Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘maan’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘maan’.
Geestelijke bol
De meesters keken terug naar de tijd dat de maan ontstond.
Ze zagen haar als een geestelijke bol die als eerste planeet in het heelal gevormd werd, na de kosmische splitsing.
Deze geestelijke bol splitste en verdeelde zich in myriaden deeltjes.
Deze deeltjes of celletjes ontwikkelden zich tot een embryonaal leven:
Geachte lezer, de Maan nu, is voor uw leven en bewustzijn dood.
Maar deze zelfde Maan, dit machtige organisme, lost voor onze ogen op en zien wij haar állereerste ogenblikken, toen zij aan haar machtige taak voor God moest beginnen.
Wij gaan zover en diep terug, totdat wij dat eerste baren en scheppen voor de ruimte voor ons zien en is de levensgraad waar wij moeten beginnen om die ontwikkeling te volgen.
Dat is dus het ogenblik voordat de verstoffelijkte schepping begon.
Wij zien nu, dat het Uitspansel zichzelf heeft verdicht, wij kijken in de „Astrale ruimte”, de geestelijke wereld voor het Universum waarin al dit leven een eigen taak te aanvaarden kreeg.
Wat wij zien zijn de vonken van God, dus ná de Goddelijke splitsing ... op macrokosmische afstemming, dat zijn de hemellichamen die straks stoffelijke verdichting krijgen en zichtbaar worden, waartoe thans ál het leven in deze ruimte behoort.
Ook deze vonken van God op macrokosmische afstemming zullen zich splitsen, want élke vonk bezit de Goddelijke wetten, die wij op onze vorige reis mochten beleven.
Wij zien de Maan nu als een astrale, dus geestelijke bol, als ’n geestelijke ruimte, door de splitsing van God tot stand gekomen, doch (die) wij nu als een zelfstandig leven leren kennen.
En ook dit leven zal zich splitsen en verdichten, zoals God dit heeft gedaan en heeft gekund.
Hierdoor is het embryonale leven ontstaan en zijn wij als mens aan ons eigen leven begonnen.
Wat God dus – door zichzelf te splitsen – aan de Maan heeft geschonken, krijgen ook wij in handen, waarvan wij de wetten zullen leren kennen en ons als mens eigen hebben te maken, willen wij deze machtige ruimte overwinnen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
In die begintijd was de maan nog ziel en geest, en nog geen verharde maanstof zoals in het huidige stadium:
Nu komt u natuurlijk in de war met uw huidige stadium.
Wanneer we over de maan spreken, dan ziet u haar zoals nu, dat is verharde stof.
Maar dit is plasma, dit is ziel, dit is geest.
Lezingen Deel 2, 1951
De huidige maan is het resultaat van biljoenen tijdperken van evolutie.
Een evolutie die wij ook als individuele ziel zowel stoffelijk als geestelijk hebben beleefd.
Stoffelijk zijn we uitgegroeid van enkelvoudige cel tot het menselijke lichaam op aarde.
En geestelijk zijn we op aarde nog maar pas aan onze innerlijke uitdijing begonnen, om onszelf te leren kennen:
De geleerde kijkt naar de ruimte en ziet de maan voor zich.
De maan is dood.
Maar de maan heeft biljoenen tijdperken gekend.
In welke tijd leeft u?
De mens, de mens als geleerde kijkt naar het universum, voelt zijn uitdijing niet, voelt zijn bewustzijn niet.
Maar dacht u dat er één korrel in die ruimte, één deeltje, een vonk van God níét aan die schepping kon deelnemen?
Dat is immers niet mogelijk.
Nu heeft de mens de aarde bereikt.
De mens heeft een macrokosmische weg afgelegd.
Het dringt niet tot de geleerden door – in de eerste plaats de mens van deze maatschappij – dat u reeds een universele, macrokosmische weg hebt afgelegd en dat u die uitdijing hebt beleefd en (dat) u (die) reeds door uw organisch leven bezit.
Het doet er nog niet toe hoe u denkt, hoe u voelt, waarvoor ge uw leven inzet, dat is de geestelijke ontwaking en de innerlijke uitdijing voor uw geest, uw goddelijke ziel, waardoor gij afstemming hebt op het Al, op die Albron, die Almoeder, dat Alleven, dat Albewustzijn.
Lezingen Deel 2, 1951
Om zichzelf te leren kennen, gaan de meesters terug naar het ontstaan van hun eigen leven als ziel, hun eerste levens als embryo:
Maar u moet niet vanuit dit stadium ...
Hier blijven we nu, nu denkt u zichzelf uit deze ruimte weg, u moet deze ruimte niet meer zien.
U bent hier wel, maar u voelt en u ziet u geestelijk-astraal voor het ontstaan van uw eigen leven, want het gaat om uzelf.
U bent nu mens, maar u was eens in de wateren een embryo en dat gaan we zien.
Lezingen Deel 2, 1951
Omdat de meesters hun eerste embryonale leven op de jonge maan geboren zagen worden, spreken ze over ‘Moeder Maan’:
U kunt nu vragen, wáár ontstond en ontwikkelde zich de vonk Gods, het menselijk leven?
Het antwoord is: op de Maan, op Moeder Maan!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Ruimtelijk moederschap
Het woord ‘maan’ zegt niets over het wezen van deze ruimtelijke levensvorm.
De meesters noemen haar een moeder, omdat de maan leven heeft gegeven aan ontelbare levensvormen die wij later mensen, dieren en planten hebben genoemd.
Toen al dit leven deze moederplaneet had verlaten, was zij één grote modderpoel.
En pas daarna verharde zij tot de huidige vorm.
Wat wij nu zien aan het firmament is een dood moederlichaam:
Mensen, voelt aan dat we hier een uiteindelijk stadium beleven en het geen ‘maan’ moet zijn, geen ‘maan’ kán zijn, omdat die naam door de mens is geschapen, omdat die naam door het menselijke wezen, de universiteit is geboren ...
Dit heeft niets ...
Al die namen nu verdwijnen uit het goddelijke Al, uit deze ruimte.
Alles wat een naam heeft gekregen is – dat zal u aanstonds duidelijk zijn – vervormd en mismaakt.
Want nu is de zon (volgens de Nederlandse taalkunde) een ‘zij’?
De máán is moeder!
Waarom zegt gij zon, waarom zegt ge maan?
De zon is vaderschap, de maan is moederschap voor deze ruimte!
En waar het ons nu om gaat is: de maan, die moeder, dat deel van die Albron moet zich splitsen en dit gaat nu door, dit kwam naar voren, dit trad naar voren.
Eeuwen en eeuwen gingen er voorbij, miljoenen jaren heeft dit proces geduurd en eindelijk kwam het uiteindelijke stadium ook voor dit lichaam en was dit lichaam één modderpoel.
En daarna kwam de verharding, de verdichting; en nú ziet u een dood lichaam, want de Eerste Kosmische Graad is voorbij.
Hoeveel zielen, menselijke wezens, dierlijke wezens, kinderen van Moeder Natuur heeft nu dit macrokosmische moederschap geschapen?
Lezingen Deel 1, 1950
De maan heeft het moederschap van de Alziel vergeestelijkt:
De Maan vertegenwoordigt de „Albron” in alles.
Zij heeft de „Alziel”, de „Alliefde” vergeestelijkt en verstoffelijkt, de „Algeest”, het „Alvader- en Moederschap.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
De uitdijende basiskracht van de ziel geldt zowel voor een mens als voor een planeet.
De mens dijde uit van een enkelvoudige cel tot een menselijk lichaam, en een planeet verruimde zichzelf tot een gigantisch lichaam:
De cel groeide uit tot het menselijke en de planeten verruimden zich en dijden uit tot gigantische lichamen.’
Lezingen Deel 3, 1952
Na de kosmische splitsing trok het moederschap zich tezamen tot een geestelijke bol, en daarna beleefde de maan een uitdijing:
Eerst trekt het leven, het vader- en moederschap zich tot één persoonlijkheid op, trekt zich zo tezamen, het zuigt zich in die zelfstandigheid en nu dijt het leven uit: het volgende stadium.
Lezingen Deel 2, 1951
Die uitdijing was mogelijk door de warmte van de zon:
De scheppende kracht komt vanuit de ruimte als een warmte naar beneden.
Lezingen Deel 1, 1950
De maan zoog die warmte op:
Zij zuigt die verwarmde uitstraling in zich op en door die uitstraling komt er uitdijing, verruiming, evolutie.
Lezingen Deel 1, 1950
Naarmate de maan zich verruimde en verstoffelijkte, kreeg zij meer afstand tot de zon:
De Maan, zei ik, bleef met haar lichaam onder de Zon en naarmate zij verstoffelijkte verwijderde zij zich van het vaderschap, beschreef zij haar baan als moeder voor het vaderschap en nergens anders voor.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Wanneer de maan aan haar verdichting begon, zien de meesters in haar geestelijke lichaam nevelen komen:
Wij gaan volgen hoe de maan aan die verdichting is begonnen en weer zien we die nevelen van de ruimte dus in de maan komen.
Lezingen Deel 1, 1950
In die tijd had de maan nog geen verharde vorm, haar ziel had alleen nog maar een geestelijk lichaam:
Maar dit nu, de maan – onthoud nu goed – als plasma, als bron voor God, voor vader ... voor de Almoeder, is nu – dat hebben wij gezien, weet u dat nu? – ziel!
Ziel ... maar het is ook reeds geest.
Dit is reeds geest!
Dit is de maan, dit is de Eerste Kosmische Graad.
Nee, dit is moederschap als geest, uit de Almoeder ontstaan.
Kunt u dat volgen nu, door de vorige lezing?
En nu krijgt u te zien dat de maan zomaar niet aan die hemel stond en zich heeft kunnen verstoffelijken.
Nee, dit is ziel van haar ziel – nu gaan we beginnen, u gaat nu zelf beginnen – leven van haar leven, meer niet.
Dit is geest van haar geest, bloed, bloed van haar bloed, denkkracht van haar denkkracht, ja, baring van haar baring!
Lezingen Deel 1, 1950
Wanneer het op aarde uit een wolk gaat regenen, is dat een verstoffelijkt verschijnsel dat de maan geestelijk heeft beleefd.
De meesters vergelijken de regendruppels, als afsplitsingen van een wolk, met de cellen die uit de geestelijke nevelen van de maan worden afgesplitst.
Hierdoor kon de individuele ziel als cel beginnen met haar embryonale leven:
En nu komt er duisternis, die wolken gaan zich scheiden, het regent.
Die toestand beleven we aanstonds precies op de maan.
Die toestand van de ruimte is de Almoeder in stof, maar nu als levensadem gezien voor de mens en deze kosmos.
Maar de maan heeft precies hetzelfde beeld beleefd, want zij heeft haar leven gesplitst.
Het embryonale stoffelijke leven kon beginnen en dat beeld zien wij, beleven wij nu voor de Almoeder.
In niets is er verschil.
Zo begon het eigenlijke baren voor de schepping, meer is er niet.
Lezingen Deel 1, 1950
Het embryonale leven in de maan kon zich afscheiden uit de geestelijke nevelen door de warmte van de zon:
Doordat er werking aanwezig is, de scheppende krachten van God het vaderschap dienen, de Zon dus, die zich zal verdichten als de Maan thans beleven zal, komt er nieuw leven, de eerste nevelen en volgen daarna de eerste afscheidingen, waaruit en waardoor wij ontstonden.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Het splitsen van de nevelen van de maan in cellen is hetzelfde proces als de kosmische splitsing waardoor de maan ontstaan is.
Dit splitsingsproces wordt door al het leven beleefd om tot een volgend stadium te komen.
Ook de individuele cel zal zich later gaan splitsen om tot een nieuwe evolutie te komen en zich voort te planten:
Nu krijgen we hier te zien dat er, naarmate de maan, dit lichaam, die Eerste Kosmische Graad zich verdichtte ...
Nu kan ik natuurlijk reeds in het embryonale leven afdalen, wij gaan het embryo volgen, want dit lichaam zal zich moeten splitsen zoals de Almoeder dat voor díé ruimte heeft gekund.
Splitsen, uitdijen, de evolutie vertegenwoordigen, u moet zich vermenigvuldigen.
Ja, u dijt uit, u krijgt steeds een andere uitstraling, een ander leven te zien, een ander karakter.
Lezingen Deel 1, 1950
Wanneer de cellen zich splitsen, kan men spreken van het bevruchtingsproces:
Dus de Albron, het protoplasma, de Almoeder wilde zichzelf geven aan een nieuw leven en dat is nu deze cel; dat heeft de maan in handen gekregen.
De maan nu als macrokosmische moeder en als eigen zelfstandigheid kreeg de mogelijkheid in handen om zich te splitsen.
Dat leventje, de splitsingen die zij tot stand bracht, kreeg, had en bezat dezelfde werking, hetzelfde gevoel, de macht, de glorie, de gelukzaligheid, de welwillendheid, de harmonische wetten als elementale bevruchtingstoestanden gezien en beleefd.
Lezingen Deel 1, 1950
Het afsplitsen van een deel van zichzelf is eigen aan het moederschap:
De maan gaat zich nu als leven, als astraal goddelijk moederschap, als een goddelijk deel van de Almoeder gaat die bron, die maan gaat zich nu splitsen; wat ook in het oneindige is gebeurd.
Lezingen Deel 2, 1951
En ook de afgesplitste cellen zullen zich later gaan splitsen om hun leven door te geven:
Die cellen moeten zich splitsen en dat splitsen is gekomen vanuit de ruimte, uit die bron die vader en moeder is, wat de zon heeft en de maan bezit.
En nu gaan die cellen zich ook weer splitsen, die moeten zich verdelen.
Lezingen Deel 2, 1951
De afgesplitste cellen krijgen verstoffelijking, en zo krijgt het hart van de maan verdichting.
Het overige gedeelte van de maan blijft op dat moment nog astraal geestelijk:
Die maan hier die blijft astraal.
Dus wat gebeurt er nu hier?
Die punt hier (bord), dat kleine deeltje, die punt, dit hart als het ware, is alleen nú te zien; de astrale maan die verdwijnt omdat dit verstoffelijking krijgt.
Lezingen Deel 2, 1951
Na het afsplitsen van de eerste cellen verdichtte zich het microkosmische leven tot stoffelijke levensvormen.
Wanneer die stoffelijke levensvormen beleefd waren, gingen die lichamen verrotten.
Na vele verrottingstijdperken kwam hierdoor een soort modder tot stand:
De maan gaat verder, de maan stuwt haar leven door, er komt steeds meer verruiming, verruiming, zover is de maan reeds verdicht – ziet u? – toen de maan zover was, toen kwamen hier al donkere plekken, toen kwam er door die verrottingstijdperken, kwam de aarde (van de maan) tot stand.
Lezingen Deel 2, 1951
Moeder Aarde heeft zich veel later sterker kunnen verdichten dan Moeder Maan door de toegenomen kracht van de zon.
Meester Alcar vraagt aan Jozef Rulof (André) en meester Zelanus waartoe deze verdichting heeft geleid:
Dat zijn stoffelijke verschijnselen, maar Moeder Aarde heeft zich anders mogen verdichten en dat was alleen mogelijk ... door ... mijn broeder André?”
„Door de ontwikkeling van het vaderschap, mijn meester.”
„Dat is het!
Dat is de Goddelijke waarheid.
De Zon als de scheppende kracht voor de ruimte heeft dat tot stand gebracht.
Maar waarheen voert het ons, meester Zelanus?”
„Tot het Kleurenrijk, mijn meester.
Dat wil zeggen, dat wij niet alleen het kleurenrijk terugzien door Moeder Natuur, het bloemenleven, doch tevens als verdichte stof, de edelgesteenten geven ons het antwoord.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Het maanoppervlakte heeft zich kunnen verdichten tot een soort modder, maar er heeft zich in deze fase geen sterkere verdichting gevormd die bijvoorbeeld tot goud of diamanten kon leiden:
Ik geef de geleerden te denken, ik plaats hen voor duizenden wetten, waaraan zij de verdichting voor de Maan kunnen volgen.
Hier zal de mens géén goud, noch smaragden en diamanten vinden, dat is niet mogelijk, omdat de Maan deze verdichting nimmer heeft gekend.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De verstoffelijking van de maan als eerste planeet in de ruimte heeft een andere substantie gegeven dan op de aarde, omdat de zon in die vroege tijd nog niet veel kracht had:
„De substantie nu voor de planeten is anders dan die van onze Aarde, omdat elke planeet voor dit Universum een eigen taak heeft te vervullen, hetgeen Moeder Aarde bezit voor het vader- en moederschap van de mens.
En dit is nu het verschil, doch dit beleven de planeten voor de verdichtingswetten, welke door de Zon tot het bewustzijn worden gevoerd.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
In de begintijd van de aarde was haar verdichting ook nog niet op het huidige niveau:
Toen bezat de Zon die kracht nog niet van nu en zag het leven van Moeder Natuur er ook anders uit.
Het was groter, maar niet zo sterk als nu het leven is.
Moeder Aarde moest een boom, stof, graniet, nog beleven en dit is nu het antwoord op uw vraag.
Want wat nu van de Zon is verwijderd, bezit niet diezelfde substantie.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
In de huidige tijd is de zon veel meer verdichtend en zou hij kunnen zeggen:
En wat is „goud”?
Mijn licht als verdichte stof!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De maan lost op
De eerste nevelen in de maan zorgden reeds voor de totstandkoming van de dampkring van de planeet:
Die maan op dit ogenblik straalt reeds uit, nietwaar?
De nieuwe verdichting straalt kracht uit, die kracht, die aura is bezieling, is stuwing.
Die kracht van dit lichaam die gaat door die ruimte, die dijt uit, verder en verder, totdat er niets meer ... totdat die kracht niet meer verder komt, want die bron houdt hier dat weer vast en zuigt die kracht in zich op.
Kunt u dat voelen?
En nu zien we, zegt de meester, nu zien we reeds dat de maan, dit lichaam, bezig is, die aura dijt uit – maar de verstoffelijking, nietwaar, blijft hier – maar dat straalt uit.
En nu zien we reeds dat de eerste elementale wetten, de eerste nevelen reeds voor de eigen dampkring hebben gezorgd – voelt u? – de levensadem.
En nu dijt dat zeven tijdperken uit.
Die aura van die eerste nevelen gaat hierheen en dampt weg; dampt weg maar blijft.
Voelt u dit, dan kunt u straks de zwaartekracht beleven.
Nu wordt die dampkring gevoel, bewustzijn.
Hier is die dampkring reeds aanwezig en die dijt nu ook uit.
Zevenmaal dijt die uit, zeven tijdperken ontstaan er, zeven graden, totdat de ijlte van deze stof – kunt u dit nu voelen? – de ijlte van deze stof geen kern meer raakt – voelt u? – en zien we de dampkring reeds van de maan, de ademhaling.
Die uitstraling die gaat zover weg totdat de voelhorens zijn opgelost, totdat deze zeven graden, de kracht van deze aura zichzelf heeft vergeestelijkt – voelt u dit? – en totdat wij dus hier op een ruimte komen waar er geen dampkring, geen levensadem is.
Kunt u dit indenken?
En nu ziet u reeds dat de maan reeds zorgt voor haar eigen afsluiting.
Hier kunt u overal leven en u proeft dat leven, u voelt haar ziel, maar hierachter komt er weer leegte, ziet u?
Lezingen Deel 1, 1950
De Maan heeft, doordat zij haar leven verdichtte, een eigen dampkring geschapen, die voor het leven van God niets anders is dan de bron die de levensadem verzorgt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 3, 1944
Het leven dat op Moeder Maan geboren is, beleefde een evolutie om tot uitdijing en verdichting te komen.
Daarna gingen de zielen weg van de maan, om op een andere planeet verder te evolueren.
Wanneer al haar ‘kinderen’ waren heengegaan, verijlde haar dampkring, en verhardde zich de modderige massa tot aarde en mineralen:
Toen de dampkring oploste, verdichtte zich die massa.
Voelt u, dat zij hierdoor haar stervensproces kon beginnen?
Toen er nog werking in haar aanwezig was, hield dat de dampkring in stand.
Toen zij haar laatste vonkje van levensfluïde had verstoffelijkt, haar kinderen waren heengegaan, was dit het einde voor de Maan.
Toen verijlde de dampkring en verhardde zich haar leven, die stof als aarde en mineralen, waardoor zij is ontstaan.
Maskers en Mensen, 1948
Omdat de maan haar taak had afgemaakt, kon zij toen aan haar sterven beginnen.
Dat ogenblik ligt ver terug in de tijd:
De maan is nu stervende en dat is reeds een ... het laatste leven ... dat is reeds een tienduizend miljoen jaar terug, toen was de maan reeds stervende, toen begon de maan te sterven, toen had de maan haar taak afgemaakt.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Door het oplossen van haar dampkring, verhardde zich de modder:
De Maan was in die tijd één rottingsproces.
Toen haar taak voorbij was, kon zij sterven.
Die modder verdichtte, verhardde.
Maskers en Mensen, 1948
Op dat ogenblik kwamen de bergen en dalen tot stand:
De laatste ogenblikken van haar leven borrelden omhoog.
Er volgde een terugzuiging, haar levende hart zoog die verdichte stof tot het innerlijke bewustzijn terug en de bergen en dalen kwamen tot stand.”
Maskers en Mensen, 1948
Haar laatste ademhalingsverschijnselen schiepen de huidige kraters op de maan:
Deze kraters zijn het, die haar dood hebben te vertegenwoordigen.
(Zo)als de stervende mens, is dit hier voor haar bewustzijn geschied.
De laatste ademhalingsverschijnselen hebben deze kraters geschapen.
En toen heeft zich de stof verhard als massa en (dat) is het beeld voor het huidige stadium.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Toen was het tijdperk van het leven op de maan voorbij:
De maan is de Almoeder voor de ruimte.
Wat weet men van die Almoeder af?
Een dood wezen, de maan is dood; de maan heeft de kosmische taak reeds volbracht.
Ziet u?
Zo oud bent u nu.
Eén tijdperk is er voorbij in de ruimte, en dat is: de maan als moeder heeft haar taak volbracht.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Haar sterven duurt een hele tijd omdat haar ruimtelijke lichaam langzaam oplost:
De Maan is nu stervende.
Zij lost rustig op en dat duurt miljoenen jaren.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Op een contactavond vraagt een vrouw of het verdwijnen van de maan geen ruimtelijke stoornis zal geven:
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe wordt het evenwicht verstoord in het heelal?
Alle ... de zon en de maan en de aarde die hebben een zeker evenwicht onderling.
Maar als die maan nu verdwijnt dan wordt dat ...’
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Meester Zelanus legt uit hoe de lege ruimte zal opgevuld worden:
Het is heel eenvoudig.
Als u een emmer water neemt, en u neemt een zwaarte, u laat het zinken tot op de bodem, dan is het water hoog, nietwaar?
En u neemt die zwaartekracht, een bal of wat dan ook, het is ijzer, doet er niet toe, een stuk steen, en neemt het voorzichtig omhoog, dan vult zich dat op.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Hij vergelijkt het oplossen van de maan met het sterven van een mens:
Wanneer u iets van uw bewustzijn verliest, nietwaar ...
Wat is het sterven op aarde?
Dan lost uw dampkring op.
Want de mens heeft ook een dampkring.
(Iemand in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘De aura.’
De aura.
Dan lost uw dampkring op, de afsluiting voor uzelf, de levensaura is opgeteerd.
En gelijk ...
Maar u trekt zich zo uit het leven.
Voelt u?
Alles evolueert.
Ook het sterven is evolutie.
Wanneer u plotseling de maan uit die baan, uit die ruimte kon plaatsen, kreeg u daar een gaping, en werd die natuurlijk door andere planeten opgevuld.
Er zou een schok ontstaan.
Maar dat kan nu niet.
Dus het zachte sterven is tevens het vullen van het nieuwe bewustzijn.
Dus wat de maan verliest aan levenskracht, komt vanuit de ruimte weer tot de maan terug vóór die ruimte, om het organisme ruimte te bewaken.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Net zoals de mens bij het sterven zijn gevoel uit zijn lichaam terugtrekt, zuigt de maan haar geestelijke krachten uit haar afgestorven lichaam terug om die te gebruiken voor haar verdere evolutie.
Zij doet dit volgens de ruimtelijke wetten, waarbij ze haar gevoel uit haar stoffelijke lichaam terugtrekt naarmate dat lichaam rustig oplost.
Vele mensen op aarde denken dit harmonische oplossen van het stoffelijke lichaam niet nodig te hebben, en laten hun lichaam cremeren.
De gevolgen voor hun ziel van dit plotse verdwijnen van het lichaam worden in het artikel ‘crematie of begraven’ beschreven:
Wat heeft dit sterven voor de Maan nog te betekenen?”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Dat heeft niets meer te betekenen, niets en ook voor de ruimte niet, omdat dit is als het menselijke gewaad dat een verrotting ondergaat en zien wij aanstonds wettelijk verklaard.
Natuurlijk, dit heeft weer betekenis voor de harmonische wetten, immers, indien de Maan als orgaan ineens zou oplossen, stortte dit geheel in.”
„En dat wil zeggen, meester Zelanus?”
„Dat de mens deze zelfde wetten te beleven krijgt.”
„En voert ons, meester André-Dectar?”
„Tot de crematie terug, mijn meester, waarvan wij thans vaststellen, hoe verkeerd dat is, hoe afbrekend en óngeestelijk berekend dat gebeuren het menselijke harmonische oplossen bespoedigt en daardoor verminkt.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De dood dus voor het menselijke organisme op aarde is als „wet” één gebeuren, doch doordat een planeet ruimtelijke bewustwording te beleven heeft gekregen, lost zij op volgens de universele wetmatigheid en moeten wij aanvaarden.
Maar het sterven en het terugkeren is één wet, één gebeuren.
Nóg zullen wij zien, dat de Maan als lichaam en moeder ook deze krachten voor haar verdergaan zal opzuigen en stellen wij ruimtelijk vast, dat de „crematie” als uitgevonden technische hulp ruimtelijke afbraak is voor de volgende wetten, die het organisme door de wedergeboorte in handen krijgt en eerst dán zal beleven en ondergaan.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De crematie is snel gebeurd, maar hierdoor heeft de ziel niet de nodige tijd om haar geestelijke energie als aura’s uit haar stoffelijke lichaam op een harmonische wijze terug te halen:
Maar de geleerde nú kent de maan niet.
Kent de maan niet; hoort u dit?
Ze hebben de kijkers, ze kunnen zien dat het een dood lichaam is, maar dat lichaam begrijpt men niet.
Men begrijpt het lijk mens, en dier, ook niet.
Wat gebeurt er met het lijk, als het lijk daar ligt?
Leeft het nog?
Heeft het nog betekenis?
Men weet het niet.
Men laat zich cremeren, wat ontzagwekkend verkeerd is, omdat u aura’s nodig hebt aan Gene Zijde, die u uit dat lijk neemt.
Dat weet de wetenschap niet.
Men zegt: het is hygiënisch, het is machtig mooi, het is zo gebeurd.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
De maan zal oplossen tot een waas, zoals zij was voordat zij aan haar verstoffelijking begon:
Deze planeet lost op en zal zover komen, dat mensen op aarde dit in hun tijd zullen beleven.
Maar wanneer dit reeds duizenden jaren is geschied en deze planeet tot de onzichtbare energie is teruggekeerd, zullen zij dit lichaam nog van de aarde af kunnen waarnemen.
Wat zij dan zien, is het evenbeeld van dát, wat het eens was, doch een zwak verschijnsel.
Toch leeft daar voor hun ogen die zelfde planeet, maar een gordijn van mist, een dicht waas hangt voor dat hemellichaam, hetgeen in werkelijkheid evenwel het eerste en het laatste verschijnsel is, dat je in het openbaringsproces hebt beleefd.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
En uiteindelijk lost ook dit waas op:
„Langzaam lost ook dat op, doch het oplossen van dát, wat eens was, duurt nog miljoenen jaren.
Dan ziet men op het allerlaatste ogenblik door die dichte sluier heen en lost ook dat waas op.
Dan verdwijnt deze planeet voor hun ogen, langzaam maar zeker zinkt zij in het niet terug, wat de onzichtbare energie is.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Dan heeft de maan haar zeven tijdperken beleefd:
Ook de maan heeft zeven tijdperken te beleven.
Die tijdperken hebben wij voor de Almoeder gekend.
Lezingen Deel 2, 1951
Er zullen nog mensen op aarde leven wanneer de maan volledig is opgelost:
Dus wanneer de maan ...
Die lost langzaamaan op.
Maar daarna vult zich het bewustzijn, een ruimte; krijgt nieuw leven, dat is er reeds, vúlt zich alleen maar.
De maan neemt iets in.
En nu lost dat lichaam langzaamaan op, duurt miljoenen jaren, miljoenen jaren, en dan is die ruimte gevuld.
Maar er zullen nog mensen op aarde leven – hoort u dit? – die de maan dan niet meer zien.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Vele ruimtelijke lichamen zijn al opgelost, en straks gebeurt dat ook met onze aarde en alles wat tot de derde kosmische levensgraad behoort:
Duizenden kleinere en grotere lichamen zijn reeds tot het Al teruggekeerd.
Dit gaat door, dit moet en zal geschieden.
Het beeld, dat men op aarde van het heelal ziet, de sterren en planeten die men op aarde kent, al die lichamen zullen oplossen, omdat zij tot de derde graad behoren.
Alleen die lichamen, sterren en planeten dus, die tot de hoogste graad behoren, zullen een plaats blijven innemen.
Maar alles wat daaronder leeft, lost op.”
Het Ontstaan van het Heelal, 1939