Onze basiskrachten -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘onze basiskrachten’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘onze basiskrachten’.

De eerste baringen van de Alziel

Toen de Albron haar gevoel uitzond, bracht dat trillingen teweeg:
En die Bron zond trillingen uit, gevoel.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Het eerste leven, de eerste werking waren trillingen.
Die trillingen verspreidden zich door deze onmetelijke duisternis.
Dit ging miljoenen jaren door, waarin de trillingen al krachtiger werden en de eerste verdichting tot stand kwam.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Door de trillingen kwamen de eerste nevelen:
Uit de trillingen zijn nevelen ontstaan.
We zien eerst zwakke dampverschijnselen, die zich meer en meer verdichten, zodat zich wolken vormen.
Miljoenen jaren is de schepping reeds oud en nóg is er geen menselijk leven te aanschouwen.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Vergeleken met aardse verschijnselen kunnen we dan denken aan mist voordat de zon opkomt:
In deze duisternis zag u een zwak wolkje, héél zwak, zoals uw mist kan zijn in de morgen, wanneer de zon opkomt.
Maar dan moet de zon nog even onder de kim, als daar nacht nog is.
En dan ziet u een blauwachtig waas.
Dat kunt u enigszins vergelijken met het begin van de schepping.
En dat heeft zich langzaamaan verdicht.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De eerste nevelen losten ook weer op:
Wanneer we dit zien, zegt meester Alcar opnieuw: ‘Ziet ge, mijn broeders, de nevelen voor en van de Almoeder gaan zich nu verdichten.
Er komt verdichting, verijling, uitdijing.
Telkens zien we nu een volgend stadium en keren wij tot de duisternis terug.’
Lezingen Deel 3, 1952
Meester Zelanus vergelijkt de zwakke nevelen met zwakke gedachten:
Ze komen opnieuw in een lege wereld en staan nu voor de Albron.
Vóór de Albron ...
Er komt wéér duisternis, want de scheppingen zouden nog beginnen.
En nu stellen ze vragen.
‘Wat voelt gij?’
‘Wat ik voel?
Uit dit alles is álles ontstaan, zijn wij geboren!
Want kijk daar, dáár ... overal ziet ge zwakke nevelen, zwakke gedachten.
En die gedachten gaan zich verdichten, die gedachten zijn vaderschap, moederschap, licht, leven en liefde.’
Lezingen Deel 1, 1950
De nevelen zijn voor de Albron zoals de gedachten voor de mens.
Het is een uitdijing van gevoel.
Zoals de Albron haar gevoel de ruimte inzond en nevelen creëerde, zo zenden wij ons gevoel vanuit onze zonnevlecht onze lichaamsruimte in, en reguleren we deze gevoelsstroom met onze hersenen tot gedachten en spraak:
De Albron is begonnen vanuit het gevoelsleven tot uitzending, tot uitdijing te komen, en na miljoenen jaren was deze ruimte door nevelen gevuld.
Ziet u?
Uitdijing.
En nu zijn dus ...
Dat waren ook, dat is ook gevoelsleven en hersens, dat is de stoffelijke ruimte nu voor het heelal; en hier, die kleine dingen onder het schedeldak, houden uw gevoelsleven tegen, of u spatte door slechts te denken uit elkaar.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Die nevelen gaan zich verdichten, verspreiden zich.
Die oneindigheid is baring, is moederschap.
Dus overal waar we kijken, zien we die zachte, die zachte nevelen.’
Toen zei meester Alcar: ‘Ziet u, in deze stilte is er werking, is er denken, menselijk goddelijk denken.
Dat gaat verder.’
Lezingen Deel 3, 1952
Een gedachte is de verruiming en verdichting van een gevoel:
De mens is op aarde ziel, geest en stof.
De ziel is de goddelijke kern.
Dus élke gedachte – dat ziet u, leest u nu maar ‘Een Blik in het Hiernamaals’, gaat u zelf door, houd dit maar vast – elke gedachte die u in harmonie brengt met de goddelijke verdichtingswetten – een gedachte verdicht zich en verruimt zich, hoe ijler, hoe liefdevoller een gedachte wordt – is de ruimte voor een gevoel, is een gevoel als karaktertrek.
Dus elke handeling krijgt sferenbewustzijn.
Lezingen Deel 1, 1950

Moederschap

Meester Zelanus noemt de Albron ook de Almoeder, omdat ze het Almoederschap vertegenwoordigt:
En nu moeten wij beamen dat de Albron, die Almoeder – dat is de Almoeder – die oneindigheid, die onmetelijkheid waarin niets leeft, daarin leeft alleen de Almoeder.
En dit geheel wil alleen zijn: baring, moederschap.
Er moet gebaard worden, er zal een evolutie komen die leven naar voren brengt.
Lezingen Deel 1, 1950
De Albron is Moeder:
U ziet nu, mijn broeders, dat de „Albron” als Moeder zich opent en baart.
Dit is de allereerste werking die wij hebben gevolgd, waardoor de Schepping is begonnen.
Wat gij thans ziet is dus de levensfluïde van de „Almoeder” en betekent: baren!
Hierna volgt de geestelijke evolutie en dat wordt de stoffelijke wereld als ruimte.
Het is het universum waarin gij leeft.
Deze „Aura” zal deze ruimte vullen en dat is het „Almoederlijke-Lichaam”.
Door het vader- en moederschap zal zich dit leven uitdijend verdichten.
Aldus, de „Albron” is „Moeder”!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
In het niets was er al moederlijk bewustzijn:
Wat u van mij wilt weten, mijn meester, is ... dat deze lége ruimte tóch „Almoederlijk” bewust is of er waren geen verschijnselen te zien en was er nimmer zichtbaar leven geboren.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De Almoeder heeft haar gevoel vergeestelijkt in nevelen, en later verstoffelijkt in het stoffelijke heelal:
Is de „ALmoeder” gevoel?
Já, maar dat gevoelsleven werd vergeestelijkt en verstoffelijkt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De Almoeder gaf al het leven haar eigen zelfstandigheid:
De „Almoeder” is het, waardoor ál het leven háár zelfstandigheid kreeg.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De Almoeder is alomtegenwoordig:
Waarin gij thans leeft is tevens de Alomvertegenwoordigheid van de „Almoeder”!
Zij zal zich vergeestelijken en verstoffelijken en is God als „M O E D E R”!
Aanstonds ziet gij die geestelijke ontwaking en de wetten voeren u dan tot het volgende stadium.
Dat wordt bovendien uw Goddelijke zekerheid.
Gij zult de Goddelijke „Ziel” zien uitdijen tot „Geest” en daarna tot stof, door levensgraad na levensgraad te volgen en te beleven, is er geen verloren gaan mogelijk en wil zeggen, dat gij de scheppingen zult zien.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Leven is Almoederlijk plasma:
Maar wat is het leven?
Almoederlijk plasma!
Het levensbloed van haar gevoelsleven!
En dat is werking, is kracht, doch dat werd evolutie!”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De Albron gaf haar moederschap door aan de mens op aarde:
„Wat ik voel en zag, mijn meester, is voor mijn leven en denken en voelen, levend-bewustzijn.
Ik bedoel, dat de „Albron” wist wat als moederschap evoluerend tevoorschijn zou treden en dat het leven die wetten en machten, krachten en moederschap zou bezitten.
Om, zoals ik verder zag, tot het „AL” bewustzijn terug te keren en daarin de „Albron” te vertegenwoordigen.
Wat ik hier zie, is het „Uitdijende Heelal”, daarin leef ik nu!
Immers, het leven gaat zich vergeestelijken en verstoffelijken.
De „Albron” vult deze ruimte door eigen plasma, het levensbloed van de „Almoeder”!
En wij als mens op aarde hebben die wonderen ontvangen, immers ook daar bezitten wij vader- en moederschap, maar zijn bovendien „Ziel en Geest”!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Een moeder op aarde beleeft dezelfde basiskracht als de Almoeder:
Als vader en moeder gaan verlangen, als de moeder gaat verlangen naar een kindje dan is zij astraal, geestelijk, ruimtelijk, Albronnelijk precies op dezelfde kracht en de wet als toen de Almoeder begon te denken aan baring en aan scheppingen.
Als de moeder vraagt om een kind, beleeft de moeder hier op aarde, en elk diertje, dezelfde wet als kracht en gevoel voor baring en schepping; hier op aarde, meneer.
Dus de Albron leeft hier in de mens.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
De moeder vertegenwoordigt het moederschap van de Albron:
De Albron stuwt en leeft nog.
De moederlijke Albron is steeds bezig die liefde uit te zenden, want Zij krijgt haar leven weer terug.
Is het niet waar?
Als u het kind baart en het kind wordt moeder, dan baart het kind terug.
Dan ziet u in het kind wat u zelf hebt gekund.
Lezingen Deel 1, 1950
Door het moederschap krijgt het leven gestalte:
„Waarlijk, mijn broeders” ... gaat meester Alcar verder ... „dit alles is baren.
Iets anders is er niet te beleven.
Vanzelfsprekend is nu, dat het moederschap het állerheiligste is wat wij zullen en moeten beleven, doch waardoor het leven gestalte krijgt én ontwaakt.
In deze wereld komt er dus verandering.
Deze levensaura zal zich verdichten.
Deze ruimte wordt dus gevuld door Goddelijke plasma.
En hoe zal men dit op aarde beleven, André?”
„Door deze Goddelijke Evolutiewetten, meester.
Ik bedoel, het vader- en moederschap op aarde vertegenwoordigen thans de „Almoeder”.
Doch wat men daar weet van deze wetten?
Wat weten de theosofen en de Rozenkruisers van deze heilige wetten?
Wat de kerk?
Waar is deze Goddelijke wijsheid te beleven?
In en door de moeder, maar weet men op aarde wat dit te betekenen heeft?
Is de mens bewust van het Goddelijke gebeuren, indien de moeder van de aarde baart?
De mens op aarde, mijn meester, kent deze wetten niet en beleeft ze als lichamelijke oorzaken en gevolgen, maar verliest thans het „Algebeuren” ... waardoor de „Albron” toch het leven gaf.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De Alziel beleeft zeven tijdperken om haar leven tot evolutie te brengen:
Indien gij de „Albron” beleven wilt, dan manifesteert zij zich als Moeder voor uw leven en eerst dan volgt ge zeven tijdperken voor haar evolutie.
Waarin gij dus leeft, is de Tempel voor de „Almoeder”, haar Alziel en Algeest!
Dat wordt straks het Goddelijke Vaderhuis waarin wij leven.
Hierna zult gij uw alwetendheid ontvangen, doch dan betreedt gij het bewuste Goddelijke „AL”!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Die zeven tijdperken kunnen in elk evolutieproces teruggezien worden:
Dus het ogenblik dat de Almoeder aan haar evolutieproces begon, dat ogenblik hebben wij gevolgd en zagen dat die schepping, dat uitzenden van die Albron, die Almoeder, die levende aura niet ineens zichzelf had kunnen manifesteren.
Er waren daar ook zeven tijdperken voor nodig.
En nu komen wij terug.
Omdat de Almoeder zeven tijdperken, zeven overgangen nodig had voordat het heelal de lichtende uitstraling had aanvaard, moeten wij aanvaarden dat wij die wetten op een ... in een ander universum terug moeten zien.
Want die bronnen wijzen ons de weg, dat zijn de fundamenten die wij in het ... voor het kosmische plan voor u, mens, dierlijk wezen, het dierlijke leven en Moeder Natuur telkens weer terugzien.
Lezingen Deel 1, 1950

Uitdijing

Het uitstromen van de nevelen kan ook uitdijing genoemd worden:
Nu kan ik hier nog stil blijven staan en nu kan ik u het ogenblik verstoffelijken en desnoods vergeestelijken toen de Albron begon aan dat uitdijen – voelt u? – dat ontwaken, het uitstromen van de nevelen.
Lezingen Deel 2, 1951
Jozef Rulof antwoordt op een vraag van een toehoorster dat die uitdijing in het leven zelf zit:
Nee dame, dat zit in het leven zelf.
De uitdijing van dit plantje hier is het ontwaken van de persoonlijkheid; dat is het groen, en dat is de steel, de stengel, en hierna wellicht een klein bloempje.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Het menselijke lichaam is een uitdijing van een embryo:
Een mens, een dier, een bloem, een plant, zijn embryonale verschijnselen geweest, maar komen nu tot uitdijing als stof.
Al het leven nu voor de planeet aarde, mijn meester, bezit die harmonische wetten, want daardoor is het leven tot groei en bloei gekomen en dijde uit.
Lezingen Deel 3, 1952
Die uitdijing zorgt voor de afronding in de stoffelijke levensvormen:
De volgende vraag is: „Kunt u mij ook zeggen, hoe het komt, dat alles in de natuur afrondt?
Er is niets aan mens, dier of plant, of het bezit ronding.”
Jozef geeft nu: „Mijnheer, alles dijt uit en uitdijing kan niet vierkant of spits zijn.
Jawel, een grassprietje bijvoorbeeld is het wél, maar het bezit de afbakening van en voor het Universum, dat rond is, diep is, oneindig diep en rond, en zo werd ook al het leven!
Omdat Zon en Maan en al de andere planeten rond zijn, is vanzelfsprekend ook het leven als embryonaal orgaan rond, ook de prehistorische reus bezat die ronding en dit is doodgewoon!
En aan al het leven is dit te zien en te volgen!”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Een toehoorder van meester Zelanus vertelt in 1951 dat de wetenschap de uitdijing van het heelal onderzoekt:
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus.
De wetenschap die is op het ogenblik bezig met een nieuwe zienswijze inzake de kosmologie.
En nu hebben de geleerden dan, die hebben de volgende hypothese opgesteld: de zichtbare ruimte wordt steeds groter volgens hen.’
Dijt uit.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951

Het uitdijende heelal in de mens

Het moederschap schenkt aan de mens op aarde de mogelijkheid het uitdijende gevoel in het lichaam te beleven:
Het moederschap schonk de mogelijkheden van deze ruimte, om die zelf als mens te bepalen, te vergeestelijken en te verstoffelijken.
Door haar wil is de liefde ontwaakt, ondergaat de mens deze ruimtelijke eenheid en is de mens als man en vrouw van gevoel tot gevoel één.
Dit is in handen gelegd van man en vrouw.
Volg het stoffelijke leven op aarde, mijn broeder André, het groei- en bloeiproces, het baren en scheppen van al het leven en ge staat voor het uitdijende heelal in de mens, in de mens!
Het leven van God ligt thans voor ons leven op aarde open.
Zie dan hoe de ziel voor al het leven zichzelf heeft verdicht.
Volg die ontwikkeling, volg het kind van God, maar tevens het innerlijke leven en gij herkent dan die universele schoonheid als een persoonlijkheid.
Lezingen Deel 3, 1952
We kunnen ook onze liefde laten uitdijen:
‘En dan staan wij’, nu moet u horen, ‘dan staan wij voor het uitdijende heelal.’
Ik moet maar doorgaan, maar ik zou u nu wonderen en openbaringen kunnen vertellen en tot uzelf, uw leven in de maatschappij, tot vanmorgen afdalen.
En het is heel verleidelijk om nu te zeggen: dijt u elke dag uit?
Geeft u aan uw liefde, uw vriendschap, uw kennis, uw broeder- en zusterliefde uitdijing?
Het is zo ontzagwekkend om nu dit vast te houden, maar hier in de maatschappij een gestalte te geven, te willen opbouwen voor die persoonlijkheid als mens, als vader en moeder.
Maar u kunt dat bedenken.
Daarom heb ik u naar de boeken gevoerd, daarom breng ik u tot het mens-zijn.
Het is het uitdijende heelal voor alles.
Het zijn de ‘Grote Vleugelen’ voor uw karaktertrekje, uw vader-, uw moederschap, uw vriendschap, uw zuster- en broederzijn.
Lezingen Deel 3, 1952
Meester Zelanus volgt de uitdijingswetten in ons lichaam en in onze ziel.
Het gevoelsleven van onze ziel dijt uit door de wedergeboorten, door het beleven van vele levens achter elkaar.
Als ziel beleven we het uitdijende heelal van ons leven:
Eerst dan beleven wij de uitdijingswetten voor ons leven en de kosmische levensgraden voor onze godheid waarop wij afstemming hebben, waarvoor wij leven en onze doden, miljoenen stervensprocessen hebben te ondergaan.
En daarenboven heb ik nog te aanvaarden, dat elke macrokosmische wet of levensgraad juist door de mens en het dier en het leven van Moeder Natuur wordt beleefd en waarvan hij zich de wetten, de mens dus, ik, gij en mijn broeder André, als wedergeboorten moeten eigen maken en wij die wetten, zoals de ruimte ze heeft moeten verdichten, voor onszelf zullen vergeestelijken en verstoffelijken.’
Dat is voor ons, dat is voor al het leven het uitdijende heelal.
‘Hierdoor stond vast dat ook ons menselijke bestaan zou uitdijen, zou evolueren en volgens de wetten van het universum verruiming krijgen.
Het leven zal hierdoor ontwaken, mijn meester, en dat wordt straks ons verkregen bewustzijn.’
Lezingen Deel 3, 1952
Als we aan onze geestelijke gestalte uitdijing en kleur geven, zijn we bezig met onze ‘Aluitdijing’:
Wie bent u?
Wat doet u?
Heeft het nog iets te betekenen wat u hier eigenlijk op aarde bent?
Alles heeft waarde en betekenis, maar indien u liefde bezit en het kleurenrijk Gods kunt en wilt vertegenwoordigen.
Dan bent u bezig aan uw Aluitdijing.
U gaat voort, u gaat verder, u geeft aan uw ganse gestalte uitdijing, kracht, kleur.
U legt fundament na fundament door uw praten, uw doen, uw laten.
Dat alles bijeen is, en gaat uit van uw persoonlijkheid, en zal zijn: liefde.
Lezingen Deel 3, 1952
Ons hele karakter kunnen we laten uitdijen:
God legde’, zegt André, ‘echter in elke vonk van Zijn leven deze harmonie en de kracht om uit te dijen, om te evolueren, om Hem later in het Al te kunnen vertegenwoordigen.
Wat ik nu waarneem, mijn meester, dat is het embryonale stadium voor elke planeet.
Volgen wij deze wetten als levensgraden, dan beleeft uw persoonlijkheid het uitdijende heelal.
En zie ik straks op aarde wanneer ik voor mijn karakter sta, zie ik dat terug en kan ik zeggen: “Geef aan mijn karaktertrek ruimte, licht, leven, vader- en moederschap.
Laat mijn leven uitdijen”, en dat kan ik alleen wanneer ik Golgotha betreden wil en mij kan buigen voor de Messias.
Lezingen Deel 3, 1952
Meester Zelanus merkt op dat sommige mensen te voorspoedig willen uitdijen:
Vandaag zetten zij hun persoonlijkheid, hun ziel, hun geest, hun gevoelsleven, hun vader- en moederschap in voor de Messias; volgende week?
Weg is alles.
U kunt uitdijen en dij niet te voorspoedig uit.
We hebben het geleerd en we moeten het telkens weer aanvaarden, ik heb het u honderdduizenden malen verklaard, als er dan nog altijd uw hoofd buigen bij is, als ge tegen uzelf kunt zeggen: ik was verkeerd.
Maar wanneer ge in staat zijt om tegen alles in te gaan, u wilt bijvoorbeeld pertinent maatschappelijk menselijk gelijk hebben en de ganse ruimte staat tegenover uw persoonlijkheidje, uw onbewuste ikje, dan spreekt het toch vanzelf dat gij u uit dit goddelijke bezielende, uitdijende macrokosmische leven slaat en ge straks toch weer aan het hoofd buigen en het aanvaarden moet beginnen.
Lezingen Deel 3, 1952
We kunnen ons gevoel ook laten uitdijen door te denken:
Voor vanmorgen nog enkele woorden, voor vandaag, morgen en overmorgen: leer nu eerst denken, ga denken voor uitdijing.
U kunt, het is doodeenvoudig, de wijsgerige stelsels ontleden, indien ge voelt dat uw gevoelsleven doorgaat.
Maak een ding af, maak een woord af.
Laat een woord die uitdijing beleven, want dan gaat uw gevoelsleven mee, dan is er innerlijke werking.
Lezingen Deel 3, 1952
De uitdijingswetten van onze ziel kunnen we beleven in liefde:
Liefde tussen de mensen dijt uit indien die kus de waarachtigheid, de rechtvaardigheid, de uitdijingswetten als harmonie bezit van de ruimte.
Lezingen Deel 3, 1952
Wanneer onze persoonlijkheid in liefde uitdijt, zullen we dat als geestelijk bezit in het hiernamaals terugzien:
Door elke geestelijke daad, dat zullen wij straks volgen en leren kennen, leer je het zien en maak je die goddelijke vonk als het deel van het Al wakker, waardoor je persoonlijkheid en je karakter verandert, verruimt, dat het uitdijen is voor de menselijke persoonlijkheid, je geestelijk bezit achter de kist.’
Lezingen Deel 3, 1952
Voordat we ons geestelijk bezit in het hiernamaals kunnen zien, moeten we onze aardse vorm loslaten.
Het afsterven en oplossen van de vorm zien de meesters ook bij de eerste nevelen.
De mens is dat sterven en dood gaan noemen, maar op zielsniveau is dat de uitdijing van het leven; de ziel laat haar vorige vorm los en maakt zich klaar om haar volgende vorm op te bouwen:
Want hierin, in deze onzichtbare, levende aura zien wij reeds de dood.
Want het afsterven van het licht, het veranderen van deze levenswetten als aura, als nevelen, dat onzichtbaar worden van deze nevelen is de dood voor de mens op aarde.’
Ziet u?
‘Uit dit goddelijk openbaren vinden wij het loskomen voor de menselijke ziel terug, dat wij kunnen volgen op aarde en dan de mens nog als doodgaan beleven wil en zien, en onwaarheid is, een ontzagwekkende leugen, het is onbegrijpen, de mens weet het nog niet.
Lezingen Deel 3, 1952

Verdichting als tweede basiskracht

De uitdijende kracht is in alle levensvormen terug te zien.
In de prehistorie op aarde bijvoorbeeld heeft deze basiskracht enorm grote diersoorten en planten gecreëerd.
In het artikel ‘aarde’ wordt nog een vroegere tijd op aarde beschreven, waarin er niet alleen reusachtige prehistorische diersoorten op aarde rondliepen, maar waarin hun lichaam nog veel vocht bevatte en weinig verdichting.
Nee, we zijn vanuit het ijle naar de verdichting gegaan.
En nu heeft de aarde de hoogste verdichting, neen, de verharding ontvangen.
Indien u het prehistorische tijdperk voelt en vóór u ziet: toen was een bloem, deze bloem, die was zo groot als deze ruimte.
Maar wanneer u ffttt (blaast) zo kwam, was de bloem verdwenen.
Vocht, ijle substantie; geen verharding.
Dus het leven heeft zich verhard, heeft zich verdicht.
Een menselijke gestalte was reusachtig; een dierlijk leven, u kent uw prehistorisch dier.
De mens was ontzagwekkend, maar, in de ruimte, in het organisme.
En naarmate ...
Voelt u, eerst verruiming.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Na de uitdijende verruiming komt de verdichting:
Doordat de aarde tussen zon en maan ligt, de aarde die plaats in het universum heeft ontvangen, kreeg de aarde meer verdichting, meer verharding, meer bewustzijn.
En bewustzijn stuwt u tezamen, bouwt op.
En het andere dijt uit, zou uitdijen.
Dus in het beginstadium, uitdijing, nietwaar, op de maan.
Andere planeten.
Het prehistorische tijdperk: een enorme uitdijing, het aanvaarden van die ruimte, het beleven van die ruimte.
Maar op een hoger stadium het terugtrekken van die kracht, en meer verdichting, meer eenheid.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Elk verschijnsel van nu is terug te brengen tot een stadium van verdichting van de Albron:
Dit proces, mijn zusters en broeders, heeft biljoenen tijdperken geduurd.
Biljoenen tijdperken, miljoenen jaren volgens uw denken en voelen gingen er voorbij totdat die nevelen dichter werden.
En toen zagen wij, nu zien we dat die nevelen afstemming vinden op de wolken die de kosmos voor de aarde bezit.
De wolk in deze ruimte is dus een afstemming van het beginstadium, die wij hebben gezien, die wij beleven voor de Almoeder, nietwaar?
U kijkt in deze ruimte, het is mooi weer; u ziet elk verschijnsel van de Albron – waarin we nu zijn, die Almoeder – ziet u als stof terug, als een zelfstandigheid.
U kunt elk verschijnsel terugbrengen naar de Almoeder, het begin van de schepping, want u ziet elk ogenblik in de ruimte opnieuw het ontstaan.
Lezingen Deel 1, 1950
Ik heb u (in het) verleden verteld: u leeft in ... een prachtige, blauwe hemel is boven u en er is geen donder, geen onweer, niets en ineens, in slechts enkele minuten – als u in het Oosten komt bijvoorbeeld – dan ziet u de wolken komen en op hetzelfde ogenblik vallen de druppels water naar beneden en hebt u een verdichting meegemaakt die voor het beginstadium van de scheppingen miljoenen tijdperken heeft geduurd.
Lezingen Deel 2, 1951
Zoals er toen een kracht uit de Albron kwam die nevelen vormde, is er in de aardse dampkring een kracht van opstijgende lucht die tot wolkenvorming kan leiden:
Maar langzaamaan ... er komt een wind, er komt een kracht.
Ja, de mens zegt reeds: ‘Er is een onweer in aantocht.’
De elementen zullen zich verdichten en in slechts enkele minuten – nietwaar, dat beleeft u toch? – ziet ge daar de wolken komen, dichte zware koppen.
Waar komen ze ineens vandaan?
Er is een reactie gebeurd.
Tijdperken beleeft nu deze ruimte ten opzichte van de Albron, want in harmonie met de Albron heeft dat miljoenen jaren – zei ik u – geduurd.
Lezingen Deel 1, 1950
De verdichtingswetten kunnen we ook in ons dagelijks leven ervaren:
En maakt u maar eens een heerlijk brood.
En laat dat brood, laat eerst die melk eens weer verdampen, breng dat meel en alles wat u nodig hebt terug even tot de astrale wereld, in de grond, voordat het geboren werd, en nu gaat het de oven in, en u krijgt verruiming als stof.
Zo zelfstandig is de ruimte ontstaan en traden de verdichtingswetten naar voren.
Als u nu het water ziet en het wordt koud aanstonds en u loopt op het ijs, hebt u door die koude een levenswet, een verdichtingswet als water en ijs beleefd, en nu staat u er bovenop.
Dit is voor de ruimte, voor de goddelijke bron waarin wij nu leven dezelfde wet als de wet die de mens dagelijks beleven kan indien hij iets tot verdichting brengt.
Diezelfde kracht van elk ding ook is nu voor u open en bewust, want gij beleeft de goddelijke openbaring voor verdichting, verharding, uitdijing, verruiming als stof, voor u als mens.
Zo heeft dit Moeder Natuur en de dierenwereld voor zichzelf ontvangen.
Lezingen Deel 3, 1952
Door uitdijing en verdichting komt het leven tot een volgende graad:
Uit dit alles treden nu de graden naar voren.
In welk tijdperk leeft dit alles?
Voor welk stadium is dit alles?
Lezingen Deel 3, 1952
Zowel warmte als koude kan verdichten:
Koude verdicht, maar warmte ook.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Alle materie is een verdichting van de geestelijke substantie:
Bloed, wat is bloed?
Laat het bloed, uw eigen bloed verijlen en u krijgt, een heel lichte damp houdt u over.
Ook de kleur van uw bloed lost op.
Weet u dat?
U krijgt dan die damp te zien.
Beleef het laboratorium en laat uw bloed, laat een andere stof, laat water, laat het een evolutie beleven, terug, en u komt weer tot het begin.
En die toestand moet u vergelijken met het ontstáán van de stof, de stoffelijke geest.
U bent nu een stoffelijke geest.
U hebt verstand gekregen.
U hebt door de geboorte, door het vader- en moederschap, hebt u maatschappijen beleefd, werelden.
En zo is die aura als stof, als ziel en geest verdicht.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950

Graden van evolutie

De eerste nevelen waren een eerste graad van evolutie:
De eerste nevelen is een stadium, maar is ook een graad.
Lezingen Deel 3, 1952
Wij mensen hebben ons uit het niets verdicht door biljoenen verdichtingsgraden:
Alles bij u is ontstaan uit het protoplasma, uit de Goddelijke Levensaura, in stoffelijke toestand verdicht.
Wij mensen ondergingen – uit God geboren en uit het Onzichtbare tevoorschijn getreden – de ene verdichting na de andere.
Zon, Maan, sterren en planeten, uw duisternis en uw stilte, het is alles uit het niets tevoorschijn getreden, uit het stadium van vóór de schepping, om hierna biljoenen verdichtingsgraden door te maken, bezield door de Goddelijke Oerkracht, die ook thans nog in haar ganse volheid werkt en nimmer kan oplossen, omdat zij onuitputtelijk is.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Het vormen van de nevelen vond plaats in zeven tijdperken:
Ik heb u laten zien dat toen de Albron, de Almoeder zich ging manifesteren die aura de ruimte in zweefde; dat waren zeven tijdperken, zeven overgangen, telkens weer ging die aura veranderen.
En die tijdperken zien wij nu voor al het leven, het bestaande waartoe gij behoort, die zien wij terug.
Lezingen Deel 1, 1950
Dit heeft miljoenen jaren geduurd:
En dit, mijn zusters en broeders – dit kunt gij aanvaarden – heeft miljoenen jaren volgens uw tijd geduurd.
Die nevelen werden verdicht, ze werden zichtbaar en er kwamen weer splitsingen, veranderingen als het ware.
Toen kwam er weer duisternis.
Er kwamen zeven tijdperken als het ware in deze toestand.
Lezingen Deel 3, 1952
Deze tijdperken zijn zeven opeenvolgende verdichtingsstadia:
We kunnen die werelden nu reeds als stoffelijke levensgraden voor de ruimte zien, want ze hebben zich verdicht.
Het goddelijk openbaringsproces is het, waardoor deze levensruimten als overgangen zichtbaar’, overgangen, ziet u?, ‘zichtbaar werden.
Dat is geschied en is realiteit, het zijn zeven opvolgende verdichtingsstadia en die mochten wij op onze vorige reis aanschouwen door het nevelenstadium.
Die zijn later, dit alles is later van enorme betekenis’, omdat wij al die zeven graden telkens terugzien, in de mens, in het dier, in Moeder Natuur, in alles, alles, alles.
‘Wij zien dan, dat ook God voor stadia heeft gestaan en God als de Wayti dat heeft moeten aanvaarden en wil zeggen: het leven was ineens niet af; dat heeft miljoenen tijdperken geduurd.
Lezingen Deel 3, 1952

Onze geestelijke gestalte

De huidige spiraalnevels in het heelal zijn al verdichte stof, veel meer verdicht dan de eerdere geestelijke nevelen:
Dus vanzelfsprekend, wanneer dat de natuurlijke werking ondergaat, krijgt u die goddelijke aura verdicht en daardoor is het universele gewaad ontstaan.
Dat ziet u nog aan de nevelen.
Als u naar de Melkweg kijkt, dan ziet u ook nevelen, spiraalnevels, dat is een verdichte stof, ontstaan, verruimd door de elementale wetten – dat heeft miljoenen jaren geduurd – maar gaat u terug, volgt u dat, dan komt u in het eerste stadium en dan beleeft gij het goddelijke plasma.
Dat is een levensaura.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De meesters noemen het strakke geestelijke lichaam dat de nevelen uiteindelijk gevormd hebben, een gewaad en een kleed:
‘Hoe de goddelijke geest geboren werd, kunt ge nu volgen en dit is’, zegt meester Alcar, ‘ons volgende stadium.’
Nu gaat de verdichting voort.
En hij zegt: ‘Wat ik nu zie, mijn broeders, is het strakke gewaad in deze ruimte.’
Die nevelen die kwamen tot eenheid.
Het is een dicht kleed geworden, ontzagwekkend diep dus.
Eerst kon u door die wolkjes, die nevelen heenkijken, nu is het een machtig, dik, diep, oneindig gewaad.
En nu zien wij reeds de goddelijke geest als een gewaad.
Lezingen Deel 3, 1952
Dit dikke gewaad is de geestelijke verdichting van de Alziel:
Die nevelen verdichten zich en zo begon God zich te manifesteren door dit nevelenstadium als geest.
Dit is de goddelijke geest.
‘Wat ik nu zie, mijn broeders, is het strakke gewaad van deze ruimte.’
Dit is nu God als geest.
Ziet u?
Een onzichtbaar iets en toch levende bewustwording, kracht, denken, vloeiing, uitdijing.
Alles is in dit leven aanwezig, maar dit is de goddelijke geest.
Omdat uit de ziel, uit die Alziel een voortplanting kwam, een evolutie tot stand kwam.
En dit is voor dit stadium het volgende ogenblik: uit die ziel kwam verruiming en die verruiming had werking, kreeg gestalte, kreeg een persoonlijkheid.
Dit dichte gewaad is de goddelijke geest voor dit universum, voor de Albron, het Alleven, de Alruimte, ruimte.
‘Dat is God als geest omdat de levensaura een gestalte kreeg.’
Ziet u?
Een gestalte.
‘Dit gewaad is aanstonds, gezien in het gouden licht vanuit de Albron, is God als geest.’
Dit gaat verruimen en u zult zien, straks is dit gewaad, is dit leven als een gouden licht omstraald.
Want dit dijt uit en evolueert.
En dan zien wij het universum als één strak gewaad.
Dus (zo)als de zon op het middaguur is, is gans het universum geweest.
En dan zien wij God als geest en als licht.
En dat gaat zich straks dan weer splitsen, er komt weer een nieuw stadium en dan gaan we weer verder.
Lezingen Deel 3, 1952
De geestelijke nevelen zijn nog geen stof:
En wat is er nu in die biljoenen jaren gebeurd?
Wat heeft zich hierin verstoffelijkt?
Dit is nog geen stof – want u voelt wel, wanneer de stof naar voren treedt, dan moet er iets zijn die die stof kan waarnemen – dit is nog altijd Alziel, Algeest.
Lezingen Deel 1, 1950
De huidige wolken en nevelen op aarde hebben biljoenen verdichtingstijdperken beleefd ten opzichte van de ijle nevelen die uit geestelijke substantie bestonden:
Kijk, er zijn veel mensen die zich met het huidige stadium, waarin u nu bent ...
Als u naar de ruimte kijkt, dan ziet u wolken.
Dat zijn ook nevelen, maar van stof.
En bij het begin, het ontstaan van de scheppingen, was er alleen plasma, goddelijk plasma, en die gingen verdichten en dat werden ook nevelen.
Dat is het.
Duidelijk?
En dan moet u dit niet vergelijken met dit stadium, en terug, miljoenen, biljoenen jaren terug, toen God nog ziel en geest was.
Diezelfde plasma leeft in uw organisme.
U hebt die plasma nog.
In de ruimte ziet u ook die plasma, maar in een stoffelijke levensgraad.
Een wolk van nu is bewustwording.
Die wolk die heeft tijdperken beleefd.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Net zoals de Alziel een geestelijk lichaam vormde, schept biljoenen tijdperken later de individuele ziel een geestelijk lichaam dat in het hiernamaals te zien is:
Het leven blijft onzichtbaar, maar de geest is te zien, want hierdoor hebben zich de sferen van licht opgebouwd en hebt u, hebben wij een hiernamaals gekregen.
Lezingen Deel 2, 1951

Licht en kleur

In de derde en de vierde graad van verdichting van de nevelen kwam de overgang naar het licht:
(Vraag uit de zaal:) ‘Wat gebeurt er in de derde en de vierde graad?’
In de derde en in de vierde graad kwam ... kijk, dat is een overgang naar het licht.
Toen de Almoeder begon – nu dwingt u mij om er iets van te zeggen – toen de Almoeder begon in eerste stadium, toen gingen de nevelen die ruimten in, nietwaar?
In die onmetelijkheid straalde de Albron, de Almoeder plasma uit als nevelen.
Dat plasma verdween volkomen, want wanneer was die ruimte gevuld?
Dus dat duurde mil-, mil-, miljoenen jaren.
Lezingen Deel 2, 1951
In de latere verdichtingsgraden van de nevelen heeft het licht de duisternis laten oplossen:
Steeds veranderde nu het licht, het werd krachtiger en krachtiger, om toch weer opnieuw te verzwakken.
Doch de duisternis scheen thans voorgoed te zijn opgelost.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Meester Cesarino legt Jozef Rulof uit dat het licht dan een eigen bestaan heeft bereikt, zoals het licht van de lichtsferen in het hiernamaals:
Nu hoorde hij weer spreken en Cesarino zei tot hem: „Ook dit duurde eeuwen en eeuwen voordat dit licht het bestaande had bereikt.
Ik wil daarmee zeggen, dat voordat dit kon geschieden, het gehele universum, die duisternis dus, in het licht oploste en dit gebeuren een bestaansleven aanvaardde.
De nacht maakte plaats voor de dag, doch wanneer Gods schepping is geschied, zien wij dit verschijnsel terug en is dit de nacht en de dag op aarde, de lichtende en duistere sferen, het sterven en geboren worden op aarde, wat u eerst later duidelijk zal worden.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Licht kan beschouwd worden als een vorm van bewustzijn:
Wat zien wij thans?
Welke wetten kregen die bewustwording te beleven?
Toen wij de „Albron” beleefden, zagen wij die zeven overgangen voor ons leven en denken tot bewustzijn komen.
Toen de „Almoeder” haar levensaura uitzond, dat hebben wij gezien, mijn broeders, waren er miljoenen eeuwen nodig, voordat die aura zichtbaar werd.
Dat leven ging veranderen, telkens weer had die aura een ander bestaan te aanvaarden en dat waren de verdichtingswetten die wij thans verstoffelijkt voor ons zien.
En dat proces ging door, wij zagen de ruimte veranderen, totdat het gouden licht naar voren trad.
Maar wat is nu gouden licht?
Wat heeft dat licht te vertellen?
Volg die ontwikkeling even en wij kunnen daardoor de zeven stoffelijke levensgraden volgen, als licht en plasma, als werking en als geboorte, verdichting en verharding, waardoor wij later zien, dat elk stukje steen die wetten heeft gekregen en had op te volgen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Licht is nu bewustzijn!
Zeven overgangen waren het, had dat plasma te volgen, voordat dit leven licht werd.
Maar toen had het leven bewustzijn gekregen en bewustzijn betekent weer, dat de vonk van God zich die wet als leven én bewustwording eigen heeft gemaakt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Jozef (André) ziet hoe het licht een gouden uitstraling bereikt:
André zag dat dit schemerlicht veranderde.
Het werd steeds krachtiger en ook die schemering loste op.
Dit geschiedde weer enige malen, zoals hij het voorgaande had beleefd.
Telkens keerde het schemerlicht terug en ging het daarna in een ander en krachtiger licht over, zodat het thans steeds lichter werd.
In dit morgenlicht, om een aardse vergelijking te maken, zag hij thans een ander licht komen.
Zoals men op aarde het middaguur naderde zo beleefde hij hier dit machtige gebeuren.
Maar dit hier herhaalde zich verscheidene malen, het kwam en keerde terug, om dan in een ander en krachtiger licht over te gaan.
Nu reeds nam hij een gouden uitstraling waar.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Daarna ziet André een volgend stadium als een gouden bol:
Ook dat licht, dat als een geestelijke uitstraling was, verzwakte, om daarna met kracht terug te keren.
Het gehele heelal werd nu als de zon, die men van de aarde af waarneemt.
Het universum was nu in een ontzaglijke vuurbol veranderd.
Dit bleef geruime tijd om daarna weer te verzwakken en een schaduw lag thans over het geheel.
Toch keerde dat gouden licht terug, maar nu was het nog krachtiger dan voorheen.
Het universum was thans in een goudbol veranderd.
Nu hoorde hij zeggen: „Weer zijn er miljoenen jaren voorbijgegaan en wat gij nu gaat waarnemen is het verdichten van het heelal.”
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Uit de overgangen van blauw naar goud zijn de andere kleuren geboren:
Uit dit eerste blauw, wat u protoplasma noemt en wij hebben te aanvaarden, is dit gouden licht geboren, waarna die overgangen tot de eigen evolutie overgingen en dat is nu de verdichting’, hoort gij het?, ‘de verdichting als licht voor het kleurenrijk Gods.
Lezingen Deel 3, 1952
De meesters tonen André het verdichten van het kleurenrijk:
Dit gouden licht verzwakte opnieuw en nu zag André in dat gouden licht andere kleuren komen.
Hij zag het lichte blauw, het zachte groen en vele andere tinten en al die kleuren gingen in elkaar over, maar het gouden licht overheerste alles.
Thans was een verdichtingsproces ingetreden en hij voelde wat dit verdichten betekende en hoe dit mogelijk was.
Ook hierin zag hij verschillende overgangen.
Dan overheerste het zachte groen, dan weer het blauw, om in elkaar over te gaan, maar daarachter lag het gouden licht en brak door alles heen, om het dan in zich op te nemen.
Na iedere seconde werd het hemellicht krachtiger.
Nu overheerste weer dat gouden licht en waren die andere kleuren daarin opgelost.
Hij voelde thans dat er een ander stadium zou intreden.
Er zou iets geschieden, maar wat?
Hij kreeg het gevoel, dat hemel en aarde zou vergaan en toch geschiedde er niets, doch die kracht was in hem.
Het uitspansel was op dit ogenblik een strak kleed.
Over het geheel lag nu een dicht waas en door dat waas brak het gouden licht heen.
Ook dat waas loste op en scheen in al die tinten over te gaan.
Hij voelde wat dit te betekenen had, dit was het verdichten.
Al die kleuren van licht gingen in elkaar over en hij zag weer andere tinten verschijnen.
Ook die kleuren losten in het universum op, maar alles was licht en wat hij waarnam kwam uit die duisternis voort.
Weer keerde het gouden licht terug en brak nu door alles heen.
Het universum was weer een gouden bal en daarin zag hij thans leven komen.
Dat strakke kleed nam vormen aan en opnieuw trad een ander maar schemerachtig licht in.
Telkens veranderde het universum.
Toen hoorde André weer zeggen: „U ziet hoe dit verdichten geschiedde.
Miljoenen jaren gingen aan dit proces voorbij.
Langzaam verdichtte zich het uitspansel.
Het gehele universum, u heeft dit gezien, is een lichtende vuurgloed.
Dit licht, dat tot de goddelijke energie behoort en waaruit alles ontstond is aan de schepping voorafgegaan.
Eerst toen dit gereed was, kon de eigenlijke schepping plaatsvinden.
Ook dit is geschied, wat gij aanstonds zult beleven.
U ziet tevens dat het gouden licht blijft overheersen, dit zal het eeuwig blijven doen omdat dit de goddelijke uitstraling is.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Het universum veranderde thans in een violetachtig licht en daar doorheen lag het gouden licht.
Nu zag hij lichtere tinten verschijnen en al die tinten gingen in elkaar over, maar weer was het het gouden licht, dat overheerste.
Al die kleuren waren in één lichtkleur veranderd en dat licht kon hij niet meer omvatten.
Het universum was nu een gouden massa.
Wat hij nu zag, kon hij niet meer beschrijven.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
De spanning bouwt zich op:
Het licht, dat hij waarnam, werd steeds krachtiger.
Een ontzaglijke spanning voelde hij in zich komen en daardoor begreep en voelde hij, wat straks zou geschieden.
Zo-even dacht hij reeds, dat dat ogenblik in aantocht was, doch dat gevoel verzwakte weer en hij begreep, dat een ander proces was ingetreden.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Nu wordt de volheid van het kleurenlicht geschapen:
Uit dat gouden licht zag hij duizenden andere tinten stralen.
Zoiets onbeschrijfelijks had hij nog niet waargenomen.
Wat hij zag, behoorde bij God, dit was God in duizenden lichtende gestalten en kleuren.
En achter het universum leefde iets, dat dit alles tot stand bracht.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Meester Cesarino legt uit dat dit proces zich in de geestelijke uitstraling van elke ziel zal plaatsvinden:
Nu hoorde hij weer zeggen: „Nog is het laatste ogenblik niet aangebroken, maar het is in aantocht.
Ook dit proces duurde miljoenen jaren, want het gouden licht moet overheersen, het is het gouden licht, dat alles tot leven brengt.
In dit licht zullen wij allen eens overgaan, wij allen zullen dát wat gij nu hebt beleefd, ons eigen maken.
Ook de uitstraling die het menselijke wezen bezit, zal zich verdichten, want dit is het overgaan naar de volmaking.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Meester Zelanus geeft aan dat wij net als de Alziel onze geestelijke uitstraling kleur kunnen geven:
En dat alles straks, mijn kinderen, het kleurenrijk Gods zal bezitten, kunt u nu reeds aanvaarden, want heb ik u niet door mijn lezingen verteld: geef uw goedheidje eens een kleurtje?
Laat uw liefde eens stralen.
Is uw liefde donker, zwart, groen?
Is die liefde van u hatelijk?
Dan bezit die geen kleur.
Ziet u?
Uw karaktertrekje wordt reeds door het goddelijke kleurenrijk bezield, want elke kleur bezit leven, ziel, geest, vader- en moederschap, maar zal eerst dan spreken voor zijn geestelijke persoonlijkheid en de ruimten wanneer elke karaktertrek zijn kleurenrijk bezit en vertegenwoordigt.
Lezingen Deel 3, 1952
De universele liefde geeft onze geestelijke gestalte licht en kleur:
Uw liefde kan alleen aan uw karaktertrek en persoonlijkheid licht en kleur geven.
Dit is nu voor de ruimte, het kleurenrijk Gods.
Maar u ziet het, u moet zich dit kleurenrijk eigen maken.
U moet eraan beginnen om uw persoonlijkheid, uw moeder- en vaderschap voor alles, uw moeder- en vaderschap gestalte te geven door Zijn kleurenrijk.
Lezingen Deel 3, 1952