we richtten ons op
Op de tweede kosmische levensgraad bouwde onze ziel leven na leven haar lichaam stelselmatig uit om op het land rechtop te kunnen lopen.
Volgende planeet
In het artikel ‘evolutie in het water’ wordt beschreven hoe de ziel haar stoffelijke lichaam op de eerste planeet heeft ontwikkeld van cel tot een organisme dat vergeleken kan worden met de huidige zeeleeuw op aarde.
Om haar lichaam verder te ontwikkelen voor het leven op het land moest de ziel naar een andere planeet.
De eerste planeet had in die tijd geen vaste grond.
Op de eerste planeet kon toen ook geen vastere grond komen, omdat de zon hiervoor nog niet op voldoende sterkte was.
Het licht van de zon was nog mild, precies afgestemd op de ontwikkelingsgraad van het embryonale leven op de eerste planeet.
Deze milde atmosferische condities moesten ook zo blijven zolang als er nieuwe zielen aan hun eerste levens begonnen, anders zou hun tere cellichaampje onder invloed van te sterk zonlicht vervloeien.
Op de eerste kosmische levensgraad waren de omstandigheden toen optimaal om de eerste levens te beleven, maar om een verdere stoffelijke evolutie te kunnen opbouwen was een volgende planeet nodig.
Geestelijke uitstraling
Op het moment dat de eerste zielen hun laatste lichaam op de eerste planeet hadden beleefd en losgelaten, was er een volgende planeet klaar om hun de verdere stap in hun evolutie te bieden.
Die nieuwe planeet was voorbereid op hun komst door de uitstraling die van de eerste planeet kwam.
De meesters vergelijken dit proces met het tot stand komen van het hiernamaals.
De geestelijke substantie van de sferen in het hiernamaals is gevormd door de uitstraling van de mens op aarde.
Wanneer wij op aarde ons gevoel verdichten tot gedachten of handelingen, straalt deze verdichting energie uit.
Als we het leven liefhebben, dan bouwt onze uitstraling mee aan de lichtsferen.
Onze uitgezonden energie zorgt dan voor de geestelijke bodem waarop wij straks lopen.
Als we duister denken of handelen, bouwt onze uitstraling mee aan de duistere sferen van het hiernamaals.
In beide gevallen creëren we door onze uitstraling ongeweten onze volgende leefwereld.
Het artikel ‘ontstaan van de astrale wereld’ gaat hier dieper op in.
Ditzelfde proces vond ook plaats op de eerste planeet.
Toen de eerste zielen hun lichamen verdichtten, ging de uitstraling van deze verdichting naar de volgende planeet.
Op die nieuwe planeet kon de volgende leefwereld voor de ziel gevormd worden omdat die wereld zich buiten de invloedssfeer van de eerste planeet bevond.
Net zoals een kind het ouderlijk huis verlaat om een nieuwe stap in zijn evolutie te maken, moesten de eerste zielen het ouderlijk huis van de eerste kosmische levensgraad verlaten om hun volgende ontwikkeling te kunnen opbouwen.
Van cel in het water tot leven op het land
De eerste zielen werden na hun laatste leven op de eerste planeet aangetrokken door hun eigen uitstraling die naar de nieuwe planeet was gegaan.
Op deze tweede planeet moesten zij opnieuw beginnen als cel, want hier was nog geen groter lichaam aanwezig.
Ze bouwden opnieuw hun lichaam op van cel tot een zeeleeuwachtig organisme, maar ditmaal konden ze een stapje verdergaan.
De tweede planeet kon onder invloed van een andere en krachtiger wordende zon een sterkere verdichting bereiken.
Hier was het namelijk niet nodig om het zonlicht te blijven afstemmen op de vorming van nieuwe cellen.
Vanaf het moment dat de eerste zielen op deze tweede planeet een zeeleeuwachtig organisme hadden opgebouwd, konden de volgende zielen die van de eerste planeet kwamen, onmiddellijk in dit zeeleeuwachtige organisme incarneren.
Dit zeeleeuwachtige organisme hadden die nieuwe zielen ook al op de eerste planeet beleefd, dus hun gevoelsleven was al ingesteld op een stoffelijk organisme van die omvang.
De volgende zielen hoefden op deze tweede planeet hun eerste leven dus niet meer als cel te beleven, zij konden onmiddellijk de stoffelijke levensgraad bezielen die aangepast was aan hun gevoelsleven.
Op de tweede planeet konden de zielen een organisme ontwikkelen, dat de eerste ‘stapjes’ op het land kon zetten.
Om die stapjes te kunnen zetten, waren er benen nodig, en die moesten eerst nog gevormd worden.
Omdat de ziel ingesteld stond om het leven op het land op te bouwen, splitste zich het onderlichaam van het zeeleeuwachtige organisme.
Dit splitsingsproces gebeurde geleidelijk, zoals elke overgang in het gigantische evolutieproces dat door de ziel gestuwd werd.
Leven na leven werd de splitsing voortgezet, waardoor de vliezen zich konden ontwikkelen tot benen.
Om de stoffelijke voortplanting op het land te kunnen uitvoeren, waren er ook andere voorplantingsorganen nodig.
Door de stuwing van de ziel werden die organen omgevormd tot hun landelijke vorm.
De scheppende basiskracht in de ziel gaf het voortplantingsorgaan voor het vaderschap de uitzendende vermogens die ook de zon als ruimtelijk vaderschap heeft.
De basiskrachten van de ziel schiepen alle organen die nodig waren om het moederschap en het vaderschap in de stoffelijke materie te beleven.
Zo bouwde de ziel haar landelijk lichamelijk leven op door alle benodigde uitwendige en inwendige organen stap voor stap te ontwikkelen.
De tweede kosmische levensgraad
De ziel begon de opbouw van het landelijke lichaam op de tweede planeet, en zette die evolutie door op de volgende overgangsplaneten.
De tweede planeet was eigenlijk de eerste overgangsplaneet van de tweede kosmische levensgraad, die onderverdeeld kan worden in zes overgangsstappen en een moederplaneet als eindstadium.
In het artikel ‘kosmische levensgraden’ wordt toegelicht dat deze moederplaneet van de tweede kosmische levensgraad door de mens de planeet Mars wordt genoemd.
Al deze planeten vormden één evolutielijn, ze gaven de ziel telkens de mogelijkheid het landelijke leven verder uit te bouwen.
Door verschillende atmosferische condities op de verschillende planeten kon het lichaam verder uitdijen en verdichten.
Als de zon zwak was of verder weg stond, had het organisme tijd genoeg om langzaam uit te dijen.
Op een andere planeet waar het zonlicht sterker was, kon het stoffelijke organisme meer verdicht, steviger en compacter worden.
Wij schiepen ons zélf
De ziel stuwde leven na leven haar stoffelijke organisme om zich te verheffen van de bodem.
Zij had het gevoel om rechtop te lopen, en vormde haar stoffelijke organisme om dit gevoel mogelijk te maken.
Ze was aan het bouwen, en in de menselijke gestalte op aarde zien we waar de ziel al die tijd naartoe aan het werken was.
Doordat de ziel ingesteld stond op het waarnemen van de omgeving, vormde zich het hoofd en verhief het hoofd zich uit de romp.
Het beenderstelsel verdichtte zich, zodat het lopen tot stand kon komen.
De roei- en zwemorganen uit het water vormde de ziel om tot poten en klauwen.
Door voortdurend de concentratie daarop te richten, vormden de klauwen zich tot handen, werden er armen en benen ontwikkeld en werd het lichaam zo beter uitgerust om eten te bemachtigen en de stoffelijke ruimte te verkennen.
Op de tweede kosmische levensgraad bouwde de ziel haar organisme op tot het enigszins leek op de aardse aap.
Maar de evolutie van het menselijke organisme bleef volledig gescheiden van het dierenrijk.
In het artikel ‘de vergissing van Darwin’ wordt die scheiding vanaf het ontstaan toegelicht.
Op de tweede kosmische graad werd het hele menselijke lichaam en de grove kop volledig behaard.
De schedel leek op die van de mens op aarde, maar op Mars was de schedel nog grover en het kaakbeen stak ver vooruit.
De ogen lagen diep in de kassen en vielen weg door de overvloedige beharing.
Dit lichaam gaf de ziel vele ervaringen, waarmee ze aan haar persoonlijkheid bouwde.
In het artikel ‘ons bewustzijn op Mars’ wordt deze persoonlijkheid toegelicht.
Dan wordt nog duidelijker dat de ziel niet alleen haar lichaam maar ook haar persoonlijkheid zélf heeft geschapen.