God -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘God’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘God’.

Liefde in plaats van haat

In het Oude Testament voerden de Bijbelschrijvers een god van haat op:
In het Oude Testament wordt u een God beschreven, die haat kent, oorlog voert, Zijn eigen schepselen mismaakt, verguist, bezoedelt en verdelgt.
Kan dat, vragen velen?
Is het mogelijk, dat een God, die, naar het woord van Christus, een Vader van liefde heet, Zijn kinderen laat afslachten?
Maar terwijl zij deze wraakzuchtige God niet langer kunnen aanvaarden, prediken de kerken, dat de Heilige Schrift wét is en zij dwingen hun volgelingen volstrekt in de wrede Heerser van het Oude Testament te geloven.
Wie heeft nu gelijk?
Is God werkelijk zoals de Bijbelse schrijvers Hem schilderen?
Was Hij het inderdaad?
Was Hij het, Die deze volken ten oorlog voerde, hen strafte en dood en verderf onder hen bracht?
Of hebben zij het aan het rechte eind, die het onbestaanbaar achten, dat een God van Liefde zó grillig, wreed en wraakzuchtig handelt?
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Door de verdoemdheid en het laatste oordeel heeft de Bijbel heel veel mensen ziek van angst gemaakt:
Allemaal door de Bijbel.
De Bijbel die heeft toch minstens twintig miljoen zieken gemaakt.
Bijbelzieken.
Is het niet vreselijk?
En nu staan ze er nog, nu kun je ...
Hadden die mensen de verdoemdheid maar kwijt, waren die mensen het laatste oordeel maar kwijt.
Die God die daar ...
Als je die verhalen hoort, als je die verhalen leest ...
Dan loopt daar een profeet met een kale kop en dan schelden kinderen hem uit.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dat staat in het Oude Testament, dat was de profeet Elisa, die had een kaal hoofd en toen liepen de kinderen, die liepen hem achterna: ‘Kale kop, kale kop.’
En toen liet god een paar beren uit het bos halen en die verscheurden tweeëntwintig kinderen.’ (2 Koningen 2:23-25)
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
De Bijbelschrijvers hebben het verhaal van Noach opgeblazen tot een dramatisch beeld:
Het verhaal over Noach bijvoorbeeld, die met zijn kleine kudde overblijft, terwijl de rest van de mensheid omkomt, is een door de Bijbelschrijvers opgeblazen verhaal, waarvan de werkelijkheid anders is.
Zó zijn heel in het kort de feiten!
Er is voorzeker een zondvloed geweest, maar miljoenen mensen hadden er geen weet van.
Een derde van de Aarde is destijds ondergespoeld.
Slechts voor een deel van de werkelijkheid op de hoogte, hebben de Bijbelschrijvers toen een dramatisch beeld gegeven van een zondvloed, die door God ontketend zou zijn om de zondige mensheid voor het bedreven kwaad te straffen.
God had echter met het gehele gebeuren niets van doen.
Deze zondvloed was een gevolg van de ontwikkeling, die Moeder Aarde doormaakte.
Door deze natuurlijke wetten, natuurgebeurtenissen, werd de mens in die tijden vaak gedwongen naar andere, veiliger plaatsen te vertrekken.
Wel vonden hierbij mensen de dood, de mássa echter bleef in leven, als zovele andere natuurrampen aantonen.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Wat de Bijbelschrijvers over de dieren weten te vertellen is al evenmin waar.
Indien Noach een paar exemplaren van al de bestaande soorten in zijn ark had moeten meenemen, zou het ding met man en muis zijn vergaan.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De god van haat uit het Oude Testament is mensenwerk:
Voelt u, wanneer u de Bijbel leest en er maar één woord komt van een God die eigenlijk haat, dan bent u niet meer met God in verbinding.
Begrijpt u dat niet?
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe zegt u het?’
Wanneer u het Oude Testament beleeft, waar men niets anders dan haat en vernietiging in aanvaarden en beleven kan, dan bent u met geen Vader van liefde in verbinding, dat is mensenwerk.
Dat zijn menselijke gedachten.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Miljoenen mensen rillen voor die god van wraak:
In de eerste plaats leert u God anders zien.
Hij is niet die God van wraak en verdoemenis, voor wie miljoenen gelovige mensen rillen en beven, maar Hij is een Vader van Liefde.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Jozef Rulof vertelt op een contactavond aan een meneer uit de zaal dat een aantal mensen God zien als een man met een baard:
Maar ze bedoelen hiermee, meneer, een man met een baard, een god met een baard; die op zijn stoel zit, en waar die Petrus elke dag mee confereert, die daar zit en oordeelt en de mensen slaat.
Ja, die god van het Oude Testament.
Wij zeggen, en dat zeggen de meesters nu ook, die ploert heeft niets te betekenen.
Dat is nog veel erger.
Ik durf die god van het Oude Testament zo wel uit te kafferen voor vuile ploert.
En dat is hij ook.
Want die god verdoemt daar en maakt het ene leven maar kapot en het andere gaat hij zegenen.
Dat bestaat niet, mensen.
Die god heeft nooit bestaan.
Maar de Bijbelschrijvers hebben de God van al het leven niet gekend.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Christus sprak over God als een Vader van Liefde:
Christus, de Goddelijke Leraar en Profeet, vervult Zijn zending, Hij leert de mensen God zien als een Vader van Liefde, geeft hun regels mee, die hen tot een hoger en geestelijker bewustzijn kunnen voeren, en wijst hun de weg naar het Koninkrijk Gods.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Universele liefde wordt niet bereikt door het zwaard:
Zelfs gelovige mensen gaan nog met een gerust geweten de oorlog in.
Hun geestelijkheid is zichzelf nog niet bewust van Gods wetten.
Christus zei: „Wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard vergaan.”
Maar zij, die zeggen in Zijn woorden te geloven, negeren ze ...!
Het „Gij zult niet doden” wordt al evenmin door hen verstaan.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941

Christus in het Al

Toen de eerste zielen in het Al kwamen, bestond het woord ‘God’ nog niet:
En toen, op die morgen hier zei ik u, toen zij in het Al kwamen, waren weer en vanzelfsprekend de eerste gedachten: ‘Waar is nu God?’
Maar God kenden zij nog niet, ze hadden het woord nog niet eens kunnen vormen, dat woord bestond er niet eens.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen gaven de hoogste meesters uit het Al aan de meesters van de zevende lichtsfeer die bij de aarde behoort, het woord ‘God’ dat voor de mens op aarde al het leven zou omvatten:
Ook tussen het Al en de zevende sfeer kwam er verbinding tot stand.
En op een zeker ogenblik spraken die hoge meesters:
„Wij weten, hoever de ontwikkeling op de stoffelijke planeet gevorderd is.
In niets hebben wij het contact met de Aarde verloren.
Nu moet ge aan een belangrijke taak beginnen.
De mensheid heeft een geloof nodig.
Zij zal de Schepper van al het leven leren kennen.
Weet gij, hoe wij die Oppermacht noemen?
Luister goed, dit woord zegt u alles.
Wij zeggen u het woord.
God.
Hoort gij het?
Nogmaals komt het woord tot u.
God.
God is alles, wat wij hebben leren kennen en ons eigen mochten maken.
God is de Oppermacht.
Hij is onze Schepper.
Hij is onze Vader en Moeder.
Heb lief alles wat leeft en ge zult Hem leren kennen.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De meesters in de zevende lichtsfeer vroegen aan de eerste zielen in het Al of zij daar dan geen God als mens hadden ontmoet:
Maar de eerste mens in de zevende sfeer, die meesters die stelden vragen als kinderen van de aarde: ‘Hebt gij daar dan geen zichtbare werking als een mens zoals we zelf zijn, ontmoet?’
‘Neen.’
‘Maar hoe is de Almoeder dan, de Albron?
We zijn geest, we waren op aarde, we hebben die miljoenen levenswetten opgebouwd en overwonnen, hoe is dan de Almoeder?’
En dan zei de eerste Mentor tot de meesters uit de zevende sfeer: ‘Zie, waarin leeft gij hier?
Deze sfeer, deze hemel, deze ruimte is harmonie, is rechtvaardigheid, is licht, is geest, want ge zijt geest.
Gij zijt de ijle kracht die de stof beïnvloedt en voortstuwt, die de stoffelijke wetten heeft verdicht, door de elementale energie heeft kunnen opbouwen en uiteindelijk daarvan de ruimte heeft kunnen beleven.
Dat zijt gij ...
En waart ge altijd in harmonie? – dat hebt u beleefd, dat hebt u moeten aanvaarden –, kon ge verdergaan en kreeg u een nieuw leven, een nieuwe geboorte?
Ge weet nu dat alleen het moederschap het álles is waardoor gij dit ruimtelijk bewustzijn in u kon opnemen.
Dit universele goddelijke éénzijn voert u nu naar de mentale gebieden, naar de Vierde Kosmische Graad.
Er is daarin geen mens te zien vóór ons.
Toen wij kwamen in dat goddelijke bewuste ik, konden we kijken mijlen, mijlen, miljoenen jaren ver; er was géén mens.
De God dus die wij op de aarde hebben te verstoffelijken, dat is eigenlijk alleen maar: het leven.
Het leven.’
Lezingen Deel 2, 1951
En toen begonnen de meesters in het hiernamaals te denken hoe ze die God van liefde op aarde zouden brengen:
En nu, op dat ogenblik kregen de meesters – heb ik u verklaard – contact met de zesde, de vijfde, de vierde, de derde, de tweede, de eerste sfeer en begon men het aardse gevoelsleven af te tasten.
De God van liefde, die moesten zij ... de bron die alleen harmonie en rechtvaardigheid is, die moesten zij loslaten, want die onbewuste mens zou die Alvertegenwoordigheid niet kunnen begrijpen noch kunnen omvatten.
De moeilijkheid nu om de God, de ruimte, dit ontzag, deze rechtvaardigheid te omvatten in één woord zou toch moeten gebeuren.
De moeilijkheid ook weer om die onbewuste massa een kern te geven, zodat de mens zich vastgeklampt voelt aan het ruimtelijke ik, het éénzijn zou kunnen beleven met het hierna achter de kist, met duizenden levenswetten en levensgraden meer, maar vrij zou zijn van de Albron die liefde is.
De meesters sloten zich af en begonnen met de ruimtelijke meditatie.
Het was zeer zeker niet zo eenvoudig om die wilde, onbewuste massa tot een Albronnelijk voelen en denken te voeren.
Lezingen Deel 2, 1951
De meesters blijven ook in de boeken van Jozef Rulof het woord God gebruiken, omdat de Albron door de maatschappij nog niet gekend is:
En nu, indien u dit duidelijk is – heb ik u gezegd – en dat hebt u niet in handen, ook al bent u vader en moeder, gij maakt deel uit van die goddelijke persoonlijkheid en Zijn scheppingen.
Ik blijf natuurlijk het woord God en God vertegenwoordigen omdat de Albron nog niet gekend is.
De mens weet nog niet, de massa, de maatschappij, de mensheid, hoe dat beginstadium eigenlijk in elkaar is gezet.
Lezingen Deel 2, 1951
Om te komen tot een begrip van de Albron heeft men op aarde eerst een God nodig, als begin van de geestelijke ontwikkeling:
De allerhoogste meester, de Eerstbewuste, maakt zich gereed om een nieuwe geboorte te ontvangen, om de aarde het Goddelijke gezag te schenken, het ruimtelijke evangelie.
Dat wil zeggen: de wetten die openliggen om de kern, de liefde, de waarheid te kunnen peilen.
De mens op aarde heeft een God nodig.
De mens op aarde, het kind van Moeder Aarde heeft de goddelijke oerbron nodig.
De mens op aarde moet de goddelijke geboorte beleven, eerst dan heeft deze mensheid, hebben die miljoenen kinderen houvast en leert dat leven de Albron zien en te aanvaarden.
Lezingen Deel 1, 1950

Onze godsvonk

In het Al besefte Christus dat de Albron als Almoeder zich manifesteerde door hemzelf en al het andere leven:
En toen was de mens in het Al.
Hij zegt: ‘En waar is nu God?’
En God was niet te vinden, want God was licht, God was leven.
Maar, ziet u, de Almoeder manifesteerde zich dóór de mens, dóór het dier, dóór de natuur, dóór de bloemen, dóór de planten.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Daar beseft elke ziel dat er geen mensen op aarde leven, maar alleen goddelijk leven:
Er leven géén mensen en dieren op Aarde, geen bloemen en planten, dat alles is Goddelijk „Leven”.
Bedrieg een mens en gij bedriegt God!
Belieg uzelf en gij beliegt uw godheid!
Volg de duisternis en gij verduistert uw lichtende godheid, geef haat en gij smoort uw Goddelijke liefde.
Wat wilt ge nu, mens der aarde, beginnen?
Hebt ge nog meer vragen te stellen, dan zullen wij uw vragen door de Kosmologie van uw godheid beantwoorden!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Als godsvonk evolueren wij door het beleven van de goddelijke fundamenten ‘moederschap, vaderschap en reïncarnatie’:
Ik heb u mogen leren dat de drie goddelijke fundamenten, waarvan de mensheid heeft gemaakt: de God als Vader, de God als geest en God als zoon, niets anders is dan: vaderschap, moederschap, reïncarnatie.
Wedergeboren worden is voor het leven als mens, de vonk Gods, het kind, de evolutie, het nieuwe volgende bestaan (voor) dat leven.
Lezingen Deel 3, 1952
Dan komt de vraag welke woorden een ‘verklaring op zielsniveau’ kunnen vertolken:
Mijn zusters en broeders, God bless you.
God zegent u.
Dat kan alweer niet, ziet u.
Woorden.
God kan u niet zegenen.
U moet die godheid, die zegening tot de ontwaking brengen, en u bent zegen, u bent het altijd.
God zegent u, ziet u: woorden, woorden, woorden.
Maak nu van alles gevoel en geef alles, elk woord nu van uw ganse woordenboek, geestelijke, ruimtelijke realiteit.
Lezingen Deel 2, 1951
Ik vertel u kosmologie, kosmische stelsels, ik breng u tot de goddelijke kern in uzelf.
Lezingen Deel 2, 1951