Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘het Al’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘het Al’.
Kosmologie
Op een contactavond krijgt Jozef Rulof een vraag over het Al:
Vraag van de heer Leo Joost: „Is het „Goddelijk Al” voor ons, als „Ziel” het einde?”
Antwoord van Jozef Rulof: „Ja ... en dat einde is dan de goddelijke Bron, die het „Al” is voor de mens!
Dit einde is dus oneindige werking en is evolutie!
Daar begint dan uw goddelijk-menselijk leven, want u blijft mens.”
Leo Joost vraagt nu: „En u was daar, heb ik u eens horen zeggen?”
Jozef zegt: „Ja, voor uw leven ongelooflijk, en ook voor de mens van deze wereld, maar ik ben daar driemaal geweest voor de boeken over de Kosmologie, mijnheer, en ik kan u dus het „Goddelijk Al”, voor uw leven en uw persoonlijkheid als mens, verklaren.
Tijdens de laatste maanden van de oorlog ’40-’45 hebben wij die reizen gemaakt.
Vijf boeken van de kosmologie liggen er gereed.
Als wij centjes bezitten, komen ze tot de geboorte en dan zult gij uw „Al” leren kennen.
Op aarde, dus hier en wáár de mens ook leeft, is hij bezig, om zichzelf weer tot het „Al” terug te voeren.
U bent dus op weg.
En dat „Al” krijgt u in handen door het vader- en het moederschap, uw reïncarnaties.”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
De hoogste meesters in het Al spraken tot Jozef Rulof, meester Zelanus en meester Alcar, toen die hun reizen voor de kosmologie maakten:
„Hoort gij ons?
Wij, die het Goddelijke „AL” hebben bereikt, komen thans tot u, om uw levens tot de Goddelijke ontwaking te voeren.
Wij, die nu het Goddelijke Bewuste „AL” vertegenwoordigen, leefden eens op Aarde, wij hebben een ruimtelijke kringloop volbracht en zijn nóg Mens, maar wij vertegenwoordigen God in alles.
We leven in de nabijheid van Christus.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Onder leiding van de hoogste meesters in het Al maken Jozef Rulof (André) en zijn meesters de kosmische reizen van de Albron naar het Al:
Nu gebeurde er een machtig ogenblik.
Toen wij vrijkwamen dus van de stoffelijke kosmos, de astrale wereld, dat is de astrale wereld, de zeven graden voor de Albron hadden betreden, toen kwam er een stem uit deze ruimte en die zei ...
Uit het Al spreekt men nu tot ons.
De mens ...
Was er geen Al, was er geen goddelijk bewustzijn, had de mens van de aarde het Al niet bereikt, (dan) hadden we nimmer deze stem kunnen horen.
En nu kunt u wel zeggen: ‘Dat kunt u zich wel inbeelden’, maar hier zal men de wijsheid geven.
En dat is meester Alcar zijn houvast, mijne en voor André.
Wij kunnen die wetten controleren en dan zien wij het immers.
Want van hieruit gaan wij terug naar het Al, het bewuste Al.
Straks gaan wij de reis maken vanuit deze bron, maar nu door de scheppingen heen tot in het Al, want het Al is nu bewoond.
Lezingen Deel 3, 1952
De reizen voor de kosmologie geven de mens op aarde een blik op zijn oneindigheid:
De meesters verklaarden ons de wetten omdat we die oneindigheid moeten leren kennen, of er was weer een dood punt.
Dus u krijgt de wijsheid volkomen goddelijk verklaard.
Maar wie zijn wij in het Al?
Ik kan het u wel verklaren.
Ik heb daar die mensen gezien, en dan zijn ze wind en regen.
Alles wat aan wetenschap bewustzijn kreeg, elementale verdichtingen, uitdijingswetten, hitte, koude, ziel, geest, leven, vader- en moederschap, bloem, natuur, dat werd allemaal oneindig diep, en had ziel, geest en een persoonlijkheid.
Wij zijn werking, wij zijn baring, wij zijn groei en bloei.
Dat blijven wij eeuwigdurend.
En als we dat bewustzijn niet hadden, loste ook dat ganse universum voor onze ogen op.
Maar een ander die is er, en wij zijn er nog niet.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Op weg naar het Al
Op de vierde kosmische levensgraad zijn er nog aardse vergelijkingen te maken, daarna is dat niet meer mogelijk:
Wij voelen nu, dat wij juist de Vierde Kosmische Levensgraad moeten beleven, zoals voor de vorige reis geschiedde, omdat de Vierde Kosmische Graad als universum reeds het „AL” voelen en denken in zich draagt en omdat wij hierna niet meer in staat zijn om aardse vergelijkingen te maken.
Nóg kunnen wij en zijn wij in staat om voor de menselijke „Ziel” vergelijkingen te maken, doch voor het verhoogde „AL” gevoelsleven is dat niet mogelijk, wij zijn dan nog alléén in staat om waar te nemen.
Daardoor weten wij, dat, wat wij straks voor de menselijke ziel en het leven in de Natuur te beleven krijgen, géén menselijk voelen meer bezit, doch waarvan de Goddelijke ijlheid toch tot ons bewustzijn spreken zal.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eenheid van zonnen en planeten in één stelsel blijft in de hogere kosmische levensgraden zoals dit beschreven is in de vierde kosmische levensgraad:
Dit is óns planetenstelsel en gij ziet, de planeten en Zonnen veranderen nu niet meer.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Het licht van de vijfde kosmische levensgraad is verwant met het licht uit de vijfde lichtsfeer:
Het licht van deze wereld bezit de afstemming uit de geestelijke vijfde sfeer van ons leven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Het beschrijven in aardse woorden wordt nu moeilijk:
Ons organisme kunt gij zien, doch het omschrijven, dat is niet meer mogelijk, doch daarvoor zonden wij u tot de eerste stadia terug.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Het licht van de zesde kosmische levensgraad weerspiegelt het licht van de zesde lichtsfeer:
Het licht dat gij waarneemt is zilverachtig, door een gouden glans overstraald, gij kent het, uit de zesde sfeer, uit uw geestelijke afstemming, doch dit is nog verstoffelijkte substantie.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Tot in de zesde graad zijn er nog stoffelijke lichamen:
Dat zijn nog steeds stoffelijke lichamen, door een geestelijke substantie opgebouwd.
Ziet u?
Tot de Zesde Kosmische Graad baart de moeder nog.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Op de zesde graad kent ons gevoel geen zwaartekracht meer:
En wanneer we dan de zesde hebben beleefd en ons gewaad mooier en mooier wordt, de sandaaltjes goddelijk licht zijn, hebben we geen zwaartekracht meer.
Ons gevoelsleven heeft alles overwonnen, onze karaktertrekken zijn geestelijk bewust, opvangend.
Elk ding van ons, elk iets, elk weefsel, elke bloeddruk, die tot ons leven behoort, heeft goddelijk fundament ontvangen.
Heeft stuwing, heeft bezieling, heeft werking, heeft geen melaatsheid meer, heeft waarachtigheid, is gevoel, heeft de openbaring ondergaan om de volgende stap te maken.
Om de volgende stap te zetten die we zullen maken tussen leven en dood.
Leven en dood is slechts een stap; leven en dood ligt in onze linkerhand, rechts de liefde, de bewustwording.
Om vanuit het stoffelijke leven daar het innerlijke, geestelijke te betreden, is slechts één gedachte: ik wíl, ik bén, ik gá.
Om van daaruit het nieuwe leven te krijgen om het goddelijke Al te betreden, dat zijn nu slechts stappen.
Dat zijn gevoelens, dat is het verdergaan, het zweven, het weten, het gezang, het gebed, de meditatie!
Lezingen Deel 1, 1950
De zevende kosmische levensgraad
De moederplaneet leeft in het midden van de zevende kosmische levensgraad:
Wij zien thans, dat de Moederplaneet in het midden van deze ruimte leeft en ook hierin haar taak vervult.
Dat is de „Albron” als stoffelijk, doch Goddelijk bewustzijn.
Het moederschap van het Goddelijke „AL” zegt het tot ons leven, voelen en denken en wij hebben dat te aanvaarden.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
De planeet is een ontzagwekkend lichaam:
En ook dat is nu een Planeet, een ontzagwekkend lichaam, dat ál de ruimten in zich opgenomen heeft, die door de verdichtingswetten aan het eigen leven konden beginnen.
De mens draagt dit alles, vertegenwoordigt al dit leven, als „Mens”, als Goddelijke zélfstandigheid!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De ziel die hier aankomt beleeft een ontzagwekkende stilte:
Er overviel hen een stilte, een ontzagwekkende stilte en het licht rondom was goudachtig, er waren bloemen en planten.
Ze leefden op een planeet en het was zacht, er was geen hardheid, niets stoorde deze levens.
Ze hebben het Al bereikt.
Lezingen Deel 2, 1951
De ruimte is als lichtgevend plasma.
Door een gouden glans overstraalt het zichzelf, dit bewuste leven van God.
En dat alléén door het vader- en moederschap.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
In het Al zijn de tweelingzielen als één leven:
En dan gaat u in het Al over, en dan is moeder en vader, man en vrouw, zijn één leven, twee mensen.
Daarom, spreken wij – en dat is geen spreken, dat zijn wetten – krijgt de mens zijn eigen gevoel naast zich.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Alleen als tweelingzielen kan men het bewustzijn van het Al dragen:
Maar een graad van bewustzijn komt naast de ander te staan, en dat is man en vrouw, God.
Alleen kunt u dat niet aan.
Alleen kunt u dat niet beleven.
Alleen kunt u dat niet dragen.
Daarvoor is de moeder.
Daarvoor is de vader.
Maar u hebt beiden één gevoel, één leven, één gedachte; twee bloemen van één kleur.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
En na die Zesde Kosmische Graad komen wij in het goddelijke Al.
Nu naderen wij onze goddelijke afstemming.
We lopen daar als mens, naast mij een Godin met een gelaat zo stralend, zo wondervol, zo rein ontzag.
Zo heerlijk, zo ongelooflijk schoon is nu de moeder, is nu het wezen dat mij toebehoort.
Een godheid wandelt naast mij en zegt: ‘Dit alles behoort mij, behoort ons toe.
Waar hebben wij geleefd?’
We betreden vanuit de Zesde Kosmische Graad de Zevende Kosmische Graad en staan nu als goddelijke Gevleugelden in het goddelijke Al.
Het gouden licht hier behoort ons toe.
We zijn ontwaakt, zoals de mens is ontwaakt aan Gene Zijde.
We kwamen vanuit een wereld die we hebben afgelegd, die we hebben overwonnen.
Nu staan wij in het goddelijke Al, we durven nog niet te kijken.
Aan de poorten, aan de eerste grens – wij betreden zeven grenzen, zeven diepten, zeven werelden – daar leggen wij ons neer, knielen neer en vouwen onze handen.
Gebeden zijn er niet, er is alleen denken en voelen.
Ik neem haar hand.
Wij denken, wij sluiten onze ogen en we zien, want ons bewustzijn ziet.
Innerlijk zien wij dit gouden licht dat alles is, dat alles in zich draagt, dat ook ons hart heeft opgebouwd, ons bewustzijn heeft gekristalliseerd, want anders konden wij dit niet verwerken, anders konden wij dit niet dragen.
Mijn God, mijn God, zijn wij Goden?
Dan openen wij de ogen en gaan beginnen om te verkennen.
Waarheen gaan we nu, links of rechts, achteruit of vooruit?
Wanneer we vooruit kijken straalt het gouden gewaad ons toe, wanneer we ons omdraaien is het gouden licht van de ruimte precies hetzelfde.
Het bewijst nu dat wat wij nu door honderd procent liefde overwonnen hebben, ineens verandert, dan lost het vorige in het nu op.
En het nu is het vorige, want we kunnen terugkijken tot ons denken en voelen op aarde.
Hier wachten wij, hier zijn wij gereed om te kunnen wandelen, om deze wereld in ons op te nemen.
Waarheen gaan wij, wat zullen we doen?
Neerzitten en bidden.
Voorzichtig trekken wij onszelf omhoog, houden de handen goed vast en maken in het goddelijke Al onze eerste menselijke, goddelijke wandeling.
We gaan met de bloemen spreken, vogelen komen tot ons.
Er zijn daar ook tempels en gebouwen.
Ja, nu is een tempel ruimtelijk, onmetelijk diep geworden; deze ganse wereld is één tempel.
We zien daar pilaren, we zien de fundamenten, we zien de torens.
We zien de gewaden, we zien de uitstraling.
Wat er uitstraalt is liefde, wat tot ons komt is gereinigde, geestelijke, goddelijke gelukzaligheid.
We gaan voelen ...
We gaan nu voelen dat wanneer wij de bewustwording willen bezitten voor dit goddelijke Al, wij nog zeven graden moeten betreden.
Hier leeft de mens in de goddelijke oneindigheid.
We zijn oneindig en toch kunnen we nog verder.
We gaan eerst wandelen, we gaan eerst denken.
We gaan eerst het leven bevoelen; we zijn man, we zijn vrouw.
We schrijven neer in deze ruimte – even maar, wanneer ik me kan instellen, dan flitst die ontzagwekkende bezieling tot mij en stuwt mij omhoog en ook haar – we willen neerschrijven: ‘Ik ben hier.’
En we zien: elke beweging die we maken krijgt vormelijke stof.
Wanneer ik mijn naam schrijf van de aarde, dan zíé ik die naam, het is het klankbord voor het goddelijke timbre, niets meer wat wij doen, alles heeft goddelijk gezag en afstemming en bestemming.
U kunt niets meer doen, of het heeft betekenis.
Elke gedachte, elke handeling staat onder goddelijk gezag, onder een goddelijke wil.
Ik ben vader en moeder geworden door goddelijke opleiding, door goddelijke meditaties.
Mijn goddelijke kern, die ik op de maan kreeg, heb ik vergoddelijkt.
We zijn Goden, als man en vrouw.
We zijn licht, we zijn leven, we zijn Zesde, Vijfde, Vierde, Derde Kosmische Graad.
Wij zijn maatschappij, wij zijn oerwoudinstinct, we gaan terug van de aarde, terug naar die ruimte, terug naar de planeten.
Wij gaan terug naar de maan, komen in het visstadium, zien ons weer terug, gaan terug tot daar waar het eerste embryonale leven begon.
Lezingen Deel 1, 1950
In het Al zijn er nog zeven overgangen te beleven:
Wij gaan immers naar eeuwigdurend dagbewustzijn en werking.
Dan is er toch op een hoger stadium geen nacht meer, geen slaap meer, want we zullen eeuwigdurend wakker zijn.
Maar niet alleen geestelijk, maar ook bewust in dagbewustzijn, dit, lichamelijk.
God is stof en God is geest en God is wedergeboorte.
Dus wij komen in een uiteindelijke toestand waarin we alles vertegenwoordigen, en dan kunnen we doordoen.
We krijgen een begin hier, maar we gaan zo weer terug.
Nu ga ik een sprong maken naar het Al en dan krijg je in het Al weer zeven overgangen voordat je waarlijk goddelijk als de Albron bent, zijt, als licht.
Als ik en u, gij gaat uit die ruimte vandaan, dan verduistert daarin iets, want ú bent weg, uw licht missen wij.
Zo is elk vonkje van God als mens, als dier – maar vooral van de mens – is levend licht, levend licht.
Als wij er niet meer zijn, verduistert de ruimte, en dan zeggen we: ‘O, meneer De Wit die is naar de aarde gegaan, hij komt straks terug.’
Bij wijze van spreken.
Dan gaan we hoger, zeven graden, totdat we werkelijk goddelijk bewustzijn bezitten.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
De zeven overgangen zijn ook te zien in de lichtsferen:
Want wanneer dit straks allemaal af is ... wij zijn in het bewuste Al, dan gaan we door en dan zult u zien – dat hebt u trouwens al beleefd door de lezingen die ik u gaf – dan gaan we door het Albewustzijn, zeven graden hoger en hoger, en eerst dáár bent u als de Albron is.
De eerste graad dus in het goddelijke Al is als de eerste sfeer in het leven aan Gene Zijde.
Dan gaan wij erdoor – hier leeft u nu, wij hebben die reis gemaakt – door de macrokosmos heen, dit is de macrokosmos, wij gaan dalen.
Maar nu zijn we in de Albron.
Lezingen Deel 3, 1952
In de zevende overgang komt men terug in de duisternis van voor de schepping:
Waar het mij om gaat – en dat is voor elk mens, voor elk dier, voor elke levenswet als graad – is het ogenblik dat die mensen het Al hadden te aanvaarden en verder konden gaan, dieper en hoger; er waren zeven graden te zien, hoger en hoger, ijler en ijler, in het goddelijke Al, en toen kwamen zij terug in de duisternis van voor de schepping.
Lezingen Deel 2, 1951
Dan is men terug in de Albron en de Almoeder:
En wij zien het „AL” veranderen, wij beleven, dat het „Gouden Licht” zal verduisteren.
Wat is dit?
Nu horen wij:
„Gá verder!
Gá tot de Aarde terug!
Thans zult gij uw Goddelijke Kringloop voleindigen, doch terugkeren tot het ogenblik, dat de „Almoeder” aan „HAAR” evolutie begon.
En dat zijn wij en is al het leven van haar zelfstandigheid!
Ziet gij, dat ons „Gouden Licht” reeds begint te verduisteren?
Gij keert nu terug tot de „Albron” voor ál het leven en van élke stoffelijke én geestelijke zelfstandigheid.
Gij keert terug tot uw eigen Evolutie!
En dat hebt gij en hebben wij te aanvaarden!
Wij volgen u!
Ook in het „AL” hebben wij zeven overgangen te beleven, totdat het licht oplost en zijn wij teruggekeerd tot de „Almoeder”, als levensbron, als de „ALmoeder” voor ál dit leven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Dan is er geen sprake meer van het mensbegrip zoals men dat op aarde heeft:
Ook dáár zien wij zeven overgangsstadia, voordat wij dat „AL” bewust in ons leven hebben opgenomen en eerst dán zijn wij mensen goddelijke goden.
Dán vertegenwoordigt de mens God?
Neen, God heeft zichzelf door het leven verstoffelijkt en dan is er van menszijn geen sprake meer!
En dat is ons uiteindelijke doel; wij leven daar eeuwigdurend verder!
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
De zevende kosmische levensgraad is voor de individuele ziel het bewuste Alstadium:
En nu komt dat voor het universum, het vader- en moederschap, en dan gaan we rechtdoor naar de Vierde Kosmische Graad, de Vijfde, de Zesde; en de Zevende Kosmische Graad is het goddelijke Alstadium, maar nu het bewuste goddelijke Alstadium.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
De ziel heeft dan een goddelijke persoonlijkheid:
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, als de mens zover geëvolueerd is dat hij in de oerbron terugkeert, lost dan de persoonlijkheid helemaal op?’
Nee.
Wanneer de mens ...
in het goddelijke Al, bedoelt u?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
... maar wanneer u daarin teruggekeerd zijt, in het Al, dan bent u goddelijk bewust.
Dus u hebt uw goddelijke persoonlijkheid.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Er komt geen einde meer, u bent licht, leven en liefde, u vertegenwoordigt de ruimten, alles, alles.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
En in het Al, daar blijft u die sferen, elke levenswet vertegenwoordigen, want u bént licht.
Als u er niet bent, dan verliezen we licht.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Christus
Werelden liggen in elkaar:
De werelden liggen ín elkaar, wáár de mens zich ook bevindt, dáár leeft het „AL” bewustzijn.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Wij leven nu al in het Al, maar dan menselijk bewust:
U leeft hier, kunt u dat aanvoelen?
Kunt u zich dit bedenken?
U leeft nú in het Al, maar als mens.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Elke ziel zal het Al bereiken, na de lange kosmische evolutie.
Die weg heeft ook Christus bewandeld:
Ook in het „AL” heeft de ziel als mens zeven levensruimten te beleven.
Dat zijn verschillende werelden, waarvan wij het hoogste als „Christus” zien en kennen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Christus heeft het Alstadium bereikt:
Christus is daar en met Hem miljoenen mensen, die hun ruimtelijke kringloop hebben volbracht en het „Alstadium” hebben bereikt.
Zo zullen ook wij eens die kringloop hebben volbracht.
Ook zij kwamen van de Maan en gingen verder, doch zij hebben hun aardse kringloop voor ál de goddelijke wetten moeten vergeestelijken en vergoddelijken!
En de wetten van „Albron” als vader- en moederschap hebt u ook.
Alles van die „Almoeder” leeft in uw leven en het is daarin, dat wij – door onze reïncarnaties – ontwaken.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950