden op aarde en gaf aan hen door wat hem in de astrale wereld getoond en verklaard werd.
Op aarde, in zijn tempel, werd deze wijsheid opgetekend en in hiërogliefen vastgelegd.
Egypte beleefde toen het allerhoogste, dat ooit door mediums is ontvangen.
De kloof tussen leven en dood werd toen reeds overbrugd.
Wanneer ze op een bepaald uur rond het medium hadden plaatsgenomen, hoorden ze plotseling het medium spreken, waarna ze met vragen stellen konden beginnen.
De zieners volgden de uitgetredene, de vragenstellers – meestal hogepriesters – peilden het gesproken woord, stelden opnieuw hun vraag, die het probleem waarover gesproken werd duidelijk raakte, en wachtten dan weer op het antwoord.
Tot in de morgen duurden deze zittingen, totdat de astrale meester vond, dat de krachten van het medium waren verbruikt.
Het tijdstip van de volgende zitting werd door de meester aan deze zijde vastgesteld en de verkregen wijsheid ontleed, de goden gedankt, de nodige offers gebracht, waarna de priesters aan hun dagtaak konden beginnen.
Geestelijke Gaven, 1943
De Groot Gevleugelde – het medium, hetwelk kon uittreden – onderging tijdens de psychische trance het lichamelijke éénzijn met de aarde.
Wat tot het stoffelijk leven behoorde werd op deze wijze uitgeschakeld.
Als astraal wezen eenmaal vrijgekomen van het organisme, zorgde de aarde voor het stoffelijke contact en de hogepriesters voor de eenheid van stof en ziel.
Tussen geest en stof mochten geen stoornissen aanwezig zijn, want het medium beleefde toch reeds duizenden occulte gevaren, die wetten betekenden voor beide lichamen, die tot de aarde en tot de astrale wereld behoorden.
De priester, die was uitgetreden, moest deze wetten kunnen overheersen, maar werd in zijn taak door allen gesteund.
Al deze priesters kenden de astrale wetten, ze hadden zich door hun jarenlange studie op deze zittingen kunnen voorbereiden.
Ze waren bewust, maar ontvingen kosmische wijsheid door een meester van Gene Zijde.
Geestelijke Gaven, 1943
Het gebeurde soms, dat zij buiten het medium om hoorden spreken.
Op dat ogenblik beleefden zij de directe-stem.
Nu waren de fysische gaven ingesteld en tot werking gekomen.
Deze verschijnselen kon de meester aan deze zijde tot stand brengen, want het grote medium bezat het gevoel ervoor.
Door de fysische trance lagen al de occulte verschijnselen in hun bereik.
Hetgeen op deze zittingen gekregen werd was voor hen machtig.
Op deze wijze leerden ze het leven na de dood, de astrale werelden en de geestelijke gaven kennen.
Geestelijke Gaven, 1943
Op deze beroemde, buitengewone zittingen was meermalen de farao met zijn hoogwaardigheidsbekleders aanwezig, om de zittingen kleur en waardigheid te geven, en om de Goden te danken en hun offers te brengen.
Geestelijke Gaven, 1943
Het was in die tijd, dat de priesters de zuilen en elke vierkante meter steen van hun Tempels bebeeldhouwden.
In hiërogliefen werd de wijsheid ingehouwen en beschilderd, geen steen bleef onbenut, om de ontvangen leer voor het nageslacht te bewaren.
Maar deze reine, geestelijke, natuurlijke wijsheid, dit astrale bewustzijn, werd eerst door hen versymboliseerd en voor de oningewijden onnatuurlijk, onbegrijpelijk gemaakt, om het daardoor voor ontheiliging te behoeden.
Aan deze geestelijke kunstenaars had men geen gebrek, iedere priester was een medium en meestal een teken- of schilder-medium.
Door de Goden ontvingen ze al de psychische en fysische gaven en zij waren er dankbaar voor.
Geestelijke Gaven, 1943
Samen met de farao hadden de zeven hogepriesters de leiding over het land:
Er waren zeven Hogepriesters, één van hen stond aan het hoofd en al de anderen hadden een eigen taak te volbrengen.
Zij hadden met de farao de leiding over dit land in handen en het waren de heelmeesters, de chirurgen en de medicijnmeesters of kruidenkenners, de godsdienstleraren en de kenners van goed en kwaad.
Tussen Leven en Dood, 1940
Tuchtmaatregelen tegen fantasie
Toch leefden er maar enkele waarlijk grote mediums in die tijd, die Egypte hielpen deze occulte hoogte te behalen, de rest van het aantal priesters kon die hoogte nimmer bereiken.
Velen fantaseerden, dat het een lieve lust was, ook al begrepen ze, dat ze met hun eigen leven speelden.
Ze konden bliksemsnel reageren, waren uiterst sensitief en steeds gereed om visionaire beelden in zich op te nemen, wat hen door de hogepriesters verboden was.
Het verlangen om groot te worden, de Grote Vleugelen te mogen bezitten, bracht hen ertoe zelf te zoeken, wat meestal met hun dood eindigde.
Want allen werden door de hogepriesters astraal-geestelijk gevolgd, zodat deze onfeilbaar soms konden vaststellen waarover hun leerlingen dachten.
Al waren zij in slaap, iedere gemoedsgesteldheid stelden de hogepriesters vast.
Door dit geestelijke éénzijn constateerden zij of de wetten van hun Tempel overschreden werden.
De priester, die toch dacht zijn gang te kunnen gaan, was in strijd met de wetten van hun leer en kreeg z’n verdiende kastijding.
Bij ernstige overtredingen was er geen pardon meer.
Geestelijke Gaven, 1943
Het verval van de tempels
De strenge tucht, die men in deze Tempels toepaste, heeft meegewerkt aan de opbouw van de geestelijke gaven.
Ze heeft echter ook bewerkt dat priesters, die niet opgewassen waren tegen de spanning van het tempelleven, zich tegen de astrale discipline gingen verzetten en naar middelen zochten om hun leven wat te vergemakkelijken.
De hulp, die hiervoor nodig was, trokken zij zelf aan, meesters, die in de astrale wereld leefden en de vertegenwoordigers van het kwaad waren.
Van dat ogenblik af ging het bergafwaarts en kreeg de duisternis met de aarde contact, waardoor het goede zou oplossen.
De demonen der hel hadden er lang op gewacht, nu kregen deze van de aarde heengegane mensen de mogelijkheid om zich weer volkomen uit te leven door de stoffelijke mens.
Deze astrale demonen waren meestal gevallen priesters, mensen dus, die de wetten reeds op aarde hadden leren kennen.
Door hun sterven traden zij die wetten binnen en vertegenwoordigden ze nu als astrale persoonlijkheid, als geest.
Wat deze zielen zochten was alléén hartstocht, het éénzijn met het stoffelijke leven, waarvan ze zich niet wilden losmaken.
Het kwade kreeg contact, het merendeel der priesters gaf zich geheel aan hen over en beleefde de duistere machten en krachten, de zwarte magie.
Ze traden uit hun lichamen, bouwden een tweede ik op en beleefden dan dat wat ze eigenlijk zelf wilden en waarnaar hun gevoel uitging.
Door de demonen werden ze geholpen, daar het beleven van de hartstocht door hen werd gedeeld.
Het astrale monster moest er het zijne van hebben.
Hierdoor loste de aardse persoonlijkheid geestelijk op in het astrale wezen, wat meestal met volslagen krankzinnigheid eindigde, indien ze niet voordien door de hogepriesters waren betrapt.
Geestelijke Gaven, 1943
Vooral in de periodes dat er geen Groot Gevleugelde in de tempel leefde, kreeg de duisternis kans om te groeien:
Als het grote psychische medium het aardse met het eeuwige had verwisseld, het Egypte het geweldige contact met Gene Zijde tijdelijk had verloren, moest op het nieuwe medium gewacht worden.
Maar intussen gingen de zittingen toch door en dat werd de priesters noodlottig.
Amon-Ré zou wel voor de Grote Gevleugelde zorgen, een priester door de Goden begaafd als een godheid-zelf, waarna ze hun studie konden voortzetten.
In die tijden, toen allen ingesteld waren op dat grote ogenblik, zij dag en nacht mediteerden, is het geestelijke verval ontstaan, waardoor de astrale wereld voor het kwaad de overhand kreeg.
De priester, die de Grote Vleugelen bezat, genoot heilig ontzag en dat wilde elkeen bezitten.
Dit verlangen en vele andere karaktertrekken, die het lagere instinct vertegenwoordigden, vroegen om het begeerde contact en trokken dit contact tot zich, maar gingen erdoor in de handen van het kwaad over.
Eén voor één werd in de ruimte opgetrokken.
De priesters stelden zich open, maar hadden moeten begrijpen, dat dit openstellen hen naar de afgrond zou voeren.
Zij negeerden daarentegen alles, ze wilden zélf deze heiligheid genieten.
De demonen der hel trokken hen in hun levens op en kregen het makkelijk, omdat het aardse zieleleven de wetten kende.
De zwakken verloren het evenwicht en kwamen in handen van de astrale persoonlijkheid.
Geestelijke Gaven, 1943
Het geschiedde vaak, dat de Grote Gevleugelde in de Tempel geboren werd, soms echter ook buiten de Tempel.
Gene Zijde waarschuwde dan, waar het kind geboren zou worden.
De ouders stonden hun kind aan Amon-Ré af, wat een grote gebeurtenis was en een eer voor hen.
Heel Egypte stond dan ingesteld op het wonder.
Het kind kreeg een geestelijke ontwikkeling, zoals alléén in het oude Egypte beleefd kon worden, en maakte zich dan gereed voor een grootse taak.
Ik zei u reeds, de nachtzittingen gingen door, ook al dienden zij slechts om de Goden te vragen wanneer het kind geboren zou worden.
Meestal wisten de hogepriesters jaren van tevoren reeds waar het kind geboren ging worden.
Maar deze zittingen, die gehouden werden met lagere krachten, leverden geen wijsheid op.
Telkens weer konden de hogepriesters het gefantaseer vaststellen.
Kon de priester, die als medium diende, zich niet verdedigen of bewijzen afleggen dat hij waarlijk in aanmerking kwam voor de hoogste begaving, dan stond hij voor de dood.
Deze priester werd dan voor de wilde dieren gegooid.
Nu kon hij bewijzen geven.
Velen gingen tot deze ongelijke strijd over, maar waren in korte tijd verslonden.
Zij die het dier door hun concentratie konden overwinnen bewezen echter gaven te bezitten en waren vrij.
Zo kreeg elke priester, die dacht als medium voor de Grote Vleugelen te kunnen dienen, zijn kans, maar het merendeel bezweek.
Gene Zijde sprak nu door hun mond grote onzin, zij sprak zichzelf tegen.
Hoe zich deze mediums ook verdedigden en aanvoerden, dat de gegeven diepte nog nimmer was bereikt en dat de meesters aan Gene Zijde door hen andere wijsheid wilden schenken, het hielp hun niet, de hogepriesters dachten er toch anders over en stelden deze mediums voor de feiten.
Vele priesters verloren hun leven, totdat echter het kwaad in de astrale wereld zichzelf had weten op te bouwen, zo hoog, dat de hogepriesters hun houvast verloren en aan zichzelf gingen twijfelen.
Dat was het ogenblik voor het oude Egypte, waarop de zwarte magie de witte overwon en het bergafwaarts ging, de duisternis tegemoet.
Het vreselijke gevecht tussen goed en kwaad heeft eeuwenlang geduurd en is door het kwaad gewonnen.
Duizenden priesters verloren het aardse leven erdoor, werden krankzinnig of uitgeleefd door de demonen van de hel.
De geestelijke gaven werden bezoedeld.
Geestelijke Gaven, 1943
Geen enkele priester kon boven zijn eigen gevoelsgraad komen:
Het medium kwam niet van zichzelf los, ook al probeerden het allen, want eerst dán werden ze als een God aanvaard.
Maar wie uittrad beleefde zichzelf, kon niet boven het eigen gevoelsleven en bewustzijn uitkomen en was niet geschikt om de Grote Vleugelen te vertegenwoordigen.
Wie te ver ging wist van tevoren, dat de waanzin als een astrale persoonlijkheid hem zou aanvallen en daar deinsden velen voor terug.
En de meesters aan deze zijde konden deze ontwikkelde priesters niet in hun leven optrekken, omdat er niet één onder hen de gevoelsgraad bezat om de astrale wetten te beleven.
Al deze priesters konden uittreden, zich volkomen losmaken van hun stoffelijke toestand, maar waren toch nog niet geschikt om voor het allerhoogste te dienen.
In deze studie, onder het machtige beleven van de kosmische wijsheid, zouden al deze priesters toch zijn bezweken.
De meesters aan deze zijde konden hun levens peilen en doorzien en begonnen er dus niet aan, omdat het hun niets anders dan ellende zou brengen.
Heel Egypte bad de Goden om een Grote Gevleugelde, maar er viel niet meer te bidden, de zwarte magie overheerste nu in alle tempels.
Door dit alles kan ik u aantonen, dat ook de Egyptenaren hun eigen levensgraad moesten aanvaarden, doch zij konden daar niet bovenuit komen, want de geestelijke wijsheid en de gaven riepen hun het halt toe.
Wie hoger greep dan het bereikte bewustzijn, bezweek.
En toch hadden al die priesters zich voorbereid, de astrale wetten leren kennen, maar het hoogste mediumschap konden ze niet bereiken.
Deze sensitiviteit, waarvan ik heb gesproken, moesten ze zich nog eigen maken.
Ze konden genezen en waren helderziend, maar de astrale wijsheid was op eigen kracht niet te beleven.
Hiervoor hadden ze geestelijke hulp nodig.
Geestelijke Gaven, 1943
De meesters wilden de duisternis niet steunen en trokken zich terug:
Eens in de honderd jaar leefde er een Grote Gevleugelde, een geestelijk medium, dat de psychische trance bezat, waardoor alle gaven beleefd konden worden.
Deze mediums waren overwinnaars op het occulte gebied, het universum behoorde hun toe, hun leven was ruimtelijk diep en tot klare eenheid met onze wereld gereed.
Toen, zoals gezegd, het wonder uitbleef en men zittingen ging houden met de ondergeschikte mediums, kwam het geestelijke verval.
De meesters aan deze zijde trokken zich terug en wilden het duistere leven van de priesters niet volgen en stonden voor leugen en bedrog niet open.
Zij dienden die afbraak niet.
Hun geestelijke taak was voorbij.
Nu werd wit, zwart.
Geestelijke Gaven, 1943
De priesteressen werden verkracht; onder het mom van heiligheid maakten de priesters zich geheel één met deze levens, doch zagen zichzelf afdalen in hartstocht.
De hartstocht en de verdierlijking overheersten al deze levens en dit werd door de demonen nog opgevoerd, zodat al deze „heiligen” in een poel van menselijke ellende verzonken.
Nog enkele goeden volgden hun eigen weg, maar stonden machteloos tegen zoveel kwaad en gaven de moed op.
Toen ook zij het aardse leven verlieten, waren alle tempels in handen van het kwaad overgegaan.
Geestelijke Gaven, 1943
Zwarte magie
Voor de priesters der zwarte magie had het aardse leven geen betekenis, ook al beleefden zij de stoffelijke hartstocht, de verdierlijking van hun eigen bewustzijn.
Geestelijke Gaven, 1943
Deze priesters konden uw levensadem vergiftigen, uw organisme volkomen besmetten en te gronde richten, indien zij dat wilden, het tevens opbouwen en genezen, ook die krachten waren in hun bezit.
In tempels of kloosters leefden deze heren ingewijden van het kwaad, droegen prachtige gewaden en ordetekens, doch beleefden een duister bestaan.
Een bewust priester voor het kwade, giftig en gemeen als zijn leven was, doodde op afstand en was voor de nietsvermoedende mens een groot voordierlijk monster.
Zijn dierlijk en afgrijselijk bewustzijn, waarvoor hij een enorme studie had gevolgd, doordrong elk ander gevoelsleven.
Deze dienaren der zwarte kunst maakten zich van het oude Egypte meester.
Van die tijd af ontstond het gevecht van het goede tegen het kwade, een strijd op leven en dood, van licht tegen duisternis.
In korte tijd was er niet veel over van de heerlijkheid, waarin Egypte eeuwenlang had geleefd.
Nu leefden de priesters in het stinkend moeras van zelfvernietiging.
Weifelend nog, sloegen de goeden deze ondergang gade, totdat ook zij het goede de rug toekeerden en hun hoop voor het herstel van hun Tempels moesten opgeven.
Ook zij stortten zich in deze ellende en beleefden toen de ondergang van hun eigen persoonlijkheid.
De farao’s verdedigden zich op hun eigen wijze, doch de zwarte magie drong hun hart binnen, ontnam hun het dagbewuste ik, zodat zij voor de krankzinnigheid stonden.
De hogepriesters daalden van hun geestelijke voetstukken af en vergrepen zich aan het leven van anderen.
Dat waren de kinderen van hoogwaardigheidsbekleders, – priesteressen – zij werden in de tempels verkracht en wel stoffelijk én geestelijk.
Deze kinderen werden leeggezogen!
Geestelijke Gaven, 1943
Toen beleefde het oude Egypte het stoffelijke en geestelijke verval.
De witte magie bracht levenswijsheid en geluk, de zwarte dierlijke verrotting.
Geestelijke Gaven, 1943
Iemand op verre afstand volkomen blind slaan was een klein kunstje voor de priesters.
De zieken werden nog enigermate geholpen, doch andere gezonde lichamen besmet en tot de allerlaatste vezelen afgebroken.
En dit alles om hun haat te kunnen botvieren!
Hun vlijmscherpe, dodelijke concentratie drong door alles heen, ze vernielden elk weefsel of verlamden de organen, ze konden in een mens afdalen, want niets hield hen nu tegen, ze waren heersers op hun eigen terrein.
Toen de duivelse machten de hoofden van de Tempels, de zeven hogepriesters, als hoogste gezag hadden overwonnen was er niet één goede priester meer, allen in de tempel volgden en dienden het kwaad.
Ze hadden hun leerschool beleefd en een graad als priester behaald.
Gene Zijde volgde vanuit de sferen van licht het verval.
Waaraan eeuwen was gewerkt verdween van de aarde.
Geestelijke Gaven, 1943
Voor deze priesters bestonden er geen astrale onmogelijkheden meer, ze hadden de magische wetten leren kennen.
De farao is in hun macht, de priesters heersen over Egypte.
Van dat ogenblik af treden de fysische verschijnselen op de voorgrond.
Nog even waait er een frisse wind door de tempels van Ra-Ré en Isis, doordat daar de orde enigszins hersteld werd, maar ook die goedwillende krachten werden overwonnen en hierna lost het beroemde Egypte volkomen op in narigheid en astrale ellende.
De tempels komen nu tot algeheel verval, het laatste levenslicht doofde zichzelf uit en van nu af zweven tafels en stoelen door de ruimte.
De priesters leerden thans de elementaire wetten kennen; het stenen gooien kan beginnen.
Een geestelijke hemel is in een duistere hel veranderd!
Een groot leger van duistere astrale wezens helpt hen deze verschijnselen tot stand te brengen.
Dit is juist hetgeen, waarop eeuwen is gewacht.
Magiërs hangen in onzichtbare touwen, een kind klautert omhoog en verdwijnt, lost voor de toeschouwers in een hemel van Amon-Ré op.
Nu worden de materialisaties en dematerialisaties beleefd, die tot stand komen, omdat deze priesters in hun duister astraal leven op te trekken zijn.
Geestelijke Gaven, 1943
Het halt van de gevoelsgraad
De priesters in het oude Egypte vergaarden kennis, maar dat gaf hun toen nog geen geestelijk bezit:
Ze wisten veel, konden denken, konden genezen.
Maar wat zegt het?
Dat was geen bezit, dat was geen geestelijk bezit.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
En daar dienden wij alleen onszelf.
Dus die studie was niet gericht op verruiming van geest, maar verruiming van kennis, kennis.
Maar dat is geen geestelijk bewustzijn.
Geestelijk bewustzijn wil zeggen: gij maakt u die wereld en die ruimte van een gedachte, een daad eigen.
Wat deden wij daar?
Hoe konden wij ons die wetten eigen maken?
Wij studeerden en leerden voor onszelf.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Ze waren nog niet afgestemd op de eerste lichtsfeer:
Die waren nog niet in de eerste sfeer.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
In het oude Egypte was de Albron nog niet gekend:
En nu hebben verschillende meesters, verschillende mensen op aarde hebben die Albron reeds aangetast (aangeraakt en afgetast), bijvoorbeeld Ramakrishna.
Ramakrishna trad uit, de Egyptenaren traden uit, beleefden in de ruimte iets.
U leest ‘Tussen Leven en Dood’ maar, maar ga naar uw faculteit, naar uw egyptoloog, hij kan u wellicht iets verklaren.
En dan traden ze uit, ze maakten zich vrij van het organisme en dan begonnen de zittingen.
Dat zijn geen nonsens, die cultuur hebt u nog!
Er is geen geleerde op aarde zo dom en zo ongelukkig om te zeggen: dat Egypte dat was niets, dat is maar waanzin.
De Egyptenaren kwamen vrij van het organisme, de tempels van Ra, Ré en Isis – ik heb u die lezingen gegeven – hebben die ontwaking, dat contact, die eenheid beleefd.
En dan lag daar de priester, hij kwam vrij, het lichaam lag daar; de ziel, de geest trad uit dat organisme en dan konden de hogepriesters vragen stellen.
En onmiddellijk begonnen zij: ‘Waar leeft gij?
Hebt ge daar uw ogen?
Kunt ge spreken?
Hebt ge gevoel?
Vertel ons, geef de Godin van Isis dit zaligmakende bewustzijn.’
En dan werden de wetten ontleed tot zover, zover en zo hoog en zo diep dat de Groot Gevleugelde aan gevoel bezat; boven zichzelf kwam hij niet.
En nu kunt u dat weer met deze tijd vergelijken, want men sprak in Egypte over Goden.
Een stuk steen, een bloem, een ruimte, de nacht, het vuur, de zon, alles was een godheid.
Lezingen Deel 1, 1950
De erfenis van de tempellevens
De grote priesters uit het oude Egypte konden in hun latere reïncarnaties gebruikmaken van hun opgebouwde gevoelskrachten om kunst en wetenschappen van de Universiteit van Christus op aarde te brengen:
André-Dectar staat voor machtige reïncarnaties, voor de Amenhotep’s uit het oude Egypte, die thans zichzelf manifesteren als:
„Rudolf Steiner” en als
„Madame Blavatsky” ... die zich manifesteren als „Galilei”, „Socrates” ... „Plato” ... als „Ramakrishna” ... als „Mary Baker Eddy”, állen hebben vanuit het oude Egypte hun levens voortgezet, zij brachten tijdens hun laatste leven op Aarde:
„Wijsheid”,
„Kunst en Wetenschappen” ... waartoe Bach, Beethoven, Mozart, Rembrandt en meester Alcar als Anthony van Dyck behoorden.
Kinderen van de Universiteit van Christus, waarvoor zij leefden en zijn gestorven.
Zij leven!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944