Geesten op aarde -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘geesten op aarde’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘Geesten op aarde’.

Meer geesten dan mensen

Als Jozef Rulof op straat helderziend waarneemt, ziet hij meer geestelijke wezens dan aardse mensen:
Als ik in de stad ben, en ik kom onder mensen, dan ga ik me altijd innerlijk opstellen, zie ik meer geestelijke wezens dan mensen, op straat.
Ik denk: O, die zijn aan het wandelen.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Tijdens een uittreding verklaart de geestelijke leider Alcar aan André (Jozef Rulof) dat vele geesten hun geliefden helpen bij ziekte:
In een klein kamertje traden zij binnen.
André zag een magere, oude vrouw, die daar alleen lag, wachtend op haar einde.
„Waar dan ook, André, zich de mens bevindt, daar is geestelijke hulp.
Daar zijn geestelijke wezens om hun geliefden te helpen, wat je duidelijk wordt, doordat ik je al deze toestanden laat beleven.
Er is geen zieke of er zijn geestelijke wezens om hem heen, die zijn pijnen verzachten.
Er zijn meer wezens van onze zijde op aarde dan stoffelijke wezens.
Waar zich de mensen opsluiten, sluiten zich met hen op geestelijke wezens, waarop zij zich hebben afgestemd.
Waar zich de mens bevindt, zijn geestelijke wezens, hetgeen ik je op andere tochten na deze zal aantonen, wanneer wij het leven aan deze zijde zullen beleven.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar laat André zien dat er zowel lichtgeesten als duistere geesten aanwezig zijn:
André keek naar de plaats door zijn leider aangewezen en zag twee lichtende geesten, die naast het bed van de zieke stonden.
„Ziedaar nu, mijn zoon.”
André schrok geweldig.
Hij zag een oude geest in een donker waas gehuld.
Hij hoorde hem jammeren en schreeuwen, wat hij voordat Alcar hem er opmerkzaam op maakte niet had gehoord.
Woest was het wezen.
Het was verschrikkelijk voor hem dit te moeten zien.
„Wat betekent dit alles, Alcar?
Het valt die andere wezens aan.
Moeten zij niet beschermd worden?”
„Neen, zij voelen noch horen hem.
Ik zal je alles duidelijk maken.
Wij staan hier aan het ziekbed van hun moeder.
De beide wezens zijn reeds lang over en komen thans hun moeder halen.
De vader, die in een duistere sfeer leeft, is hierheen gebracht om hem van zijn aards leven te overtuigen.”
„Dit zijn dus verschillende geestelijke afstemmingen in de geest.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In de geest ziet men alleen waar de aandacht op gericht is.
De aandacht van deze kinderen is alleen gericht op het overgaan van hun moeder.
De aandacht van hun vader wordt door hogere geesten gericht op de kinderen en de moeder, om hem te laten beleven dat hij hen met zijn grofstoffelijk gevoel niet kan bereiken:
„De toestand van de vader zal ik je dadelijk verduidelijken.
Hij roept hen en vloekt, doch zij horen hem niet, wat betekent, dat zij in een hogere afstemming leven.
Zij weten niets van hem, omdat zij nog kinderen in de geest zijn en men het voor hen verborgen houdt.
Nu zijn zij met hun moeder verbonden en is hun concentratie op haar ingesteld, waardoor zij geen andere toestanden zullen opnemen.
Zij zouden zich dus met hun vader kunnen verbinden, maar zij zijn te teer voor zijn wrede krachten.
Eerst dan, wanneer hij een geestelijke sfeer binnentreedt, zullen zij elkander terugzien.
In deze toestand liggen dus drie verschillende afstemmingen.
Het zijn die van de moeder, die van haar kinderen en die van de vader.
En in alle afstemmingen liggen weer tussentoestanden, die ik je later zal duidelijk maken.
De vader is hierheen gebracht, om de overgang van zijn vrouw mee te maken, waardoor men zal bereiken, dat hij een ander leven zal beginnen.
Door het beleven van deze toestand zal hij zich ontwikkelen, daar het verlangen in hem wakker is geworden, omdat hij weet, dat ook zij zich aan deze zijde bevindt.
Is je dit duidelijk?
De vader is hierheen gebracht door gelukkige geesten, die zich voor dit werk bekwaamden.
Zij laten het hem beleven, zoals ik jou verschillende toestanden heb duidelijk gemaakt, door ze je op visionaire afstemming te tonen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De vader kan zijn kinderen niet bereiken, omdat die zich in een hogere geestelijke afstemming bevinden waarmee hij zich nog niet kan verbinden:
Bij het zien van zijn geliefde wil hij zich verbinden, wat echter voor hem niet mogelijk is.
Je hoorde, hoe ver hij nog van deze hoogte is verwijderd.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Omdat de moeder en haar kinderen eenzelfde mate van liefde voelen, zullen zij samenleven in één lichtsfeer:
Voel je, mijn zoon, de grote betekenis van dit alles?
De moeder zal bij haar kinderen zijn en in één sfeer leven, want ook zij bezit afstemming in de geest.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De vader is naar hier gebracht door lichtgeesten die door hun dienende taak zich geestelijk verder ontwikkelen:
Zie nu daar, André.”
„Wie zijn dat, Alcar?”
Hij zag twee geesten, in een geestelijk gewaad gekleed.
„Zij brachten hem hierheen.
Geestelijke helpers aan deze zijde.”
Zij zagen hem liefdevol aan, als begrepen zij, waarvoor hij hier aanwezig was.
„Liefdegeesten, André, die in de sfeer der aarde een taak volbrengen.
Zij zullen anderen de ogen openen en hun leren, hoe hoger geluk te verkrijgen is.”
„Weten zij wat ik hier doe, Alcar?”
„Ook dat weten zij, omdat zij je uitstraling zien en daardoor alles kunnen vaststellen.
Dan nog dit: Deze geesten zijn uit de vierde sfeer, waar niets dan licht en geluk hun bezit is.
Doch om in de sfeer der aarde te werken, zullen zij zich met die toestand verbinden, wat betekent, dat zij in dat leven overgaan.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Van alle geesten die op aarde vertoeven merkt de aardse mens over het algemeen weinig.
André ervaart ook tijdens een uittreding dat de mens het geestelijke lichaam van hem niet ziet of voelt.
Alcar spoort hem aan om te onderzoeken of de aardse mens hem kan waarnemen:
„Je ziet, André, dat niemand ons ziet of voelt.
Probeer het maar eens en geef deze bediende een duw; je zult door hem heen gaan en hij zal dit niet merken.
Een fijn besnaard mens zou het zeer zeker wel voelen, omdat hij op geestelijke aanraking is afgestemd.”
André gaf de bediende een duw, waardoor de man, naar hij dacht, zeker van de trap moest vallen.
Hij liep echter rustig door.
„Zie je wel, André?
Hij voelt niets.
Roep nu maar eens; hij zal je ook niet horen.”
André schreeuwde zo hard hij kon; de man hoorde niets.
„Zo is de mens in het algemeen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Het geeft de geest de mogelijkheid onzichtbaar te handelen:
Weet u hoe machtig mooi het is om de aarde te beleven onder al de volkeren, onzichtbaar?
U moet eens in uw straten kijken, als helderziende, dan moet u eens kijken hoeveel duizenden en duizenden astrale wezens door u heen wandelen.
Staan naast u.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950

Wat zien de geesten?

André kan als uitgetreden geest door de stoffelijke muren heen kijken:
Opeens staat hij weer naast zijn organisme.
Z’n innerlijke ogen kijken door de muren heen, daar ligt vader.
Jeus van Moeder Crisje Deel 1, 1950
Geestelijke ogen zien aardse muren niet als vast:
Muren zijn als wolken.
Jeus van Moeder Crisje Deel 1, 1950
Alcar maakt er André wel op attent dat ze nauwkeurig in de stof kunnen waarnemen, als ze zich daarop concentreren:
Alvorens te vertrekken, maakte Alcar hem nog attent op het grote schilderij, dat hij zelf had opgehangen en wees hem, dat de krammen begonnen te werken.
André zag ook dit duidelijk en was verbaasd, dat een mens in het leven na de dood, in de stof kon waarnemen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Geesten kunnen zelfs meer zien dan aardse mensen, omdat ze niet door de stof gehinderd worden.
Zo is het voor een geest mogelijk om in een gesloten brief te lezen.
De schrijver van het boek ‘De Kringloop der Ziel’ haalt een situatie aan waarin hij als geest getuige is van een gesprek op aarde tussen een man en een vrouw waarbij de man een brief wil lezen die een andere man aan de vrouw geschreven heeft:
Plotseling deed hij een stap naar haar toe en zei: „Mag ik die brief lezen?”
Zij doorboorde hem met haar blik, haalde minachtend haar schouders op en zei: „Wat zoudt ge daaraan hebben?
Niets.
Ge zoudt alleen uw goede gezondheid en humeur verliezen.”
Ik begreep onmiddellijk dat ik niet alles wist.
Was er een brief?
Had hij haar geschreven en eisen gesteld?
Waar was die brief?
Ik peilde haar gedachtengang en zo wist ik waar deze zich bevond.
Zij droeg dit schrijven bij zich, maar zij zei dat zij het had opgeborgen en het nu niet kon halen.
Voor mij was dit een leugen.
Nu las ik wat in de brief stond geschreven.
Wonderbaarlijk was het dit alles te kunnen.
Duidelijk zag ik ieder geschreven woord.
Ieder woord straalde licht uit.
Dit schrijven betekende haat.
Ik behoefde niet eens meer te lezen, ik wist reeds alles.
Het was een duidelijke eis.
Ik las: „Geef mij binnen vierentwintig uur gelegenheid u te spreken.”
De Kringloop der Ziel, 1938
Van de mensen op aarde ziet André niet alleen het stoffelijke lichaam, maar ook hun aura die licht uitstraalt of slechts een grijs waas is:
Vele huizen en gebouwen zweefden zij door.
In niets werden zij belemmerd en alles was voor André zichtbaar.
Hij zag de mensen, waarvan er velen licht uitstraalden.
Deze kon hij duidelijk waarnemen.
Om anderen zag hij een grijs waas en hij begreep wat het betekende.
Zij voelden geen liefde en leefden een aards leven.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar neemt André mee naar een vrouw van wie het lichaam mooier is dan haar uitstraling:
Wij zijn nu toeschouwers en worden zelf niet gezien.
Hier zullen wij blijven; althans voorlopig.
Neem alles goed in je op.
Wij zijn hier in een van de weelderig ingerichte vertrekken van een villa.
Kom, wij zullen eens zien, waar de bewoonster is; ik ken haar reeds lang.
Dit geval interesseert mij en nu wilde ik zien, of de toestand nog dezelfde is gebleven.
Ga gerust mee; voor ons behoeft men niet open te doen.
Wij komen ongevraagd, of men het goed vindt of niet en gaan naar boven; daar zal zij wel zijn.”
Het was druk in huis; vele bedienden, oude en jonge, liepen heen en weer.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Toch worden ze opgemerkt:
Vele kamers waren ze reeds doorgegaan en eindelijk bleef Alcar staan.
„Kijk, André, hier is de vrouw, die ik bezoeken wilde.”
André zag, dat zij zich in een slaapkamer bevonden.
Op een prachtig bed lag een nog jonge, zeer schone vrouw en naast haar lagen drie hondjes, die begonnen te brommen, terwijl een van hen naar Alcar keek.
„Zie je dat, André?
Het beestje ziet mij.
Vele dieren zijn helderziend en dit hondje heeft een fijnere intuïtie dan zijn meesteres.”
Alcar keerde zich nu van het bed af en het hondje zag hem niet meer.
Op het moment, dat het beestje hem gezien had, hoorde André de vrouw zeggen: „Stil, Mollie, stil, mijn schattekind.
Wat is er?
Kom hier!
Tegen wie brom je?
Wat zien je grote ogen?”
En het hondje was naar haar toe gekropen en likte haar de handen.
„Is zij niet mooi, André?”
Hij knikte bevestigend.
„Ja, zij is mooi, jongen.
Zij is bekend om haar schoonheid en doet niets anders, dan deze te laten bewonderen.
Zij voert niets anders uit en heeft slechts interesse voor zichzelf, haar honden, haar stand en haar moderne leven.
Zij is mooi, zeer zeker, maar dit schone schepsel bezit niets, dat maar enigszins met het geestelijke te maken heeft.
Er is niet de minste warmte in haar.
Zij speelt piano, maar ook haar spel is koud.
Nergens is maar een greintje gevoel in.
Zij is een arm, nietig grofstoffelijk wezen.
Voor haar dieren is zij lief en goed; dit denkt zij tenminste.
Daarover zal ik je aanstonds nog iets vertellen, dat verband houdt met het leven in de sferen.
Ons bezoek geldt evenwel hoofdzakelijk niet haar, maar haar moeder, die aan onze zijde leeft en haar nu wil beschermen en van de slechte weg af trachten te brengen.
Ik zie haar nog niet, maar zij zal wel spoedig komen, want zij probeert alles, om haar tot een ander leven te brengen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De vrouw leeft niet met de stof, maar zij wordt door de stof geleefd:
Deze jonge vrouw wil haar hondjes voor zich alleen hebben en niemand mag de onschuldige diertjes aanhalen.
Zij geeft meer voor hen uit, dan voor een van haar ondergeschikten, die het zwaarste werk voor haar moeten doen.
Alles uit eigenliefde, André.
Nooit waardeert zij de goede zorgen van haar personeel.
Het zou een zegen voor haar zijn, wanneer zij haar stoffelijk bezit verloor, want door al deze weelde gaat zij ten onder.
Zij leeft niet met de stof, doch zij wordt door de stof geleefd, zoals zovelen met haar, die nog op de aarde vertoeven.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Haar overleden moeder tracht haar eigen fouten te herstellen:
Het is haar veroorloofd, naar de aarde terug te keren en alles in het werk te stellen, om haar taak te volbrengen, haar dochter te bevrijden uit de toestand, waarin zij verkeert en waaraan zij, door haar wijze van opvoeden, zelf schuld heeft.
Door haar dochter in aanraking te brengen met alles, wat werelds en ijdel is, heeft zij haar bedorven.
Reeds geruime tijd tracht zij haar te beïnvloeden, om dit losbandige leven vaarwel te zeggen.
Maar je ziet, dat zij nog niet zo ver gekomen is.
En zij zal haar doel in de eerste tijd ook nog niet bereiken.
Je voelt zeker wel, hoe zwaar de taak is, welke zij, na de stoffelijke dood, op aarde moet vervullen; een taak, die zij zichzelf heeft opgelegd en die zij gaarne op zich nam, om de zonden goed te maken, welke zij in het aardse leven heeft bedreven.
Haar taak is een van de zwaarste, welke door een geest op aarde volbracht kunnen worden, want op alle manieren wordt de arme moeder tegengewerkt in haar streven, om haar kind te verlossen.
Overal volgt zij haar kind.
Waar de dochter is, daar zien wij ook haar moeder.
Soms wint zij terrein, maar dan verliest zij het weer bij grote stukken tegelijk.
Zij strijdt niet alleen tegen de onwil van haar kind, maar ook tegen de lagere geesten, die het haar vreselijk moeilijk maken.
Velen van ons trachten haar moed in te spreken en zeggen, dat zij volharden moet.
Dit doet zij dan ook, maar soms wordt het haar toch te zwaar en dan grijpen wij in en helpen haar, zonder dat zij ons zien kan.
Wij zijn onzichtbaar voor haar, omdat zij niet op ons is afgestemd.
Zo ontvangt ook zij dan weer hulp van hogere geesten, die deze taak op zich genomen hebben.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936

Duistere geesten op aarde

Meester Alcar spreekt tot duistere geesten op aarde, om André duidelijk te maken hoe zij voelen en handelen.
Hij drukt André op het hart om alleen telepathisch met elkaar te praten, zodat de duistere geesten hun gesprek niet kunnen volgen:
Zij waren nog maar even verwijderd, of André voelde, dat andere wezens om hen heen waren.
„Geesten, Alcar,” fluisterde hij zacht.
Als in een flits kwam tot hem: „Wat hebben wij zo-even afgesproken, André?
Wij maken gebruik van onze taal, de taal der gedachten.”
André begreep.
„Iedere gedachte, die wordt uitgesproken, horen zij en dan moeten wij terugkeren, omdat zij ons herkennen en ons zullen aanvallen.
Daardoor wordt ons werk bemoeilijkt.
Wees dus voorzichtig en weet je krachten te gebruiken.”
André had goed gevoeld, daar waren enige wezens, die op hen afkwamen.
Een zeer groot iemand, een vreselijk monster, sprak hen aan.
Achter hen waren er nog enigen, die een vijftal meters van hen vandaan bleven staan wachten.
„Zo,” zei hij en in dat woord lag alles, zijn bezit en zijn gehele persoonlijkheid.
Hij sprak hen aan als zijn gelijken.
„Waar gaat de reis naartoe?”
André wist zich geen raad en wist niet wat hij moest zeggen, terwijl de vraag tot hem was gericht.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar doet zich voor als een geest die nog maar pas gestorven is en niet weet hoe het leven in de sfeer der aarde verloopt:
Doch Alcar antwoordde voor hem: „Waar wij heengaan?
Ja, waar zullen wij heengaan, we weten het zelf niet.”
Ook de anderen kwamen bij hen; ook zij waren ongelukkigen, in een dierlijke toestand.
„Mijn vriend en ik,” begon Alcar, „zijn nog maar kort aan deze zijde.”
„Hoe ben je hier aangekomen?”
De vraag werd plotseling weer tot André gericht.
Hij wist voor de tweede maal geen raad, maar onder Alcars spreken door, ving hij diens gedachtentaal op en wist hij, dat hij niets moest zeggen en maar afwachten, hoe alles zou gaan.
„Wij zijn gevallen, verongelukt.
Ons beroep is schilder.”
„Aha,” bracht het wezen uit, „jullie zijn dus naar beneden gestort?”
„Ja, zo moet het gebeurd zijn.”
André vroeg zich af, of zij dan wisten dat zij op aarde waren gestorven.
Hoevelen wisten daar niets vanaf!
Weer kreeg hij innerlijk antwoord, dat zij reeds lang over waren en daarvan door anderen waren overtuigd.
Toch voerde Alcar met hem een gesprek, maar André voelde, dat hij zich op Alcar moest concentreren, dan ging alles vanzelf en bleven zij onkundig daarvan.
Hoe groot waren de krachten van een hoger afgestemd wezen.
Ze waren niet te peilen.
Geen van hen had van hun gesprek iets gevoeld, noch verstaan en hij begreep de betekenis van al deze gevoelstoestanden en hoe al die afstemmingen waren.
„Wie heeft je verteld dat je aan deze kant was?” vroeg de man weer aan Alcar.
„Dat hebben mensen ons duidelijk gemaakt, maar we weten niet wie zij zijn.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De duistere geesten zijn niet gediend met de pogingen van lichtgeesten om hun te overhalen hun duistere gevoelens los te laten.
Ze noemen de lichtgeesten ‘zwarten’:
„O, neen, maar wij weten het wel, het zijn natuurlijk zwarten geweest, niemand anders.
Wij kennen hun praatjes.
Ze zijn hier overal te vinden.”
„Ik weet niet wie zij waren,” zei Alcar hem, „maar zij gaven ons goede raad wat we zouden moeten doen om een ander leven te bereiken.”
„Hij is reeds ingepalmd,” liet het monster daarop volgen en begon vreselijk te grinniken.
„Wat bedoelt u daarmee?” vroeg Alcar hem.
Allen begonnen te lachen.
„U?
Zeg maar jij tegen mij, verstaan?”
André beefde, wat waren het ruwe, vreselijke schepsels.
„Die wilden je natuurlijk overhalen,” vervolgde hij, die het gesprek had gevoerd.
„Is je niet verteld, dat hier boven mensen leven?”
Alcar bevestigde, dat het zo was.
„Bij ons zijn ze zo vaak geweest, maar we hebben ze niet nodig.
Man, laat je niet inpalmen, het is vergif.”
Alcar zei hem, dat het goed was bedoeld, want door hen wisten zij, dat zij op aarde waren gestorven.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De duistere geesten kennen hun mogelijkheden op aarde, en weten hoe ze aan een borrel kunnen geraken:
Hij ging onmiddellijk verder: „Wat doe je nou?
Weet je dan niet, dat je ook hier van de aarde kunt profiteren?
Hier kun je nog meer beleven, zien, voelen en horen, dan in het leven daar.
Kom, ga maar mee, dan zul je eens zien hoe prachtig het hier is.
Heb je trek in een borrel?”
Wat zegt dat wezen daar, dacht André?
Een borrel?
Alcar zei tot hem: „Maar je houdt ons voor de gek!”
„Neen, het is de zuivere waarheid, ga maar mee, je zult het zien.
Je kunt hier drinken waar je zin in hebt, beleven wat je wilt.
Hier kun je alles; geen beter leven dan hier is er te vinden.
Ongevraagd kom je overal binnen, nergens worden we er uitgegooid.
We leven hier vrij, de mensen op aarde weten daarvan niets af, anders zouden ze vreemd opkijken.
Ze weten zich voor ons niet te verbergen, wij vinden hen toch wel.
Er zijn er, die een damp om zich heen hebben; die zijn voor ons niet te bereiken.
Alle anderen lopen vanzelf in onze vallen, omdat ze dit leven niet kennen.
Ja man, hier is het zo saai niet als jullie wel denken.
Ga maar mee, dat zal je de maan en sterren doen vergeten.
Het enigste wat wij niet hebben, dat is licht; steeds die diepe duisternis, altijd nacht.”
Een floers overviel het monster, het stond even te peinzen.
Maar het vervolgde onmiddellijk: „Vooruit kom, volg mij,” en trok hen aan de armen mee.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar strubbelt nog even tegen, maar de dierlijke gevoelsgraad laat zich niet weerhouden:
„Je weet toch,” vervolgde Alcar het gesprek, „dat er andere landen zijn dan deze?”
„Maar natuurlijk, als het tenminste zo is als de zwarten zeggen.
Weten doen we het niet, maar we hebben het al zo vaak gehoord.
Maar wat heb je daaraan?
Ik zou dit leven niet uit willen, ik heb het hier veel te goed.
Zo vrij in mijn doen en laten ben ik nog nooit geweest, waarom zou ik naar een ander land vertrekken?
Is het daar zo goed?
Weten doen ze het zelf niet.
Eerst zien en dan geloven, was mijns vaders spreekwoord!
Ik ben net als hij en doe niet anders.
Neen, man, straks zul je wel zien, waarom ik hier niet vandaan wil.
En als ik je één raad mag geven, zoek je dan een mens uit, die iedere dag zijn zelfde leven leeft, anders brandt het vanbinnen in je.”
„Wat bedoel je daarmee?” vroeg Alcar hem.
„Wat ik daarmee bedoel, dat zul je gauw genoeg zelf ondervinden.
Heb je dan geen dorst en al dat andere?”
„Maar ik begrijp je niet,” zei Alcar tot hem, „spreek eens wat duidelijker.”
De man keek Alcar met zijn bloeddoorlopen ogen aan en zweeg; deze geheimen waren de zijne, geen woord daarvan kwam over zijn lippen, het dier verraadde zich niet.
André had het gehele gesprek kunnen volgen; hij was en bleef met zijn leider verbonden.
Vreselijk, waar zou dat heengaan?
Hoe verdierlijkt waren deze mensen.
Vele astrale wezens zag hij voorbijgaan, die door de aardse mensen heenwandelden en het zeer gewoon vonden.
Op zijn andere tochten had hij dergelijke tonelen gezien, doch thans bevond hij zich in hun midden.
Uit allen straalde hartstocht en hun ogen waren met bloed doorlopen, zodat ze op wilde dieren geleken.
In een drukbevolkte straat traden zij een groot huis binnen.
Hij, die Alcar had toegesproken, zei tot hem: „Zie zo, nu krijgen wij tenminste weer een borrel en nog veel meer; hier zijn we aan ons adres.”
Ze stapten een café binnen.
Vreselijk, dacht hij, in de geest nog jenever?
Dachten die mensen aan geen ander leven?
Was dit hun geluk?
Droevig was alles; geen sprankje licht zou deze duisternis binnendringen.
Hij volgde Alcar op de voet.
Een innerlijke stem zei hem: „Je ziet, mijn zoon, dat het mogelijk is; zo aanstonds zal alles bewaarheid worden.
Toch zullen we niet aan hun hartstochten deelnemen.
Blijf bij mij en houd je concentratie op mij gericht.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
En dan aanschouwt André de verborgen geestelijke zijde van hartstocht en geweld op aarde:
Een vreselijke stank kwam hem tegemoet.
Met één blik zag hij, waar hij zich bevond.
Hier vertoefden geen rijken van de aarde.
Hij zag tevens wat het monster met die damp bedoelde, dat waren zij, die nog niet zo slecht waren; waardoor zij zich schijnbaar met hen niet konden verbinden.
Het café was druk bezet; overal zaten de aardse mensen bijeen.
Het was een hels lawaai, een geschreeuw en gekrijs, alsof wilden bijeen waren.
Hartstocht en geweld; de mens van de aarde met zijn vele genoegens en in het genot van een dierlijk vocht, dat hun zielen verbrandde.
Hier wist men niet van ophouden.
Vlammend vuur straalden zij uit; hun geestelijke glans was de weerkaatsing van de diepe duisternis.
Het trok hem door zijn gehele wezen, omdat zij allen aan demonen overgeleverd en in handen van dierlijke wezens waren.
Verschrikkelijk was het hier; grofstoffelijke mensen waren hier bijeen.
Ongure wezens zag hij en enkelen waren voor honderden jaren verloren.
Op de aardse mens zag hij astrale wezens hangen, die hun levenssappen uitzogen.
Zij hielden zich vastgeklampt en konden dit, omdat de mens het zelf wilde.
Onbewust was de mens verbonden.
Hoe duidelijk was thans voor hem het leven aan Gene Zijde, de betekenis van op aarde te moeten leven en wat men ervan moet maken.
Als in een open boek keek hij in hen.
De aardse mensen voelden niets van dit afgrijselijke leven; zij waanden zich alleen, maar toch had een ander wezen, een mens die eens in de stof leefde maar het stofkleed had afgelegd, zich met hen verbonden.
Zo kon de astrale mens zijn hartstochten botvieren.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Het beestmens werpt zich op zijn prooi:
„Die,” riep het beestmens dat in alles de leiding had, „is de mijne,” om zich onmiddellijk bovenop een mens te storten.
André rilde bij hetgeen hij waarnam.
Het dier wierp zich op de mens, hield zijn prooi, als een moeder haar kind, omstrengeld om hem zijn levenssappen uit te zuigen.
Het dierlijk genot stroomde zijn ziel binnen.
Krampachtig hield het zich verbonden, een walgelijke waarheid werd hem thans getoond.
Eén van ziel, één uitstraling, beiden waren één wezen.
Aura’s mengden zich, gevoelens gingen in elkaar over, één leven, een brok dierlijk leven werd beleefd.
De astrale geest had een zeer grote kracht; de mens zou zich niet spoedig van hem kunnen losmaken.
Deze was ten dode en verderf opgeschreven.
Verloren voor honderden jarenlang, om daarna een ander leven te beginnen.
Drank, niets dan vergif werd aangevoerd, doch hun dorst was niet te lessen; het brandde in hun zielen.
Hoelang zou het op deze wijze voortgaan?
Dit was geen genot meer, hier zag hij het dierlijke leven.
Het was verschrikkelijk.
De geest spoorde de stofmens aan, om nog meer te drinken.
André voelde hoe hij dit deed, zuiver kon hij zijn innerlijke toestand overnemen.
Het was zelfs zeer eenvoudig, een sterke wil zou de aardse mens moeten bezitten, wilde hij zich hiervan vrijmaken.
Het was onmogelijk, de astrale mens was de sterkste, zijn concentratie was moordend.
Als een vlijm drong die kracht in de mens; hij handelde daarnaar, dacht, dat hij het zelf was die bestelde, maar stond onder de invloed van een dierlijk wezen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Even aan André uitleggen hoe je een prooi bemachtigt:
Toen hij André, op enige afstand van hem vandaan, waarnam, liet het beest zijn prooi even los, door zijn gedachten op hem te vestigen en stond met één sprong naast hem.
André beefde geweldig, wat zou hij thans beleven?
„Durf je niet?
Of weet je niet wat je moet doen, dan zal ik het je leren.
Kom hier en wanneer het je niet bevalt wat zij drinken, dan leg je in hen je eigen wil en alles zal geschieden zoals je het zelf wilt.
Is het niet eenvoudig?
Vooruit jong, pak aan.
Hier moet je méédoen.
Wanneer je wilt, kun je alles bereiken.
Zie, die daar, met die damp om zich heen, is niet te bereiken.
Daar glij je van af, maar dan zoek je maar een ander, er zijn er genoeg.
Ga anders naar een vrouw, daar kom je gemakkelijker binnen, ze trekken je vanzelf in zich wanneer je haar eenmaal hebt bemachtigd.”
Welk een taal werd hier gesproken!
Hoe dacht men over de mens?
Wat was liefde voor hen, die zo diep waren gezonken?
Alcar stond in een hoek van de zaal, waarvandaan hij hem steunde.
Het beest vervolgde: „Als je iemand hebt gevonden, laat hem dan niet meer los en volg hem waar hij ook heen gaat.
Ga nu je gang maar.”
Weer ging hij zijn weg.
Een verschrikkelijke waarheid was André meegedeeld.
Door alles heen voelde hij zijn leider.
O, hoe beestachtig was het zich op de mens te storten, die zich van niets bewust was.
Hij keek naar Alcar, die hem liet voelen, dat zij verder zouden gaan.
Alcar liep dieper de zaal binnen en hij rilde van hetgeen hij waarnam.
Overal zag hij de astrale mens, allen hadden hun prooi gevonden, allen waren één.
Zo beleefden zij het aardse leven dat zij hadden verlaten.
Dit alles was mogelijk.
In de sfeer der aarde, daar, waar de mens zich bevond, daar leefde een ander leven, dat zich dit leven kon eigen maken, omdat de mens op aarde het zelf wilde.
Het was anders niet mogelijk.
Al deze toestanden hielden op te bestaan, wanneer de mens zichzelf zou overwinnen.
Zo diep, zo onmenselijk diep was het leven op aarde gezonken.
Dit was het gif des levens, het verbrandde hun zielen.
Zo werd hun duister leven opgevrolijkt.
Hoe was hun leven na de dood in vergelijking met hen, die in de hogere sferen leefden?
Hoe arm aan gevoel, aan licht, aan geluk en hoe ver nog verwijderd van de eerste bestaanssfeer in de geest.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André wordt aangevallen:
Plotseling hoorde hij een hels lawaai, dat het vorige overstemde.
Voor hij erop bedacht was geweest, had men hem beetgepakt en sleurde men hem de zaal uit.
„Alcar, Alcar!”
Innerlijk riep hij om zijn leider, maar hij zag hem niet en voelde, dat hij zou bezwijken.
Eensklaps voelde hij een geweldige kracht in zich komen.
Fel concentreerde hij zich op zijn afstemming en bemerkte, dat hij in hun handen oploste.
Gelukkig, dat was voorbij!
Hij had er genoeg van en het liefst ging hij terug naar zijn stoflichaam.
Verschrikkelijk was al deze ellende.
Op enige passen van hem verwijderd stond zijn leider.
Alcar glimlachte.
„Hoe ter wereld kwam dat zo ineens, Alcar?
Ik heb hen toch niets gedaan?
Ik werd plotseling overrompeld.”
„Je ziet, dat zij op al je handelingen letten; het waren zij, die ons hadden meegenomen.
Zij voelden, dat wij aan hun hartstochten niet deelnamen en begrepen daardoor, dat wij hier niet thuis hoorden.
Allen zijn één en zullen hen aanvallen, die niet willen meedoen.
Een andere afstemming duldt men hier niet.
Vergeet niet, hier heersen kwaad, haat, hartstocht en geweld.
Alles is vernietiging.
Ik heb mij in mijn eigen toestand teruggetrokken, omdat ik wilde, dat je dit zou beleven en dat je van je krachten gebruik maakte.
Hier moet je doorheen; we zouden anders terug (moeten) keren en het opnieuw moeten proberen, totdat je zelf handelend kunt optreden.
Dit is nodig, André, het zal je duidelijk zijn.
Is het reeds wat beter?
Hier, in de sfeer der aarde, zo goed als in de donkere gebieden, moet men persoonlijk kunnen zijn, anders kun je hier geen werk verrichten.
Je ziet, dat de astrale mens aan aardse genoegens in het leven na de dood kan deelnemen.
Hieraan behoef ik niets toe te voegen.
Wij waren tussen de lagere klassen van de maatschappij; zo aanstonds zullen wij hen bezoeken, die zich achter een masker weten te verbergen.
Doch ook dit is voor de astrale mens geen belemmering.
Zij, die wij zo-even hebben ontmoet, zijn grofstoffelijke wezens, die op het dierlijke afstemming hebben.
Zij zijn nog niet zo diep gezonken als zij, die wij aanstonds zullen ontmoeten, omdat die anderen het mensdom vernietigen en dood en verderf over hen uitstorten.
Zij zijn gemeen, omdat zij zich achter maskers verbergen.
Hoe vreselijk het ook is, toch zijn zij, waar we zo-even vertoefden, waar en open, voor hen kan men zich beschermen.
Zij leven in modder en slijk, doch de rijken van de aarde, veelal het gif des levens, zijn omhuld door hun gewaden, die hun donkere zielen verbergen.
Maar ook hieraan komt eens een einde en dan zullen astrale wezens hen opwachten, wanneer zij dit leven binnentreden.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De duistere geesten hebben hiervan toch iets geleerd:
„Men kan hen niet bereiken, Alcar, nietwaar?”
„Neen, althans voorlopig niet; maar zij hebben geleerd, dat er een hoger gaan mogelijk is.
Voor hun ogen ben je verdwenen; door je uit hun klauwen te bevrijden, denken zij een wonder te hebben beleefd.
Zie, daar zijn er nog enigen van hen; ze vragen zich af waar je bent gebleven.
Luister maar, ze voeren een gesprek.”
Nog steeds waren zij om hem heen, die hem hadden aangevallen, als dachten zij, dat hij zou terugkeren.
André hoorde hen zeggen: „Weet jij waar die zwarte is gebleven?”
„Neen, sprak de andere, ik weet het niet, het is mij een raadsel.
Welke krachten bezitten zij, dat zij zich voor je ogen oplossen?
Heb je dat reeds eerder beleefd?”
„Ja, al enige keren.
Ik dacht wel, dat het zwarten waren, maar ik begrijp niet, hoe ze dat klaarspelen.”
„Waar is die andere, die het woord voerde, gebleven?
Heb jij hem nog gezien?”
„Ik niet.
Dat was de leider van hem, die ik te pakken had.
Ik wist het, maar twijfelde, we hadden ze anders heerlijk kunnen overmeesteren.
Dat gespuis zit overal.
Kom we gaan weer naar binnen.”
En hun walgelijk leven begon opnieuw.
„Je ziet, André, zij zullen niet ontwaken, maar er is iets in hen achtergebleven en eens zullen zij zich van dit leven losmaken, om een hoger te beginnen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
En later zijn het juist deze geesten die anderen kunnen helpen:
En zij zijn het juist, die wij later voor ons werk kunnen gebruiken om ongelukkigen te helpen, omdat zij allen in dit leven hebben geleerd.
Zij weten hier overal de weg, kennen hun gebreken, voelen wat zij kunnen doen, weten op het juiste moment in te grijpen, kortom, het zijn de gidsen, die door hun eigen leven anderen zullen helpen.
Eens zullen ook zij in de hogere sferen binnentreden, omdat geen kind Gods verloren gaat.”
„Waar zijn die anderen gebleven, Alcar?”
„Zij volgen hen, die zij in hun macht hebben en je voelt zeker, dat het alleen bij drank niet zal blijven.
Zo wordt de mens vernietigd en dat alles wil hij zelf, omdat hij een dierlijk leven leeft.
Steeds dieper zullen zij zinken, in een afgrond komen van hartstocht en ellende.
Hier leeft goed en kwaad bijeen, omdat op aarde de voordierlijke afstemming tot de stoffelijke tezamen leven.
Kom André, we gaan verder.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De ene geest is hier voor bescherming en de andere voor verderf:
Vele straten liepen zij door en hij zag verschillende stoffelijke wezens, die omringd waren door donkere gedaanten, die hen op de voet volgden.
De één was daar om geluk en bescherming aan achterblijvenden te brengen, de ander voor verderf en dood.
Anderen weer om hun geliefden van een eeuwig voortleven te overtuigen.
Welk een voortleven zag hij thans; maar toch zou het goed zijn dit alles op aarde te weten.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936

Treuren om overledenen

Alcar neemt André mee naar een kerkhof:
André zag vele mensen om zich heen, die bloemen en kransen bij zich hadden en dezelfde weg gingen als zij.
„O, ik zie het, Alcar, wij gaan naar een kerkhof.
Daar is het al.”
„Juist.
Dit is een kerkhof en je ziet, dat vele mensen bloemen gaan leggen op de graven van hun geliefden.
Veel troost vinden de achtergeblevenen daar niet, maar de mens, die niet weet, kan zich ook geen voorstelling maken, geen beeld vormen van de werkelijkheid.
Hij denkt, dat zijn geliefden inderdaad onder de zerken liggen en hen te bezoeken is zijn enige troost; hij denkt hen daarmee te eren en lief te hebben.
Kom naast mij, André, ik zal je zo aanstonds iets droevigs tonen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André leert de geestelijke gevolgen van het treuren kennen:
Nadat zij vele graven voorbijgelopen waren, bleef Alcar staan.
„Zo, hier blijven wij even.
Dit is het graf van een meisje van vijfentwintig jaar.
Zie goed om je heen en luister.”
Op het graf zag André een engel staan, uit sneeuwwit marmer gehouwen.
Hij hield een palmtak in de rechterhand en stond voorovergebogen, alsof hij het graf wilde beschermen.
André las: Hier rust onze geliefde dochter, kleindochter en zuster, Anna Maria H., geboren te H., 14 september 1901, gestorven 7 augustus 1926.
Zij was ons geliefd kind; zij ruste in vrede.
„Kijk, André, de beide mensen, die voor het graf staan, zijn haar ouders.
Zij hebben deze mooie bloemen als teken van hun liefde op de zerk gelegd.
Ik zal je nog meer laten zien, maar spreek niet.”
André moest zich inhouden, om geen geluid te geven, want naast de ouders zag hij een jong meisje, als een engel zo schoon en geheel in het wit gekleed.
Zij hield de armen om haar moeder heen geslagen, waarvan deze blijkbaar niets voelde en evenmin hoorde zij de zachte stem, die tot haar zei: „Moeder, moeder, ik ben bij u.
Treur niet, ik ben gelukkig.”
André keek van haar naar de moeder, maar zij hoorde deze zachte stem niet, die toch heel duidelijk klonk en op verre afstand werd gehoord, door verschillende geesten die allen met hun geliefden gekomen waren.
Weer riep zij: „Moeder, moeder!”
En nu lag er een smartelijke klank in haar stem.
Zij trachtte haar moeder zachtjes heen en weer te schudden, maar dat gelukte haar niet.
Nogmaals riep zij: moeder, moeder, maar deze bleef doof voor haar.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Het meisje vraagt Alcar om hulp:
Daarop werd zij zeer bedroefd en toen Alcar naar haar toekwam, hoorde André, dat zij hem vroeg, of hij haar niet helpen kon.
O, wat is zij schoon, wat is zij rein, dacht hij.
Haar gelaatskleur was nog mooier dan die van de wit-marmeren engel op haar graf.
Het was, alsof zij uit de hemel was neergedaald, zo engelachtig rein en teder was zij.
„O, broeder,” hoorde hij haar zeggen, „hoe kan ik mijn ouders bereiken!
Is hier niets aan te doen?”
„Ja, lieve zuster, ik zal u helpen, maar op een andere wijze.
Wat doet gij hier in de sfeer der aarde?
Uw huis ligt immers in de sferen van Licht?”
„Ja, broeder, zo is het, maar ik vind er geen rust.
Zij trekken mij terug naar hier.
Ik heb geen rust door al hun leed en al hun smart.
O, wanneer zij wisten, dat ik leef en dat ik het goed heb, dan zou ik gelukkig kunnen zijn in de sferen van Licht, Geluk en Liefde.
Maar nu kan ik niet gelukkig zijn, omdat zij het niet weten.
Ach, help mij, help mij.
Ik smeek er u om.
U komt ook uit het Licht.
Help mij, broeder, dat ik hen bereiken kan.”
„Ik zou u gaarne dadelijk willen helpen, lieve zuster, doch dit is mij niet mogelijk, want op deze wijze kunt ge uw vader en moeder niet bereiken.
Hun aardse oren horen u niet en hun aardse ogen zien u niet.
Zo bemerken zij niet, dat ge hier levend naast hen staat, hen vasthoudt, hen liefhebt en hun toeroept: Treur niet, lieve ouders, ik ben gelukkig.
Zij zijn doof voor uw zachte, maar duidelijke stem.
Hun stoffelijke oren horen u niet, omdat zij zich geestelijk afsluiten.
Maar wij zullen u helpen.
Mijn vriend en ik zijn eropuit, om hen te overtuigen van uw leven in de sferen.
Hij is mijn instrument en zal het hun vertellen, wanneer zij ernaar willen luisteren.
Ik laat hem deze toestanden zien en hij zal op aarde bekendmaken, hoe vreselijk zij zijn.
Ge kunt op deze wijze niets voor uw ouders doen en ge kent de weg nog niet, om hen te kunnen bereiken, mijn kind.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Maar het geloof in het laatste oordeel sluit haar ouders af:
„Moeder treurt reeds zo lang, broeder; zij komt er niet overheen.
Zij is niet te helpen.
Daarom ben ik naar de aarde gekomen.
Vaak ben ik thuis bij hen en op vele manieren heb ik reeds getracht, met hen in contact te komen.
Maar zij willen niet afwijken van hetgeen men hun eens geleerd heeft, namelijk, dat God mij eenmaal op zal roepen.
Dit zal, volgens hen, het laatste oordeel zijn.
Help mij, help mij.
Zij moeten weten, dat ik leef en dat ik gelukkig ben; het leven zal dan veel draaglijker voor hen worden.”
„Ik zal u helpen, wanneer ge dit wilt.
Ga terug naar uw sfeer, tracht hulp te krijgen uit de hogere gebieden, bid God daarom en keer dan tot uw ouders terug.
Dan zult ge hen met de hulp van hogere intelligenties kunnen bereiken.
Die hulp zal u geschonken worden, wanneer ge God daarom vraagt.
Maak u nu los van uw ouders; ge kunt hier niet blijven, want aanstonds zullen er ongelukkige geesten komen, die u sarren en bespotten zullen en plezier in uw leed hebben.
Laat uw ouders gaan en tracht hen te bereiken op de wijze die ik u aangeraden heb.”
Het meisje keek Alcar liefdevol aan, nam zijn hand in de hare en zei:
„Ik dank u voor deze lieve woorden, broeder.
Ik zal mijn best doen en zie nu in, dat ik zo niet naar hier had mogen komen.”
Nog eenmaal zagen haar reine ogen hem aan en toen ging zij heen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Een ander astraal meisje kon door André wel geholpen worden, omdat haar moeder door André als magnetiseur behandeld werd en voor deze boodschap openstond:
Er kwam ook eens een patiënte bij hem, die door hem behandeld werd.
Plotseling voelde hij een kus op het voorhoofd en naast hem stond een zeer lief, beeldschoon geesteskind, een meisje van vijftien jaren, dat met haar moeder was meegekomen en hem deze kus gegeven had.
Zij liet erop volgen: „U bent goed voor mijn moedertje.”
Hij kreeg tranen in de ogen en zag tegelijkertijd een prachtige vaas met rozen, met een extra grote, gele roos in het midden, welke boven alle andere uitschitterde.
„Deze bloemen”, zei het geesteskind, „heeft mijn moeder gisterenavond bij mijn portret neergezet en nu wil ik haar daarvoor bedanken.
Maar ook wil ik haar steunen in haar leed.
Zij heeft verdriet, mijnheer, maar zij mag niet zo bedroefd zijn.
Zij moet mijn broertjes al haar liefde geven, want ik ben gelukkig.”
Niet meer dan een seconde was nodig geweest om dit bericht over te brengen.
Daarna vroeg hij aan de moeder: „Heeft u gisterenavond bloemen bij het portret van uw kind neergezet?
Rozen zijn het, met een grote, gele roos in het midden.”
Zij antwoordde niet, maar begon te schreien.
„Luister eens, mevrouw; ik weet niets van u af.
Heeft u twee jongens en is uw dochtertje vier jaar geleden gestorven?”
„Ja,” zei zij.
„Uw kind is hier gekomen en gaf mij een kus op het voorhoofd voor de hulp, die ik u geef.
Ik ben gelukkig, mevrouw, dat dit reine geesteskind mij die gegeven heeft.
Zij vraagt u, om al uw liefde aan haar broertjes te geven, die deze – hier op aarde – nog zo nodig hebben.
Zij leeft en is gelukkig in de sferen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Zo leert de moeder de kracht van haar gedachten kennen:
De arme moeder vertelde hem toen, onder welk verdriet zij gebukt ging.
„O mevrouw, wat vind ik het heerlijk voor u, dat u nu een van de schoonste bewijzen, welke een mens gegeven kunnen worden, ontvangen heeft.
U weet nu, dat de „doden” niet dood zijn, maar leven.
Toen u gisteravond verdriet had, hebt ge uw toevlucht gezocht bij het portret van uw kind.
En terwijl u aan haar dacht, werd zij door uw groot verdriet tot u getrokken en stond naast u als een engel uit de sferen van licht – waar zij zo gelukkig is – terwijl u haar niet zag en haar liefkozingen niet voelde.
Zij heeft gezien dat u de bloemen bij haar portret neerzette.
Laat dit alles een bewijs voor u zijn, dat uw lieve schat nog leeft en u wil steunen.
Zij vraagt u nogmaals, uw liefde aan uw jongens te geven en zegt: „Wees sterk, moeder!”
„Ik heb nu niets meer nodig,” zei de dame, „dit is een overtuigend bewijs voor mij en ik zal mijn best doen, mijn jongens al mijn liefde te geven.
Ook zal ik trachten door al mijn leed heen te komen.
Ik weet nu, dat mijn kind leeft en dat ik haar terug zal zien.”
„U ziet, mevrouw, dat u haar door uw hevig verdriet naar de aarde teruggetrokken heeft.
Wel een bewijs, dat wij hen, die in het Hiernamaals leven, door ons verdriet en ons verlangen naar ons toe trekken.
Hieraan kan men zien, welk een kracht er van de menselijke gedachten uitgaat.
Wij weten zelf niet, hoeveel ervan ons uitgaat en daarom zegt mijn leider vaak: André, wees voorzichtig met je gedachten.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936

Lichtgeesten op aarde

Alcar toont André een gebeurtenis uit het verleden waarbij Alcar als geest aanwezig was:
Zie, thans zijn we op de plaats waar ik wilde wezen.
Kom, we gaan naar beneden, André.
Ik wil je tonen, dat, wanneer er velen tegelijk over komen, ook voor hen hulp aanwezig is.
Geef mij je linker hand en blijf met mij verbonden.
Het dient als contact, waardoor je op visionaire afstemming zult kunnen waarnemen.
Alle concentratie is gewenst.
Wij bevinden ons hier in een onderaardse hel van de aarde, in de gangen van een mijn.
Wat ik je zal tonen is reeds geschied en het toont je tevens, dat, wat de mens op aarde beleeft, blijft.
Ik was aanwezig toen het ongeluk geschiedde.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Door zijn sterke concentratie laat Alcar André deze gebeurtenis beleven alsof André op dat moment getuige was van de ramp:
André zag niets.
Geen wezen was in de mijn aanwezig.
Plotseling voelde hij een vreemde stroom door zich heen gaan.
Dit bracht hem in een andere toestand dan waarin hij zo-even was.
Hij dacht, dat zich iets vormde en na enige seconden zag hij verschillende mensen bijeen.
Zij waren aan het werk, hun vreselijk zwaar leven voelde hij duidelijk.
Hoe was het mogelijk, om dit beeld te kunnen terugroepen.
Toch leefde weer alles, zoals het in die tijd leefde.
Ook zag hij, wat hij zeer wonderlijk vond, vele astrale wezens, die hij van de aardse kon onderscheiden.
Wat zou er gebeuren?
Welk beeld werd hem getoond?
„Wat betekent dit alles, Alcar?”
„Zie eerst dáár, mijn zoon.”
André zag naar de plaats, die zijn leider hem aanwees.
Honderden geesten zag hij bijeen.
Het was, alsof zij wachtende waren op iets, wat zou moeten gebeuren.
Onmiddellijk daarna hoorde hij een geweldig gerommel en hij begreep, wat het betekende.
Het ongeluk was geschied.
Alle geesten verspreidden zich.
„Je ziet André, dat dit ons ook bekend is.
Geestelijke hulp op aarde.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De honderden geesten helpen de mensen bij het overgaan en begeleiden hen naar hun sfeer in het hiernamaals:
Duizenden van deze toestanden zou ik je kunnen tonen.
En allen zullen je overtuigen, dat geen wezen van de aarde wordt vergeten; overal is er hulp waar op aarde de mens het aardse met het eeuwige gaat verwisselen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De lichtgeesten helpen niet alleen de mensen die overgaan naar de geestelijke wereld, maar ook de mensen die op aarde werken voor de geestelijke evolutie van de mensheid.
Zo toont Alcar André een vrouw die onder inspiratie van een lichtgeest uit de derde lichtsfeer werkt:
André zag een vrouw, ze was zeer schoon en straalde een prachtig licht uit.
Ook zij zat te schrijven; een heerlijk licht lag om haar heen.
In dit licht zag hij de astrale geest; beiden waren één.
Door dat wezen werd zij geholpen.
André voelde, dat zij daarvan was overtuigd; haar gevoel ging in het wezen over; hun uitstralingen mengden zich, beiden hadden één afstemming.
Ook hier zag hij twee mensen, ze waren tezamen gesmolten, trachtende het mensdom van geestelijk voedsel te voorzien, waardoor hun zieleheil zou verbeteren.
Een geest van het licht bevond zich in de sfeer der aarde, bracht geluk en warmte uit hogere regionen.
Het gehele vertrek was door zijn licht verlicht.
Het licht, dat hij waarnam, was het licht uit de derde sfeer, dat hij op zijn vorige reizen had leren kennen.
Zij, de schrijfster, zou, wanneer zij overging, daar binnentreden.
Hoe groot was haar geluk, dit reeds op aarde te hebben bereikt.
„Is zij reeds lang met deze geest verbonden?”
„Reeds jaren zijn zij één, zij ziet de geestelijke inwerking niet, maar voelt het en weet, dat zij door hogere machten wordt geholpen.”
Een heerlijke rust ging van haar uit en verspreidde zich in het grote vertrek.
Geen andere invloed zou haar kunnen bereiken.
Zij stond open, maar alleen voor het hogere.
Het deed hem goed, dit beeld in de sfeer der aarde te ontmoeten.
Rondom haar hingen prachtige geestelijke schilderijen en het beeld van de Christus stond naast haar, waardoor zij zich verbond.
Aan Hem, Gods heilig kind, vroeg zij om kracht, teneinde haar werk te kunnen volbrengen.
Stil was het hier; André voelde niets dan geluk.
Hij zag, dat zij wilde gaan bidden en ook de astrale geest knielde naast haar neer.
Hoe machtig, hoe schoon was het, deze waarheid te mogen zien.
Twee wezens knielden neer; de stofmens en de mens die zijn stofkleed had afgelegd.
Beiden vroegen aan God kracht om hun geliefd werk te kunnen voortzetten.
Hier voelde zij haar God; daar had zij geen kerk voor nodig; deze plaats was een heilig stukje grond, gezegend door een hoger wezen.
Het licht des geestes daalde in haar, waardoor zij haar inspiraties ontving.
Al haar innerlijke krachten waren erin neergelegd, haar verhoogd gevoel, haar wil om het hoogste aan de mens te geven.
Rein was haar gevoel, schoon en vergeestelijkt haar schrijven.
Haar schrijven was de druppel, die aan het gif des levens de kracht ontnam, waardoor de dood aan kracht verloor.
Het betekende leven; het was uit de goddelijke bron verkregen, het was licht en geen schaduw zou het verduisteren.
De scheppende kracht was het eeuwig heilige bezit, de volmaaktheid, die zij verkreeg, door zich op het hoogste af te stemmen.
Het was liefde, niets dan een groot verlangen om het mensdom veranderd te zien, het lijden te verzachten en de aarde in licht te veranderen.
Schoon was deze vrouw; een grote schat, haar te mogen bezitten.
Doch zij was niet voor iemand op aarde bestemd; een geestelijk wezen zou haar opwachten om voor eeuwig met haar te worden verbonden.
Eén was zij in alles.
Alcar wenkte André en in stilte gingen zij heen.
„Ongelooflijk mooi was dat beeld, Alcar.
Het deed mij goed, dit in de sfeer der aarde te zien.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936