Orgaandonatie en transplantatie -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘orgaandonatie en transplantatie’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘Orgaandonatie en transplantatie’.

Lichamelijk gezien

Toen aan Jozef Rulof in 1950 de vraag gesteld werd wat hij dacht over het geven van hoornvlies (cornea), verwoordde hij onmiddellijk het mooie menselijke gevoel om een blinde weer te laten zien:
Iemand anders vraagt nu: „Is het geven van het hoornvlies, dus het licht van onze ogen, aan een blinde ook goed?”
Jozef zegt: „Ook een mooie vraag, dame ...
Wat zoudt ge er zelf van denken, dames en heren?
Is dit niet de moeite waard?
Is dit niet het mooiste, het machtigste dus, wat gij de mens kunt geven van uzelf?
Gij helpt een mens aan het licht in de ogen.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Jozef wil eerst weten wat zijn toehoorders er zelf over denken, voordat hij ingaat op de geestelijke gevolgen van orgaandonatie en transplantatie:
Eerst stelt Jozef Rulof opnieuw de vraag aan de mensen hier in de zaal.
„Dus u geeft ook uw hoornvlies aan een blinde?
Ik wil eerst weten wat u doet, dames en heren, voordat ik u zal gaan vertellen, wat de meesters ervan denken.
Doet u het?”
Velen willen hun hoornvlies aan de blinde mens schenken.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Jozef vertelt daarna pas wat de meesters ervan denken.
Met ‘meester’ bedoelt hij een mens die na zijn leven op aarde in het hiernamaals de graad van meester heeft behaald in een geestelijke studie.
Deze graad wordt pas behaald na honderden jaren studie van het leven in al haar aspecten, zowel het lichamelijke als het geestelijke leven.
Hierdoor kennen de meesters niet alleen de lichamelijke gevolgen van orgaandonatie en transplantatie, maar ook de gevolgen voor het geestelijke voortleven na de lichamelijke dood.
Meer informatie over de meesters vindt u in het artikel ‘meesters’.
Jozef vertelt vervolgens wat meester Zelanus over orgaandonatie weet.

Geestelijk verbonden

Meester Zelanus belicht in het volgende citaat het perspectief van een donor die overgegaan is naar het hiernamaals.
In dit citaat spreekt hij over de ‘sferen’ waarmee hij de geestelijke werelden in het hiernamaals bedoelt.
Hij zegt dat hij zijn cornea wil geven, als de nieuwe drager met zijn hoornvlies goeddoet:
Dan zegt Jozef Rulof: „Meester Zelanus zei: ‘Ik doe het, indien de mens met mijn licht’, hij sprak tegen een volgelinge van ons, ‘goeddoet, liefde is, dus door mijn licht het leven kan en wil dienen, geen stukken en brokken slaat, niet snauwend is, niet moordt, want dat is alles mogelijk.
Dit alles komt tot mij en heb ik nu in de sferen te verwerken.
Zou ik iemand licht geven, en met en door mijn licht doet die mens kwaad, dan loop ík in de sferen rond met ellende.
Juist die persoonlijkheid doet het en daar zit ik aan vast, mijn leven is het!
Is die mens, die persoonlijkheid, liefde, ja, dan kan die mens door mijn licht mij zelfs dienen en helpen.
Maar o wee, wanneer er stukken en brokken worden gemaakt, wanneer die mens afbreekt, dan krijg ik dat alles te beleven en dat is niet zo mooi.
Ik verzeker u, ellende is het!
Ik doe het dus niet!”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
De dame die op de contactavond eerst gezegd had dat zij ook haar hoornvlies zou geven, trekt na het horen van deze geestelijke gevolgen haar woorden terug:
Wat zei nu die dame?
„Ik doe het al niet meer, ik trek mijn woorden terug.”
Toen zei meester Zelanus nog: „Dat moet u zelf weten.
Ik geef u thans de geestelijke werkelijkheid en die is waarheid: door die mensen beleeft u ellende, geestelijke narigheid.
De mens, die niet in staat is te dienen, lief te hebben, kan moorden door uw licht.
Dát geeft u de mens nu, door uw licht, uw goeddoen.
En dat geeft de mens de mogelijkheid om af te breken, te slaan en te trappen, wat vroeger voor hem niet mogelijk was!”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Jozef Rulof merkt op dat voor de mens aan Gene Zijde in het hiernamaals alles anders is, want deze mens leeft in de geestelijke wereld ‘achter de doodskist’:
U hoort het, wij mensen bekijken alles vanuit ons eigen leven.
Voor ziel en geest, voor Gene Zijde, is toch alles anders.
De mens kent zichzelf niet en niets van het leven achter de kist.
Geeft ge nóg uw lichtje, dame, mijnheer?
U denkt er zeker nu al anders over?
Ik zeg u, ik wilde het ook eens doen.
En als ik pertinent weet, dat de blinde mens goed doet, lief is, kunt gij mijn bloed, mijn hart, mijn hersens, álles van mij krijgen, nú al, als ge wilt.
Voor Christus zet ik alles in en ik meen het!
Maar niet voor afbraak!
Niets geef ik aan afbraak, want ik geef een ander de mogelijkheid om kwaad te doen en dat loopt mij achterna.
Ik zit eraan vast.
Wetten zijn het, die wij als mens niet kunnen ontlopen!
En hieraan denkt geen mens.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Meester Zelanus vertelt hoe Jozef Rulof, die in het volgende citaat André wordt genoemd, eerst orgaandonatie bekeek vanuit het perspectief van de mens op aarde:
Maar André die zei: ‘Ja, ik doe dit, u krijgt mijn licht, mijn ogen.’
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Daarna beseft Jozef dat het er vanuit het perspectief van Gene Zijde heel anders uitziet:
En ineens zegt hij: ‘Nee.’
Want toen stelde hij zich kosmisch in, hij ging het dus zien vanaf Gene Zijde.
Zou ik u gelukkig kunnen maken met mijn licht, uit mijn ogen, indien ik weet dat u er, daarmee kwaad doet, aanstonds, nu u ziet?
Wat doet u dan?
Dan laat ik u liever blind.
En zei de Christus: ‘Laat de blinden de blinden genezen.’
Dat wil zeggen: u kunt nu beter blind blijven, dan dat u door mijn licht anderen verkracht en vernietigt.
Want nu gaat u kijken en u bent weer heer en meester, door mijn licht dat ...
Nu krijg ik uw kwaad op mijn dak, omdat ik u mijn licht gaf.
Dat is kosmisch gezien.
Menselijk gezien zegt u: ‘Ja, tuurlijk.
Waarom niet?’
Maar kosmisch gezien ga ik uit u weg, want ik heb met uw leven niet te maken.
Indien ik iets van mij aan u zou geven, dan kunt u ermee doen.
Indien ik wéét dat u liefde zult geven en dat u zult leven zoals die tien geboden dat zeggen en de Christus het wil, krijgt u, kunt u nu reeds mijn licht krijgen, want dan doet u het nog beter dan ik.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Jozef Rulof vergelijkt het geven van een orgaan met het geven van gevoel:
Als u nu de mens uw gevoel kon geven en u wist, dat de mens erdoor moordt, wat deed ge dan?
Neen, dan gaf u die mens uw gevoel niet.
U leert iemand zijn gevoel voor kunst ontwikkelen, mijnheer, en als nu die andere mens net gek is, als hij slaat en trapt door zijn kunst, dan heeft u hem dat toch niet geleerd?
Wat zegt u nu?
Mijnheer, dat gebeurt dagelijks.
Ik heb een pianist, een leraar, gesproken.
Die man zei: ‘Het rotste van alles is, dat je steeds weer voor die hoogmoedswaanzin van je leerlingen komt te staan en die heb je maar te slikken.
Maar als je het zou doen, zoals je het vanbinnen voelt, trapte je al die leerlingen de deur uit, want ik geef die strompelende mensen juist datgene, waardoor ze een ander de ogen uitsteken!’
En die man voelde het, hij leed eronder.
Hij zag, dat de leerlingen stukken en brokken sloegen door zijn kunst.
Hij zei nog: ‘Dit is het ondankbaarste wat er te doen is.
Je kweekt rotte karakters.’
En dit is de waarheid!
Iemand werd door zijn leerling niet vermoord, maar kwam toch als het ware onschuldig in een „gevangenis” terecht.
Door de kunst?
Door de jaloezie!
Afbraak werd het.
Die man is de goede pedagoog, mijnheer, de liefdemens.
Die man leed onder het ruwe karakter van zijn leerlingen.
Deze leraar had meer willen bereiken dan alléén kunst, hij wilde de persoonlijkheid iets geven.
Doch hij was er niet toe in staat.
Toen die leerling de kunst bezat, sloeg dit leven links en rechts van zich af en had de pedagoog het maar te slikken!
Lijdt daardoor de halve mensheid niet?
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950

Alternatief

In 1951 spreekt een toehoorder op een contactavond over hartkleppen van plastic:
Verleden jaar werd hier de vraag geponeerd over de transplantatie van het hoornvlies.
Nu is de mensheid al zover dat er hartkleppen van plastic zijn.
En nu heeft men in Amerika op honden proeven genomen met hartkleppen van plastic, en nu is men ook van plan om het bij mensen toe te passen.
Zijn dergelijke dingen getolereerd, ja of nee?’
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Meester Zelanus behandelt eerst de vraag waarom er hartkleppen nodig zijn, waarom we ziekten krijgen die onze levenstijd verkorten.
Hij vraagt wie er verantwoordelijk is voor het verkorten van de levenstijd die wij door onze geboorte gekregen hebben:
De eigenlijke geboorte van mij en van u is in handen, wordt gekraakt en gesmoord, door iets; door wie?
De tijd van mijn leven, wie kan mijn tijd besmetten?
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Onze levenstijd wordt verkort door overgeërfde ziekten:
Door uw vader en moeder en uw overgrootvader.
U krijgt dus kanker door uw familie.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Meester Zelanus legt uit dat we met onze familie verbonden zijn door oorzaak en gevolg:
Nee, dat is geen familie; u hebt met die mensen ... goed te maken.
Maar in die mensen, in die kring, leeft de kanker.
Dus die kanker belemmert uw leven, die breekt uw tijd.
En dit is nu geen ...
Nu hebben we het over oorzaak en gevolg.
Als die mensen zuiver en rein zijn, voelt u wel, dan ging u toch niet te vroeg over?
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
We komen bij onze ouders ter wereld, omdat we geestelijk verbonden zijn door oorzaak en gevolg.
Maar de kanker en alle andere overerfbare ziekten krijgen we erbij.
Onze voorouders hebben de ziekten generatie na generatie opgebouwd en doorgegeven, en hierdoor gaan wij nu te vroeg over:
Voorouders.
Die zijn schuld dat gij nu dertig jaar te vroeg naar Gene Zijde gaat, want hij heeft de kanker opgebouwd; die heb ik nu.
Máár ik heb met hem goed te maken, geestelijk, ik moet hem dienen, of dit of dat, maar de kanker krijg ik erbij; en nu ga ik te vroeg over.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Meester Zelanus noemt de erfelijke belasting van ons lichaam familiekarma.
De ziekten worden generatie op generatie doorgegeven en verzwakken ons lichaam.
In een verdere graad van ontwikkeling van de ziekte wordt het lichaam dermate ondermijnd dat de mens eraan sterft.
Meester Zelanus geeft aan dat er geleerden zijn die dit tegen proberen te gaan met een plastic hart:
Nu kom ik als geleerde hier en ik maak een plastic hart.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Meester Zelanus verklaart vervolgens dat de meesters van Gene Zijde de aardse geleerden inspireren om op deze wijze de ziekten te bestrijden:
Waardoor krijgen die mensen deze dingen van Gene Zijde?
Dus de meesters zijn bezig om dat karma, dus dat te vroeg overgaan te doen oplossen, zodat u uw tijd van leven krijgt.
Dus die familiekarma lossen wij op.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
En het einde is nog niet in zicht:
U krijgt straks hersens van plastic.
U krijgt ogen ...
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951

Bloedtransfusie

Vele mensen geven hun bloed om hiermee de medemens te helpen.
Als het donorbloed zorgvuldig op ziekteverwekkers gecontroleerd wordt, dan is het risico volgens de medische wereld gering dat er ongewild ook een ziekte overgedragen wordt.
Volgens Jozef Rulof echter kunnen ziektes zo diep in het menselijke bloed leven, dat ze bij een bloedtransfusie ongedetecteerd doorgegeven kunnen worden.
De dokter kan immers alleen in de eerste graden van het bloed kijken:
Als ik nu één bloeddruppeltje neem, dan heb ik, in dat bloeddruppeltje dus, miljoenen krachten die mij regelrecht naar kanker, tbc, lepra ... alle ziekten van de wereld kunnen er nog in aanwezig zijn, in die druppel bloed, want daarin leeft het.
En nu kan de dokter, de dokter is nu momenteel zover dat hij kan zien, dat bloed is tot die en die graden volkomen zuiver, en krijgt u het.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Gelukkig gaan er dan vele jaren overheen voordat deze ziektes zich zichtbaar manifesteren in het lichaam van de ontvanger.
Meestal leeft de ontvanger niet lang genoeg om daar last van te krijgen:
Dus u krijgt bloed voor vijftig, zestig jaar, voor dertig, veertig.
Meneer, het bloed is duizenden jaren diep.
Dus die paar uur dat u met dat bloed van een ander leeft, is er geen gevaar.
Voelt u wel?
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Jozef gaat verder: „De doktoren onderzoeken het bloed en zien, dat het goed is voor uw leven.
Maar ... in datzelfde bloed leeft uw gehele voorgeslacht.
U moet levens teruggaan, wilt gij de reine kern van dit bloed kunnen beleven en zien.
De doktoren stellen het dagbewustzijn van het bloed vast en dit wil zeggen, de eerste graden ervan en kijken nu of er niets in dat bloed aanwezig is, dat voor uw lichaam funest is, afbraak geeft.
Maar ... zij kunnen de diepte van het bloed nog niet peilen.
Want in de derde en de vierde graad voor het bloed leven die kernen, leeft die ziekte, die afbraak en komt niet tot volle ontplooiing, omdat, zoals ik u al zei, uw leven hier te kort is.
Wanneer gij echter tweehonderd jaren had te leven, kwam dat bloed tot ontwaking en eerst dán kunnen wij vaststellen, welk bloed u heeft ontvangen.
Zuiver of ziek.
Maar geen bloed in de mens is vrij van álle ziekten, dat verzeker ik u.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Jozef zegt: „Over de bloedtransfusie hebben wij het hier al meermalen gehad.
Ik ga er nu niet zo diep op in, maar ik zeg u, als u hier nog gaarne wilt leven, neem dan dat bloed.
Maar als u liever vertrekt, weiger dan dat bloed te aanvaarden; dan bent u heus geen zelfmoordenaar, of uw lichaam was niet ziek.
U hoort het al, dame, dit is voor uzelf en is niet slecht, natuurlijk niet, duizenden mensen dankten er nieuw leven aan.
U moet alles doen, om uw organisme gezond te houden.
En wanneer u bloed nodig hebt, en u zoudt weigeren, kan geen geleerde u meer helpen en leeft u tegen de maatschappelijke en wetenschappelijke draad in en dat is verkeerd.
Van gevaar is er dus geen sprake!
Ik heb dit al eens geestelijk en kosmisch behandeld en dat komt straks in ons boek voor.
U zult het dan wel lezen en dan weten, hoe u te handelen hebt; voor nu geef ik u dit dus: gevaarlijk is het niet, integendeel, het geeft u nieuw leven, het is dé mogelijkheid, om u voor dit leven te behouden!”
Dame: „Maar, u zegt, als u liever wilt sterven, weiger dan.”
Jozef: „U hoort het nu!
Ik zit al aan uw leven en uw vraag vast.
Ja, dame, als ge Gene Zijde kent en gij hebt leven en dood in eigen handen – zoals ik dit nu bezit, maar ook dat is alweer een ander probleem en reeds verklaard ook – beslist u wellicht anders en weigert ge bloed tot u te nemen.
Maar dan moet u kosmisch bewust zijn en dat bent u niet!”
Dame: „Ik begrijp het al, mijnheer Rulof, en u wordt bedankt!”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950

Sensitiviteit

Jozef geeft aan dat sensitieve mensen beïnvloed kunnen worden door het gevoel van de donor die met zijn eigen bloed verbonden blijft:
Als de persoonlijkheid zeer sensitief was, zeer gevoelig, ik garandeer het u ...
Ik hoef het niet te proberen, dan ga ik veel liever foetsie.
Als ze mij vijf, vier liter nieuw bloed moeten geven, ik zeg: ‘Geef mij maar van de waterkraan.
Dan heb ik tenminste nergens last van.’
En als je die sensitiviteit hebt ...
Ik kan u weleens iets vertellen van sensitiviteit.
Iemand die zegt – ik was in de tijd van garage nog – : ‘Wil je een mooi pak hebben, Jozef?’
Ik zeg: ‘Ja.’
Ik trok dat mooie pak aan.
En ik liep, al een paar dagen later liep ik ... (Jozef doet wat voor.)
En toen stond ik zo, weet je wel.
Toen zegt mijn vrouw: ‘Wat mankeert jou?’
Ik zeg: ‘Niks, niks.’
En toen zat ik daaraan te trekken, hier weer te trekken.
Ik denk: de ‘droedels’, dat zit in dat pak.
Ik heb het gauw aan een lorrenboer gegeven, want ik had de stuipen bijna.
Alleen van dat kostuumpje.
En nu moet ik het bloed van zo’n man er nog eens bij nemen, meneer. (gelach)
Nou, dat gaat niet, hè, dat gaat niet.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Maar andere mensen hebben weer geen last van die gevoeligheid:
Maar nu nog het bloed van die andere man erbij, meneer.
Daarom is het: u hebt die gevoeligheid niet.
En dat bloed geven voor de mens, dat gaat allemaal nog prachtig.
Dat is later ook niet meer nodig, omdat de wetenschap zover komt dat ziekten kunnen worden overwonnen.
Kanker en tbc dat wordt allemaal overwonnen.
Dus wij hebben daar straks geen last meer van.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Jozef geeft aan dat het geestelijke gevolg van bloedtransfusie voor de donor hetzelfde is als bij het doneren van organen:
De mensen hebben mij hier gevraagd: ‘Moet je, kun je het licht van je ogen, het hoornvlies geven aan de mens?
Zou u dat doen?’
Ik zei: ‘Nee, nu doe ik het niet meer.’
Waarom?
Dat heb ik de mensen verklaard.
Als ik straks ga ...
En als je de kist ingaat, kun je het hoornvlies geven en dan kan een mens misschien weer zien door u.
En toen heb ik gezegd ...
Ik zei eerst: ‘Ja.
Doen.
Mooi, prachtig.’
Maar het gaat zó ver, en u geeft me weer gelijk, wanneer je werkelijk nu ... wanneer men aan Gene Zijde leeft in de eerste sfeer, waar je harmonie bent in alles, liefde, en je ziet van daaruit terug dat die blinde die nu ziet, door jou, stukken en brokken slaat, en de mens besteelt en bedriegt – kan toch? – krijg jij de pijn, want je hebt nu iemand geholpen om aan afbraak te beginnen, want die smart, die pijn, dat pak slaag loopt jou achterna in die wereld.
Geloof je dat niet?
Dus ik doe dat niet eens meer.
Je kunt een mens uiteindelijk als je voor de wet staat, niets, niets, niets meer geven.
Je moet het zelf doen.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
(Mevrouw in de zaal): ‘Is dat ook met bloedtransfusie?’
O mevrouw, daar hebben we het hier ook over gehad.
Net hetzelfde.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
We zullen maar niet aan de bloedtransfusie beginnen want dat is een heel eind.
Als u het wilt weten, ik ga erop in, maar dan moet u de vraag formuleren.
(Mevrouw in de zaal): ‘Daarstraks zei u: geen oog.’
Zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ... met dat oog lenen, dat dat verkeerd was, daarom dacht ik: is bloed lenen dan ook verkeerd?’
Mevrouw, bloedtransfusie is net zo erg als het lenen van een oog.
Nu komt het erop aan.
U kunt niet in mijn wereld leven, en ik niet in de uwe, ik doe het niet meer.
En dat is ook logisch.
Maar wanneer het op een ogenblik – hier in de zaal, werd me die vraag gesteld – wanneer het op een ogenblik noodzakelijk is, een meneer stelde die vraag, en hij zegt: ‘Mijn zoon heeft bloedtransfusie gekregen, is dat goed?’
Ik zeg: ‘Ja.’
Ik zeg: ‘Lichamelijk gezien, voor dit bewustzijn van de mens: já, waarom niet?
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951

Kosmisch gezien

In de boeken van Jozef Rulof vinden we naast het lichamelijke en geestelijke perspectief ook een kosmische ontleding van bloedtransfusie.
Deze analyse wordt gegeven door meester Zelanus, die na zijn aardse leven negen eeuwen lang het leven op aarde en in het hiernamaals bestudeerd heeft.
Meester Zelanus richt zich op de vraag wat bloedtransfusie kan betekenen voor de evolutie van het menselijke lichaam op aarde.
De meesters hebben vastgesteld dat de weerstand van het lichaam in de loop der eeuwen sterk is gedaald, en elke generatie verder verzwakt.
De erfelijke belasting is nu zo groot dat bloedtransfusie bekeken kan worden als een druppel op een gloeiende plaat.
Voor de genezing van alle menselijke lichamen is veel meer nodig dan bloedtransfusies.
Om het lichaam waarin de ziel op aarde leeft blijvend te genezen, moet dat lichaam in de toekomst verbonden worden met een macrokosmisch instrument:
Wilt u mijn hart, wilt u mijn bloed hebben?
Wat is bloed?
Ik geef mijn bloed niet.
U hebt een ziekenhuis opgebouwd, een rodekruistoestand, en dan geeft de ene mens en denkt: ik geef bloed aan een ander.
En dan denkt u dat het goed is.
Praat eens met mij, dan neem ik het u weg.
Dan zeggen wij: ‘Stel dat bloed vast.’
Geen kanker, geen tbc.
Maar daal eens in de derde graad af.
Als ik moet sterven, Jozef Rulof bijvoorbeeld, door de meesters, dan sterven wij liever dan uw bloed te aanvaarden om te leven.
Ik moet geen bloed.
Ik wil uw kanker niet die in de derde graad in u leeft.
Want het is waar dat er ziekten zijn gekomen door de bloedopname, en die kregen na vier jaar kanker, tbc, want ze werden met tbc ingespoten in de derde graad, en het was in twintig jaar bewust.
Weet dat uw dokter niet?
U bewandelt toch maar noodmaatregelen.
De mens is mooi wanneer ge uw bloed geeft?
Ha ha, door de sferen, door de ruimte wordt u uitgelachen.
Is dat waar of niet?
Vraag het uw doktoren maar eens, in de vierde graad kan hij niet meer zien of er kanker is, en in de derde graad van evolutie openbaart zich de tbc en de kanker.
U hebt het van uw over(groot)vader.
Krijg maar een kindje, dát kindje brengt de kanker voort, de kanker, want de derde graad, ziet u, de geboorte, één kind te ontvangen is een graad, is bewustzijn, fundament.
De derde graad in het nieuwe leven, nieuw kind, weer een kind, is een nieuw leven: dáár ligt de kanker, uw voorouders, de derde graad van leven, daar moeder, vader, tante, kind; tbc, melaatsheid, komt tot de ontwaking.
Die bloedopgave en het bloed geven aan uw Rode Kruis en voor een zieke, voor enkele dingen is het goed, maar voor negenennegentig is het verkeerd, want u staat, dat zijn maar lap ...
U krijgt achter in uw rug, op uw zwarte kostuum een rood lapje.
En dan loopt u, heerlijk.
Neem mijn bloed, ik heb zuiver bloed; in de vijfde graad leeft er ook weer tbc in.
Ik niet, ik heb het niet tegen u, kind.
Maar ik weet het.
U voelt wel, allemaal geleerdheid waardoor de mens dat opbouwt en denkt iets te kunnen helpen, krankzinnigheid, psychopathie, daar is het dit en hier is het dat, ze gaan van de wal in de sloot, ze willen daar middelen tot stand brengen, hier middelen, hier middelen.
Nee, u moet met de ruimte worden verbonden.
Als u aanstonds het macrokosmisch instrument krijgt, lost tbc, melaatsheid en alles en psychopathie en alles lost op, álles.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De huidige mens zoekt middelen om het lijden op te lossen.
Daarom hoort bloedtransfusie bij het bewustzijn van de huidige mensheid.
Het zegt dat de mensheid al geëvolueerd is tot het niveau van hulpvaardigheid.
De mens is al begaan met het lijden van zijn medemens, en wil dat verhelpen.
Dat de bloedtransfusie ontwikkeld is in de twintigste eeuw, zegt dat de mensheid stoffelijk én geestelijk al verder geëvolueerd is dan in de tijd dat Christus op aarde was.
Maar, begrijpt u – om dat nu af te maken – dat de bloedtransfusie bewustzijn heeft om het lijdensproces op te lossen voor de mens?
En dat die bloedtransfusie reeds tot deze eeuw behoort?
Voelt u wel?
Aanstonds heeft de mens, de wetenschap instrumenten waardoor elke ziekte oplost, tbc, kanker en alles, dat leest u in het boek ‘De Volkeren der Aarde’.
Dus de mens zal leven.
Dan heeft de maatschappij, dan heeft de faculteit, de universiteit, de persoonlijkheid mensheid zich naar hoger denken en voelen gebracht, en nu heeft hij die karmische wetten in handen, dat is ontwikkeling.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
En het gebeurt, want, dat behoort nu bij uw maatschappij, dat behoort bij het bewustzijn voor deze mensheid.
Voelt u wel?
Dus al de technische wonderen die u aanstonds krijgt, maken dat uw leven gelukkig wordt en u zich aangenaam voelt.
Dat is allemaal evolutie.
Want over honderden, hoe zal de wereld zijn over honderdduizend jaar?
Dan leeft de mens waarlijk in het paradijs.
Dat heeft God bedoeld, dat is de godheid, de geestelijke God op aarde, en dan hoeft u niets meer te doen dan alleen maar adem te halen en reizen te maken over de wereld.
U hebt alleen maar te zorgen voor vader- en moederschap, meer niet.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
‘... dit is nu kosmologie, dit is de ruimtelijke psychologie ...’:
(Mevrouw in de zaal): ‘Ik wilde nog vragen over de bloedtransfusie.
Als men nu weigert zijn leven te verlengen door de bloedtransfusie, is dat erg?’
Als u weigert?
Nee, natuurlijk niet.
Als u, dit is nu kosmologie, dit is de ruimtelijke psychologie ...
Wanneer u ziek bent en u kunt een transfusie krijgen, en u zegt: ik wil het niet, dan gaat u toch op uw tijd over.
Ook al gaat u over vijf minuten en een dokter zegt: ‘U kunt nog zoveel jaren leven.’
‘Nee, dokter, ik wil dat niet, ik wil gaan.’
Voelt u.
Wie besluit hier om te gaan?
Welk bewustzijn is dat?
Dat bent ú.
Het bloed heeft geen bewustzijn; het houdt het lichaam in leven.
Maar uw gevoelsleven zal zeggen: ja of nee.
En dat is het einde van het lichaam, ziet u.
Het lichaam sterft niet.
Wat een waanzin, welk een waanzin praten we nu, het lichaam sterft niet.
Ik kom weer bij u.
(Tot in de zaal): Sterft het organisme?
(Iemand in de zaal): ‘Nee.’
Maar wat doet het dan?
(Zaal): ‘Oplossen.’
Ja, dat is een verrottingsproces.
Nee, wat is nu sterven?
(Mevrouw in de zaal): ‘De scheiding van ...’
De scheiding.
De geest neemt afscheid.
Er is geen sterven.
U sterft, en nu moet dat woord ‘sterven’ van de aarde weg.
Er is geen sterven.
U maakt zich als geestelijke persoonlijkheid vrij van uw lichaam en u gaat naar een nieuwe geboorte, of u gaat regelrecht door naar de sferen van licht.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950