Persoonlijkheid

handelt uit gevoel

De ziel als persoonlijkheid zet haar gevoel om in handelen en verhoogt gaandeweg haar gevoelsgraad tot een geestelijke persoonlijkheid.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
De persoonlijkheid van een mens die afstemming heeft op de eerste lichtsfeer, uitgebeeld in kunst door meester Jongchi via Jozef Rulof.
De edelgesteenten symboliseren de karaktereigenschappen van de mens die zich waarheid, rechtvaardigheid en harmonie heeft eigen gemaakt.

Opbouw van persoonlijkheid

Het opbouwen van een persoonlijkheid die afstemming heeft op de eerste lichtsfeer, een geestelijke wereld van liefde en harmonie, vraagt voor elke ziel in haar evolutie vele levens op aarde.
Voordat al onze karaktereigenschappen gesymboliseerd kunnen worden door edelgesteenten en ijle sferenbloemen, moet er meestal nog stevig gewerkt worden aan heel wat minder fraaie persoonlijkheidskenmerken.
In het boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’ beschrijft meester Alcar, de geestelijke leider van Jozef Rulof, hoe elke ziel vele levens achter elkaar werkt aan het opbouwen van haar persoonlijkheid.
Vele mensen zijn nog bezig met het opbouwen van een stoffelijke persoonlijkheid, een gevoelsleven dat gericht is op de aardse materie.
Zij werken dag in dag uit om hun aardse bezit te vergroten.
Hierdoor zijn ze nog niet opgewassen tegen de stormen van het leven, want op elk moment kan dit bezit verloren gaan of gestolen worden.
Hoewel zij zich dikwijls weten op te werken op de maatschappelijke ladder om meer bezit te vergaren, is het gevoelsleven van vele mensen nog niet rustig, ze willen steeds meer.
Ze hebben nog geen rem in zichzelf die zegt: tot hier en niet verder.
Ze beseffen nog niet dat de aardse omstandigheden dienen om zich geestelijk bezit eigen te maken.
Wanneer ze hun aardse bezit door omstandigheden verliezen, vallen ze meestal in een diepe put, omdat ze nog geen geestelijke persoonlijkheid hebben die hun opvangt.
Heel wat mensen beginnen daarna weer van voren af aan, want de rijkdom die ze bij een ander zien, willen ze ook bezitten.
Zo gaan er vele levens voorbij waarin ze tachtig en negentig jaar oud worden, en alles wat ze in dat leven gedaan hebben, is het werken voor het vergroten van hun aardse bezittingen.
Elke ziel beleeft deze levens, omdat zij alleen door haar handelen bewust wordt van wat dat handelen oplevert.
Door het beleven van vele levens waarin het aardse bezit verloren gaat, zal de ziel als persoonlijkheid leren hoe zij met de aardse materie moet omgaan zonder er zich door te verliezen.
Zo zal zij leren de aardse middelen te gebruiken voor zover nodig, zonder steeds meer te willen.
Hierdoor zal zij een geestelijke persoonlijkheid opbouwen die onafhankelijk wordt van aardse welvaart, en die in alle materiële en maatschappelijke omstandigheden rustig zichzelf blijft, omdat ze haar zekerheid gelegd heeft in haar innerlijke gevoelsleven in plaats van in de uiterlijke wereld.
Vele levens zijn nodig om een geestelijke persoonlijkheid te worden.
Eerst bouwt men in een stoffelijke gevoelsgraad innerlijke krachten op om de materie te beheersen.
Later gaan die innerlijke krachten over in een geestelijke gevoelsgraad, en worden ze ingezet om het leven te dienen en lief te hebben.
Maar indien er nog geen innerlijke krachten in de stoffelijke gevoelsgraden werden opgebouwd, is er ook nog niets in te zetten voor de geestelijke evolutie.
Jozef Rulof illustreert dit op een contactavond aan de hand van een vraag die hij kreeg over de föhn, een wind die heel wat mensen op hun zenuwen kan werken en prikkelbaar maken.
Sommige mensen worden er zwaarmoedig door en krijgen zelfs zelfmoordneigingen, omdat ze hun hoofd laten hangen.
Jozef geeft aan dat wie geen sterke persoonlijkheid heeft opgebouwd, die ook niet kan inzetten om de stormen van het leven te weerstaan.

De ziel als persoonlijkheid

In de artikelen ‘ziel’ en ‘gevoel’ wordt beschreven hoe de ziel zich een gevoelsleven opbouwt door het beleven van vele levens op aarde.
Hoe verhoudt zich dan de persoonlijkheid ten opzichte van het reïncarnerende gevoelsleven van de ziel?
De persoonlijkheid haalt bepaalde gevoelens uit het gevoelsleven en zet die om in gedachten of in handelingen.
Zo kunnen we de persoonlijkheid zien als het scheppende handelende deel van de ziel.
De ziel als persoonlijkheid handelt, waardoor men ziet wat er in de ziel aanwezig is.
De ziel is meer dan haar persoonlijkheid, want er zijn nog veel gevoelens die in het onderbewustzijn blijven opgeborgen.
Maar om nieuwe ervaringen op te doen die daarna gevoel worden, moet de ziel als persoonlijkheid handelen, iets doen.
Door het inzetten van onze persoonlijkheid worden we ons bewust van de aspecten die in onze ziel leven.
Hierdoor kunnen we twee verschillende niveaus in onszelf onderscheiden.
Er is het niveau van onze persoonlijkheid waarmee we handelen en ons bewust zijn van die gevoelens die we in denken en handelingen omzetten.
En er is het niveau van onze ziel, dat door onze persoonlijkheid nog niet wordt gevoeld en begrepen, het niveau waarvan we ons dus nog niet bewust zijn.
Als de mens ‘ik’ zegt, bedoelt hij meestal zijn persoonlijkheid, dat deel van zichzelf waar hij zich persoonlijk van bewust is.
Maar de mens is veel meer dan zijn ‘ik’, veel meer dan datgene wat hij al kent van zichzelf, van zijn ziel.
Door onze vele levens worden we ons steeds meer bewust van wat er nog meer in ons leeft dan wat we al kenden.
Zo beleeft onze persoonlijkheid een evolutie, die ook beschreven kan worden in termen van ‘gevoelsgraden’.
Elke ziel zal eerst een stoffelijke persoonlijkheid moeten opbouwen, om daarna pas een geestelijke persoonlijkheid te bereiken.
Tijdens deze ontwikkeling worden we ons bewust van ons reïncarnerende gevoelsleven, en voelen we dat onze ziel verder reikt dan dit ene aardse leventje.
Eerst werkt onze persoonlijkheid nog dikwijls tegen onze ziel in, omdat we ons nog niet bewust zijn van de aard van onze ziel.
Wanneer we een ander mens leed aandoen, zal onze ziel ons vroeg of laat naar die andere ziel terugbrengen om dat leed in geluk om te zetten, omdat onze ziel in harmonie wil komen met al het leven om haar heen.
Als persoonlijkheid vragen we ons dan af waarom wij toevallig in die situatie zijn beland, omdat we ons dan niet bewust zijn van het feit dat onze ziel ons zelf naar die omstandigheden heeft gestuurd.

Op weg naar onze geestelijke persoonlijkheid

De meeste mensen leren hun persoonlijkheid pas kennen wanneer ze hun aardse leven verlaten hebben.
In het hiernamaals staan ze voor de gevoelsgraad van hun persoonlijkheid als een wereld met licht of duisternis.
Dan pas zien ze wat ze voor zichzelf hebben opgebouwd door hun aardse levens, en wat ze uit hun aardse leven naar het hiernamaals hebben meegebracht.
Al hun materiële bezittingen zijn op aarde gebleven en alleen hun gevoel is overgebleven.
Dan ervaren ze wat er overblijft van hun persoonlijkheid wanneer het maatschappelijke deel daarvan losgelaten moet worden.
Als er al een geestelijk deel is opgebouwd, dan kan dat nu het heft overnemen.
Of willen ze zich nog steeds beroepen op wat ze op aarde waren?
Een geestelijke leider van Jozef Rulof, meester Zelanus, beschrijft hoe hij een godgeleerde van de aarde in het hiernamaals opving.
Zelanus vraagt: ‘Wie bent u?’
De man antwoordt: ‘Ik ben professor.’
Zelanus zegt: ‘U bent hier niets.
U was godgeleerde, professor, doctor.
Wat nog meer?
Ziet ge nu, meneer, leven, dat dat professoraat, dat doctorschap en uw ingenieur-zijn, uw technisch wonderschap niets te betekenen heeft indien u van al dit leven het kleinste nog niet eert, niet lief kunt hebben, want gij hebt geen liefde.
Gij hebt van reine, ruimtelijke, goddelijke vriendschap een moordkuil gemaakt door snauwen, grauwen, dikdoen, hoogmoed; en dat moet er nu uit.’
De man probeert zich nog af te sluiten voor zijn eigen bewustwording door te zeggen: ‘Waar is God, waar is Christus, ik heb me voor Christus gegeven en God, ik heb de mensen tot de ontwaking gebracht om ze te laten zien wat er alles op de wereld leeft, ik heb mijn studenten ...’
Zelanus tracht de man zijn nieuwe realiteit onder ogen te laten zien: ‘Ja, u hebt studenten gehad, maar u hebt ze gevoerd van de wal in de sloot, want uw filosofische leer had geen betekenis.
Uw filosofisch gevoelsleven is duisterlijk afgestemd.
Wat gij u eigen hebt gemaakt, meneer de professor, is professoraatschap.
Dat boek, die letteren ... u hebt de taal mooi, machtig leren schrijven, u hebt verstand van godsdiensten der aarde, maar de goddelijke godsdienst als waarheid en welwillendheid, dat de liefde is, hebt u bewust gesmoord.’
Meester Zelanus vat samen wat er werkelijk toe doet als we in het hiernamaals aankomen: ‘Kijk, zo zie ik, zo ziet mijn karakter, zo ziet mijn persoonlijkheid er op dit ogenblik uit.
Heb ik waarachtige menselijke liefde?’

Bronnen en verdieping