Rechtvaardigheid -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘rechtvaardigheid’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘rechtvaardigheid’.

Mens of ziel

Meester Zelanus legt in zijn boek ‘Geestelijke Gaven’ uit dat de vragen over rechtvaardigheid alleen te beantwoorden zijn als men meerdere levens beschouwt:
Wie alles, wat ik u tot nu heb verteld, goed aanvoelt en begrijpt, zal thans de verklaring weten voor de vele schijnbare onrechtvaardigheden, die de wereld te zien geeft.
Geestelijke Gaven, 1943
Waarom krijgt de een rijkdom en gezondheid en de ander armoe en ziekte als zijn deel?
Met deze vragen, die voor tallozen op aarde grote problemen zijn, weet ge alleen maar geen raad, als ge aanvaardt, dat ge slechts één leven ontvangt, zoals uw kerken en uw wetenschap nog steeds beweren.
Als ge kunt aanvaarden, dat de ziel een evolutie moet doormaken om al die stoffelijke graden te beleven, ziet u in, dat er van Goddelijke onrechtvaardigheid geen sprake is.
Indien u even doordenkt moet het u duidelijk zijn, dat God als een Vader van liefde Zijn kinderen niet onrechtvaardig behandelen kán!
Hij kan niet Zijn ene kind alles geven en het andere in ellende laten omkomen.
Geestelijke Gaven, 1943
Wat dus onrechtvaardigheid lijkt, betekent in wezen evolutie.
Om tot God als bewúste zielen te kunnen terugkeren moeten we alle graden, die Hij schiep, beleven.
In één leven is die hoogte niet te bereiken, daartoe zijn er vele nodig.
Geestelijke Gaven, 1943

Oorzaak en gevolg

Wij zelf hebben de rechtvaardigheid in onze vorige levens aangetast:
Wij stellen nu vast welke eigenschappen, als fundamenteel bezit, de mens toebehoren.
Ziet u?
En dan komt die kern naar voren, zodat gij aan het einde van deze morgen weet waarvoor gij eigenlijk leeft.
Vraag nu eens in uw maatschappij aan de geleerde: ‘Waarvoor leeft u, meneer?
Godgeleerde, waarvoor leeft u?
Waarom bent u hier op aarde?
Waarom leeft dat kind daarginds nog in het oerwoud?
Waarom hebt gij daar kastelen en paleizen?
En waarom is er daar mismaking?
Waarom zijn er daar ziekten, is er daar ellende?
Waarom heeft de ene mens alles?
Waarom is er een Rembrandt geboren, een Titiaan, een Van Dyck, een Beethoven?
Waarom hadden die kinderen alles en waarom kan het andere kind van deze tijd en vorige tijden dat niet bereiken?’
Ziet u?
‘Waarom heeft de ene mens bezieling, heeft de ene mens het weten en het andere is doofstom geslagen, komt als een doofstomme op aarde terug, is blind, is levenloos?
Ziet u?
Kan God dat goedvinden?’
Wij kunnen u thans verklaren dat ge dat zelf zijt, maar ik ben nog niet zover.
De wetten van God kunnen nu verklaren dat ge vroeger, eens die goddelijke rechtvaardigheid hebt bezoedeld en dat moet u aanvaarden.
We hebben miljoenen levens gekend en daar is de mens gaan eisen.
Lezingen Deel 2, 1951
Op zielsniveau valt het begrip ‘kind’ weg omdat elke ziel miljoenen levens heeft beleefd:
Nu komt ge tot uzelf, u bent moeder of vader.
U bent een kind?
Over het kind behoeft ge niet te spreken, want we weten: dit zijn alleen geboorten, in dat kind leven miljoenen levens.
Wanneer het kind ouder wordt en moeder wordt, is die schepping weer aanwezig.
Lezingen Deel 2, 1951
Wanneer de mens kan aanvaarden dat hij karma heeft veroorzaakt, is dat een eerste stap.
De ruimtelijke rechtvaardigheid bestaat er echter in dat elke ziel de mogelijkheid krijgt om het karma op te lossen door de levenstijd terug te geven aan het leven van wie de stoffelijke levenstijd is afgenomen door een moord:
De mens zegt: ‘En nu zal ik mij buigen en dan ben ik er immers?’
Ja, dan legt u het eerste fundament.
Dan legt u het eerste fundament, ook al breekt gij elke dag uw kostbare, innerlijke nek, u staat toch weer op – nietwaar? – want gij kunt u niet vernietigen; zo rechtvaardig is God.
Ook al schiet ge daar duizenden mensen neer – wij weten immers, die wetten die hebben we leren kennen, we zijn zelf aan het goedmaken begonnen – u moet naar de aarde terug om al die duizenden mensen van een ander volk een nieuw lichaam te schenken.
U zult weer goedmaken en nu is dit de goddelijke, ruimtelijke rechtvaardigheid.
Lezingen Deel 2, 1951
De goddelijke rechtvaardigheid heeft niets met straffen te maken:
De goddelijke rechtvaardigheid is in de maatschappij, is voor deze mensheid zoek.
Er wordt tweeduizend jaar gepraat en wanneer de geestelijke, uw dominee voor rechtvaardigheid komt en hij zegt: ‘En God is rechtvaardig en zal die en die mensen straffen’, dan struikelt hij reeds over de goddelijke rechtvaardigheidswet, want God straft niet – ziet u? – en hij kan opnieuw beginnen.
Hij moet eerst de God van al het leven leren kennen en die is – dat hebben wij beleefd en dat kunt ge aanvaarden – die is licht, leven, liefde!
Lezingen Deel 2, 1951

Hoe rechtvaardig zijn we reeds?

De goddelijke rechtvaardigheid is wel bedacht maar nog niet bevoeld:
‘De rechtvaardigheid van God’, had meester Alcar tot Jeus kunnen zeggen, maar dat kon dat kind nog niet verwerken, ‘is als een wijsgerig stelsel dat door Socrates en Plato en nu door uw eigen universiteiten wordt beleefd, maar niet wordt bevoeld.’
De mens spreekt over rechtvaardigheid, de mens wil rechtvaardigheid dienen en in de eerste plaats voor uw maatschappij verkopen.
We komen dus straks tot de maatschappij en dan kunt ge uzelf afvragen: ‘Wat hebben wij voor miljoenen dingen, eigenschappen, aan bezit gekregen voor de rechtvaardigheid?’
We leggen een fundament voor die universele rechtvaardigheid.
We komen natuurlijk in de menselijke rechtvaardigheid voor duizenden gedachten, voor de Bijbel, voor een universiteit, voor uw praten, uw denken, uw eten, uw drinken, uw vader-, uw moederschap.
Lezingen Deel 2, 1951
Wat hebben wij er als mens van gemaakt?
En dan telkens weer kunnen we gaan vragen: wat hebben wij er ons van eigen gemaakt?
Lezingen Deel 2, 1951
Zijn we eerlijk in ons handelen?
Als u dit vasthoudt, als u werkt, houd dit gevoel nu eens bij u als u werkt; het doet er niet toe wat u doet, waarvoor u dient, u moet allen eten, drinken, maar in rechtvaardigheid.
Is het niet waar, wanneer u met die mensen spreekt en u geeft eerlijk en braaf uw prijs op – dit is vanuit de hemelen een minderwaardig gevoel, een ontleding, maar het behoort tot uw maatschappij en uw leven – en u geeft de rechtvaardigheid in uw zaak, in uw taak, in hetgeen gij verkopen wilt, dan kunt ge terugkomen, of anders is die deur daar gesloten.
De rechtvaardigheid is het allermachtigste fundament voor uw ziel, geest, uw maatschappij, persoonlijkheid.
Die rechtvaardigheid leeft in de mens, omdat u het leven hebt.
En door de rechtvaardigheid krijgt ge het hoofd buigen, het begrijpen, het aanvaarden, het spreken, het ontleden van de dingen.
Maar sluit u zich niet af indien u geen gelijk krijgt en de andere mens kan zeggen: ‘U bent onwaar!’
Want weet u hoe uw leven, uw persoonlijkheid is achter de kist?
En u wilt de mens, u wilt het leven, u wilt Christus, u wilt de ziel, uw geest, uw vader- en moederschap geen rechtvaardigheid geven, weet u hoe dan uw sfeer is?
Lezingen Deel 2, 1951
Leven we ten koste van een ander?
Beseft gij niet, de mens zegt op aarde: ‘Ik zal alles doen voor mijn kinderen, ik zal alles doen voor dat leven’?
Maar wat moeten uw kinderen dan doen?
Wanneer u de geestelijke, de goddelijke rechtvaardigheid beleeft, dan zegt de rechtvaardigheidswet: dat kind moet dan maar bewijzen wat het wil.
Hoe wordt nu het bezit van de maatschappij verbruikt?
Daar kom ik ook aanstonds tegemoet, dat staat dadelijk voor ons.
Waar dient nu het bezit voor?
Om het leven dat en dat en dat te schenken, om het af te breken, om het leven gemakkelijk te maken?
U moet uzelf tot uitdijing brengen.
Wat doet u?
Leeft u van een ander?
Laat u een ander voor uzelf werken?
Wat doet u zelf?
Er zijn mensen, levens gaan er voorbij, vader en moeder hebben alles, de kinderen zijn door dat alles volkomen lichamelijk, geestelijk verknoeid.
U wordt vanzelf hard; neen, streng, omdat u ziet dat het leven dat zichzelf niet bezielt, stilstaat.
U komt er nooit indien u niet gaat dienen, indien u die wetenschap niet uitzendt.
‘Ik mis de ruimte, ik mis mijn goede boek’, en ze zijn te lui, te onbewust om het in zich op te nemen.
Lezingen Deel 2, 1951
De maatschappij bouwt nog niet aan de lichtsferen in het hiernamaals:
Dan kunt u onmiddellijk zeggen: die hele maatschappij waarin u leeft is een chaos, is één en al onrechtvaardig, er is niets dat fundament bezit, waardoor deze maatschappij doorbouwt voor het leven achter de kist; dat is er niet, dat zal ik u bewijzen.
Lezingen Deel 2, 1951
De rechtvaardigheid voor ons eigen innerlijke leven zullen we zelf moeten opbouwen:
Maar wat is nu eigenlijk rechtvaardigheid ten opzichte van uw innerlijke leven, de astrale wereld en de ruimte die de mens moet overwinnen?
Lezingen Deel 2, 1951
Ons innerlijke leven bezit gevoelsgraden:
En dat leven bezit graden voor het eigen verkregen bewustzijn.
Natuurlijk en vanzelfsprekend is dat het gevoelsleven, het leven achter de kist, het is tevens en bovendien harmonie en daarna volgt dan weer de rechtvaardigheid.
Ik ben juist voortgegaan om die rechtvaardigheid te ontleden omdat u hier in dit leven geen rechtvaardigheid meer kent.
Dat wil zeggen: de mensheid heeft de geestelijke rechtvaardigheid nog niet bereikt, en die moet u zich toch eigen maken.
Lezingen Deel 2, 1951
Om in gevoelsgraad te stijgen, kunnen we ons afvragen wanneer we waar en rechtvaardig zijn in ons voelen, ons denken en ons handelen:
Wilt gij geluk in alles, in uw stilte, door uw denken, uw innerlijk voelen?
Tracht dan de mens waarmee gij te maken hebt, rechtvaardig te aanvaarden, te bevoelen, te beleven en te bepeilen.
Ontdoe uzelf van die duisternis in u, van dat snibbige, dat harde, dat snauwerige, want dat is geen rechtvaardigheidsgevoel, dat is geen harmonie, dat kan geen liefde zijn, u remt uw ontwaking.
Wees lief, wees waar in alles, ga eindelijk eens beginnen om die fundamenten te leggen en ik verzeker u: miljoenen achter de kist die komen er tot u, om uw leven op te trekken, om uw leven te bezielen en u dat geluk te geven, omdat gij dient.
En wanneer ge dient, dan staan de hemelen voor u open en dan eerst – geloof het – spreekt de Universiteit van Christus als een rechtvaardigheidswet voor al uw duizenden en duizenden karaktereigenschappen die deel uitmaken van uw menselijke persoonlijkheid, die u bent als vader en moeder.
Lezingen Deel 2, 1951
Jozef Rulof (André) trad elk mens rechtvaardig tegemoet:
We moeten nu beginnen om fundamenten te leggen voor het dagelijkse ik waarin en waarvoor gij leeft.
Aanvaard elk woord dat rechtvaardigheid moet en zal zijn.
Begin om niets anders te willen dan het leven rechtvaardig te zien.
Rechtvaardig te zien!
Als u bij André komt aan huis en al bent u in de gevangenis geweest, ook al loopt de hele maatschappij u achterna, u loopt met leugens en bedrog, u staat in uw eigen drek en bagger, dan zegt hij: ‘Voor mij zijt ge schoon, mooi en machtig’, ziet u?
Altijd weer ziet hij één volmaaktheid, de mens is volkomen volmaakt voor hem, innerlijk en uiterlijk.
Die mens heeft geen leugens en geen bedrog, die mens is in harmonie, die mens is voor zíjn leven rechtvaardig.
En indien u onrechtvaardig, onwelwillend tot hem komt en hij gaat het zien, dan gaat zijn persoonlijkheid ... dat doen wij ook, dan gaan wij weg.
Dan gaan wij achteruit: gaat u maar voorbij, gaat u maar door.
Lezingen Deel 2, 1951

Goddelijke rechtvaardigheid

Hoe kan God dat goedvinden?
De één heeft alles, het andere leven heeft niets.
Hoe kan dat?
U hoort miljoenen gebeden en vragen die de mensen zich stellen: ‘Hoe kan God dat goedvinden?’
Lezingen Deel 2, 1951
Hoe kan die God rechtvaardig zijn?
Want u voelt het zeker, de éne mens krijgt alles van die rechtvaardige God en een ander wordt daar levend en bewust gekraakt, vermoord.
De brandstapel is er nu niet meer, maar wanneer ge terugkijkt naar andere volken, dan ziet u narigheid, ellende, afbraak, geseling, besmetting, ziekten.
En kan dat een God die rechtvaardig is aan de mens geven en kan die dat vertegenwoordigen?
Dat bestaat niet!
Wij krijgen al te zien dat de mens voor zichzelf fundamenten heeft gelegd voor een rechtvaardigheid die hij bezit en niets te betekenen heeft voor uw ziel, voor uw geest, voor uw astrale leven, voor de ruimte.
Lezingen Deel 2, 1951
Dus wij gaan nu beginnen aan de wijsgerige stelsels.
We willen weten: wat is rechtvaardigheid?
Hoe kan God goedvinden dat het ene kind daar wordt vermoord en het andere krijgt een kroon op het hoofd, op het eigen ik?
Hoe kan Hij de mens slaan door ziekte en melaatsheid, pest en cholera?
Lezingen Deel 2, 1951
In zijn lezingen bespreekt meester Zelanus de reizen door het universum die hij met meester Alcar en met André heeft gemaakt om God en al het leven te leren kennen:
Ik heb u beloofd dat wij aanstonds – zei ik altijd maar weer – terug zouden keren uit het universum en enigszins de wijsgerige stelsels voor de mens, voor ziel, geest, persoonlijkheid, maatschappij, astrale wereld zouden ontleden.
Doordat wij een reis hebben gemaakt door het universum en God als licht, leven, vader en moeder hebben leren kennen, komen wij vanzelfsprekend tot de goddelijke rechtvaardigheid.
Lezingen Deel 2, 1951
De goddelijke rechtvaardigheid bestaat erin dat God elke levensvonk zijn goddelijke persoonlijkheid heeft gegeven:
Maar waarin leven nu die goddelijke fundamenten die de rechtvaardigheid van God vertegenwoordigen?
Want hierdoor kunt u leren: die bloem bezit de goddelijke ruimtelijke rechtvaardigheid, want dat kind heeft leven; hebt u ook.
Een dier heeft ook rechtvaardigheid, dat zien we straks, maar we gaan eerst kijken naar de ruimte.
We moeten terug, we gaan terug naar de ruimte, naar de maan, naar zon, sterren en planeten, want die hebben hun goddelijke rechtvaardigheid gekregen.
En nu heeft alles in God licht, leven, liefde, maar het leven gaf God aan elke cel, aan iedere vonk.
En die vonk ...
U laat dat licht en dat leven, en die ziel en die geest, en dat vader- en moederschap, laten wij vanmorgen rustig daar in die wereld waar het is.
Wij hebben het alleen over de goddelijke rechtvaardigheid, maar dat denkt u erbij, want daarvoor hebben wij die ruimte beleefd.
Wij gingen tot sterren en planeten, wij kwamen in de astrale wereld, wij kwamen in de wereld voor uw geest, achter de kist.
Wij kwamen op de Vierde, de Vijfde, de Zesde, de Zevende Kosmische Graad.
Wij betraden het Al, gingen terug en verder tot de Almoeder in het onzichtbare, toen de God van al het leven nog zou beginnen.
We hebben daar wéér die duisternis beleefd.
Lezingen Deel 2, 1951
Doordat God zich splitste in het oneindige in die ruimte, Hij zich verdeelde door myriaden deeltjes, kreeg elk leven, iedere vonk op macrokosmische afstemming de eigen persoonlijkheid in handen.
En dat was nu en dat is nu de rechtvaardigheid van God.
Nu heeft God niets meer te schenken.
Lezingen Deel 2, 1951
De Alziel als Almoeder gaf aan al het leven haar rechtvaardigheid:
De Almoeder die gaf zich, de Albron die bouwde aan één gevoelsgraad en dat was: mijn leven zal deze ruimte vullen, de macrokosmos zal die vermenigvuldiging voortzetten, vergeestelijken en verstoffelijken, en hierna bezit al het leven de rechtvaardigheid van mijzelf.
Lezingen Deel 2, 1951
God gaf aan al het leven de ruimte voor baring en schepping:
Wat u thans moet gaan aanvoelen en zult moeten begrijpen is, dat God aan het leven de ruimte voor baring en schepping heeft gegeven en daarin ligt nu de goddelijke rechtvaardigheid.
Er is niets anders meer te beleven.
De goddelijke rechtvaardigheid die hébt u, want u bezit het leven.
Lezingen Deel 2, 1951
Door de mogelijkheid tot reïncarnatie is de goddelijke rechtvaardigheid te zien voor al het leven:
Door die kosmische goddelijke rechtvaardigheid hebt ge steeds weer lichaam na lichaam gekregen.
En dat werd de wedergeboorte, dat is de reïncarnatie, onfeilbaar gaat dat door, er is niets aan te vernietigen.
Meer is er niet.
Daarin leeft en is de goddelijke rechtvaardigheid te zien.
Lezingen Deel 2, 1951