Onze eerste levens als cel -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘onze eerste levens als cel’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘onze eerste levens als cel’.

De eerste planeet

Op zielsniveau heet de eerste planeet de ‘ruimtelijke moeder van de eerste kosmische levensgraad’.
De mens op aarde heeft deze planeet een andere naam gegeven, namelijk de ‘maan’.
Er is echter een groot verschil tussen de huidige maan en de bloeiende moederplaneet met veel leven zoals zij in het verre verleden was.
Dit alles wordt toegelicht in het artikel ‘maan’.

Onze eerste cel

Toen de eerste planeet na de kosmische splitsing de geestelijke energie ging verdichten, verschenen er nevelen in het midden van deze macrokosmische bol:
Maar hier in het midden – dus u ziet hier de omvang even van de macrokosmische bol – maar in dit midden, in dit midden daarvan daar komt er leven.
Daar komen er nevelen, want het begin van de schepping is ontstaan door verdichtingen, nevelen die zich hebben verdicht.
Lezingen Deel 2, 1951
Die nevelen in de eerste planeet hebben zich verdicht tot cellen, zoals nu op aarde de wolken regendruppels vormen.
Meester Zelanus keerde hier in gedachten naar terug tijdens een gesprek met zijn meester Alcar, waarbij hij over Jozef Rulof spreekt als ‘André’:
„Jazeker, mijn meester, dat is mogelijk.
Ik ga in gedachten terug naar de Aarde.
Ik zie het machtige blauw voor de ruimte, maar er zal nu verandering komen.
Wat gaat er thans gebeuren, mijn meester?
Wat ik nu beleven ga, zijn dezelfde wetten, als die wij hier voor het eerste ogenblik, voor de Maan als moeder mochten aanschouwen en (wat) voor de „Almoeder” is geschied.
In de ruimte komt er thans verdichting, er komen wolken opzetten, André kan dit proces elke dag beleven en kan mij dus volgen.
Er komt een uitbarsting, onweer is het, maar dat zijn verdichtingsprocessen, die wolken verduisteren zich, er valt regen.
Zó heeft hier zich het leven, doch nu als astraal Goddelijk leven, verdicht en gesplitst.
Een druppel regen kunt gij zien als de menselijke, maar geestelijke vonk.
Voor hier dus Goddelijke plasma, voor de Aarde en haar ruimte verdichte stof als regen, zoals dat de mens op Aarde beleven kan.
Dat is het verdichtingsproces, mijn meester.”
„Juist, wij zien thans, dat deze scheppingswonderen in niets zijn veranderd, dat wij die nóg in de sfeer van Moeder Aarde kunnen beleven.
Zó zijn hier die verdichtingswetten geboren en kregen de zelfstandigheid.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
De cellen zijn niet allemaal op hetzelfde tijdstip gevormd, het levenscentrum van de eerste planeet kon die geestelijke energie niet ineens verdichten.
Tijdens een lezing tekende meester Zelanus op een bord de eerste cellen:
Maar hier heb ik het embryonale leven getekend.
Nu komen wij op het ogenblik dat de eerste cellen, het eerste embryo gereed is en nu komen wij tot vader- en moederschap.
Ik zal dat embryo iets groter tekenen, dan kunt u het beter zien.
Zo was het.
Dit is nu, dit moet de mens worden; en dit wórdt de mens.
Die twee cellen als embryo leven daar in het midden van de maan.
En dat zijn er op een ogenblik honderdduizenden, nietwaar?
Als er eerst ...
Als er een druppel water valt, vallen er over een ruimte miljoenen.
Dat was natuurlijk in het begin op die plek, dat plekje daar, het hárt van de maan als moeder, de eerste báring hier, dat was natuurlijk daar niet mogelijk, want dat levenscentrum kon die ruimte niet ineens verdichten.
Lezingen Deel 2, 1951
De verdichting was mogelijk door de warmte van de eerste zon, die na de kosmische splitsing aan zijn eigen opbouw was begonnen en al een zwak zonlicht uitstraalde:
En die kracht, mijn broeders, die dus regelrecht vanuit het Universum tot het Maanleven komt, bestraalt thans het moederschap en is ónfeilbaar op het moederschap ingesteld, is harmonisch en berekend ten opzichte van dit menselijke embryo.
Was de Zon meer ontwikkeld, dus verder dan de Maan als moeder geweest, dan waren hier disharmonische wetten geboren, doch die hebben wij nog niet kunnen beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
De eerste planeet was nog geestelijk toen de menselijke ziel een deeltje van die geestelijke substantie opnam om haar eerste leven te beginnen:
Maar de goddelijke kern leeft op de maan, want de maan is de moeder voor de ruimte.
Met de zon.
Op de maan hebben wij mensen onze ziel, onze goddelijke ziel gekregen, dóór de planeet; toen zij, de maan, nog astraal geestelijk moeder was.
Want we hebben een deel van haar leven opgenomen en daardoor is het menselijke bestaan begonnen.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Als ziel namen we voldoende op om tot voortplanting te kunnen komen, tot ‘scheppen en baren’:
We nemen zoveel op, dat we kunnen scheppen en baren, en dan komen wij tot het volwassen stadium, dat is het volwassen zijn om te scheppen.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
De afsplitsing van de individuele zielen gebeurde alleen op de eerste planeet.
De opvolgende planeten zouden wel hun geestelijke plasma aan de ziel geven, maar een nieuwe ziel was niet meer nodig, die kwam al van de eerste planeet:
De Maan schiep voor héél deze ruimte de ziel, doordat zij zich heeft kunnen splitsen, kreeg ál haar leven een zelfstandigheid.
Hier is dus te beleven en vast te stellen, dat ál het leven in dit Universum door de Maan als moeder het ínnerlijke leven heeft ontvangen.
Maar dat kent men op Aarde niet en zijn openbaringen voor de mens.
Elke andere planeet schiep het organisme, doch de Maan als moeder schonk door haarzelf te splitsen aan al die miljoenen vonken het eigen „ik”!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944

De eerste liefde

Toen de ziel het eerste cellichaampje bijna tot volwassenheid had gebracht, zocht ze haar soortgenoten op.
Meester Zelanus vergeleek dit met de werking van de Albron.
Het artikel ‘onze basiskrachten’ licht dit toe:
Nu die cellen ... op het ogenblik dat die cellen bijna rijp zijn, ze komen al dichter en dichter, ze raken elkaar even aan.
Ze komen nog niet tot eenheid, ze spelen weer verder, en weer komt even langs elkaar gaan, hun levens bepeilen, nee, dat is reeds dat de ziel het baringsproces zich laat zien, zich vertoont, doordat het bíjna werking wordt.
Wij krijgen nu, de allereerste ...
Moet u eens gaan ... moet u eens terugkeren even, moet u dit eens even vasthouden, dan ziet u de geweldigheid, de macht, hoe wonderbaarlijk de menselijke cel is, maar hoe wonderbaarlijk ook de Albron dit alles aan het menselijke deel voor zichzelf heeft geschonken.
Dit is de allereerste aanraking.
Dit is niet direct het ingaan ín die cel, in die hemel, in die tempel, niet direct maar zomaar ineens om dat moederschap te overvallen ...
Hóé manifesteerde zich de Albron?
Er kwam eerst werking, maar die werking was nog niets, was nog onzichtbaar.
En die allereerste werking, die allereerste uitstraling, dat allereerste openbaren is ook nu in deze wereld, in dit cellenleven te aanschouwen.
Dat leven schiet langs elkaar heen, de aura verdeelt zich, de aura dijt uit.
Even is het de voelhorens uitsteken.
Nóg is het leven niet gereed.
Nee, die gráád moet nog komen en wanneer die graad bewust is, dan volgt het baren en scheppen en zuigt dit leven zich vast.
Lezingen Deel 1, 1950
Twee cellen van gelijke kracht en ouderdom kwamen tot eenheid:
En nu krijgen we hier (bord) de eerste aanraking, die komen dichter bij elkaar, ziet u?
En hier, ineens komt hier de aanraking op dezelfde kracht; dezelfde kracht, dezelfde ruimte, dezelfde bewustwording.
Die cellen komen tot eenheid, ziet u?
Die klampen zich aan elkaar vast, zeiden wij.
Nee, die zuigen zich aan elkaar vast, omdat er één wereld is gekomen, één gevoel, één bewustzijn.
Lezingen Deel 2, 1951
Ze volgden hun stuwing om iets van zichzelf aan het andere leven te geven:
Waarom moest die cel naar dat andere leven, waarom zweefde dat leven dan niet voort en bemoeide zich nergens mee?
Nee, dat leven zou een wég bewandelen, dat leven had te evolueren en zocht eindelijk dat andere vonkje op en vermenigvuldigde zich.
Dat leven sloot zich aan het andere aan, het sloot zich als het ware op, het voelde de drang om iets van zichzelf te geven.
Dat is de schepping, dat ligt nu nóg in u en dat kunt u in de natuur ... dat zult u aanstonds zien, later wanneer we zo ver zijn, dan ziet u dat allemaal weer in de natuur terug.
Maar dit zijn de goddelijke fundamenten!
Die Albron is in dat leven aanwezig, die stuwing is werkelijk bewust bezield.
Dat leven kan er niet aan ontkomen.
Lezingen Deel 1, 1950
De cellen waren nu klaar voor hun eerste kus:
Wij gaan dus nu als mens, als embryonaal leven, onze eerste liefde beleven, onze eerste kus, ons eerste éénzijn als embryonaal bestaan; en dat is dit (bord).
Deze cel – moet u goed luisteren – en deze cel bezitten al de eigenschappen van God en die scheiden dít af.
En nu komt hier een nieuwe kern, tussen deze twee levens in.
Ziet u dat lichtende puntje?
Dat is de nieuwe kern, dus dat is de nieuwe geboorte.
Die cel gaf leven, gaf ziel, gaf geest aan díé cel, en déze cel gaf dezelfde wetten, bewustwording en persoonlijkheid aan de andere cel.
Duidelijk?
Dat doet u nu nog: wanneer u de moeder bevrucht, scheppende kracht, als wezen, dan geeft u de moeder zoveel.
Maar ook de moeder geeft de mogelijkheid, geeft haar persoonlijkheid, geeft de bevruchting, maakt de tempel open en het eitje aanvaardt de schepping.
Lezingen Deel 2, 1951
Het ineensmelten heeft een tijdje geduurd:
Naarmate ... nu zijn deze cellen één en dit heeft even een tijd geduurd.
Dat ineensmelten is gekomen ... is gekomen voor de aarde vanaf de bevruchting tot het uiteindelijke stadium, dat dus de geboorte is.
Dat waren ook weer tijdperken, dat ging zomaar niet ineens, want dit leven groeide ineen – ziet u? – dit groeide aan elkaar vast.
Lezingen Deel 2, 1951
Beide cellen scheidden iets van hun eigen leven af en gaven dat aan elkaar, waardoor een nieuw leven ontstond uit deze twee bronnen:
Dit celletje vanuit die maan, dat maanleven, die astrale bol, goddelijke plasma, krijgt een eigen zelfstandigheid te zien en te beleven en geeft zich: er komt nieuw leven, er komt een afscheiding door die cel, die ene cel geeft iets af, de andere cel ook en nu krijgen we nieuw leven van twee bronnen, uit twee bronnen ontstaan.
Lezingen Deel 1, 1950
Op aarde noemen we dat vader en moeder:
De éne cel ontvangt het leven van de andere, beiden zijn van één kracht en bewustwording.
Voor de Aarde zijn dat: de vader en moeder.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Maar op aarde is alles miljoenvoudig verdicht:
Deze cel is dus miljoenvoudig ijler.
Mag ik even een vergelijking maken met het huidige stadium als afstemming op God, voelt u en weet u, dat het menselijke sperma miljoenvoudig is verdicht en voor de Goddelijke openbaringswetten, vader- en moederschap, een ongekend bewustzijn bezit.
Maskers en Mensen, 1948
De cellen beleefden door de afscheiding het uiterste ogenblik van baren en scheppen:
Toen de eerste cellen dus, toen die eerste afscheidingen – dat waren afscheidingen, voelt u wel, want dit leven kreeg bewustwording – toen dát leven begon, moest en zou, wanneer die cel het bewustzijn van die wet, dus baring, het úíterste ogenblik had beleefd, dan zou die cel hetzelfde beleven wat in die macrokosmos is geschied, nietwaar?
Want uit die bron is die cel geboren en die cel heeft licht, is leven, is ziel, is geest, is vader, is moeder.
Dus we krijgen nu de microkosmos te zien, het embryonale bestaan voor de mens in de wateren.
Die cel heeft alles.
Deze punt, dit puntje, die cel bezit álles van de Albron.
Lezingen Deel 2, 1951
De eerste ijle cellen scheidden maar een kleinigheid van zichzelf af:
Een kleinigheid van dit leven scheidde zich af voor het andere en nu rukten die twee cellen zich los.
Lezingen Deel 1, 1950

De eerste kinderen

Eerst zaten de twee afscheidingen aan elkaar.
Ze gingen groeien en splitsten zich daarna in twee aparte cellen:
En dan – dat weet u nu – en toen scheidde die ene cel, toen kwamen twee cellen bijeen, want in die cel is vader- en moederschap, en toen gingen die celletjes, zjoepp, zo naast elkaar en kleefden even aan elkaar vast, dat duurde een tijdje, dat sloot zich tezamen zo, en toen was dat volgroeid, en toen ging dat los; en toen was er hier één nieuw celletje.
Door dát leven en dít.
En toen ging dát groeien, toen gingen wij over – voelt u wel? – toen kwam het sterven voor de eerste cel; en toen waren dit onze kinderen, maar die zaten nog aan elkaar.
En wat gebeurde er nu?
Die gingen groeien en scheidden zich af, dat van u en dat van mij.
Dat scheidde zich af, en dat waren twee cellen, van u en van mij.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Ze scheidden zich pas af na een groeiproces, zoals nu het kind op aarde geboren wordt na de zwangerschap:
Het uiteindelijke stadium kwam, die afscheiding splitste zich weer vanzelf, precies zoals nu nog het kind, na het groeiproces in de moeder, vanzelf rustig op tijd klopt in de moeder en zegt: ‘Doe de deur open, ik wil geboren worden, ik ben klaar.’
En dan krijgt u het eerste gekraai van het nieuwe leven en dáár was het een zuchtje.
Lezingen Deel 1, 1950
Na de scheiding van de vrucht zijn er dan twee kinderen geboren uit de eerste twee cellen:
Uit die eerste twee cellen zijn nu dus twee kinderen geboren, dit zijn de nieuwe cellen.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen de kindercellen gegroeid waren en tot voorplanting wilden overgaan, misten zij een aantal gram gevoel om zich te kunnen splitsen:
En nu krijgen we – díé zijn nu volwassen – en nu krijgen wij te zien dat ook deze cellen zich zullen verdichten.
En wat komt er nu?
Deze cellen, deze twee cellen nu missen iets, voelt u dit?
Die missen zoveel gram gevoel als zelfstandigheid, wat die vader en die moeder, die eerste cellen bezitten op eigen kracht.
Dus dat wordt de mens, dat is voldoende om straks mens te worden.
Maar die cel, dat leven komt nu bij elkaar en dat heeft zich verdicht – moet u goed luisteren – en zal nu gaan scheppen en baren.
En scheppen en baren is het terugkeren tot het begin van de schepping.
Lezingen Deel 2, 1951

De eerste dood

Na de voortplanting leefden de cellen nog even voort:
Mijn zusters en broeders, deze cel, deze cellen die lossen op want het leven – de eerste dood, dit is het eerste leven, maar nu is dat leven volbracht – dat leeft nog even hier, komt vrij.
Dat leven gaat door, dat leven lost op, en nu krijgt u hier nog even dat ronddwalen, dat uitleven van die cel.
Lezingen Deel 2, 1951
In het eerste leven duurde de tijd na de scheppingsdaad heel kort:
Goed ... we leven nog even op de maan.
In die eerste graden was dat een miljoenste deel van een seconde en toen waren we al uitgedijd, waren wij al gestorven, uitgeleefd.
Daar geschiedden die wetten, maar omdat wij meer bewústzijn hebben gekregen, duurt dat proces van nog te blijven leven even langer.
We vliegen door de wateren, we hebben het gevoeld, eindelijk!
We hebben onze scheppingsdaad volbracht, ons kan niets meer gebeuren, wij gaan door.
Lezingen Deel 1, 1950
Deze tijd na de voortplanting heeft zich verruimd:
Doordat dit cellenleven zichzelf gaf, verloor het dit stoffelijke bestaan, doch ook dit leven dijt uit en zal zich verruimen.
Dat wil dus zeggen dat deze zelfde vonk straks nog leven bezit, dus een tijd voortleeft.
Het kind van Moeder Aarde kent deze verruiming, nietwaar, dat wezen blijft na de schepping voortleven, om toch straks te sterven, dat géén sterven is en ons hier geopenbaard wordt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Het eerste leven was hiermee voleindigd:
De dood is thans de voleindiging van dat leven.
De dood voor het embryo en later als mens op Aarde, wíl ontwaking zijn en niets anders.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Na de dood verwerkte de ziel haar ervaring:
De eerste dood, dat was het beleven van, het geven van scheppende kracht en barend principe.
Toen dat was geschied, toen dat voorbij was, zonk die cel terug tot het niets; nee, tot het vorige om zich gereed te maken voor het nieuwe stadium, meer was er niet nodig.
Alles wat dat leven daar kreeg was ervaring.
Lezingen Deel 1, 1950
Doordat de zielen de voorplanting hebben beleefd en zich daarna uit het cellichaam terugtrokken, stonden ze niet voor een dood punt:
Deze beide cellen hebben dus één taak verricht, zij hebben zichzelf gesplitst, maar waardoor zij aan een nieuw leven zullen beginnen.
Indien zij dit niet hadden gekund, dan reeds stond hier vast, dat dit het einde zou zijn voor dit bestaan, en hadden wij een dood punt te aanvaarden, doch wij gaan verder, wij betreden de astrale wereld om ons voor de volgende geboorte gereed te maken.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Sterven was nodig om opnieuw geboren te kunnen worden:
Wanneer dus in het eerste stadium de dood na de voortplanting, de bevruchting dus, niet was ingetreden, dan zou daar reeds het einde zijn gekomen en aan het leven het geboren worden ontnomen hebben.
Is het je thans duidelijk, André, dat sterven nodig is en opnieuw geboren worden betekent?”
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
De dood is het beleven van het einde van een levensgraad:
Elke ster, iedere planeet, bloemen- en plantenleven, water en levensadem, evolueren, doch door de dood, omdat doodgaan niets anders is dan evolutie.
Het is het einde beleven van een levensgraad.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944

De wereld van het onbewuste

De eerste cellen kwamen na hun dood in de wereld van het onbewuste:
Het tweede fundament is dat (de ziel van) de cel zich vrij heeft kunnen maken, in de wereld van het onbewuste komt en daar rust; maar terugzinkt tot het niets, tot het alles, tot het vorige stadium, de Albron.
Dus die cel komt in de bron terug, waardoor en waarvanuit die cel tot het leven is begonnen.
Lezingen Deel 1, 1950
Er was hier nog geen bewust hiernamaals, omdat deze zielen dat bewuste stadium nog niet bereikt hadden:
De maan begint; er komt waarachtig cellenleven tot stand en dat cellenleven beleeft een uiteindelijk stadium, dat dan voor u op aarde als mens de dood is, die er niet is.
(De ziel van) die cel komt in de wereld van het onbewuste, een wereld die niet bewust kan zijn, omdat dit cellenleven een voortplantingsproces heeft te aanvaarden.
Dat cellenleven heeft een evolutie te ondergaan om zich naar het menselijke stadium te brengen; allemaal fundamenten!
Er is nog geen bewuste astrale wereld, die leren wij eerst later kennen.
Lezingen Deel 1, 1950
Pas wanneer de ziel als mens haar kringloop voor de aarde heeft beleefd, zal zij daar in het bewuste hiernamaals binnentreden:
„Dat is het, mijn broeders, waardoor wij hier reeds kunnen vaststellen, dat er een geestelijke-astrale wereld werd geschapen.
Dat de ziel ééns die astrale wereld moet beleven.
Dat zij als mens ééns die bewuste levensgraad heeft bereikt.
Díe wereld nu, voor het embryonale leven, is nu de wereld voor de wedergeboorte.
Wij noemen die wereld, in ons bewuste bestaan dus, de wereld van het onbewuste.
Dat wil zeggen, dat de ziel is teruggekeerd om in te slapen, dat het gereedmaken is voor het volgende leven.
Komen wij nu in de sfeer der Aarde, verbinden wij ons thans met de wetten die de mens op Aarde beleven moet, dan is ook deze mogelijkheid in niets veranderd en zegt, dat ook de mens naar de wereld van het onbewuste zal terugkeren om zich gereed te maken voor de volgende geboorte, doch wij weten tevens dat wij het bewuste Hiernamaals bezitten.
En dat is het vrijkomen van Moeder Aarde, nu heeft de ziel als mens haar kringloop voor de Aarde volbracht.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Als we onze kringloop voor de aarde nog niet hebben voltooid, gaan we na ons leven op aarde naar dezelfde wereld van het onbewuste als de eerste zielen op de maan:
Dus die wereld van wedergeboorte is zo diep als ál de planeten die u hebt beleefd en zonnestelsels die voor dit universum zijn ontstaan.
U gaat terug, die wereld is zo diep dat ge teruggaat tot het allereerste ogenblik, als u daar in dat ogenblik komt van uw allereerste embryonale leven op de maan, als u daar nog even verder komt, nog verijlt, treedt u terug.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950

De eerste reïncarnatie

Om een nieuw leven als cel te kunnen beginnen, moesten de eerste zielen hun volwassen stadium verlaten en zich aanpassen aan een kleinere cel als beginstadium.
Ook op aarde geldt nog hetzelfde voor de menselijke ziel die reïncarneert:
En nu zeggen wij, nu schrijven wij in ‘De Kosmologie’, wij schrijven in ‘Een Blik in het Hiernamaals’ nog niet, maar in ‘Het Ontstaan van het Heelal’: die ziel, die kern keerde tot het embryonale leven terug.
Maar waarom?
Waarom?
Hoe kan die ziel die dus, zeg maar, een ruimte bezit, een vonk, maar die vonk is nog ruim in vergelijking met de aanraking voor de geboorte – voelt u wat ik bedoel?
Hoe kan die nu ...
Ik laat u de werking zien van ziel, geest, stof, ruimte en alles – hoe kan zich die ziel nu terugtrekken?
Gaat dat vanzelf?
Wat gebeurt er nu?
Is er een eenheid?
Welke krachten maken die ziel tot het embryonale terug?
Want die ziel was immers volwassen, nietwaar?
Dit is daar, dat was hier, dit is een volwassen stadium en nu is die ziel in die ruimte volwassen en moet terug naar de geboorte.
Want wil die ziel, die eerste twee zielen, willen die terug, moeten ze terug op díé afstemming.
En begint in u, in de moeder, voor deze tijd, voor het huidige stadium ook niet de ziel weer als embryonaal stadium in de moeder?
Ziet u, aan die wetten, die verklaringen is er in het universum niets veranderd, dit zijn goddelijke wetten.
Lezingen Deel 2, 1951
De eerste zielen wachtten in de wereld van het onbewuste om te reïncarneren:
De eerste cellen sterven nu, betreden de astrale wereld en wachten daar af, totdat hun geschapen leven volwassen is om dóór dat leven te worden aangetrokken en kan het tweede stadium als de wedergeboorte beginnen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Wanneer de kindercellen tot volwassenheid waren gekomen en tot voortplanting overgingen, hadden zij hun ouders nodig om de volle honderd procent voor het baren en scheppen te bereiken:
Die cellen nu, kinderen, hebben dezelfde krachten en wetten, heeft hetzelfde gevoel als de Albron bezit.
En het nieuwe leven moet baren en scheppen, moet diezelfde wetten vertegenwoordigen, moet diezelfde werking ondergaan.
En dat groeit op, die levens komen tot eenheid.
Maar wat gebeurt er nu?
Dit is het, dit is het ogenblik voor de goddelijke schepping.
Als u dit góéd voelt dan hebt u de goddelijke scheppingen onder uw hart.
Dit is het ogenblik van essentieel belang, van goddelijk voelen en denken, hier draait nu alles om, om dít ogenblik ...
Als God, goed luisteren nu, wanneer de Albron zich op honderd procent ...
Dat moet u aanvaarden, want de geboorte is op honderd procent geschied, een goddelijke wet die wordt beleefd op honderd procent, dat is het uiteindelijke stadium.
Honderd procent, dat is een aards woord, maar die wet heeft zich uitgeleefd.
Dat is een graad, wij noemen dat, en u zult dat in de scheppingen zien, een graad van bewustzijn.
Dus dit embryonaal uiteindelijke bewustzijn begint te scheppen en te baren in tweede stadium, in een nieuw leven, voor iets nieuws, voor een nieuwe evolutie.
En omdat dit nu op honderd procent moet gebeuren, is het dan niet vanzelfsprekend dat die andere kern, die vrij is gekomen in dat vorige stadium van zo-even, méé moet beleven om dit tot stand te brengen, of de schepping nu zou iets missen en bezat deze zelfstandigheid niet de algehele bron voor zichzelf.
Is dat duidelijk?
Houdt dit nu vast.
Wat moet er nu gebeuren?
Die ziel, die eerste twee zielen, die deeltjes uit dat eerste stadium, dat eerste leven, die dus die evolutie – we zullen maar zeggen die dood, die stoffelijke dood – hebben moeten aanvaarden, moesten ondergaan, die komen terug nu.
Die moeten hier terug en nu wordt dat leven aangezogen, aangetrokken.
Ziet u, er is geen stoornis, maar houdt dit nu eens vast.
Er is hier geen stoornis, die ziel moet terugkomen en moet zich aaneensluiten met datgene wat door dit leven in de stoffelijke wereld is achtergelaten.
Lezingen Deel 1, 1950
De ouders keerden terug naar hun kinderen, want dat was hun eigen ziel, hun eigen geest, hun eigen afscheiding:
Nu die twee cellen volwassen zijn – houd dit nu goed vast: die komen tot volwassen-zijn – en de werking aanwezig is, komen daar uit de ruimte vanzelfsprekend die andere twee cellen, terug naar de aarde, terug naar die maan en moet(en) aangetrokken (worden) door het overheersende deel van deze cel.
Begrijpt u dit?
Dus die twee eerste cellen komen terug in die eerste, waarvan ze deel uitmaakten.
Dat zijn hun levens.
Dat is hun hart, dat is hun ziel, dat is hun geest, dat is nog geen licht, maar dat is stof van hun bloed.
Begrijpt u dit?
Dus die moeten terug, wil die schepping plaatsvinden op honderd procent, want zij behoren hierbij.
Is het nu duidelijk?
Zij behoren bij die twee vonken; of indien zij dat niet kunnen, indien die eenheid niet tot stand komt, dan kunnen zij niet terug naar de aarde, naar de maan, en die vonken krijgen geen baring en geen schepping; we missen iets.
En op halve krachten kunt u geen kind baren, moeder.
Die twee wezens komen terug – nu komt het – zijn één.
Maar op het ogenblik dat die cellen tot werking komen en elkaar bijna beschaduwen – dat is een wet, ziet u, die baring die moet gebeuren, die scheppende kracht is erin, die bezieling, die stuwing – het celletje moet alleen volwassen worden, en dan vindt die spanning, die bezieling, dit éénzijn, dit vader- en moederschap plaats.
Dat is de goddelijke wet voor te baren en de schepping.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen de eerste zielen in de vrucht van hun kindercellen indaalden, vond de eerste reïncarnatie plaats:
Dus nu komen die zielen, naarmate die cellen zich ontwikkelen, komen terug en moeten terug omdat die schepping voortgaat en dat bewustzijn aanwezig is.
Dus die cellen komen precies – waar? – waar die afscheiding is gegeven.
Dus die komen weer beiden in die cellen aan en nu komt die aanraking.
Die twee kinderen die zijn al bij elkaar, maar die komen nog maar niet tot schepping en baring en dat moet eerst volwassen zijn.
En nu zijn die vonken volwassen en nu daalt die ziel, die eerste twee zielen dalen hierin af.
En wanneer de eerste aanraking komt, dan sluit zich deze tempel en dan is de tweede geboorte, de reïncarnatie begonnen.
Dat beleeft u nu nog, dat is dus voor de mens.
Dit is de wedergeboorte, dit is de geboorte, dit is dus vader- en moederschap speelt zich hier af.
Lezingen Deel 2, 1951
De vrucht van de kindercellen bestond uit twee delen, omdat elke kindercel een deel van zichzelf gaf.
Toen de vrucht gegroeid was, kon die zich weer splitsen in de twee delen waaruit ze samengesteld was:
Nu gaan ze zich splitsen, nu krijgen we dat uit die splitsing.
Dus hier zit díé nog, en hier is dat nog (bord).
Dus dat wat wij geven aan elkaar, dat wordt een cel.
Nu krijgt u het stervensproces van die eerste twee cellen, dat is het eerste menselijke ego.
Dat is er ook, die moet zich ook splitsen, die splitst zich.
Dát deel van haar en van hem – of van twee haars, doet er niet toe, we hebben nog geen zelfstandig vader- en moederschap – dat splitst zich, want die deeltjes, die twee deeltjes die maken zich los, dat wordt een cel.
En omdat er twéé afscheidingen zijn, kan die cel zich splitsen en nu krijgt u dit, ziet u?
Krijgt u dit, na een tijd.
Lezingen Deel 2, 1951
Hierdoor kwamen er uit de kindercellen uiteindelijk ook weer twee cellen, en konden de gereïncarneerde zielen hun tweede zelfstandige leven beginnen:
Maar begrijpt u dat er twee vonken zijn, twee zielen uit die ene afscheiding? – dat was niet één afscheiding, dat waren er twee.
Dat groeide ineen, maar scheidde zich weer af, splitste zich en nu zien we die twee vonken, twee embryo’s.
Lezingen Deel 2, 1951
Op aarde kan dat vergeleken worden met een tweeling:
Wanneer u de moeder op dit ogenblik uw schepping geeft, wat gebeurt er nu?
Uit één cel kunnen er twee geboren worden, nietwaar, het kan een tweeling zijn, maar er komt een nieuw leven.
Lezingen Deel 2, 1951
Ook de kindercellen hadden door de voortplanting hun leven voleindigd en konden dan sterven:
Nu splitsen deze twee levens zich opnieuw.
Zij moeten zich splitsen, geven iets van zichzelf; dít komt eruit, dus een nieuw leven.
Deze gaan weg, nietwaar, die sterven ook.
Dat zijn de kinderen die nu sterven, nietwaar?
Lezingen Deel 2, 1951
De zielen van die kindercellen kwamen in de wereld van het onbewuste en reïncarneerden later in de vrucht van hun kinderen:
Die eersten die zijn nu weer dáár; dus de kinderen leven nu in de wereld van het onbewuste, de wereld van de wedergeboorte.
Duidelijk?
En die worden nu weer door deze aanstonds aangetrokken en dan krijgen zij hun tweede leven, dit, zíj hun tweede dood.
Lezingen Deel 2, 1951
Zo zorgden al deze zielen voor hun eigen reïncarnatie doordat ze kinderen baarden die op hun beurt weer tot voortplanting overgingen, waardoor er een lichaam kwam om in te reïncarneren:
Goed, dus wij krijgen hier zeven ... wij krijgen hier nu telkens dood en leven te beleven.
Kunt u nu een beeld maken?
Dus weer opnieuw sterven, we gaan weer naar de astrale, geestelijke wereld, de wereld van het onbewuste, de wereld voor de wedergeboorte.
We worden aangetrokken door het kind dat we hebben geschapen – nietwaar, dat zijn onze kinderen – en wil alleen maar zeggen dat ik een ziel, een lichaam heb om terug te komen en ook die andere cel.
Dus wij gaven iets van onszelf om ook te kunnen terugkeren naar de stoffelijke maan, die nog verstoffelijkt moet worden, naar die bron.
Lezingen Deel 2, 1951
Door te baren zorgden de zielen ervoor dat ze later ook weer aangetrokken konden worden:
We worden aangetrokken doordat we baren.
Indien wij nu niet baren, kan ik dan, kunt gij dan teruggetrokken worden naar het nieuwe leven?
Kan dat?
Lezingen Deel 2, 1951
Zo heeft de ziel zelf haar reïncarnatie geschapen:
„Dát is het, mijn broeders, dat is het essentiële gebeuren voor de ziel.
Immers, wij baarden en schiepen tezamen nieuw leven.
Díé wet nu, dus dit éénzijn, schenkt aan ons de mogelijkheid om straks ín het stoffelijke leven ons eigen bestaan voort te zetten.
Het Goddelijke „AL” wíl thans, dat wij deze wetten duidelijk ontleden, opdat de geleerde van de Aarde zich niet wéér achter zijn vragen kan verschuilen, wij moeten voor de Universiteit van Christus duidelijk ontleden, dát de mens zélf zijn reïncarnatie, zijn verdergaan geschapen heeft.
Wij moeten vastleggen, dát er reïncarnatie móét zijn of het leven, dat hebben wij reeds gevolgd, stond reeds hier op een dood punt.
Het leven nu, dat door ons éénzijn, óns eigen splitsen geboren werd, zal ons moeten aantrekken, want wij behoren tot dat leven.
Onze levensgraad is het dus en géén andere, die ons op het ogenblik van splitsing móét aantrekken, want wij behoren tot die kern, dat stadium.
En dát is nu de wedergeboorte, die reeds hier een zelfstandigheid is geworden en de ziel als mens, voor hier het embryonale bestaan, voor de Maan al in handen werd gelegd van de mens.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944

Moederschap en vaderschap

Elke cel was in het begin nog vader én moeder:
Maar wij houden ons even hier bij deze eerste twee cellen.
En dit is nu, mijn zusters en broeders, nog onbewust vader- en moederschap.
Voelt u dit?
Dit is vader- en moederschap, zeer zeker, maar wie is nu vader en moeder?
Dat zijn ze beiden, begrijpt u dit?
Dat zijn ze beiden!
Lezingen Deel 2, 1951
Eerst beleefde de cel alleen een splitsing, een voortplantingsproces:
De ene bron is nog niet scheppend bewust, de andere ook nog niet, maar er is alleen maar een splitsing geboren, een voortplantingsproces.
En u ziet het, die cel bezit toch in wezen alles wat ook de ruimte heeft leren kennen, waardoor ook de ruimte is ontstaan, waardoor wij God als licht zagen.
Die cel nu ... deze twee cellen gaven iets van dat eigen leven, door die aanraking.
Lezingen Deel 1, 1950
Ook bij de kosmische splitsing was er nog geen apart moederschap en vaderschap:
„Wat ik voel, mijn meester, is dat deze cellen ín het eerste stadium alleen het leven bezitten en dat het vader- en moederschap nog moet ontwaken.
Ik voel en zie niet anders.”
„Dat is juist, mijn broeder, omdat die levenswetten nog geboren moeten worden.
Maar waardoor, meester Zelanus, is nu slechts alléén het leven te voelen?”
„Uw vraag verbindt mij met de ruimte, het Universum.
U verbindt mij met het ogenblik, dat dit Universum vaneen scheurde en God zich zou splitsen, dat wil dus zeggen, dat ook de Maan nog aan haar taak moest beginnen, van vaderlijk of moederlijk bewustzijn was er nog geen sprake.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Het moederschap en het vaderschap zijn zelfstandigheden geworden door een proces dat zeven tijdperken duurde:
Maar dat gebeurt hier vijf-, zes-, zevenmaal.
Dat gaat door tot het miljoenste stadium, meneer, mijn vriend.
Maar in deze graden, in deze eerste zeven graden ...
Nu krijgen we zeven graden van ontwikkeling, zeven tijdperken kregen deze twee cellen te beleven als vader en moeder.
Maar intussen komen zij tussen de derde en de vierde graad, en dat was voor de Albron ...
Dat is nu moeilijk, ziet u?
Daar moet u thuis bij neerzitten en de boeken in handen hebben.
Dat is nu moeilijk, want nu moet ik u vanuit dit eerste stadium, de derde en de vierde graad voor de nieuwe geboorte, moet ik terug naar de Almoeder, hoe de Almoeder zich heeft verdicht – en dan volgen wij die stadia en die zie ik hierin terug – wil ik u de werking verklaren en de mogelijkheid waar zich nu het vader- van het moederschap zich heeft vrij kunnen maken en het moederschap een zelfstandigheid werd en het vaderschap ook.
En dat is nu moeilijk, want daar heb ik tien lezingen voor nodig, alleen voor dat ogenblikje.
Tien lezingen, twintig lezingen om dat ogenblik, hoe het vaderschap zich van het moederschap afscheidde, hoe het vaderschap een zelfstandigheid werd.
Begrijpt u wat een zelfstandigheid is?
Daar zit iemand bijvoorbeeld, daar zit een mens, een vader en dat is de scheppende zelfstandigheid geworden voor God en dat is de moederlijke zelfstandigheid.
Kijkt u maar in de natuur, alles kreeg een ruimte, een ziel, een geest, maar ook een wereld, een sfeer en een zelfstandigheid te beleven.
Dat is uw eigen bezit.
Lezingen Deel 2, 1951
Na zeven levens kreeg de ziel het bewuste vaderschap en moederschap in handen:
Toen wij vader- en moederschap hadden beleefd, dus ná zeven levens voor de splitsing te hebben volbracht, traden deze Goddelijke eigenschappen naar voren en brachten wij het innerlijke dus Goddelijke licht tot ontwaking.
Zeven levens, zeg ik en zien wij, hebben wij beleefd, voordat wij het bewuste vader- én moederschap in handen kregen als die zelfstandigheid.
Ná het vader- én het moederschap te hebben beleefd, kregen wij meer ruimte, meer bewustzijn, ons leven duurde iets langer en die tijd was alléén om innerlijk bewust te worden.
Ons leven dijt uit.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
In de zevende graad was er één cel bewust moeder en de andere cel bewust vader:
Dan ziet u dat uit die baring nieuw licht komt, dus de vaderlijke kracht schept voort.
En dat is de nieuwe overgang en beleeft ook dit leven en maakt reeds het vader- en het moederschap van die twee cellen wakker voor de zelfstandigheid als moeder.
Dus in de zevende graad is er één cel bewust moeder en de andere cel bewust vader, omdat het ook in het universum is gebeurd.
Lezingen Deel 2, 1951

Tweelingzielen

Tweelingzielen zijn twee zelfstandige delen van één geheel:
(Zaal:) ‘Het zijn dan toch twee levens die geboren worden?
Er komen toch twee zielen ... (niet te verstaan)?’
Goed, goeie vraag.
Goed, dat ligt hieraan vast.
Kijk, ik wil er reeds over beginnen.
Nu is dit, nu weten wij: God is licht, dat houdt u allemaal vast, nietwaar?
Dus die cellen hebben de goddelijke eigenschappen, maar zijn hier tweelinglevens, tweeling, twee delen als een zelfstandigheid als ziel en als geest en dat noemen wij nu de tweelingzielen.
Dat wil zeggen: hij, één vonk gaf iets van het leven, zij ook en daar kwam nieuw leven uit, dus de mens heeft zijn eigen ziel geschapen.
Dat deel waar wij hiermee het éénzijn hebben beleefd, dat kan u nooit en te nimmer, niemand meer in de ruimte schenken, want hier behoren wij tot de goddelijke splitsing.
Voelt u dit?
Dit is nog goddelijk bewust scheppen en baren.
Dit geschiedt vanuit het directe goddelijke, Almoederlijke denken, voelen en bewustzijn.
Lezingen Deel 2, 1951
De ene tweelingziel was hier niet verder dan de andere:
Volg ik nu even deze levens, mijn meester, vanuit het „AL” komt dit zien en beleven tot mij, dan zie ik onszelf als „tweelingzielen”, waarvan wij later de wetten zullen leren kennen.
Dat zijn dus zielen van één levensgraad, ze zijn als één leven, van één gevoel en bewustzijn.
De éne vonk is nu niet verder dan de andere, want dat is niet mogelijk, ze vormen en vertegenwoordigen deze éénheid!
Doch beiden beleefden hun „dood”, hun verdergaan, het betreden van de wereld van het ónbewuste en maken zich daar gereed om terug te keren en het stoffelijke leven voort te zetten, waardoor wíj thans de zeven levensgraden voor ons zien.
Dit stadium wil dus zeggen, dat deze vonken het éérste leven beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Uit die miljoenen cellen kwam er slechts één ziel tot mijn leven:
Wat krijgen we nu?
Hier zijn twee zielen uit ontstaan; u weet het, dat zijn er miljoenen, maar deze twee zielen houden we vast, dat is het nieuwe leven.
En die komen ook tot verruiming, tot ontwaking en leven hier met miljoenen cellen samen.
Deze zielen, deze twee vonken, embryo’s komen tot volwassenheid.
Duidelijk?
Kunt u het zien?
Die komen tot het volwassen stadium, deze, en moeten hetzelfde doen wat deze, (bord) wat vader en moeder heeft gekund: baren en scheppen.
Nu komen zíj hier en leven hier tot ...
U zegt nu op aarde – want ik kan onmiddellijk terugspringen nu tot uw stadium – en u vraagt: ‘Waarom wil mijn vrouw mij niet aanvaarden, en mijn man niet?
Waarom heb ik zo’n chagrijn en waarom heb ik zo’n bliksemafleider en waarom stoot ze mij en slaat ze mij en snauwt ze mij?’
Dat zijn de karaktereigenschappen.
‘Is die ziel bij mij?
Behoort dat leven bij mij?
Wat zijn de huwelijksgraden?
Is dat leven waarlijk dóór God aan mij gegeven?’
Dat komt nu, dat is geboren op de maan in het embryonale stadium.
Moet u goed luisteren: deze twee cellen die zijn hier verbonden en omringd met miljoenen, nietwaar?
Maar welke cel van die andere hebben die innerlijke, goddelijke, geestelijke aanraking beleefd?
Dat is die éne, die komt eruit, want ik zal de aanraking, ik zal het scheppen beleven met de ziel, met de vonk die uit mij is geboren.
Begrijpt u dit?
Dus uit die miljoenen cellen komt er slechts één tot mijn leven, want mijn vader en mijn moeder hebben reeds voor dat éénzijn mijn fundamenten gelegd.
Dat is onfeilbaar, dat is een onfeilbare wet voor de ziel, voor de geest.
Lezingen Deel 2, 1951
Tweelingzielen waren in harmonie met elkaar, totdat zij menselijk begonnen te denken:
Hier baart de cel voor zichzelf en het andere leven, dat met haar deze éénheid geniet en vindt die Goddelijke evolutie én splitsing plaats.
Dat zijn nu tweelingzielen, levens van één graad en bewustzijn, zij gaan verder, zij blijven in harmonie, totdat zij menselijk beginnen te denken en aan die afbraak beginnen, waardoor ál die duizenden disharmonische toestanden zijn ontstaan, waar thans, het kind van de Aarde voor staat en te beleven heeft gekregen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Toen we ons verbonden met een andere ziel dan onze tweelingziel, betraden we de menselijke chaos:
Maar hier is de menselijke cel overheersend.
We hebben dus de eerste dood, de tweede geboorte, we hebben de zelfstandigheid gekregen vóór de dood, nietwaar?
De dood is nu, het volwassen stadium is nu niets anders dan baren en scheppen.
We hebben de tweelingzielen hier gekregen, ziet u?
Hier krijgt u de afscheiding van het leven, dus wanneer de mens over tweelingzielen spreekt, is dat: waar leeft nu – voor de aarde dus – mijn leven als mijn vrouw of mijn man?
Dat deel van mezelf dat ik altijd en eeuwigdurend en eeuwig door mijn leven, mijn ziel, mijn geest, mijn liefde heb gegeven, waar leeft dit leven nu?
En wanneer de mens nu op aarde niet aan disharmonie was begonnen – voelt u dit? – dan was er in de maatschappij alleen maar paradijsachtig geluk geweest.
Maar vanuit het oerwoud, toen wij menselijk gingen denken, hebben wij ons met een ander leven bemoeid, een andere levensgraad, één van die miljoenen vonken daar.
En dat leven vonden we leuk en mooi, we kwamen tot éénzijn en toen gaf ik iets van mijn zelfstandigheid, mijn goddelijk ik weg aan een andere graad.
Want dat leven is van mij, dat heb ik gegeven, dat heb ik opgebouwd door de geboorte, door de wedergeboorte.
Wij zijn met ons beiden aan de eerste splitsing begonnen.
Hoe kunt gij u aan elkeen geven en splitsen?
U voelt wel, u betreedt thans reeds de menselijke, maatschappelijke chaos.
Lezingen Deel 2, 1951
Maar ooit komt onze tweelingziel tot ons terug:
En dát deel, een vijf procent, gaf u aan een andere vonk op de maan, in dat eerste begin.
En dat deel komt eens tot u terug.
En dan zal dat deel bezitten: karakter, gevoel, voor kunst en voor wetenschappen, het doet er niet toe, maar dan hebt u nog altijd de persoonlijkheid.
Dan hebt u ...
En dáár in die diepte, in dat onderbewustzijn, nóg dieper, het is de bron die alles is, daarin leeft nu uw deel.
En dat noemt men dus tweelingziel, tweelingleven.
Een vonk van uw leven gaf u, en die kreeg u terug.
U gaf het aan die andere vonk, en die vonk die gaf het u, en daardoor kwam er nieuw leven, een nieuwe vonk.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Tweelingzielen zijn uit één bron ontstaan:
Maar op de maan, dat hebben we zo-even behandeld, waren wij splitsing en splitsing, goddelijke kern als embryo, en gaf het ene leven aan het andere.
En uit dat geven van mij en van u zijn nieuwe levens ontstaan.
En dat is nu die eigenlijke kern die bij mij behoort en bij u, waardoor wij vader en moeder zijn geworden.
Dat zijn nu die tweelingtoestanden.
Kun je zeggen tweelingzielen?
Ja, zielen uit één bron ontstaan, uit één cel.
Uit twee cellen, die kwamen bij elkaar, want die wilden zich verdichten, en toen gaven we iets, nog iets, en dat werd een nieuw ... dat scheidde zich af, en dat was één cel, en dat scheurde zich weer vaneen, splitste zich, dus dat was een deel van mij en een deel van u, dat was mijn geboorte en uw geboorte weer, díé trokken ons weer aan.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952

Van embryonaal naar kosmisch bewustzijn

Op de eerste planeet was ons bewustzijn nog embryonaal:
Kunt gij nu reeds aanvaarden, dat deze vonk van God, door de „Almoeder” dus geboren, die hier reeds een zelfstandigheid kreeg, waarvoor gij leeft als mens, álles vanuit de „Albron” ontvangen heeft om die „Bron” te vertegenwoordigen?
Wáár is de menselijke „wil” ontstaan?
ér, op de Maan!
Híér is tevens de persoonlijkheid geboren, doch als embryonaal bewustzijn, dus níét op Aarde!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944