Goedmaken

brengt ons weer in harmonie

Door goed te maken aan alle zielen die we in dit leven of in onze vorige levens iets hebben aangedaan, brengen we ons weer in harmonie.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Anthony van Dyck, geschilderd door Pieter Paul Rubens

Alcars verleden

Volgens de geestelijke leider van Jozef Rulof, meester Alcar, kan het goedmaken diepe wortels hebben.
Alcar volgt in zijn boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’ het goedmaken dat vanuit zijn ziel gestuwd werd.
In het hoofdstuk ‘Alcars verleden’ beschrijft hij een aantal van zijn vorige levens op aarde.
Zijn ziel kende in al die levens geen rust totdat hij goedgemaakt had aan alle zielen die hij ooit iets had aangedaan.
Wanneer Alcar op al zijn vorige levens terugblikte, zag hij dat hij zowel mannelijke als vrouwelijke levens had beleefd.
Hij zag levens waarin hij als man had goedgemaakt, en andere levens waarin hij als vrouw andere mensen had gediend.
Het eerste leven dat Alcar beschrijft, ligt duizenden jaren terug in de tijd.
In dat leven beleefde hij het moederlichaam, en was Alcar dus een ‘zij’.
Als moeder baarde ze twee kinderen.
Deze kinderen brachten haar echter geen geluk, want ze stierven vroegtijdig.
Haar dochter ging over door ziekte, en haar zoon werd door een wild dier verscheurd.
Haar man liet haar met deze ellende alleen.
Hij was altijd op jacht, en had een ander lief waarmee hij zijn tijd doorbracht.
De jager was nooit thuis, waardoor zijn vrouw het verlies van hun kinderen alleen moest verwerken.
Ze haatte haar man, omdat die haar in de steek liet met haar verdriet.

Zucht naar rijkdom

Alcar volgt de verbinding van deze zielen naar het verdere verleden om te onderzoeken hoe deze situatie is veroorzaakt.
Hij zag dat hij in het voorafgaande leven de ziel van deze jager al had ontmoet, daar was die ziel zijn vader.
In dat leven waren zijn ouders rijk en bezaten ze alles wat een mens zich in zijn aardse leven maar kan wensen.
Maar die rijkdom was tevens de val voor Alcar.
In die tijd was hij geestelijk nog niet hoog ontwikkeld.
Duizenden jaren geleden was hij nog geen ‘meester van het licht’, zijn gevoelsleven was toen nog duister.
Hij voelde nog geen liefde voor zijn ouders, hij was in gevoel nog afgestemd op bezit en geweld.
Hij had nog geen hoge gevoelsgraad verworven.
Als hij op dat moment zou overgaan naar het hiernamaals, zou hij terechtkomen in een duistere sfeer die het ‘land van haat en hartstocht en geweld’ genoemd wordt.
Als zoon keek hij begerig naar de rijkdom van zijn ouders, en wilde die zo snel mogelijk zelf bezitten.
Hij kon niet wachten tot hij dat bezit zou erven.
Om sneller van die rijkdom te kunnen genieten, bracht hij zijn vader om en bestal hij zijn moeder.
Hij liet haar berooid achter en keerde niet meer terug.
Zijn moeder stierf van verdriet.

Ziel en persoonlijkheid

In dat rijke leven had Alcar zich met twee zielen in disharmonie gebracht.
Deze zielen belemmerde hij in hun ontwikkeling.
Dit bracht in zijn eigen ziel een innerlijke werking teweeg die erop gericht was om zich weer in harmonie met hen te brengen.
Vanuit zijn ziel kwam er een stuwing op gang om alles te doen wat nodig was om de belemmering weg te nemen die hij deze twee zielen had opgelegd.
Als persoonlijkheid was hij zich niet bewust van deze stuwing, daarvoor was zijn gevoelsleven nog niet hoog genoeg ontwikkeld.
Wanneer hij als vrouw aan de jager goedmaakte, dan was dat nog niet met een blij gevoel.
Die vrouw haatte haar man, want haar gevoelsleven was nog afgestemd op haat en bedrog.
Als persoonlijkheid wist ze ook niet dat haar ziel haar in deze situatie gebracht had om zich te bevrijden van wat ze de ziel van de jager in een vorig leven had aangedaan.
Ze maakte aan de jager goed door het moederschap, door het dragen van zijn leven.

Zorgzame dochter

In het rijke leven had Alcar zijn moeder bestolen en in de steek gelaten, waarna zijn moeder van verdriet was gestorven.
Ze reïncarneerde en werd opnieuw moeder.
Alcar werd in dat nieuwe leven weer geboren als kind van deze moeder.
Als hij in dit nieuwe leven het tegenovergestelde kon doen en zijn moeder nu liefde gaf in plaats van ellende, zou hij weer in harmonie kunnen komen.
Alcar werd geboren als dochter van deze moeder, dus in dit leven was Alcar weer een ‘zij’.
Wanneer zij in de moederschoot opgroeide, viel haar moeder in een diepe kuil.
Ogenschijnlijk was er niets aan de hand, maar na enige maanden na de geboorte begon de ellende en kon haar moeder geen voet meer verzetten.
Toen de dochter veertien jaar oud was, ging haar vader over en bleef zij alleen met haar moeder achter.
In dit leven was er geen rijkdom, ze moesten hard werken op het land om de boterham te verdienen.
Vanaf dat moment werkte zij voor haar moeder en verzorgde haar, dag en nacht, tot haar moeder overging.
De dochter was toen dertig jaar oud.
Door haar zorgzaamheid gaf ze aan haar moeder in dat leven terug wat ze haar ontnomen had in het vorige rijke leven.
Nadat haar moeder was overgegaan, verbond de dochter zich met een man en daaruit werd een kind geboren.
Een ziekte die vele levens van de aarde riep, verbrak dit gezin en zij bleef alleen achter.
Door aardse ogen bekeken lijkt het toevallig dat juist zij alleen achterbleef, en niet haar man of haar kind.
Maar Alcar ziet later dat ook dit een diepere betekenis had, en dat zijn ziel deze situatie had aangetrokken om zelf verder te komen in de zware gevoelens waarmee het leven met de jager was beëindigd.

Zelfmoord

Alcar kwam in beide levens als vrouw in een soortgelijke situatie.
Telkens bleef de vrouw in groot verdriet achter, nadat haar kinderen overleden waren.
Nadat ze door de jager alleen was gelaten en haar kinderen overleden waren, kon ze in dat leven destijds tegen het eenzame verdriet niet meer op.
Het verlies van haar kinderen kon ze alleen niet dragen.
Hiervoor had ze de benodigde geestelijke persoonlijkheid nog niet opgebouwd.
Alleen en verlaten maakte ze toen een einde aan haar leven op aarde.
Daarna beleefde ze de geestelijke gevolgen van zelfmoord, zoals beschreven in het artikel ‘zelfmoord’.
Ze doolde vijftien jaren lang rond in een lege wereld, totdat haar natuurlijke levenstijd verstreken was.
Toen het moment was aangebroken, waarop ze normaal gestorven zou zijn zonder zelfmoord, werd ze aangetrokken door de wereld van het onbewuste voor een nieuwe incarnatie.
Maar in gevoel had ze deze zelfdoding nog niet overwonnen.
Hierin kon ze alleen verder komen wanneer haar ziel haar in een soortgelijke situatie bracht.
Dit vond plaats in dat leven als zorgzame dochter, nadat haar man en kind door ziekte waren gestorven.
Opnieuw bleef ze als moeder met een groot verdriet achter.
Ze zwierf eenzaam rond, maar telkens als ze aan zelfmoord dacht, kwam er in haar een tegenstrijdige kracht omhoog.
Dat was de beleefde ellende na de zelfmoord in het vorige leven met de jager.
Haar gevoelsleven waarschuwde haar om niet opnieuw in dit afschuwelijke leed terecht te komen.
Door deze weerstand hield ze zich nu staande en stierf een natuurlijke dood op hoge leeftijd.
Wanneer Alcar op dit leven terugblikt, begrijpt hij dat zijn ziel deze situatie had aangetrokken omdat hij met die gevoelens van zelfmoord uit dat vorige leven nog verbonden was.
Door in soortgelijke omstandigheden zijn levenssituatie wel te aanvaarden, maakte hij zich deze geestelijke sterkte eigen, waar hij dan in zijn volgende levens verder op kon bouwen.
Hierdoor kon hij in zijn volgende levens een dergelijk leed dragen zonder zichzelf te vernietigen.

Tot rust

Alcar beschrijft ook een incarnatie van zichzelf in Egypte, waarin hij meehielp bouwen aan de Piramide van Gizeh.
In dat leven was hij verliefd op een vrouw, maar zijn liefde werd hem ontnomen door een andere man.
Met die man moest hij samenwerken aan de bouw van de piramide.
Hij wachtte lang op het juiste ogenblik om zich van deze man te ontdoen.
Toen de gelegenheid zich voordeed, stootte hij in een worsteling de man van de piramide naar beneden, waarna die enige dagen later stierf.
In een volgend leven in Jeruzalem maakte Alcar aan deze man goed.
Hij ziet hem terug als zijn eigen kind.
Beiden worden ze in dat leven opgetrokken door de grote liefde van zijn vrouw.
Bij het zien van al zijn vorige levens herkent Alcar in haar de moeder waar hij in het arme leven op het land als zorgzame dochter voor gezorgd heeft.
Zijn moeder van toen heeft zich in haar duizenden levens een groot innerlijk bezit eigen gemaakt, haar ziel is nu gereed veel liefde te geven.
Door haar liefde komt Alcar in het leven in Jeruzalem tot innerlijke rust.
Hier gaat hij tot een hogere gevoelsgraad over.
In vorige levens was hij wild geweest, maar dat geweld had hij inmiddels goedgemaakt.
Door zijn vele levens van goedmaken kreeg hij hogere gevoelens, waardoor hij de gevoelswereld van haat en geweld achter zich kon laten.
In zijn volgende levens in Italië legde hij zich toe op de kunst.
Hij wilde zich de beeldende kunst eigen maken.
Hier ontwikkelde hij gevoelens om het leven in kunst uit te beelden, in plaats van om het leven te vernietigen.
Hij begon de schoonheid van het leven te zien, en zijn liefde voor al wat leeft groeide.

Ook de jager werd kunstenaar

Door het goedmaken aan de jager was de stuwing van Alcar naar deze ziel opgelost.
Maar de jager was nog niet in harmonie, want hij had zijn vrouw met het verlies van hun kinderen alleen achtergelaten.
Zijn liefdeloze houding naar zijn vrouw kwam voort uit het vorige rijke leven waarin hij toen door zijn zoon omgebracht werd.
Maar vroeg of laat gaat de ziel elke liefdeloze handeling herstellen, om in harmonie te komen met al het leven.
Zelfs elke verkeerde gedachte zal de ziel ooit rechtzetten om in rust en vrijheid aan haar geestelijke bewustwording te kunnen beginnen.
Duizenden jaren later heeft de ziel van de jager het verlaten van zijn vrouw rechtgezet, en is hij een steun geworden voor Alcar in plaats van een lastbezorger.
In de zeventiende eeuw na Christus werd hij de leermeester van Alcar in het laatste leven dat Alcar op aarde als kunstenaar beleefde.
Als jager had hij lang geleden al de bruisende natuur om later kunstenaar te worden.
In dat leven duizenden jaren geleden bleef hij tot zijn einde jagen en toch werd hij tientallen eeuwen later beroemd in kunst.
Tussen dat leven toen en het leven als kunstenaar lagen vele levens waarin hij zijn gevoelsgraad verhoogde.
Maar dankzij de reïncarnatie is hij niet eeuwig jager gebleven, en is hij volledig in harmonie gekomen met de ziel van Alcar, die hij ooit alleen achterliet.

Dezelfde zielen

Met het beschrijven van zijn vorige levens wil Alcar ook duidelijk maken dat we juist die mensen ontmoeten, waarmee we vanuit ons verleden te maken hebben.
We incarneren alleen naar die zielen waaraan wij hebben goed te maken.
Hierin kunnen wij geen enkele ziel overslaan.
We komen in alle landen en volkeren, we worden op alle uithoeken van de aarde geboren, maar telkens is het minstens één ziel uit ons verleden waar we naar terugkeren om aan goed te maken.
Wanneer er dan uiteindelijk geen enkele ziel meer op aarde leeft, die ons nog gebonden houdt, komt ons gevoelsleven vrij van de aarde, en gaan we over naar het hiernamaals.

Naar de sferen

Toen Alcar alle ellende had goedgemaakt, die hij ooit andere zielen had aangedaan, ging hij over naar de sferen in het hiernamaals om daar als astrale persoonlijkheid verder te evolueren.
Door al die levens op aarde had hij de grofstoffelijke gevoelsgraad bereikt, zodat hij in het hiernamaals ontwaakte in het schemerland.
Daar voelde hij al snel, dat hij in het geestelijke leven vooral vooruitkwam door andere zielen te dienen.
Hij daalde af in de duistere sferen en werkte daar vele jaren.
In zijn aardse levens had hij een grote wilskracht opgebouwd, en die zette hij nu in om de duistere krachten te weerstaan en de zielen te helpen die zich van deze duisternis wilden losmaken.
Zo bereikte hij in relatief korte tijd de eerste lichtsfeer.
Daar werkte hij verder aan zijn kunst.
Op aarde had hij al een grote hoogte bereikt, maar hij voelde dat hij nog verder kon.
Hij bestudeerde de kunst die hij reeds op aarde had gebracht, en besefte dat hij nu door zijn grotere liefde het leven dieper kon aanvoelen.
Hij kreeg het verlangen om zijn kunst te verfijnen, en die hogere kunst naar de aarde te brengen, om hiermee mensen te stimuleren om hun gevoel op het hogere te richten.

Zijn laatste reïncarnatie

Alcar mediteerde jarenlang om te voelen hoe hij in zijn laatste leven op aarde zijn kunst het best kon vertolken.
Op een gegeven moment werd hij heel stil en voelde hij het wonder van reïncarnatie in zichzelf geboren worden.
Hij ging over naar de wereld van het onbewuste om naar de aarde te reïncarneren.
In de zeventiende eeuw na Christus kon Alcar deelnemen aan het grote plan van de ‘Universiteit van Christus’ om door kunst het gevoelsleven van mensen op aarde te richten op het hogere.
Met dit leven toonde hij tevens zijn dankbaarheid voor alle lichamen die hij van Moeder Aarde had ontvangen om goed te maken en geestelijk te evolueren.
Vele zielen voelen in de sferen van licht dat ze nog eenmaal naar de aarde willen terugkeren om daar iets van geestelijke waarde te brengen, waar ze in hun verdere evolutie met voldoening naar terug kunnen kijken.

Niets gaat verloren

Wanneer hij na dit laatste leven op aarde weer in de sferen kwam, wist hij dat hij gestorven was, maar zijn vorige levens kende hij nog niet.
Hij werkte echter onafgebroken door, en bereikte in vijfentwintig jaar de derde lichtsfeer.
Daar werden hem zijn vorige levens getoond.
Toen kon hij in zijn eigen verleden afdalen en zien dat er niets verloren was gegaan, alles lag vast, zelfs de kleinste dingen zag hij terug.
Door al zijn vorige levens zag hij een rode draad lopen, de stuwing van zijn ziel om goed te maken en innerlijk te evolueren.
Hij kreeg het gevoel om dit inzicht op aarde te brengen.
Hiermee kon hij beginnen wanneer hij in de vijfde lichtsfeer was gekomen, en als geestelijke leider van Jozef Rulof boeken op aarde kon brengen.
Zo beschrijft hij in ‘Het Ontstaan van het Heelal’ naast zijn eigen vorige levens, hoe hij met Jozef in uitgetreden toestand naar de tempel der ziel gaat om nog verder in het verleden van de ziel af te dalen, zodat hij ook die kennis op aarde kan brengen.
Door het beschrijven van zijn vele levens wilde hij ook duidelijk maken dat het voor de meesters van het licht mogelijk is om ver in het verleden van hun eigen ziel terug te kijken.
Als zij zich verbinden met nog hogere meesters kunnen ze zelfs terugkijken tot het moment dat hun ziel ontstaan is.

Goedmaken doe je aan jezelf

Meester Alcar zegt over zijn boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’ dat het geschreven is naar het menselijke voelen en denken, vertrekkend vanuit het reeds gekende taalgebruik.
Wanneer hij in dat boek over goedmaken schrijft, dan gaat het meestal over het goedmaken aan een ander.
Wanneer we iemand ellende hebben aangedaan in een vorig leven, maken we dat in een later leven goed door er iets positiefs tegenover te zetten.
We gaan ons dan inzetten om die persoon vooruit te helpen, om ervoor te zorgen dat de ander het goed heeft.
In de latere boeken die door Jozef Rulof zijn ontvangen, wordt het goedmaken dikwijls beschreven vanuit het standpunt van de ziel.
De stuwing om goed te maken komt vanuit onze ziel.
Als persoonlijkheid voelen we wel die stuwing, en handelen we vanuit die stuwing, maar meestal begrijpen we niet waarom we dat doen.
Als mens kennen we immers onze vorige levens niet en herinneren we ons de omstandigheden niet waarin we die ander ooit ellende hebben gebracht.
Dat verleden is veilig opgeborgen in ons onderbewustzijn.
In het huidige leven zien we die ellende van toen niet meer, we zien alleen de huidige mens voor wie we goed willen zijn.
‘Goedmaken aan een ander’ is een menselijk denken dat hoort bij de persoonlijkheid.
Op een contactavond verruimde Jozef Rulof dit denken vanuit het perspectief van de ziel.
Toen Jozef een vraag kreeg over het goedmaken, zei hij dat de mens die verkeerd doet, dat ooit voor zichzelf goed zal maken.
Mensen die nu nog verkeerd doen, moeten nog aan hun strijd beginnen om dat verkeerde af te leggen.
En dat is een strijd, want dan moet het eigen karakter veranderd worden, dan moet de eigen persoonlijkheid onder handen genomen worden om daaruit te verwijderen wat verkeerd is.
Daarom zegt Jozef: ‘En die meneer en die mevrouw die nu nog slaan en trappen en die haten en die vernietigen, wel, die zullen eens aan hun eigen strijd moeten beginnen, en dan maken zij voor zichzelf goed.’
Het ‘voor zichzelf’ kunnen we ook ‘voor de eigen ziel’ noemen.
Want wanneer we een ander mens ellende aandoen, brengen we onze eigen ziel in disharmonie.
We stoppen dan tijdelijk de harmonie die onze ziel van nature heeft met al het andere leven.
Onze ziel zal vanaf dat moment de stuwing geven om die harmonie te herstellen.
Wanneer we als persoonlijkheid die stuwing opnemen en vorm geven, dan gaan we ‘dienen’.
Jozef zegt dan: ‘... want dan leeft de vonk van dienen onder je hart. En dan heb je een klein beetje lief wat leeft. Is het niet zo? Als dat begint, ja, dan sta je anders op de wereld en dan ben je bezig om te ontwaken.’
Als persoonlijkheid zijn we dan bezig om te ontwaken, omdat we ons meer en meer bewust worden van de eigenschappen van onze ziel, van haar natuurlijke harmonie met al het leven.
Dan gaan we al dat leven liefhebben, omdat we bewust voelen dat we zo voor de ander én voor onszelf harmonie scheppen.

Bronnen en verdieping