Kosmische splitsing -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘kosmische splitsing’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘kosmische splitsing’.

Verdeling in myriaden deeltjes

Toen de nevelen tot hun zevende graad van verdichting waren gekomen, kwam er een grote spanning in hun lichtende uitstraling:
Nu gaat dat universum ...
Dat ging dóór, die nevelen, telkens verduisteringen, telkens verduisteringen en weer licht en weer lichter en in de zevende graad komt die spanning en die machtige, lichtende uitstraling in die onmetelijkheid, ziet u?
Nu is die onmetelijkheid één licht en dat was nu God als vaderschap, God als licht!
Lezingen Deel 2, 1951
De meesters lieten Jozef Rulof (André) in de tempel der ziel voelen en zien hoe de Alziel zich splitste:
André voelde, dat thans het ogenblik was gekomen.
Het gouden licht werd zó krachtig, dat het universum in een vuurbol veranderde.
Dit was reeds enige malen geschied, doch thans was de uiterste graad bereikt.
In dit licht kwam nu leven en dat leven trilde in het heelal voort; hij voelde wat zou geschieden.
Plotseling voer een ontzaglijke stroom door hem heen.
Hij zag, dat het universum vaneen scheurde en dat was het wat hij reeds geruime tijd had verwacht.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Het geestelijke lichaam van de Alziel dat tot dan toe ‘één’ was gebleven, verdeelde zich, zoals nu nog op aarde een wolk uiteenvloeit:
Dit scheurt vaneen, deze ruimte splitste zich in myriaden vonken.
En na deze gebeurtenis ... het vloeide zo uit elkaar, zoals de wolk in de ruimte nu nog uiteenvloeit en zich mengt.
Wanneer de zon, wanneer het klimaat, wanneer het timbre, wanneer de krachten van de kosmos milder worden en de spanning ontlaadt, dan krijgt u het losscheuren van een wolk.
Dan krijgt u opnieuw een compacte zelfstandigheid, waarin geen trilling, geen scheuring meer aanwezig is, die spanning is ontladen.
Lezingen Deel 1, 1950
Meester Alcar staat samen met André en meester Zelanus stil bij de splitsing:
Maar wat wil dit zeggen, André?”
„Dat wij, wat ik nu voel en zie, dat moeten beleven als de Goddelijke vonk en wil betekenen, dat élke vonk tóch álles bezit, wat wij door deze openbaringen mochten zien.”
„Ook juist en zegt, dat al het leven als vonk van God tóch Goddelijke afstemming bezit, maar dat dit dóór de Goddelijke splitsing tot stand is gekomen.
En toen, meester Zelanus?”
„Scheurde deze ruimte vaneen en splitste God zich in myriaden deeltjes, op dat ogenblik kreeg élke vonk van God de eigen zelfstandigheid.
Ik zie dat wonder voor mij, mijn meester.
God heeft zich gesplitst, zoals dat ook door de „Albron” is gebeurd.
Wij zien thans, dat hierdoor het universum moet verduisteren.
Uit dit gouden licht ontstaan er dus andere werelden, die vonken zijn van God, maar dé Godsvonk ís!
Met ál de karaktereigenschappen ván God, omdat ook de „Albron” zichzelf gaf.
En die Moeder hebben wij leren kennen.”
„Zo zou het geschieden, mijn broeders.
Dat stadium zien wij thans.
Dit is dus de macrokosmos en die machtige ruimte heeft zich gesplitst, omdat het leven moet evolueren.
Dit is God als vonken gezien.
Gij kunt u ook nu niet vergissen, omdat wij die vonken straks als stoffelijke lichamen terugzien en begint het stoffelijke macrokosmische en microkosmische bestaan.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De splitsing vond plaats na zeven tijdperken van uitdijing en verdichting:
Stel thans vast, dat de „Almoeder” zeven tijden nodig heeft gehad om zichzelf te baren.
Dat is de „God” van al het leven geworden.
Toen is het Universum vaneengescheurd.
Weer komt er duisternis, omdat biljoenen vonken door die splitsing de duisternis hadden te aanvaarden.
In deze ruimte was er weer duisternis, maar door de schepping tot stand gekomen.
Dat is te vergelijken met het zaadje dat men op Aarde in de grond stopt.
Het is zichtbaar en verdwijnt, maar het splitst zich opnieuw en zie, nieuw leven is er geboren.
Dat wil dus zeggen, dat door deze splitsing nieuw leven tevoorschijn zóú treden, want achter dit alles leeft de „Almoeder”.
De Aarde nu, als stof is voor ál het leven de „Albron”, als moeder stuwt zij en bezielt zij haar leven, doch ook nu zien wij zeven tijdperken terug, voordat dit zaadje zichzelf heeft verstoffelijkt.
Die wetten worden door de mens, het dier, bloem en plant, water en levensadem beleefd, maar door de ruimte kregen al die levensgraden de eigen bewustwording.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Het splitsen is een universeel proces waardoor nieuw leven geboren kan worden.
Meester Zelanus zegt dat dit zowel voor de Alziel geldt, als voor de mens op aarde:
Uit het niets, uit die duisternis zijn omwentelingen ontstaan, zijn verdichtingen gekomen.
We hebben de nevelen gezien en die onmetelijkheid hier die heeft zich gevuld en nu kwam er splitsing, een volgend stadium.
Daar bleven we stilstaan, wij hebben dat ogenblik verlaten en toen gingen wij kijken op aarde wat wij daarvan hadden.
We hebben de splitsing, de mens splitst zich nog.
Indien gij u niet splitst, kan er geen nieuw leven geboren worden.
Heel de natuur, alles in de natuur, dier en mens hebben die splitsingen nog, het verdelen van zichzelf, het geven van zichzelf.
Er wordt nieuw leven geboren.
Lezingen Deel 1, 1950

Verzelfstandiging van basiskrachten

Na de splitsing van het lichtende geestelijke gewaad ontstond er opnieuw duisternis:
Wat gebeurt er nu, wees nu eens menselijk en eenvoudig, wat gebeurt er nu wanneer we van dit licht hier waarin ik sta miljoenen vonken afnemen?
Wat gebeurt er dan?
Dan gaan we terug naar de duisternis.
Dit is de Albron, dit is God als licht en nu splitst dit licht zich, dat scheurt, dat vloeit zo uit elkaar omdat het een oneindigheid heeft beleefd.
Omdat dit het uiteindelijke stadium is om vanuit het moederschap tot het vaderschap voor God – ziet u – voor God te komen.
Omdat dit het uiteindelijke manifesteren is voor God als geest, dit is de goddelijke geest.
Lezingen Deel 1, 1950
Ook als je het licht van een kaars miljoenvoudig zou verdelen, verduistert het licht:
Wat gebeurt er als u het licht verdeelt?
Wat houdt u over, als u het kaarslicht miljoenvoudig verdeelt?
Het licht verduistert!
Maar er zijn vonken van licht ontstaan.
In uw kleine ruimte niet meer waar te nemen.
Ook voor het Goddelijke Heelal geschiedde dit verdelen van het Goddelijke levenslicht en kwam er duisternis.
Maskers en Mensen, 1948
Door de splitsing ontstonden miljoenen vonken als verdichte geestelijke energie:
Miljoenen vonken zijn er ontstaan op kosmische, macrokosmische afstemming.
Het planetenstelsel zal hierdoor geboren worden.
Maskers en Mensen, 1948
De splitsing zorgde voor een verzelfstandiging van de basiskrachten van de ziel: enerzijds uitdijing, baring of moederschap, en anderzijds verdichting, schepping of vaderschap:
‘De ruimte scheurt nu vaneen, wij zien dat kleed strak worden’, ik heb u dat vroeger reeds verklaard, ‘er komt een ontzagwekkende spanning, het wordt elastisch en toch uiteindelijk scheurt deze ruimte vanéén en komt er weer duisternis.
Waarom?
Omdat ik, omdat wij, omdat God zich ging verdelen – dat is God, dat is de Almoeder – het vaderschap scheurt zich los, maakt zich nu vrij voor het moederschap.
Dit verscheuren, dit loskomen van het vader- en het moederschap is thans reeds de zelfstandigheid als God voor dit vaderschap, dat wij vroeger, zo-even nog bij elkaar zagen in één wereld, scheurt nu uit elkaar en worden twee verschillende werelden, twee verschillende wetten.
Twee vonken op macrokosmische afstemming zijn er nu ontstaan en is niets anders dan: de scheppende kracht als God splitste zich om te baren.
En nu zien wij God als moeder tot de duisternis terugkeren, want dit licht lost op.
Want elk vonkje bezit nu licht, bezit nu leven, bezit een persoonlijkheid, is vader en moeder.
Maar in dit alles leeft de zelfstandigheid, God als licht daarachter, en hier als een astrale levensbron, die zich nu gaat verdichten.’
En hier zal ik aanstonds even bij stil blijven staan, want eerst nú staan wij, komen wij voor de menselijke mogelijkheden op macrokosmische afstemming en leert gij uzelf begrijpen en kennen.
‘Deze ruimte scheurde vanéén.
Dit vanéén scheuren wil dus betekenen’, zegt meester Alcar, ‘dat God zich afscheidt, losmaakt als scheppende kracht en als barend principe.
Het moederschap evolueert.
Het vaderschap was in het moederschap één.
Nu krijgt vaderschap de zelfstandigheid om te baren en te scheppen, en ook het moederschap.
Lezingen Deel 3, 1952

Inzuiging

De twee basiskrachten zuigen elk de verdichte geestelijke energie op naar hun eigen centrale punt:
En nu zien wij dat die aura, dat plasma zich verzamelt en als het ware opzuigt in één bron, dat trekt zich tezamen.
En nu krijgen wij ...
En dat tezamentrekken manifesteert zich doordat die kracht daar als moeder en die ruimte hier als vader (zich) manifesteert en de zelfstandigheid als moeder aanvaardt.
We zien nu, we beleven – dat hebben wij te aanvaarden – dat er in de ruimte, in deze onmetelijkheid niets anders is dan vader- en moederschap.
Lezingen Deel 1, 1950
De eerste basiskracht vormde de eerste planeet, die in het menselijke woordenboek ‘maan’ heet.
De tweede basiskracht vormde op dat moment één zon, de zon die later ons zonnestelsel zou verlichten.
Het tezamentrekken kan vergeleken worden met een tyfoon of tornado:
Meester Zelanus heeft toen verklaard: het moederschap trok zich tezamen en dat werd de maan; en het vaderschap, dus de lichtende kracht van de kosmos, die trok zich tezamen en werd maar één zon.
Later kwamen de andere zonnen.
Maar in het begin van de schepping was het één zon.
Dus die hele ruimte die verdichtte zich tot een kleine climax, zo breed en zo groot als de zon is.
Voelt u dat?
En datzelfde gevoel en afstemming aan kracht zit nou in zo’n tyfoon.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Door de inzuigende kracht van de maan en door het licht van de zon, evolueert de maan tot een verdichte astrale macrokosmische bol:
Het is machtig wanneer we straks, wanneer dat universum verdicht is ...
Ik kan natuurlijk die sprong niet maken nu.
Ik moet even ... we moeten vanmorgen de maan afsluiten.
Dat leven gaat beginnen.
Laten we het overzicht nemen van de kosmos – ik raak reeds die verstoffelijking voor uw eigen tijd aan – en dan krijgen wij te zien dat de maan waarlijk aan het embryonale leven kon beginnen.
Maar voordat zij, voordat zij, deze moeder, kon beginnen, tastte zij die ruimten af, zoog zij al dat leven in deze ruimte, naarmate zijzelf aan ruimte bezit – ruimte is nu bewustwording, bewustzijn, bezieling – trekt dit lichaam als moederschap, trekt in deze hele omgeving, trekt al die vonken in zich op.
En nu krijgen we hier een leegte te zien, een zelfstandigheid.
En zegt de meester: ‘Zie, de moeder maakt zich gereed.’
Het vaderschap is daar, u krijgt nu hier leegte te zien.
Maar daar héél ginds, dáár – wij leven in de onmetelijkheid van dit organisme – daar heel in de verte zijn ook van deze lichamen die dus door de goddelijke splitsing een zelfstandigheid kregen.
Het zijn myriaden vonken!
Maar het algehele – voelt u? – die ruimte splits ik dus tussen vader- en moederschap.
Die kosmos scheurde vaneen; de overheersende kracht trok die kleine celletjes in zich op – duidelijk?
Dus we zien hier – en dat is de maan.
De maan trekt zich nu terug.
Het maanlichaam als astraal lichaam vertegenwoordigde dus een ontzagwekkende ruimte, maar komt terug tot zelfstandigheid, tot een eigen ruimte.
En zien we dat die astrale macrokosmische bol, als Eerste Kosmische Graad voor het moederschap, zich inzuigt, inkrimpt, verdicht.
Door die verdichtingen – voelt u, eerst ijl in die ruimte, dit is alweer een nieuw stadium – zuigt de maan zich in, alleen door die warmte.
Lezingen Deel 1, 1950
Beide basiskrachten zuigen hun eigen substantie op:
Wat u nu aanvaarden moet, is dat dit moederschap de eigen substantie in zich opneemt.
En dit opnemen heeft reeds miljoenen jaren, volgens deze tijd en uw berekening, geduurd voordat de maan als moeder voor deze ruimte kon beginnen.
We zien nu in de ruimte niets anders dan daar is een ...
Ook het vaderschap trekt zich en bouwt zich naar die zelfstandigheid; een bloem komt uit de grond en vertegenwoordigt haar zelfstandigheid, een vrucht, het dier – voelt u? – het dijt uit.
Dat was voor dit stadium alleen het afscheiden van het goddelijke vader- en moederschap!
Lezingen Deel 1, 1950
Wie kent nu zon en maan als eerste macrokosmische lichamen voor vaderschap en moederschap?
Het beeld, mijn meester, dat ik dus waarneem, is, dat dit leven vanuit de oerbron het leven en de eigen zelfstandigheid kreeg.’
Voelt u dit?
‘U ziet nu – ik ben daarmee verbonden – dat de zon reeds sterker wordt.’
De zon is komende, het vaderschap voor de ruimte gaat zich verstoffelijken en dijt uit.
‘Hierdoor komt het moederschap tot ontwaking en dat is de maan.’
Er was in die tijd alleen slechts vaderschap en moederschap.
Er waren slechts twee lichamen in de ruimte, twee gevoelens, twee denkkrachten bezig en dat was alleen vader- en moederschap; het is de maan en de zon.
Maar wie kent nu de zon en de maan als deze levens?
Lezingen Deel 3, 1952