Oorzaak en gevolg -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘oorzaak en gevolg’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘oorzaak en gevolg’.

Harmonie

Christus vatte de werking van het ‘oorzaak en gevolg’ bondig samen:
Het gif, dat ge uitzendt, komt duizendvoudig tot uw eigen leven terug, ge weet, dat Christus gezegd heeft: „Wat ge zaait zult ge oogsten”.
Geestelijke Gaven, 1943
De Universiteit van Christus licht toe dat we in een volgend leven voor de gevolgen van onze handelingen en ons denken uit vorige levens staan:
Wanneer je wilt denken, dan kun je dat voor je onmetelijkheid doen.
Voor je ziel, geest, je leven, je persoonlijkheid, je vader- en moederschap én vanzelf voor je liefde.
Hatelijke gedachten stemmen je op de duisternis af.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Je doet mee aan vernietiging.
Dat kan je nu nog niet schelen, maar straks sta je voor deze Goddelijke disharmonische wetten, die nu niet door God geschapen zijn, maar door je zelf!
Wat je er in dit leven door te beleven krijgt is niet zoveel, maar in het volgende leven sta je voor déze afbraak en zul je nu voor de ruimte en die wetten, kleur moeten bekennen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Indien het leven als mens ons bestolen heeft, zal de ziel van die mens er straks voor zorgen dat we het gestolen goed terugkrijgen:
Ook al heeft het u bestolen, bedenk toch, straks komt de ziel weer in harmonie en brengt het u terug!
Archives, 1945

De Kringloop der Ziel

Reeds in de inleiding van ‘De Kringloop der Ziel’ vertelt Lantos dat zijn boek handelt over ‘oorzaak en gevolg’:
Dat, wat ik u nu ga vertellen, is de heilige waarheid; het is de wet van oorzaak en gevolg.
Ik moest aanvaarden en goedmaken wat ik misdreef.
Waarvan ik u ga vertellen is de kringloop der ziel, die haar weg door alle eeuwen heen, naar de bron van al het leven vervolgt, om de goddelijke sferen te bereiken.
De Kringloop der Ziel, 1938
Met zijn boek wil Lantos levensvragen beantwoorden.
Hij heeft die vragen als mens op aarde ook gesteld, en hij heeft er pas na deze levens antwoord op gekregen:
Ik wil trachten u een duidelijk beeld te geven van de betekenis van het leven op aarde en te antwoorden op uw vragen „Waarom en waarvoor”.
De Kringloop der Ziel, 1938
In het hiernamaals legt Emschor aan Lantos uit dat gestolen goed later weer wordt teruggegeven.
Daarom spoorde hij Lantos in zijn laatste leven op aarde aan om het landgoed waarvan Lantos erfgenaam was, niet te willen, zodat het terug kon naar de rechtmatige eigenaars.
En hij legt Lantos uit wat hij daarmee te maken heeft:
Wat de mens in het éne leven een ander heeft ontstolen, zal hij in een andere toestand weer goed moeten maken.”
„Heb ik dan dit bezit dat ik niet wilde, anderen ontstolen?”
„Niet gij, doch ik.”
„Maar wat heb ik dan met dit alles te maken?”
„Gij waart mijn zoon.”
„Wat zegt u, was ik uw zoon, uw kind?”
„Mijn kind, Lantos.
Gij zijt mijn jongen, doch van eeuwen terug.”
De Kringloop der Ziel, 1938
Emschor verklaart dat men niet kan blijven leven van het bezit van anderen:
„Uw ouders leefden al die tijd van gestolen goederen, van het bezit van anderen, doch eens wordt het hun ontnomen en lost alles op.”
„Rustte dus op ons bezit een vloek?”
„Ja, de vloek van het verleden.”
„Dan is mij ook dit duidelijk, ik heb het gevoeld.
Nu ik dit weet, begrijp ik mijn heengaan.
Ik wilde weg, iets dreef mij van huis en dat betekende dat ik mij van het verleden ging vrijmaken.
Hoe machtig is alles, meester, hoe wonderlijk en natuurlijk.”
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos vraagt aan Emschor of anderen dit ook meemaken:
„Anderen komen terug en schenken hun goederen aan anderen weg, is dat eenzelfde toestand als de mijne?”
„Soms, niet altijd, doch meestal is het één en dezelfde kracht, een andere betekenis is er niet.”
„Maar dan is dat geen goeddoen, dan is dat goedmaken?”
„Zo is het, doch de mens is zich daarvan niet bewust, hij denkt goed te doen, doch hij betaalt zijn schulden.”
Diep, heel diep, dacht ik.
Het was niet goed en niet slecht, hij voldeed alleen aan een wet en maakte goed wat hij eens misdeed.
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos werd tijdens zijn laatste leven op aarde door een duistere geest aangespoord om zelfmoord te plegen.
Na dit leven wil Lantos weten waarom die demon juist hem wou treffen.
Kende de demon hem dan?
Maar waarvandaan kende hij mij, die mij daartoe aanspoorde?”
„Uit een ander leven.”
„Was hij zich dan daarvan bewust?”
„Ja.
Luister goed, ik zal u dit duidelijk maken.
Waart gij u bewust van uw kunstgevoel?”
„Ja, dat was ik.”
„Welnu, waarom hij dan niet?
In hem lag haat, een haat voor de één of andere mens.
Die mens waart gij.
Hij haatte u, kon u haten, omdat gij hem eens, ver terug, hebt gekweld, hebt gemarteld.
Die krachten en gevoelens lossen alleen dán op, houden op te bestaan, wanneer alles is goedgemaakt.
In uw aardse leven zoudt gij hem ontmoeten en dat is geschied.
Alles dus, mijn Lantos, oorzaken en gevolgen.
Het gevolg van één oorzaak hebt gij beleefd.
Hij wist wat u stond te wachten en daarom, daarom alléén, waart gij met hem in verbinding.
Gij hebt hem eens gemarteld – dit zult gij aanstonds aanschouwen – en daarom moest gij iets goedmaken.”
„Maar wanneer ik nu geen einde aan mijn aardse leven had gemaakt, wat dan?”
„Dan had gij beleefd, dat de demonen u aan deze zijde hadden opgewacht.
Gij zoudt zijn aangevallen en zij zouden u hebben voortgesleept, gemarteld en geslagen.
Toch had gij ook dan de oorzaak van dit gebeuren gevoeld.
Daarna ging hij dan heen, in hem en in u was er iets veranderd.
Het verleden loste daarin op, zo ook de wet van oorzaak en gevolg, zo ook de mens, de ziel die dit beleven zou en die had goed te maken.
Onbewust werd hij tot u getrokken, doch later werd voor hem alles bewust en ging dit gevoel tot bewustzijn over.
Want zijt gij geen kunstenaar geworden?
Waren dit niet uw verlangens?
Is dit niet geschied?
Gevoelens dus, doch oorzaken en gevolgen, niets en niets anders.”
„Zal ik weten waarom en hoe dat in het verleden is geschied?”
„Straks, wanneer ik u met het verleden kan verbinden.
Gij zult dan verheugd zijn, dat dit reeds is volbracht, dat gij hebt goedgemaakt.”
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos wil meer weten van het leven waarin hij de zoon van Emschor is geweest:
„Hoe is uw aardse leven geweest en hoe was mijn leven toen ik bij u behoorde?”
„Dat zal ik u tonen.”
De aarde zonk voor mij weg en al het leven verdween voor mijn ogen.
Ik bleef echter op de plaats waar ik was.
De oude burcht voor mij nam vormen aan, alles veranderde en scheen opnieuw te leven.
Duidelijk zag ik dit voor mij.
Daarna zag ik een ander beeld.
In één van de kamers van deze prachtige burcht zag ik een wezen en dat wezen herkende ik onmiddellijk.
Emschor, zei ik in gedachten, want hij was het.
Hij droeg een vreemd gewaad, doch ik herkende die uitrusting, omdat ook mijn vader en ik iets dergelijks hadden gedragen.
„Wat gij nu gaat zien behoort tot een tijd, voordat ik dit bezit mijn eigendom kon noemen.”
Toen vervaagde dit beeld en werd een ander beeld voor mij zichtbaar.
Ik zag Emschor te paard, doch hij was een huurling.
Hij droeg een gewaad, zoals de mensen in die tijd droegen.
Een slag werd geleverd en hij met vele anderen omsingelden het bezit van een ander, dat zij veroverden.
Hij zegevierde dus, doch bedroog zijn meester.
Velen werden afgemaakt, waaronder zijn heer.
Duidelijk zag ik dit alles.
Ook dit beeld vervaagde weer en ik zag hem in een van de kamers van deze burcht terug, waar hij te bed lag.
In een hoek van de kamer bouwde zich nu een wezen op en in dat wezen herkende ik mijzelf.
Groot en slank stond ik daar.
Ik voelde dat er iets niet in orde was en werd in gevoel met mijzelf verbonden, zodat ik de betekenis van dit beeld begreep.
Mijn vader was ziek en hij wilde dat ik zou heengaan en zijn bezit aan anderen vermaken.
Een duivels plan was het.
Ik begreep het geheel, omdat Emschor mij dit alles van tevoren had getoond.
Ik voldeed echter niet aan zijn verzoek en bleef weigeren.
Ik liet mij niet van mijn bezit afjagen.
Hij sprak tot mij en drong eropaan zijn verzoek in te willigen.
Ik bleef weigeren en vond hem geestelijk ziek.
Duidelijk verstond ik ieder woord, dat in die tijd werd gesproken.
Daarna voerde ik met hem een gesprek en haalde hem toch over.
Na dit beeld zag ik een ander.
Voor mij zag ik enige wezens, ook ik was daarbij.
Aan dezelfde tafel waar mijn vader zat, had ik plaatsgenomen.
Ik zag hem opstaan mij daarbij aankijkende en hoorde hem deze woorden uitspreken: „Ik wil dat hij, die de naam Lantos Dumonché draagt, dit bezit zal overnemen en voor die ... en die ... zal zorgen.
Stemt gij daarmee in?”
Deze vraag werd tot mij gericht.
Een bedrag werd vastgesteld en de namen werden opgetekend.
Ik antwoordde bevestigend en toen werden er documenten opgemaakt en verzegeld.
Ook dat beeld vervaagde weer en ik zag een ander waarvan ik beefde.
Voor mij zag ik mijn vader, hij had zich zelf het leven benomen.
Ik wist waarom en begreep dit alles.
Weer zag ik een ander beeld.
Vóór mij zag ik andere wezens en daarbij was ik.
Een ander document werd opgemaakt en het eerste verscheurd.
Daarin stond: „Ik wil dat hij die de naam Lantos Dumonché draagt, het bezit op meerderjarige leeftijd zal overnemen en zich als een heerser zal laten gelden.”
Het echte was vervalst.
Daarna zag ik mijzelf met enige kinderen en mijn gade.
Twee jongens en een meisje schonk zij mij.
Op dit beeld volgde een ander en zag ik mijzelf te paard.
Ik was gereed om ten strijde te trekken en voerde het bevel over honderden die mij volgden.
In de verte zag ik het doel van mijn tocht.
Als de wind zo snel vlogen wij vooruit en veroverden het bezit van een ander, maar velen werden er gedood.
Mijn tegenstander echter kende ik.
Het was de man uit mijn kerker, die demon.
Toen zag ik een ander beeld waarvan ik schrok.
Wij waren in onze martelkamer en dwongen hem van zijn bezit afstand te doen.
Zijn gelaat was als dat van een duivel en hij vervloekte mij.
Wat ik hem had aangedaan was mij thans duidelijk.
Doch ook hij was een rover en een moordenaar.
Ook zijn bezit was gestolen goed.
Het beeld vervaagde weer en ik beleefde mijn einde, doch op natuurlijke wijze.
Mijn kind volgde mij op en daarna de ene generatie na de andere.
Daarbij behoorden mijn ouders.
Wonderlijk zat dit alles in elkaar en ik moest het aanvaarden.
Machtig is het verleden, dacht ik.
„Gij ziet, Lantos, strijd, roof en geweld.
Doch het geweld is vernietigd.
Zij, wiens bezit ik stal, hebben het terug.
Uw ouders zijn de laatsten geweest die hier leefden.
Gij ging heen en hebt uw leven door eigen hand beëindigd.
Ik zou zo kunnen doorgaan en u meer toestanden en gebeurtenissen duidelijk maken en tonen, doch dat voert ons te ver.
Ik wil alleen met dit volstaan en gij zult aanvaarden.
Gij hebt veel goedgemaakt, ook ik.
U ziet, dat wanneer de vader zijn bezit heeft gestolen, de kinderen dit alles weer zullen afstaan.
Gij hebt uw eigen leven te beleven, ik het mijne en beiden hebben wij geleden.”
„Waar is mijn moeder, uw gade?”
„Zij is aan deze zijde, doch bezit een hogere afstemming dan ik.”
„Is zij uw geluk?”
„Neen, zij niet, zij behoort een ander toe.”
„Waar zijn mijn vrouw en kinderen?”
„Er zijn er thans op aarde en er leven er reeds in de sferen van licht.
De ene generatie volgde op de andere, Lantos.
Gij zijt dus hier teruggekeerd en ging heen.
Daarom keerde ik tot de aarde terug.
Daardoor alleen zijn wij verbonden en zullen wij beiden goedmaken.
Gij voelt tevens dat het voor mij niet mogelijk was, het in die tijd goed te maken, omdat u mijn kind was.
Gij dwong mij ertoe het te laten, doch ik kon niet toestemmen en maakte een einde aan mijn leven.
Gij hebt niet gedaan wat ik u vroeg, gij vervalste de documenten en hebt nieuwe laten opmaken.
Doch mijn daad bleef, die was niet te vernietigen, op mij rustte alles.
Nog was mijn overgang niet genoeg.
Gij echter zijt verder gegaan met vernietigen.
Doch God dank ik dat dit alles is geschied.
Mijn zonden zijn mij vergeven.
Ik heb dit met mijn leven geboet en aan deze zijde, zo ook op aarde, in andere levens dus, weer goedgemaakt.”
„Hoeveel levens zijn er afgelegd?” vroeg ik.
„Vele,” hoorde ik zeggen, „doch in dit leven waren wij tezamen.
In andere levens zijn gij en ik overgegaan, om toch weer op dit bezit terug te keren.
Voelt gij thans hoe diep de mens, de ziel, het leven is, wat de stof voert en leidt?
Dit alles is niet te peilen, mijn jongen, laat dit dus voldoende zijn.
Gij ziet tevens dat liefdebanden niet verbroken kunnen worden.
Ten goede of ten kwade, eens zullen wij tegenover elkander staan en goedmaken of ontvangen.
Wij allen vervloeken, wij allen hebben harten verbrijzeld en roofden en martelden.
Zij, die de sferen van licht hebben bereikt, weten dit alles.
Geen mens kent op aarde zichzelf.
Niemand heeft het recht een ander te vervloeken.
Zij, die op aarde leven zullen dat aardse moeten afleggen.
Ook zij, die in de duisternis leven, moeten goedmaken, want allen volgen wij één weg, de weg van geestelijke ontwikkeling.
Eens zijn wij allen tezamen.
Eens zien wij terug op het verleden en zijn broeders en zusters in de geest en gaan steeds verder.
Zij dus, die op aarde in het bezit zijn van veel stoffelijk geluk, zullen het weer verliezen, wanneer hun voorouders het gestolen hebben.
Alles is op aarde aan ondergang onderhevig.
Alles moet en zal veranderen, geen mens kan dit tegenhouden.
Geen mens op aarde bezit de kracht dit te overzien.
De Kringloop der Ziel, 1938
In zijn laatste leven op aarde zag Lantos zijn tweelingziel Marianne terug, maar hij kon niet met haar samenzijn.
Ze zaten beiden nog in de gevolgen van hun handelingen uit vorige levens.
In die levens waren ze op hartstocht ingesteld, ze kenden nog geen hogere liefde.
Lantos had zich in het huwelijk van Marianne en Roni gedrongen en hun geluk vernietigd.
Emschor legt uit dat Lantos als verleider de vrouwen verliet die voor hem vielen:
De moeder van uw kind hebt gij verlaten.”
„En Marianne?”
„Ook haar.”
„Waarom,
als ik vragen mag?”
„Omdat gij een verleider en zij een lichtzinnige was.
Zij gaf u geen kind.
Zij bezat het gevoel niet om dat reine en machtige te ontvangen.
Gij beiden had niet lief.
Wat gij als liefde dacht te bezitten, was niets dan hartstocht.
Gij hebt ook haar verlaten, doch later zijt gij teruggekeerd.
Gij bleef zoeken tot in uw laatste leven op aarde.
Doch thans weet ge, dat zij de uwe is.”
„En daarna?”
„Daarna hebt gij u in haar leven gedrongen en haar geluk en dat van een ander vernietigd.”
„Wiens geluk?”
„Van Roni.”
Mijn God, dacht ik, welke wonderen moet ik beleven.
„Hoe weet u dit alles?” vroeg ik.
„Ik volgde u reeds vele eeuwenlang.”
„Leefde u hier?”
„Ja, doch vanaf deze zijde moest ik u volgen en ik heb dit werk voortgezet.”
De Kringloop der Ziel, 1938
Emschor toont Lantos het aardse leven waarin Marianne met Roni getrouwd was:
Nu zag ik een prachtig gebouw voor mij.
Zeldzame beelden versierden het geheel en links en rechts zag ik de sfinx.
Op hetzelfde ogenblik trad een wezen door de poort binnen en liep naar de ingang van dit gebouw.
Ik kende die gang en die hele verschijning.
Zag ik goed?
Voelde ik duidelijk?
Was zij, die ik waarnam en voelde, Marianne?
Dan hoorde ik mijn meester tot mij zeggen: „Zij is het, Marianne.”
Mijn God, hoe machtig is dit beeld.
Haar te zien in een ander lichaam!
Doch haar gehele persoonlijkheid voelde ik nu in mij komen.
Wonderbaarlijk was het.
Zo had ik haar in mijn kerker gevoeld.
Ja, zij was het.
Mijn gevoel bedroog mij niet.
Mijn leven zou ik hiervoor willen geven.
Tranen welden in mij op, doch ik beheerste mij.
Diep was mijn liefde voor haar, want nu was mijn gevoel bewust.
Bewust lief te hebben, ach, welk een grote schat, welk een geluk.
Een geheel andere persoonlijkheid was zij in dit leven en toch voelde ik aan iets, dat zij het was.
Haar liefde, dat gevoel was niet te loochenen, daaraan kende ik haar.
Hoe schoon was haar figuur!
Ik volgde haar naar binnen.
Enige bedienden wachtten haar op.
Nu trad zij een groot vertrek binnen en werd door een ander wezen ontvangen.
Ik voelde mij nu dieper wegzinken en ik begreep dat gevoel, want de meester ging mij nog dieper verbinden.
Het wezen dat haar opwachtte herkende ik onmiddellijk.
Het was Roni, mijn vriend.
Welk een probleem!
Om hem heen zag ik veel bezit.
Nu voelde ik de verbinding met haar en hem en ik begreep, dat ik tussen hen beiden stond.
Maar hoe was dit mogelijk?
Ik peilde opnieuw en voelde de zuiverheid van mijn waarnemen.
Nu hoorde ik hen spreken.
Hij voelt en weet dat hij wordt bedrogen, dacht ik.
Toen zag ik een gebeurtenis uit het verleden.
Wonderlijk was het.
Daarna vervaagde het beeld en hoorde ik de meester zeggen: „Hij was met haar getrouwd en gij waart haar minnaar.
Kom volg mij.”
Wij keerden terug naar de oever van de Nijl.
Wat tot de aarde behoorde verwaasde.
Ik daalde af totdat ik voelde, dat ik met mijn eigen leven werd verbonden.
Voor mij zag ik twee wezens, twee geliefden en ik herkende hen onmiddellijk.
Het waren Marianne en ik.
Slank en schoon was ik, zij als een tijgerin en niet te doorgronden.
Vals en gemeen waren wij beiden.
Hier zag ik waarheid en werden mij ontzaglijke problemen duidelijk gemaakt.
Ik volgde die twee en ik voelde de innerlijke toestand van mijzelf, maar tevens van Marianne.
In niets hadden wij enig bezit.
Wij waren geestelijk arm, toch hadden wij lief, innig lief, doch die liefde was hartstocht, niets dan hartstocht.
Zij was niet eerlijk, maar ook ik niet.
„Beiden waart gij lichtzinnig,” hoorde ik de meester zeggen en ik aanvaardde.
Hier voelde en zag ik dat hij de waarheid sprak.
Dit was niet liefhebben, maar grof egoïsme.
De Kringloop der Ziel, 1938
In haar laatste leven op aarde is Marianne opnieuw getrouwd met Roni.
Zij beleeft ellende in dit huwelijk, omdat Roni nog in het gevoel leeft dat zij bij hem in een vorig leven heeft veroorzaakt door hem te bedriegen.
Nu stuwt haar ziel haar om dit recht te zetten, om Roni de liefde te geven die ze hem destijds onthouden had.
Lantos helpt Marianne als haar beschermengel.
Hij laat haar soms ’s nachts uittreden zodat hij haar kracht kan geven om het in dit moeilijke huwelijk uit te houden:
Ik bleef toezien en legde in haar mijn liefde en volle kracht wanneer zij in slaap was.
Dan waren wij één en in de slaap maakte ik haar vrij en togen wij naar de sferen.
Daar maakten wij lange wandelingen en ’s morgens keerden wij terug.
Dan kon zij haar leed weer verwerken en bezat zij de kracht daartoe.
Toch mocht ik haar van Roni niet vrijmaken.
Zij moet dit beleven, dit leven beëindigen op een wijze, die niet anders betekende dan leed, smart en ellende.
Haar geluk, haar gedachten wat haar huwelijk zou kunnen zijn, lagen diep, heel diep in haar.
Ik liet haar leven zoals zij zou „moeten” leven, doch ik beschermde haar in alles.
Van tijd tot tijd ging ik heen, maar keerde telkens bij haar terug.
In haar lag verlangen en dat verlangen was in haar gekomen, toen wij in mijn kerker uiteen waren gerukt.
Zij kon en zou in dit leven niets anders doen, dan verlangen.
Dat éne, die reine liefde te bezitten, daarnaar ging haar verlangen uit.
Doch eerst aan deze zijde wacht haar geestelijk geluk.
Hier, in mijn leven zijn wij één en gaan verder, om ons de eeuwige liefde eigen te maken.
De Kringloop der Ziel, 1938

Wie schrijft die blijft

Lantos geeft in zijn boek ‘Geestelijke Gaven’ een voorbeeld van een schrijver van hartstochtelijke romans.
Na zijn dood wil de schrijver zich van dit verleden bevrijden, maar dat lukt niet zolang er mensen op aarde zijn boeken lezen:
Maar kunt ge aanvaarden, dat hetgeen wij als mens hebben wakker geschud, dat doorgaat, totdat wij zelf die rust hebben bereikt.
Wat wil zeggen, wéé hem, die iets kwaads doet en anderen nemen datzelfde kwaad over.
Die mens komt nimmer van die andere zielen af, omdat die andere mensen hem in leven houden, ook al is de eerste begonnen om het goede te zoeken.
Die zielen trappen hen steeds weer in de ellende.
Een schrijver van slechte boeken schonk zijn producten aan de mensheid, hij besefte niet wat hij deed.
De boeken werden verslonden.
De man had reeds lang zijn producten vergeten, willen vergeten, maar hij kon het niet.
De mensen hielden hem thans in zijn ontwikkeling tegen.
De pijn en de ellende, die hij in ons leven voelde, door de hartstochten in zijn boeken beschreven, maakten van hem een astraal spook.
Hij kon de mensen, die zijn boeken nog steeds lazen, wel vervloeken.
Helpen kon het hem niet, hij bleef in zijn eigen geschapen ellende.
Eerst toen zijn boeken kapot gelezen waren kon hij aan het hogere leven beginnen, maar nu moest er geen schrijver zijn, die zijn lectuur mooi vond, of opnieuw zat hij vast aan zijn eigen ideeën, die hem folterden op astrale wijze.
Ziet u, dat is scheppen, het leed en smart beleven door eigen wil, maar na anderen.
Hij schudde de menselijke ziel wakker en dat leven droeg hem zijn hel in.
Hiervan kon hij zich niet bevrijden, de laatste gedachte trapte hem erin terug.
Toch wilde hij reeds lang aan een hoger leven beginnen.
Wij als mensen moeten weten wat wij doen.
Zoeken we het laagste en anderen nemen het van ons over, dan zijn we door die anderen aan onze eigen levensafstemming gekluisterd.
Dat zijn de astrale wetten, die God niet geschapen heeft, maar wij zelf!
In ons leven roepen ze ons het geestelijke halt toe.
Geestelijke Gaven, 1943

Lichtende gevolgen

Diefstal en bedrog zijn handelingen die van de persoonlijkheid uitgaan, en ‘oorzaak en gevolg’ veroorzaken.
Karma daarentegen heeft met het leven zelf te maken, omdat er door moord lichamelijke levenstijd van een ziel wordt afgenomen:
Voelt u nu het machtige verschil tussen dat wat de persoonlijkheid toebehoort: oorzaak en gevolg ... maar een karmische wet die dringt direct tot het leven door, waardoor wij mensen het leven hebben gekregen.
En dat is de goddelijke wet die wij verbreken door moord.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Het einde van de kringloop van onze levens op aarde wordt in de eerste plaats bepaald door ons karma.
Eerst lossen we al het karma op, dat we in vorige levens hebben veroorzaakt:
Het einde van de kringloop bepaalt dit: wanneer u in de eerste plaats de karmische wet hebt beleefd.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Daarna pakken we al het ‘oorzaak en gevolg’ aan, totdat de laatste gram ellende die we aan een andere ziel hebben toegebracht, omgezet is in vreugde en geluk:
En dan staat u voor uw oorzaak en gevolg, haat, leugen en bedrog.
Voelt u, tot de laatste seconde, de laatste gram.
Elk mens die u ...
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Zo komt elke ziel weer in harmonie met het leven waar zij deel van uitmaakt.
Daarna kunnen we in het hiernamaals verder evolueren in licht en bewustzijn:
Maar die kringloop, en het oorzaak en gevolg voor de mens, en het verkeerde wat wij hier doen, dat móét uiteindelijk eens – daar heb ik over gepraat – goedgemaakt worden, opdat de mens zichzelf weer in harmonie brengt voor de astrale geestelijke wereld.
En dan gaat u verder, en dan maakt u deel uit van dat licht, van die harmonie.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950