Euthanasie en zelfmoord -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘euthanasie en zelfmoord’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘Euthanasie en zelfmoord’.

Voelend vastzitten

Lantos Dumonché trad door zelfmoord het leven van de geest binnen:
Ik, Lantos genaamd, behoorde tot hen, die een einde aan hun aardse leven maakten.
Ik doodde een mens, daarna mijzelf, doch dit bleek mij niet mogelijk te zijn.
Een ander leven trad ik binnen en wel het leven van de geest.
De Kringloop der Ziel, 1938
Dat geestelijke leven was voor hem een teleurstellende verrassing:
Ik keek om mij heen, wat was dat?
Naast mij hing mijn stoflichaam en ik herkende mijzelf.
Mijn stoflichaam hing daar aan de tralies en ik hing ernaast.
Ik trachtte mij te verwijderen, doch iets hield mij vast en trok mij naar het stofkleed terug.
Toch wilde ik weg van dat lijk, doch een kracht was sterker dan ik en met een smak werd ik in mijn stoflichaam terug geslingerd.
Afschuwelijk was het.
Ik leefde in de geest en kon niet gaan waarheen ik wilde.
Droomde ik of was ik waanzinnig?
De Kringloop der Ziel, 1938
Hij leerde het fluïdekoord kennen, de gevoelsverbinding met zijn stoffelijke lichaam:
Nu wilde ik weten wat mij vasthield, doch eerst moest ik rustig zijn, heel rustig.
Ik zag dat uit mij kwam een snoer, dat mij met mijn stoflichaam verbond.
Dit koord werkte elastisch.
Het lag om mijn gehele stofkleed en het was mij onmogelijk dit te verbreken.
De Kringloop der Ziel, 1938
Hij leerde de dood en het eeuwige leven kennen:
Dit leven, ik voelde dit duidelijk, was zo heel anders dan het aardse leven.
In dit leven dacht ik en onmiddellijk ging ik in die gedachten over.
Op aarde moest men eerst denken en dan handelen.
Hier was het reeds geschied, wat mij duidelijk was opgevallen.
Een afschuwelijk probleem leerde ik nu kennen.
Ik kende reeds de dood en het eeuwige leven, al wist ik er nog weinig vanaf.
De Kringloop der Ziel, 1938
Zijn nieuwe geestelijke wereld was echter volkomen leeg:
Maar ik zou afwachten, alles goed in mij opnemen en verwerken.
Ik had het gevoel, alsof ik tussen hemel en aarde zweefde, want zoals ik reeds zei, deze wereld was leeg, ik leefde in een lege ruimte en voelde geen grond onder mijn voeten.
De Kringloop der Ziel, 1938
Maar dan besefte hij wat hem te wachten stond:
Opnieuw volgde ik het snoer, want ik kon het nog steeds niet aanvaarden.
Doch toen ik mijn toestand voelde, kwam er een diepe smart in mij, omdat ik dit afgrijselijke dacht te begrijpen.
Neen, dat was toch niet mogelijk, dat kon ik niet verwerken, want het zou mij geheel vernietigen.
Ik begreep nu, dat eerst mijn stoflichaam verteerd moest zijn, voordat ik mij zou kunnen verwijderen.
Zelf moest ik het verteringsproces meemaken.
Mijn ziel kromp ineen, toen ik dit voelde.
Nu begreep ik hun gezegde, dat de wormen in mijn ziel een woning zouden vinden.
Ach, hoe afschuwelijk was deze waarheid.
Daardoor voelde ik die werking in mij, al dat onbegrijpelijke leven.
Hieraan viel niet te twijfelen, die waarheid moest ik aanvaarden, want ik zag en voelde het in mijzelf.
Dit maakte mij geheel van streek, het was een verpletterende waarheid.
Geen marteling, geen ellende op aarde hoe wreed ook, was met deze verschrikking te vergelijken.
Had mijn vader mij maar dood geranseld, hoe gaarne had ik mij aan hem over gegeven.
Ik walgde van hetgeen ik voelde en waarnam, want het proces had reeds een aanvang genomen.
Hoelang zou dit duren?
Een onmenselijk iets ging zich afspelen en dat moest ik beleven.
In mij kwam een afschuwelijke lucht, en ook dat begreep ik.
Zelfs mijn reukorganen had ik in dit leven behouden.
Mijn aardse pijnen en al die smarten in mijn kerker waren kleinigheden bij dit nieuwe en geestelijke leed.
Als er dan toch een God is, een Vader van Liefde, als er rechtvaardigheid en barmhartigheid is, als er medelijden bestaat die mensen en dieren voelen, als er een Almachtig Vader in de hemel is die over al Zijn kinderen waakt, dan vraag ik mij af, hoe kunt Gij dit goedvinden?
Ik moest wel in de hel zijn.
Vuur zag ik echter niet, maar dit was nog erger.
Ach, mijn God, na zoveel leed ook dit nog.
Hiervan wist men op aarde niets.
Hoe diep zijn deze problemen, hoe verschrikkelijk is geestelijk leed.
O mens, maak geen einde aan uw aardse leven.
Sluit het daglicht niet af, aanvaard, aanvaard alles, anders staat gij aan deze zijde voor uw mislukte leven.
Hoe zou ik dat aan hen op aarde luid, heel luid willen toeroepen!
Wat er ook geschiedt, wat gij ook beleeft, hoe vreselijk uw leed op aarde ook is, doe dit niet, houd het uit, want er komt een einde aan alles.
Gij hebt licht, gij ziet mensen, gij kunt gaan waarheen gij wilt, gij hebt uw eigen wil, gij hebt alles.
Maar ik zat hier vast, moest beleven dat mijn lichaam verteerde en voelde het, want in mij speelde zich dit alles af.
Wat is gebroken liefde, wat is het verlies van uw geliefde, uw bezit, geld of goederen en duizend andere dingen, wanneer gij weet dat er een voortgaan is?
Door bedroefdheid of verschillende andere dingen maken velen een einde aan hun aardse leven, maar dan zullen zij dit moeten beleven, dit afgrijselijke, het verteringsproces van hun eigen kleed.
Hier kwam ik tot nadenken, in de stilte van mijn eigen graf leerde ik deze problemen kennen.
O, als ik dit eens aan de mensheid mocht vertellen, als dit eens mogelijk was en mij werd toegestaan!
Wanneer die wetten en krachten bestonden, dan zou ik mijn zielekrachten erin neerleggen en al mijn ellende beschrijven, om de mensen op aarde voor dit afschuwelijke proces te behoeden.
De Kringloop der Ziel, 1938
Het aardse lichaam van Lantos werd begraven:
Ik voelde dat ik van deze plaats werd gedragen en ook dat begreep ik.
Men ging mijn lijk begraven.
Ik kon de mensen niet zien, niet horen spreken en toch wist ik waarheen ik ging, wat er met mij geschiedde.
Ik spande mij in om te luisteren, maar neen, ik hoorde niets, geen geruis drong tot mij door.
Voor die wereld was ik afgesloten en dat had ik zelf gedaan.
Ik voelde nu dat ik daalde en kwam tot rust, maar de kist zag ik niet, waarin ik toch zou moeten liggen.
Wat bij de stof behoorde was onzichtbaar voor mij.
Alles was onzichtbaar, alleen mijn lichaam niet, want daarin leefde ik, daar zat ik aan vast.
Mijn lichaam en ik waren één door dat vervloekte koord.
Wanneer het mijn tijd zou zijn geweest, zou dat koord dan zijn gebroken?
De Kringloop der Ziel, 1938
Het ontbindingsproces bleek te verlopen in verschillende stadia:
Door al dat denken werd ik vermoeid en ik wilde proberen of ik kon slapen.
Doch dit moest ik opgeven, het verteringsproces hield mij wakker.
Van tijd wist ik nu niets meer, want in mijn cel had ik de dagen niet meer opgetekend en hier zou ik dat niet kunnen.
In mijn gevoel waren er maanden voorbijgegaan, maar het konden ook wel jaren zijn.
Ik bleef denken en denken en telkens probeerde ik mij te bevrijden.
Toch kon ik mij reeds wat verder van mijn stofkleed verwijderen, waardoor ik begreep, dat eens het einde zou komen, hoewel het nog lang kon duren.
In mijzelf voelde ik vele andere gevoelens, die regelrecht van mijn stoflichaam tot mij kwamen.
Ik kon die pijnen en dat gevoel niet tegenhouden, dat leven ging door, moest doorgaan, anders zou ik hier eeuwig blijven zitten.
Hoe sneller zich dit proces voltrok, hoe liever het mij was.
Zo ik reeds zei, bracht mij mijn denken enige verlichting, omdat ik dan in gevoel overging in hetgeen waaraan ik dacht.
Ik begreep hierdoor, dat, wanneer ik mij op andere dingen kon instellen, ik mijn pijnen en alle kwellingen die ik nu beleefde, niet zo intens voelde.
Alles is hier concentratie en ik leerde mij al die gevoelsafstemmingen eigen maken.
Plotseling voelde ik een hevige schok door mij heengaan.
Ik vroeg mij af wat dit te betekenen zou hebben.
Het kwam van mijn stofkleed.
Ik concentreerde mij en begreep de betekenis van dit gebeuren, ik voelde en zag het duidelijk.
Mijn aardse kleed was het tweede stadium van ontbinding ingegaan, een dergelijke schok had ik voorheen reeds gevoeld.
Doordat ik dit voelde en waarnam, begreep ik dit grote en machtige probleem, hoe verschrikkelijk het ook was.
Steeds inniger zou ik deze ellende beleven, totdat mijn stofkleed was vergaan.
Hier moest ik doorheen, alles verwerken tot het laatste toe.
Een verschrikkelijk proces was het.
Onmenselijk!
De Kringloop der Ziel, 1938
Naarmate het lichaam verging, rekte het snoer uit:
Weer probeerde ik mij te verwijderen en ik merkte, dat ik thans enige meters verder kon gaan.
Ook dacht ik iets nieuws waar te nemen.
Het was zeer eigenaardig, wanneer ik naar mijn stoflichaam keek zag ik in de duisternis, maar boven mij was het iets lichter.
Was daarboven de ruimte?
Op handen en voeten kroop ik rond, maar voelde niets.
Alleen zag ik die duisternis en dat licht, iets betasten was niet mogelijk.
Maar ik wilde het weten en dacht erover na.
Onverwachts voelde ik wat het betekende.
Plotseling kwam die gedachte in mij.
Die duisternis daar, waar mijn lijk lag, dat was de aarde en hierboven mij was de ruimte.
Wanneer ik dus duidelijk voelde, bevond ik mij op de rand van mijn eigen graf.
Het snoer rekte uit, doordat mijn lichaam verging.
De stofwereld bevond zich in de duisternis en het heelal scheidde zich af, wat ik duidelijk kon zien.
Toch was het zo ijl, dat ik nog steeds door de stof heenging.
De Kringloop der Ziel, 1938
De verbinding met het aardse lichaam werd ijler:
Plotseling voelde ik weer zo’n hevige schok en ik begreep dat dit met mijn lichaam had te maken.
Nog was mijn arme kleed niet vergaan.
O, wanneer ik dit goed had verzorgd, hoelang zou het dan geduurd hebben?
Nu voelde ik mij gelukkig dat dit niet het geval was geweest.
De slaap die ik had gevoeld was nu verdwenen en ik daalde in de duisternis af om te zien, of het einde van dit proces spoedig in aantocht was.
In het begin was het een dicht waas, dat om mijn gehele stofkleed lag gehuld en als een snoer mij met mijn lichaam verbond, doch thans was het doorschijnend.
Ik verheugde mij daar zeer over, want dit betekende dat ik mijn vrijheid spoedig zou krijgen.
De Kringloop der Ziel, 1938
Eindelijk werden de beenderen zichtbaar:
Weer keerde ik terug tot mijn stofkleed en wilde weten hoe ver het reeds was.
Ik walgde van de verschrikkelijke lucht, maar het waas was niet meer zichtbaar voor mij.
Toch zag ik nog mijn kleed, doch in een ander stadium, de beenderen werden zichtbaar.
Het verheugde mij toen ik voelde, dat het snoer aan kracht ging verliezen en ik mij steeds verder kon verwijderen.
Maar tevens voelde ik de stilte en de slaap heviger in mij komen.
Ik strompelde voort, steeds verder verwijderde ik mij van mijn stoflichaam, doch de slaap dwong mij om uit te rusten.
Nu voelde ik mij wegzinken, dieper en dieper; en viel neer om te slapen.
Nog was ik in gevoel bij mijn aardse kleed, maar de slaap en de stilte overheersten en ik wist nergens meer van.
De Kringloop der Ziel, 1938

De lege wereld

Bevrijd van zijn aardse lichaam voelde Lantos zich gelukkig:
Toen ik wakker werd, vroeg ik mij af, waar ik was.
Na een poos nagedacht te hebben herinnerde ik mij, wat ik had beleefd.
Ik was vrij, kon gaan waarheen ik wilde en zou nu eindelijk mensen zien.
Ik sprong op van de plaats waar ik was ingeslapen en begon mijn reis.
Spoedig zou ik hen ontmoeten.
O, hoe gelukkig voelde ik mij.
De Kringloop der Ziel, 1938
Maar dat geluk was van korte duur:
Ik wandelde voort, steeds voort, maar er scheen geen einde te komen.
Hoe ver was ik van de bewoonde wereld afgedwaald?
De wereld waarin ik mij nu bevond, was nog steeds die lege wereld.
Geen dier, plant, of mens, niets anders dan de stilte van de dood.
Maar het zou komen, vast en zeker.
Dus wandelde ik verder en in gevoel leek het mij dat ik geen uren maar weken had gewandeld.
Kwam er dan geen einde?
Wat zou ik nu weer moeten beleven?
Toch ging ik voort, steeds verder.
Straks zou ik mensen zien en mij vermaken.
Ik snakte ernaar.
Hoelang was ik alleen geweest?
Eerst in mijn cel en toen in deze verschrikking.
Maar nu kon ik verdergaan, niets hield mij meer tegen.
Verder, steeds maar verder, spoedig zou het komen.
Toch voelde ik mij droevig worden dat het zolang duurde en zo ver weg was.
Maar ik spande al mijn krachten in en stapte voort naar het land met zijn vele bewoners en met zijn vermaak.
Doch er scheen geen verandering te willen komen.
Was ik dan nog niet vrij?
Wachtte mij een nieuwe verschrikking?
Had ik dan nog niet genoeg geleden?
Was er geen einde?
Hadden zij mij ook daarin bedrogen?
Ik leefde, ik kon mij bewegen en toch kon ik niet bereiken wat ik wilde bezitten.
Opnieuw stelde ik mij duizend vragen en maakte mij kwaad.
Neen, dat was het niet, nog verder moest ik, was nog steeds niet aan het einde.
Na wat gerust te hebben toog ik weer op weg, zag links en rechts om mij heen, boven en onder mij, maar er kwam geen verandering.
Ik bleef alleen met die akelige doodse stilte, die ik bij mijn graf had gevoeld.
Nog was ik in deze lege wereld, maar ik moest en wilde eruit.
Zo spoedig mogelijk weg, naar de mensen en waar beweging was.
Ik zou tóch nog waanzinnig worden wanneer er geen einde aan kwam.
Na lang te hebben gelopen, zette ik mij opnieuw neer om uit te rusten.
Ach, ach, hoe vreselijk is dit leven, hoe onbegrijpelijk, hoe onmenselijk, diep schokte mij dit alles.
Hoe kon een God dat goedvinden?
Ik had reeds ontzag voor Hem gevoeld, doch thans werden mijn goede voornemens weer gesmoord.
Ik begon opnieuw te haten en te vervloeken.
Is er dan geen genade?
God verdoemt niet, maar is dit geen verdoemen?
Ben ik niet bezig om verdoemd te worden?
Dit zei ik tot mijzelf en maande mij meteen tot kalmte.
Ik moest wachten, rustig zijn en verdergaan.
Maar ik had zeer zeker reeds weken gelopen en nog was er geen einde.
Drie, viermaal had ik reeds gerust en nog steeds bevond ik mij in deze lege wereld.
Met mijn laatste krachten die in mij waren, toog ik op weg.
Nu versnelde ik mijn pas en rende het onbekende tegemoet, maar nog kwam er geen verandering en doodop zakte ik ineen en viel voor de zoveelste maal in slaap.
Hoelang ik had geslapen wist ik niet, maar toch herinnerde ik mij mijn toestand.
Weer ging ik op weg, want ik voelde mij thans uitgerust.
Maar er scheen geen einde te zijn.
Ik zocht naar middelen om van dit afschuwelijke af te komen, doch waarmee?
Niets kon ik vinden en ik raasde en vloekte als een waanzinnige.
Doodmoe voelde ik mij ineens.
Mijn keel trok dicht, honger en dorst kwelden mij en vele andere dingen meer.
Verbeten door dit afschuwelijke lijden, ging ik toch maar weer op weg, doch na enige passen te hebben gedaan zakte ik opnieuw ineen en viel in zwijm.
Weer werd ik wakker en ging op weg.
Na een tijd te hebben gelopen begon ik weer te twijfelen.
Nu trachtte ik mijn stofkleed terug te vinden, want ik dacht dat ik de fout bij mijzelf moest vinden.
Zeer zeker had ik nog niet mogen heengaan.
Maar hoe ik ook zocht, voelde en betastte, mijn aardse kleed bleef onvindbaar.
Dan maar weer verder en nu zou ik trachten rustig en kalm te blijven.
Een eeuwigheid was ik alweer op weg en nog steeds kwam er geen verandering.
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos wendde zich tot zijn beproefde oplossing om van zijn ellende af te geraken:
Toen spande ik mijn handen tezamen en wilde zien of ik mij kon wurgen, zo zou ik gek worden.
Maar ook dat was niet eens mogelijk, want wanneer ik aan mijzelf dacht, weigerden mijn handen en stootten op mijzelf af.
Ik kon mijzelf niet bereiken.
Zo ondervond ik dat ik mij niet kon vernietigen.
In hetgeen waaraan ik dacht, ging ik over, maar tegen mijzelf kon ik niets doen.
Ik was leven en dát leven was niet te vernietigen.
Een lichte duizeling was het enige dat ik voelde.
Dit kwam omdat ik mijzelf in disharmonie bracht.
De Kringloop der Ziel, 1938
Pas na vele jaren kwam er verandering:
Weer ging ik op weg en na een tijd te hebben gewandeld dacht ik een zacht windje te voelen, of verbeeldde ik mij dit?
Toch voelde ik het.
Ja, er scheen eindelijk verandering te komen, dus ging ik verder, doch haastte mij niet meer, want ik wilde mij op alles concentreren.
Dat zachte windje werd een geruis en nu voelde ik het duidelijk.
Om mij heen dacht ik nu leven te zien.
Het was boven en onder mij, waar ik ook zag en het jubelde in mij dat ik nu eindelijk leven zou zien.
Waarom het zo lang geduurd had begreep ik niet, maar de eerste mens die ik ontmoette zou ik het vragen.
Van alles wat ik had beleefd, wilde ik de betekenis weten.
Nu voelde ik dat ik op de goede weg was en ging verder.
Voor, naast en boven mij zag ik schimmen, maar onder mij werd het steeds donkerder.
De zachte wind die ik had gevoeld werd heviger en ging thans in een storm over, het ruisen was een krachtig loeien geworden.
Bij iedere stap veranderde nu het leven om mij heen.
Hoe natuurlijk ging dit in zijn werk.
Onder mij werd het dichter en ik voelde mij als op aarde.
Wás dit de aarde?
Was ik in de bewoonde wereld?
Die schimmen namen nu vormen aan, alles verdichtte zich en ’t was of ik een andere wereld binnentrad.
Mijn hart klopte in mijn keel en ik voelde mij angstig worden.
Te lang was ik alleen geweest.
Nu zag ik leven en zou straks mensen zien.
Al duidelijker en dichter werd het voor mij en ik voelde dat ik tot de aarde terugkeerde.
Was ik hier dan in de werkelijkheid, in het geestelijke leven?
Ik vloog het leven tegemoet, wist van geen ophouden.
Ik hoorde nu het geweld van een orkaan en het leek of hemel en aarde verging.
Was dit de hel?
Toch ging ik verder, want het lachte mij tegen, ik verlangde ernaar.
Mijn angst en zenuwachtigheid voelde ik nu niet meer.
Hoe woester het werd, hoe liever het mij was.
Maar het was niet zo eenvoudig om verder te gaan, want ik liep tegen een stormwind in, die mij ten zeerste vermoeide.
Doch naarmate ik verder kwam, ging ik in dit nieuwe leven over en nu ik eenmaal zo ver was gekomen, voelde ik het niet meer zo hevig.
Toch dacht ik dat mij iets tegen hield en ik verzette mij tegen die kracht, want zo spoedig mogelijk wilde ik mensen zien.
Maar die tegenwerkende kracht vermoeide mij zo hevig, dat ik besloot om wat te rusten.
Ik was hier zeker nog niet tegen bestand of gehard en moest er eerst aan wennen.
Daar voor mij zag ik een stad, daar zouden dus mensen leven, maar om mij heen was het duisternis.
Toch kon ik waarnemen.
De Kringloop der Ziel, 1938
En dan werd aan Lantos verklaard waarom hij zo lang heeft moeten wachten:
Terwijl ik hier zat na te denken, meende ik een stem te horen.
Ik keek om mij heen, maar zag niemand.
Weer hoorde ik spreken en vroeg: „Is hier iemand?”
„Ja,” hoorde ik.
„Waar zijt ge?”
„Hier, bij u, doch onzichtbaar voor u.”
„Onzichtbaar?” herhaalde ik.
„Waarom komt u dan niet tot mij?”
„Luister, mijn vriend, ik heb u iets te zeggen.”
„Gij hebt mij iets te zeggen?”
„Ja, wanneer gij wilt luisteren.”
„Kunt u mij zeggen vanwaar ik ben gekomen?”
„Dat zal ik u ophelderen.”
Ik luisterde met alle aandacht en begreep reeds wie tot mij sprak.
Ik hoorde hem zeggen: „Gij wandelde voort, steeds voort en er kwam geen einde.
Toch is dit einde gekomen.
U heeft na uw verlossing de tijd moeten beleven, die gij in normale toestand op aarde zoudt hebben geleefd.
Is u dit duidelijk?”
Ik dacht na en zei: „Neen, ik begrijp dit niet.”
„Luister dan.
Gij maakte een einde aan uw aardse leven.
Weet u dat?”
„Ja, dat weet ik.”
„Welnu, gij zoudt op aarde hebben voortgeleefd en die tijd kon u eerst uitleven toen u van uw stoflichaam bevrijd was.”
Ik begreep nu wat de stem bedoelde.
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos begreep dat hij al de jaren die hij nog op aarde geleefd zou hebben als hij geen zelfmoord had gepleegd, in die lege wereld heeft moeten doorbrengen.
Hij heeft zijn natuurlijke levenstijd moeten uitleven, tot de laatste seconde dat hij in zijn lichaam geleefd zou hebben indien hij geen zelfmoord had gepleegd.
Daarna pas loste zijn lege wereld op en ging hij over naar het hiernamaals waar hij afstemming op had.
Dan zou hij eindelijk mensen kunnen zien, mensen die zoals hij op aarde zijn overgegaan en zich in dezelfde sfeer bevinden als hijzelf.
Na het gesprek met zijn leermeester gaat hij in zijn geestelijke wereld op pad om andere mensen te ontmoeten:
Op enige afstand van mij vandaan zag ik een mens die dezelfde richting als ik uitging.
Zeer nieuwsgierig was ik of het een mens van de aarde, of de astrale mens was.
Toen ik wat dichter naderde, zag ik dat het een vrouw was.
Was zij gestorven of leefde zij nog op aarde?
Ik was haar dicht genaderd en kuchte eens even, doch zij hoorde mij niet.
Zij stoorde zich nergens aan en wandelde voort, steeds maar voort.
Maar geest of stofmens, een mens was zij.
Toch wilde ik dat zij mij waarnam, wellicht kon ik haar enige vragen stellen.
Toen ik naast haar liep, sprak ik haar aan, doch zij bleef doof en was blijkbaar blind ook, want zij hoorde en zag mij niet.
Zij liep in gedachten voort en deed alsof ik er niet was.
Een vreemde verschijning, dacht ik.
Thans trachtte ik haar van de andere zijde tegemoet te komen, dan zou zij mij moeten zien en kon zij mij niet negeren.
Toen ik enige passen vooruit was keerde ik terug, doch ook nu zag zij mij niet.
Leefde zij nog op aarde?
Dan begreep ik dat zij mij niet kon waarnemen, want de geesten waren niet zichtbaar voor de mens die in het stoflichaam leefde.
Enkelen hadden op aarde geesten gezien, doch ik behoorde niet tot hen.
Ook zij was blind zoals al die andere mensen.
Ik bleef dicht naast haar lopen, ik als gestorven mens, terwijl zij nog in het bezit van haar stofkleed was.
Ik vond het zeer interessant een mens van de aarde te zien en nu begreep ik eerst hoe diep het geestelijke leven achter die sluier verborgen lag.
Het waas, dat deze wereld verborg, was ondoordringbaar voor hen.
Hoe had ik niet naar al die problemen gezocht.
Van de vroege morgen tot de late avond en toch was ik er niet achter gekomen.
Het was dus heel gewoon dat zij mij niet zag.
Ik was nu in dat onbegrijpelijke leven binnengetreden.
Vroeg of laat kwamen ze allemaal naar hier en zouden het net zo wonderlijk vinden als ik.
Deze mens ging echter steeds verder en ik bleef met haar mee lopen, omdat ik benieuwd was waarheen zij ging.
Zij droeg een prachtig kleed, net zoals mijn moeder gedragen had.
Ik begreep daardoor dat zij tot de eerste kringen behoorde, want die dracht was zeer kostbaar.
Was het dag of nacht op aarde?
Aan haar doen en laten stelde ik vast, dat het dag was.
Ze zou in de avond of nacht zo niet kunnen voortgaan.
De poorten van de stad werden op tijd gesloten en wie niet op tijd binnen was, moest buiten blijven, of van de nodige papieren voorzien zijn.
Was zij een vreemde?
Ik vond haar zo eigenaardig!
Weer deed ik nieuwe ervaringen op.
Steeds gingen wij verder.
Spoedig zouden wij de poorten van de stad binnengaan.
Toch probeerde ik nog eens tot haar te spreken en vroeg: „Zijt ge van de aarde?”
Maar zij bleef doof en blind.
Het duurde vrij lang voordat zij haar doel bereikt had.
Geruime tijd wandelden wij naast elkander voort, maar er scheen geen einde aan deze wandeling te komen.
Dit voortgaan begon mij echter te vervelen.
Waarheen ging zij?
Uren waren wij reeds op weg.
Had dit iets te betekenen?
Hoe verder wij kwamen des te dichter werd de stad voor mij.
Toch was dit beeld een ander, dan ik eerst had waargenomen.
Wat betekende dit nu weer?
Ik wilde de bewoonbare wereld zien en ik bleef maar voortgaan, zodat aan dat wandelen geen einde kwam.
Ook voor haar niet.
Ik voelde dat ik voor een nieuw probleem stond.
Ha, daar viel mij iets in, ik dacht niet zuiver.
Ik dacht aan alles en iedereen, maar niet aan de aarde, niet aan datgene waaraan ik moest denken.
Op deze wijze kwam ik er nooit, want mijn gedachten vloeiden uiteen.
Ik was op weg en niet op weg.
Maar zij dan?
Was zij geen mens van de aarde, geen stoffelijk wezen?
Nogmaals keek ik naar haar en schrok.
Diepe droefheid lag op haar gelaat.
Haar ogen waren leeg en toch zagen zij, want zij wandelde voort, steeds verder, maar zij liep met haar hoofd naar de aarde gebogen en was in diep gepeins verzonken.
Zagen die ogen of was zij een slaapwandelaar­ster?
Ik bevond mij in een zeer vreemde toestand.
Het leek mij dat zij door de aarde heenkeek.
Was ik wel met de aarde in verbinding?
Ik begon aan mijzelf te twijfelen.
Wie was zij en wat was zij voor een mens?
Een geest, een probleem?
Plotseling dacht ik dit raadsel te voelen.
Ik trachtte haar in haar gedachtengang te volgen en waarlijk, ik voelde het duidelijk.
Zij was op aarde gestorven, want in mij kwam de dood.
Nu begreep ik dit wonder.
Zij was een zelfmoordenares en leefde in de stilte.
Ik had een zelfmoordenares ontmoet.
Omdat ik mij niet voldoende had ingesteld, beleefde ik het verkeerd.
Nu stelde ik mij op de aarde in en onmiddellijk verdichtte zich deze wereld, zodat ik de aarde voor mij zag.
Toen ik mij weer op haar instelde, maar toch met de aarde in verbinding bleef, zag ik dat zij in een waas was gehuld.
Voor mij was zij nu een schim, zoals ik de demonen in mijn kerker had waargenomen.
Wonderlijk was dit gebeuren.
Een mens die een einde aan het leven had gemaakt, een vrouw!
Ach, gij zijt niet te helpen, want ik begreep nu haar gehele toestand.
Zij zou jaren kunnen voortgaan en toch kwam er geen einde.
Ik hoopte maar dat zij op aarde geen honderd jaren oud zou worden, anders was haar leed niet te overzien.
Ook ik had op deze wijze voortgewandeld, dus kende ik haar lijden.
Ze moest beleven, want hierin leefde zij haar aardse leven uit.
Neen, zij kon mij horen noch zien.
Toch zou eens deze wereld, waarin ik nu was, zichtbaar worden.
Hoe droevig het ook voor mij was, toch vond ik deze wereld wonderlijk.
De mens, die er een einde aan maakte, sloot zich voor alles wat in het universum leefde af.
Zij leefde nu in een lege ruimte, zoals ik.
Niets, niets was er, alleen zij en haar gedachten.
Zij dacht en wandelde steeds maar door, het ene jaar in en het andere weer uit.
Toch kwam er een einde!
In haar zag ik mijn eigen leed en al mijn ellende opnieuw aan mij voorbijgaan.
Nu ik dit waarnam begreep ik eerst duidelijk mijn eigen leven.
Hoe machtig was het!
Alles wat ik tot nu toe had beleefd was machtig en wonderlijk.
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos moest de nieuwe geestelijke wetten nog leren beheersen:
Zij had gif gekozen en ik de strop.
Toen ik daaraan dacht, voelde ik weer een stekende pijn in mij komen.
Door eraan te denken kwamen die pijnen in mij terug en als ik weer aan andere dingen dacht, ging het weer over.
Merkwaardig was telkens dat aanvoelen, maar op deze wijze zou ik verdergaan.
Ik had van deze toestand geleerd mij op verschillende wijzen te verbinden.
Wat mij interesseerde voelde ik.
De wonderlijkste dingen kwamen in mij.
In mij kwam haar leven, zodra ik aan haar wilde denken.
Duidelijk ging ik alles na, want ik moest door dit alles leren.
Wat ik beleefde was droevig, doch er was nu eenmaal niets aan te doen.
Daar wandelde leed en diepe ellende, een menselijk wrak!
Ze was dood en toch leefde zij.
Doch ook in haar leven was zij onbewust van alles, wat om haar heen was.
Zij was blind en doof, alleen en verlaten, niets was zij.
Ik zette mij neer en bleef naar haar kijken.
Zij ging steeds verder.
Daar liep een menselijk probleem, dat ik alleen kende en dat niets dan narigheid was.
Ik kon niet in woorden uitdrukken hoe ik haar zag.
Zij wandelde in de stilte van haar eigen graf, door niets was zij tegen te houden.
Ook zij wist wat het verrottingsproces betekende.
Zij had beleefd dat haar moederlijk en goddelijk lichaam was verteerd.
O, mens, hoe zijt gij daartoe gekomen?
Door liefde?
Heeft men uw hart gebroken?
Heeft het leven op aarde u vernietigd?
Het kon daar zo mooi zijn, maar de ene mens vernielde het leven van de ander.
Ik had gedood, maar men had mij ertoe gedwongen.
Het liefste van mij werd bezoedeld.
Wie zou zich hebben kunnen beheersen?
En toch, nu wist ik het, had ik dit moeten doen.
Ik had mij niet mogen laten gaan.
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos begreep dat deze vrouw net als hijzelf pas naar de eigen geestelijke sfeer zou gaan nadat de aardse jaren in de leegte waren uitgeleefd:
Maar daarna, waar zou zij binnentreden?
Ging zij nog dieper in die duisternis?
Ook dat begreep ik nu.
Wanneer zij dat alles had afgelegd, ging ze eerst naar haar directe afstemming.
In een hel of hemel zou ze komen.
Dan eerst begon voor haar dit leven, dan ging zij in dit en het werkelijke leven over.
Het zat verbazend goed in elkaar.
Die wetten waren Gods wetten, daaraan kon men niets veranderen.
Zie ze daar gaan, die arme!
Steeds bleef ik haar zien, maar wanneer ik aan andere dingen dacht, was zij onzichtbaar voor mij.
Toch was zij daar, ging zij voort, steeds verder, hoewel die hel dan onzichtbaar voor mij was.
Zo waren er wellicht ontelbare onzichtbare hellen en die wilde ik later leren kennen.
Het was de moeite waard alles van dit leven te weten, hoe dit alles geregeld werd en hoe de mensen waren die daarin leefden en wat zij hadden gedaan om daarin te komen.
De Kringloop der Ziel, 1938
Later begreep Lantos dat hijzelf tweeëndertig jaar in de leegte had rondgelopen:
Maar ik ging verder.
Ik leefde eerst maanden en maanden en jaren.
De tijd dat ik op ...
Een tweeëndertig jaar had ik nog moeten leven.
Die tweeëndertig jaar, nu komt het, die leefde ik in een wereld ...
U moet ‘De Kringloop der Ziel’ eens lezen.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Hierna wilde Lantos alles van het geestelijke leven te weten komen.
Na een studie van honderden jaren begreep hij dat de mens die zelfmoord pleegt zich tijdelijk uit zijn eigen evolutie werpt:
U ontkomt hier niet aan.
Pleeg maar zelfmoord, dan zult u ook weer in een ander leven komen.
Pleeg maar zelfmoord, dan gaat u met uw lichaam in de grond – lees ‘De Kringloop der Ziel’ maar van mij, dat is míjn leven – dan beleeft u het rottingsproces zolang totdat uw lichaam eindelijk weg is.
U maakt dat rottingsproces mee, u blijft bewust, u zit vast aan dat lichaam, en wanneer het verteerd is, komt u vrij, en dan hebt u noch leven noch licht, u leeft in een wereld die er niet is, u hebt uzelf uit dat leven vertrapt.
Is er een andere rechtvaardigheid?
Wanneer nu de tijd komt wanneer u werkelijk sterft, en uw tijd, uw aardse leven is voorbij, dan lost die wereld op, die kluisters vallen van u af, en u komt weer in de realiteit, de harmonie voor uw eigen leven, uw eigen evolutie.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Pas wanneer de natuurlijke levenstijd verbruikt was, werd Lantos ‘wandelende wakker’:
Aan Gene Zijde, u ziet mensen, en u ziet ze niet.
U ziet ze, maar ze zijn wazig.
Waarom?
Omdat u nog op aarde afstemming hebt.
Ja, het lijkt niets, u voelt niets, maar u bent toch in een onzekere, onbewuste wereld, want u hebt het sterven, u hebt uw leven nog niet volbracht.
U hebt uw aura nog niet verbruikt.
Voelt u wel?
Dus u mist die aura.
En ook als het lichaam, die rotting voorbij is, dan krijgt u dat nog niet, want dan houdt de levenstijd u op aarde gevangen.
En wanneer de eigenlijke tijd komt, dan krijgt u als het ware – u loopt dus bewust in slaap aan Gene Zijde – en dan krijgt u dat, die kracht, toegevoerd, en u wordt als het ware wandelende wakker.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951

De weg naar het licht

Tijdens het aardse leven van Lantos in de middeleeuwen onderwees de kerk haar gelovigen dat alle mensen die grote zonden zoals moord en zelfmoord bedreven, verdoemd waren.
Die verdoemenis bestond uit het eeuwig branden in een hel.
Voor de kerk zou Lantos dus na zijn moord en zelfmoord in die hel voor eeuwig moeten boeten en lijden.
Toen Lantos zijn eigen hel beleefde, was hij ondanks alle pijn en ellende blij dat de kerk onwaarheid predikte en dat hij in zijn geestelijke waarheid en werkelijkheid leefde zonder verdoemdheid.
Hij kuste zichzelf uit blijdschap dat hij toch nog leefde, geestelijk dan, en niet verdoemd was.
Ondanks alle ellende besefte hij dat er een nieuw geestelijk leven was aangebroken waarin hij voort kon leven:
Ik kuste mijzelf toen ik een einde aan mijn leven maakte en aan de tralies hing van mijn kerker, want ik had nu de waarheid.
Ik was uiteindelijk toch nog gelukkig omdat ik voor de rechtvaardige wet stond: blijf met de vingers, uw handen van uw leven af, want het is goddelijk en ik verbrak mijn leven menselijk, als man.
Al die smarten daar in de grond, ze zijn niet te beschrijven, heb ik moeten beleven en hierna moest ik ze aanvaarden.
En toen het ogenblik vrijkwam, dat het koord ten opzichte van mijn lijk, mijn organisme, brak en ik rustig aan die ruimte kon verkennen, leefde ik in een onzichtbare wereld voor mijzelf.
Er was geen mens, geen groen, geen licht te zien, ik was er alleen.
In een onmetelijkheid was ik alleen.
Er was geen licht, geen woord, niets.
Niets kon mij bereiken van die goddelijke liefde – nietwaar? – van die goddelijke afstemming, die rechtvaardigheid, dit universele éénzijn.
Niets kon mij bereiken, ziet u?
Ik stond voor de werkelijkheid, ik leefde daar alleen.
Een andere zelfmoordenaar die lag daarginds en die beleefde zijn eigen graad.
Mijn karaktertrekken hadden een eigen wereld opgebouwd, ik was niet te zien voor een andere zelfmoordenaar, want dit was mijn licht, mijn denken, mijn voelen, mijn bewustzijn, mijn liefde ...
U kunt de smarten niet beleven indien u dat beleest; indien ge daarin overgaat, dat moet u zelf ondergaan, eerst dan spreekt de goddelijke rechtvaardige wet tot uw persoonlijkheid.
Maar ik zag – en dit is een nieuw goddelijk fundament waardoor wij de Almoeder als liefde leren kennen – er was geen verdoemdheid te zien, ik leefde.
Ik was niet in een hel, er was geen vuur; maar ik leefde, en ik liep en ik wandelde en ik wandelde verder, ik ging door die ruimte heen, ik voelde vaste bodem, ja, een zachte stof was het, en ik zag niemand.
Jaar in, jaar uit, want ik had nog jaren te leven en uiteindelijk – dat leest u – loste die mist, die narigheid, die duisternis op en kwam ik weer tot de werkelijkheid terug.
Mijn ogen, mijn gevoel ... toen ik zag dat er weer trillingen om mij heen kwamen – ziet u? – de God van het leven weer in mij tot ontwaking kwam, als mens, op de menselijke afstemming, toen liepen mij reeds de tranen over de wangen omdat ik kon zeggen: ik leef, er is niets te vernietigen, ik ga verder.
Ik heb een misstap begaan.
Ik had toen reeds met de Bijbel te maken, met de hellen, ik was religieus, ik was biddende, denkende, een allemachtig mooi gevoel; maar de drift, het eigenwijze in mij om een mens te kunnen aanvallen – ook al werd mijn liefde gestolen – brak mij geestelijk en lichamelijk volkomen.
En toch blijdschap, blijdschap om eindelijk te kunnen zeggen: ik leef, er is ruimte.
Er is een God van liefde.
Neen, deze ruimte is liefde.
Ik ben even vanuit de harmonie, de rechtvaardigheid gestapt in het onzekere, in het nietszeggende, het menselijke ik, het denkende voelen.
Maar hierna kwam ik vrij van de rotting, de pest, de cholera, en de lijkelijke melaatsheid en kon ik verdergaan.
Verdoemdheid was er niet.
Lezingen Deel 2, 1951
Niet alleen het dogma van de eeuwige verdoemdheid was gesneuveld, maar heel het beeld van een straffende God had moeten plaats maken voor de geestelijke realiteit:
Wij hebben onze hoofden moeten buigen.
Toen ik een einde aan mijn leven maakte en de grond in ging, stond ik ernaast en zat tegelijk aan mijn kist vast.
Want mijn lijk zei: ‘Tot hier en niet verder.’
Neen, het leven zei: ‘Ik gaf u zestig, zevenenzestig, achtenzestig jaar, twee dagen en zoveel minuten en die tijd hebt gij te beleven, want dat diende voor uw vaderschap, of gij zult het moederschap niet kunnen aanvaarden.’
Dat wil zeggen: ik vermoordde, ik sloeg ... ik vermoordde mijzelf, ik sloeg mij uit die goddelijke harmonie, die goddelijke rechtvaardigheid en ik kon geen harmonie meer aanvaarden noch beleven.
Ik beleefde en schiep disharmonie, afbraak, vernietiging voor mezelf.
Maar een God die mij strafte die was er niet.
Ik strafte mezelf.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen Lantos uit zijn leegte kwam, heeft zijn geestelijke leider hem verklaard dat zijn natuurlijke aardse levenstijd was afgelopen.
Zijn leider raadde hem aan om zich in stilte op zijn geestelijke evolutie te richten, maar Lantos was hiervoor te lang in de lege stilte geweest:
Voor u ligt de astrale wereld, wat gij hoort is hartstocht en geweld.
Doch ziedáár, een andere weg.
Deze voert u tot de stilte, doch een andere stilte dan die u hebt gevoeld.
Het is de weg naar de sferen van licht, naar het hogere leven.
Nog zijt gij niet bewust en kunnen andere krachten u vernietigen.
Doch wanneer gij doorgaat het hogere te zoeken, zal ik u in uw pogen bijstaan en in alles steunen.”
„Ben ik onbewust?”
„Onbewust,” kreeg ik ten antwoord.
„Is dat de aarde, daar vóór mij?”
„De aarde, mijn zoon.”
„En waar is de hel?”
„Dit is uw hel.”
„Mijn hel?”
„Uw hel,” hoorde ik duidelijk zeggen.
„De hel is het evenbeeld van uw innerlijk leven.”
„Brandt er geen vuur?”
„Neen, doch wel het vuur van hartstocht.”
Lang dacht ik na en hoorde toen weer tot mij zeggen: „Wat wenst gij te doen?”
„Ik wil leven zien en leven ontmoeten.
Wat raadt gij mij aan?”
„Handel naar uw eigen gevoelens en volg de stem van uw hart.
Wanneer u mij nodig hebt en er problemen zijn die om opheldering vragen, wanneer gij voelt dat gij het leven, ons leven, wilt leren kennen en de ernst van uw leven gaat aanvoelen, het leed op aarde gaat begrijpen en u die andere weg wilt volgen, roep mij dan en ik zal tot u komen.”
„Zijt gij Emschor?”
„Ik ben Emschor, uw geleidegeest.”
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos kon de weg van stilte niet kiezen, hij had te lang in de leegte rondgedoold.
Nu hij de kans kreeg, stormde hij op het leven af, al was dat het leven in het land van haat en hartstocht en geweld, de duistere sfeer in het hiernamaals waarop hij zich door zijn moord en zelfmoord had afgestemd:
Ik kwam toen in de hellen, in de duistere werelden waar de mens leeft die in disharmonie de aardse levenswetten heeft aanvaard, die de harmonische wetten voor Moeder Aarde organisch aan stukken en brokken heeft geslagen en de mens die steelt, moordt en brandsticht.
Die mensen heb ik ontmoet.
Ik ging ze achterna.
Ik heb er miljoenen beleefd en gevraagd: ‘Wat doet u?
Wat voelt u?
Kent u God?’
Lezingen Deel 2, 1951
Hij was al zielsblij dat er geen verdoemdheid bestond, en dat hij aan de voortzetting van zijn persoonlijk denken en voelen kon beginnen:
Jaren-, jaren-, eeuwenlang heb ik mijn handen voor de ogen gehouden en heb eigenlijk maar raak gewandeld, ik durfde niet meer te kijken, zo groot, zo machtig, zo liefdevol vond ik en beleefde ik het leven.
Dit leven dat mij vrijmaakte van zelfmoord; ik heb goed moeten maken, maar niettegenstaande dat, kreeg ik de nieuwe ‘vleugelen’, de nieuwe energie.
Mijn goddelijke afstemming kwam weer in harmonie, tot de rechtvaardigheid en kon ik aan de voortzetting van mijn leven, mijn geest, mijn persoonlijk denken en voelen beginnen.
En toen werd ik hartelijkheid, toen werd ik liefde.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen werd Lantos liefde, en ging hij voelen dat hij in zijn geestelijke leven alleen vooruit kwam als hij anderen ging helpen.

Ongeziene zelfmoordpreventie

Lantos voelt zich het meest aangetrokken tot de mensen die in eenzelfde gevoelstoestand zijn als waarin hij verkeerde tijdens zijn aardse leven dat hij beëindigde door zelfmoord:
Voor mij liep een vrouw.
In haar lag leed en smart.
Ik voelde dit duidelijk in mij komen.
Zij was nog jong en in lompen gehuld.
Haar zou ik volgen.
Waarheen ging zij?
Was zij alleen op deze wereld?
Ook zij was naar hart en ziel gebroken.
Ik ontmoette niets dan ellende.
Van de ene straat zwierf zij in de andere.
Ik constateerde dat ik in een ander werelddeel was, want de taal die men hier sprak, was niet de mijne.
Toch verstond ik haar.
In gevoel ging ik in die taal en in het wezen over en op deze wijze vertolkte ik haar eigen gevoelens.
Dit was de geestelijke verbinding.
Op deze wijze voelde ik alle talen die men op aarde sprak.
Ik bleef deze vrouw volgen want in haar waren gedachten aan zelfmoord.
Deze gevoelens kwamen in mij op toen ik mij met haar had verbonden.
Voortdurend dacht zij daaraan.
Wanneer zij een einde aan haar leven maakte, zo dacht zij, was haar leed voorbij.
Dood was voor haar dood.
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos kent als geen ander de afschuwelijke geestelijke gevolgen van zelfmoord, waardoor hij heel gemotiveerd is om deze vrouw hiertegen te behoeden.
Maar ik voelde nog meer.
In en om haar heen zag ik het middel waaraan zij dacht, om een einde aan haar aardse leven te maken.
Voor haar was het een sprong in het water.
Maar ook dan zat zij aan haar stoflichaam vast en waarheen het ook ging, ook zij had dat verschrikkelijke proces te beleven.
Toch voelde ik, dat zij te helpen was.
Wie niet te bereiken was, moest men aan zijn lot overlaten.
De Kringloop der Ziel, 1938
Eerst moet hij haar weg zien te krijgen van het water:
In haar lag moederleed en ik voelde waarom zij in deze toestand was gekomen.
Men had haar verlaten en in haar lag een jong leven.
Wanneer zij een einde aan haar leven maakte, was zij het niet alleen, die in deze wereld binnentrad.
Het was een dubbele moord, die zij had goed te maken.
Nu ik dit wist, zou ik alles doen om het haar te beletten.
Wie was het die haar in deze toestand had gebracht en alleen had gelaten?
Het was onmenselijk.
Daar voor mij liep verschrikkelijk leed, zoals ik nog niet had beleefd.
Mijn God, dacht ik, hoeveel wordt er geleden.
Ik riep niet meer „waarom kan God dat goedvinden?”, ik wist.
Ik bleef met haar verbonden en steunde haar.
Ver voerde ik haar weg van de plaats, waarheen zij wilde gaan.
Niet dat, dacht ik.
Zoek het water niet, het trekt u aan.
De Kringloop der Ziel, 1938
Dan moet hij mensen op aarde vinden die hij als geest kan bereiken:
Op een bank in een park zette zij zich neer om uit te rusten en viel spoedig in een diepe slaap.
Ik peilde haar slaap en stelde vast hoelang deze kon voortduren.
Enige uren zou zij slapen en ik had dus enige uren de tijd.
Deze wilde ik benutten.
Ik ging op zoek om haar met andere mensen in verbinding te kunnen brengen, die haar konden helpen.
Ik verwijderde mij en concentreerde mij op die mensen, die voor mij te bereiken waren.
Ik zocht de omgeving af, doch zonder resultaat.
Daarom dwaalde ik in de omtrek rond en zag in de verte een groot gebouw.
Daar ging ik heen.
Toen ik binnentrad zag ik dat het een klooster was en dat daarin monniken leefden.
De mens op aarde was nog niet aan zijn dagtaak begonnen.
Ik concentreerde mij op de tijd en stelde vast, dat het vier uur in de morgen was.
Doch hier waren en leefden mensen die mij konden helpen.
Van de ene kamer ging ik naar de andere.
Bij ieder bed peilde ik de mens die daar neerlag.
Nadat ik een tiental kamers in en uit was gegaan vond ik wat ik zocht.
Deze monnik was te bereiken.
Hij stond open om de stralen en gedachten van de geest te kunnen opvangen.
De Kringloop der Ziel, 1938
Lantos maakt zich in gevoel één met de monnik:
Zijn slaap was niet diep, zodat ik hem wakker maakte.
Ik spoorde hem aan zich te kleden.
Hij voldeed aan mijn strenge wil, maar hij was verwonderd over zijn doen en laten, doch deed wat ik van hem verlangde.
Toen ik dit had bereikt knielde ik neer en bad tot mijn God en mijn leider om mij te helpen.
Hetgeen ik tot stand wilde brengen was niet zo eenvoudig.
Nadat hij zich gekleed had knielde ook hij neer en deed zijn morgengebed.
Hierin mocht ik hem niet storen en wachtte af.
In mij lag een heerlijke rust.
Toen hij daarmee gereed was concentreerde ik mij op hem en wilde dat hij een wandeling zou gaan maken.
Doch dit moest ik even opgeven.
Ik voelde wat hij wilde gaan doen en liet hem begaan.
Hij verwijderde zich en trad een kapel binnen.
Daar bad hij opnieuw tot zijn Vader in de hemel en vroeg om zijn dag te zegenen.
De Kringloop der Ziel, 1938
Vervolgens moet hij deze twee mensen bij elkaar krijgen:
Nu stelde ik vast hoelang hij zou blijven bidden en toen ik dit wist, verplaatste ik mij in een flits naar mijn beschermelinge.
Zij was nog in diepe slaap, zodat ik haar wakker maakte.
Dit wakker maken was zeer eenvoudig.
Ik verhoogde haar gevoel, waarna de geest zijn taak hernam, door de edele organen in werking te brengen.
Zij beefde van de kou, die arme.
Nu legde ik in haar een blij gevoel, dat haar zwaarste leed geleden was.
Daarna spoorde ik haar aan om heen te gaan.
Zij voldeed aan mijn verlangens.
Toen ik dit had bereikt, dwong ik haar één richting te blijven volgen en verwijderde mij bij iedere stap die zij deed.
Eén voetstap van haar waren er tien van mij.
Zo trok ik haar in de richting van het klooster voort.
In het klooster gekomen zag ik dat de monnik gereed was met bidden.
Ik wilde dat hij nu een wandeling zou maken.
Hij voelde zich onrustig, zodat ik mijn concentratie verscherpte en mijn opzet gelukte.
Buiten gekomen wilde hij terugkeren.
Hij werd zich bewust dat er iets vreemds met hem geschiedde.
Ik dwong hem om verder te gaan.
Maak een wandeling, zo riep ik hem toe, hoe vroeg of het ook is.
Zijn eigen gevoelens en gedachten werkten mij tegen.
Toch deed hij wat ik wilde, maar hij begon opnieuw te bidden.
Met beide aardse wezens was ik nu in verbinding.
De één trok ik van verre tot mij en de ander trachtte ik in één en dezelfde richting te voeren.
Toch stond ik nog voor een moeilijk geval.
Om het klooster lag een hoge muur en zij waren gewend om binnen die afsluiting te blijven.
Toch zou en moest hij naar buiten.
Met geweld dreef ik hem in de richting van de uitgang voort, doch hij weigerde.
Dit werd hun niet toegestaan.
Ik smeekte om hulp en hield mijn concentratie op de uitgang gevestigd.
De Kringloop der Ziel, 1938
Gelukkig kan iedere geest die werkt voor het goede op geestelijke hulp rekenen:
Plotseling deed hij wat ik wilde.
Dit kwam zeer onverwachts, waardoor ik begreep dat ik werd geholpen.
De monnik was zichzelf niet meer, ik had hem in een toestand van halftrance gebracht.
Buiten gekomen zag ik ook haar in deze richting naderen.
Nog enige seconden en zij zouden elkander ontmoeten.
Hoe gelukkig was ik.
Op een eenzame weg bracht ik hen in verbinding.
De monnik zag naar het in lompen gehulde wezen, doch ging haar voorbij.
Mijn God, dacht ik, is mijn werk voor niets geweest?
De Kringloop der Ziel, 1938
Alle concentratie is nu nodig:
Op mijn innige concentratie bleef hij staan en zag naar haar.
Liefde, niets dan Liefde legde ik in hem.
„Help haar,” zei ik tot hem.
„Help, toe help, zij heeft uw hulp nodig.”
Hoe moeilijk was het toch om dit tot stand te brengen.
Zijn toestand begreep ik.
Deze monnik was niet gewend om mensen en nog wel vrouwen aan te spreken en toch moest het.
Ik kreeg hem ertoe naar haar te gaan.
Ik riep tot hem „zij heeft uw hulp nodig”.
Plotseling zag hij om en naast zich.
Duidelijk had hij mijn woorden opgevangen.
Toch was ik onzichtbaar voor hem.
Nu dwong ik haar te blijven staan en naar de monnik te kijken.
Toen ik ook dit had bereikt, verbond ik mij weer met hem en riep hem toe: „Help haar.
God is Liefde!
God is Liefde.
Gij moet haar helpen!”
Eindelijk overwon hij zichzelf en zei tot haar: „Moet ik u helpen?”
Hij sprak mijn woorden uit zonder het te weten.
Zij schreide.
„Mijn zuster,” zei hij, „kan ik u helpen?
Onze Almachtige Vader zendt mij tot u.”
Toen ik hem deze woorden hoorde spreken, voelde ik mij wegzinken.
Een innig gevoel van geluk stroomde in mij.
Goddank, dacht ik, zij is gered.
Toch hield ik mij staande en zag, dat zij naar binnen werd gebracht.
De deuren sloten zich achter haar en mijn werk was voorbij.
Op de plaats waar ik was knielde ik neer, om mijn Vader ervoor te danken dat ik een mens had mogen helpen.
De Kringloop der Ziel, 1938
De aardse mens interpreteert geestelijke hulp binnen zijn eigen denkkader:
Daarna zocht ik de monnik op.
Hij was in de kapel en bad tot God en dankte zijn Vader, zoals ik had gedaan.
In mij zag hij de Heilige Geest.
De Heilige Geest was uit de hemel neergedaald en had hem dit wonder laten volbrengen.
Zij voelden het als een wonder en men dacht in hem een heilige te zien, maar ik was de heilige geest geweest.
Toch was ik nog slechts aan het begin van mijn eigenlijke weg, maar het deed mij goed, dat zij dit als een wonder beschouwden.
Daarna bezocht ik de jonge vrouw.
Zij lag in een smetteloos wit bed en schreide van geluk.
Ook zij dankte haar Vader.
Wij allen hadden onze eigen God en toch, haar jonge leven was gered.
Men verzorgde haar en haar kind zou op aarde geboren worden.
Zo had ik weer veel geleerd en iets voor mijn mede-mensen gedaan, op deze weg wilde ik verdergaan.
De Kringloop der Ziel, 1938
In De Kringloop der Ziel wordt beschreven hoe Lantos honderden jaren lang andere mensen op aarde en in het hiernamaals helpt bij hun tocht naar het licht.
Ondertussen leerde hij alle wetten van het geestelijke leven kennen, en na honderden jaren bereikte hij een graad van kennis en liefde die meester genoemd wordt.
Daardoor ontving hij ook zijn geestelijke naam: meester Zelanus.
Als geestelijke afstemming had hij toen de vierde sfeer van licht en liefde bereikt.
Uiteindelijk kreeg hij door André (Jozef Rulof) de kans om zijn weg naar het licht te beschrijven:
Maar ik was eens op aarde, ik was eens daar een zelfmoordenaar – André bezit ‘De Kringloop der Ziel’.
Voelt u mijn verruiming?
Ik was voor de katholieke kerk eeuwig verdoemd, en ik werd kosmisch bewust.
Gelooft u nog in verdoemdheid, André, mensen der aarde?
Lezingen Deel 3, 1952

Crematie na zelfmoord

Sommige mensen denken dat de crematie het ‘voelend vastzitten’ aan de ontbinding van het aardse lichaam oplost.
Stoffelijk gesproken klopt dit, omdat men niet kan vastzitten aan het resultaat van die verbranding: de as.
Door de crematie worden de pijnlijke gevolgen van de zelfmoord echter nog veel groter.
Meer informatie hierover vindt u in het artikel ‘crematie of begraven’.

De kern van zelfmoord

Meester Zelanus vat de kern van de bewuste zelfmoord als volgt samen:
Dit is: ik vergreep mij aan de tijd van leven die ik bezat.
Dus pleegt u zelfmoord, dan gaat u uit het goddelijke harmonische leven, ook de tijd.
En nu komt u in een onbewuste, onwerkelijke wereld, omdat u de werkelijkheid niet hebt aanvaard.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Die werkelijkheid omvat alle omstandigheden van het huidige aardse leven, met inbegrip van de natuurlijke levensduur.
Aan die tijd zit men vast, en dat kan nog tientallen jaren zijn:
Een mens die bewust de dood zoekt, het stoffelijke – er is geen dood – het stoffelijke overgaan, en nog dertig, veertig jaar als aura bezit om te leven ...
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Die levenstijd heeft te maken met datgene wat we op aarde komen doen.
Dat is voor elk mens verschillend, waardoor ook de natuurlijke levensduur en de levensomstandigheden verschillen.
We kunnen ons afvragen in welke mate we zelf alle omstandigheden van ons huidige leven kunnen aanvaarden:
Meneer, als u nu eens een zelfmoordenaar ziet, zeg dan maar heus niet dat die man dom is, maar dan moet u nu vragen – en zo ga ik erover denken –: ‘Ben ik er voor mijzelf af?’
Als een mens een ander slaat, meneer, wat doet u dan?
Als een mens de mens belast, beroddelt, bekletst en afbreekt, wat gaan we nu doen?
Ben ik ervan vrij?
Ik bemoei me daar niet mee.
Ziet u, nu wordt het leven mooi want je gaat het anders bekijken.
Maar wij hebben schaduwbeelden achter ons?
Nee meneer, hele scheepsvrachten vol slepen we nu nog met ons mee, en dat heet dan karmische wetten.
Dacht u van niet?
Dat is dit, en dat is dat, en dat is zus, en dat is zo, narigheid hebben we, we komen niet vooruit; we willen wel, maar we kunnen niet.
Wat is dat, meneer?
Maskers en maskers en maskers en maskers, problemen.
Maar wij hebben ze verzameld, zelfmoord erbij, alles.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
In dit artikel zijn slechts een aantal toestanden behandeld die met zelfmoord en euthanasie in verband gebracht kunnen worden.
Meester Zelanus geeft aan dat hij al onze levens zou moeten ontleden, om alle toestanden te verklaren:
Ik had van ‘De Kringloop der Ziel’ ál uw levens moeten ontleden en dan krijgt u de universele zelfmoord te zien.
Dit was slechts, dit is één toestand, van mijzelf.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Want de mens die zelfmoord pleegt, doet dat meestal uit onwetendheid met de levenswetten:
De onwetendheid, mijn zoon, is het, waardoor duizenden een einde aan hun leven maken en waardoor er zoveel geestelijk zieken zijn op aarde.
Dit moet de mens van kind af aan geleerd worden – het kind heeft het recht om de wetten van God te kennen en zal er niet slechter maar bewuster door worden!
Zielsziekten van Gene Zijde bezien, 1945
Meester Zelanus is er zich van bewust dat hij ons het geestelijke bewustzijn niet kan schenken:
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, als beginneling van de geestelijke universiteit vraag ik u ...
U zei daar zonet: het geestelijk bewustzijn kan ik u niet schenken.
Maar nu vraag ik u: hoe kan ik tot geestelijk bewustzijn komen?’
Indien u dat zelf wilt beleven.
Ik kan het u niet schenken.
U kunt de boeken lezen, u kunt luisteren, maar u moet er zelf aan beginnen.
Is dat zo?
(Mevrouw in de zaal): ‘Inderdaad.’
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Meester Zelanus kan ons alleen informeren hoe het geestelijke voortleven werkt, omdat hij het zelf ervaren heeft.
Want hoeveel aardse kennis en ervaring we ook opdoen, we leren nimmer de wetten van de zelfmoord kennen wanneer die niet doorgegeven worden door een ervaringsdeskundige:
Maar wanneer u nu door uzelf naar het hiernamaals zoekt, de astrale wereld, dan komt u daar niet zo spoedig achter.
En dan kunnen die boeken u weer helpen, door de mens die er leeft.
Is dat duidelijk?
Nu krijgt u wat de professor uw leerling, uw student leert om een mens te helpen, om die ziekten eruit te snijden, uit het lichaam.
Bijvoorbeeld, indien u – u voelt wel wat ik bedoel – indien ik u zeg: ‘U moet er zelf aan beginnen’, ja, dan hebt u aan die boeken een steun.
Want dan gaan wij en zullen wij u vertellen wat wij hebben beleefd toen wij dát en dát en dát konden bereiken en betreden.
Door ‘De Kringloop der Ziel’ krijgt u bijvoorbeeld een beeld: waarom heb ik zelfmoord gepleegd?
Doe dat nóóit.
Ziet u?
Want wanneer u die wetten niet kent, ook al zoudt u nog zo lief en goed en oprecht en eerlijk zijn, liefdevol, u leert nimmer de wetten voor de zelfmoord kennen.
En de mens die zelfmoord heeft gepleegd, en die dat door kan geven, die geeft u nu houvast, en die draagt u.
Voelt u wat ik bedoel?
Alleen dán, wanneer u het leven beleeft, met de mensen spreekt – u komt hier in de maatschappij met duizenden mensen in contact – dan kunt u goeddoen, maar dan blijft u in het stoffelijke.
Of u zult de gaven moeten bezitten om die ruimte voor uzelf te kunnen opvangen.
Hebt u dat?
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951

Euthanasie

Op het einde van het leven van Jozef Rulof kregen lezers van de boeken de gelegenheid om op contactavonden rechtstreeks aan meester Zelanus vragen te stellen.
Zo vroeg iemand of menslievende motieven euthanasie kunnen verantwoorden:
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik zou graag de volgende vraag willen stellen.
Er stond laatst in de krant, een medicus in Amerika, die heeft daar een ernstige kankerpatiënte lucht in de aderen toegediend, waardoor haar levensduur verkort is.
Ik zou graag van u willen weten: welke betekenis heeft een dergelijke daad nu voor de ruimte?
Omdat die medicus toch, wat wij noemen, (door) menslievende motieven eigenlijk bezield is geweest.’
Het gaat u erom vast te stellen: is hier zelfmoord aanwezig?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
(Ander iemand in de zaal): ‘Of moord.’
Moord.
En zelfmoord.
De zieke, natuurlijk is de zieke overtuigd.
Hij heeft de zieke gevraagd: ‘Vindt u dat goed?’
Buiten haar, dergelijke dingen gebeuren niet buiten het bewustzijn om.
Dan was het bewuste moord.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Meester Zelanus herhaalt dat het gaat over een situatie waarin een patiënte bij vol bewustzijn vraagt om haar uit het lijden te helpen:
‘Haal me uit het lijden.’
‘Vindt u dat goed?
Dan zal ik u helpen.’
Bij vol bewustzijn, nietwaar?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Meester Zelanus noemt dit ‘zelfmoord door een ander’:
Wanneer die moeder, of die man, de mens, besluit: maak aan dit leven een einde, is dit zelfmoord door een ander.
Hij moet, de dokter moet het niet doen.
Ze dragen tezamen deze strijd.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Zelfs wanneer men zijn natuurlijke levenstijd verkort met slechts vier maanden, beleeft men de pijnlijke gevolgen van zelfmoord:
En wanneer nu deze ziel, deze mens, nog vier, vijf maanden heeft te leven, had te leven, dan gaat zij, doordat zij een einde aan haar leven maakt, haar leven verkort, gaat zij met haar lichaam in de grond en beleeft nu het rottingsproces op volle kracht.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
U kunt zich niet vernietigen, u kunt de ziel, de geestelijke, de astrale persoonlijkheid niet vernietigen.
Dus u gaat met dat lichaam in de grond; u maakt het duizendmaal erger.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Als de mens zelf de euthanasie vraagt, komt hij in de gevolgen van zelfmoord.
Als de euthanasie zonder zijn medeweten gebeurt, is het moord:
Heeft de dokter, doet de dokter dat buiten haar kennis en gevoel om, dan is de dokter de moordenaar.
U kunt zich niet vergrijpen aan deze natuurlijke wetten, u kunt uw leven niet verkorten omdat u ziek bent.
Voor de aarde kan alles.
De wetenschap, de maatschappij, het rechtvaardigheidsgevoel komt ertegenop en zegt: neen, dokter.
De faculteit zegt: neen, wij zijn om te genezen.
U voelt wel, wanneer ...
In prehistorische tijdperken heeft men miljoenen mensen afgemaakt op deze wijze.
Maar u voelt wel, wanneer de wetenschap goed zou vinden dat de dokter de zieke uit dat lijden zou verlossen, wordt het een massamoord.
Voor de ruimte bent u dus ...
U vergrijpt zich aan uw leven.
Of dat leven?
Dat lichaam is ziek, maar dat leven is niet ziek.
Dat leven moet nog even leven, maanden, en wellicht één jaar, twee jaar.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Als de patiënte zelf de euthanasie niet wil, dan zit ze niet noodzakelijk vast aan de ontbinding van haar lichaam.
Ze heeft dan geen zelfmoord gepleegd, en dus ook geen ‘zelfmoord door een ander’.
Haar wil is dan niet gericht op het stopzetten van het lichaam.
De geestelijke persoonlijkheid beleeft datgene waar de wil en de aandacht op gericht is:
Die moeder, als die moeder had gezegd, die de kanker heeft: ‘Ik wil dat niet.
Ik wil dat niet’, en men doet het toch, omdat de mens denkt: dan komt dat kind toch uit lijden ... – u hebt de beschikking, u hebt de beveling over uw organisme: ‘Ik wil dat niet.’ – dan komt zij niet in de bodem en dan is ze vrij van die rotting, omdat zíj het leven niet heeft vernietigd.
Wetten, wetten.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Onze geestelijke persoonlijkheid beleeft de uitdijing van ons lichaam tot het laatste moment van onze natuurlijke levenstijd:
In al die toestanden voelt u de natuurlijke rechtvaardigheid voor het lichaam, het lichaam vraagt om uitdijing, beleving.
Daarna komt het sterven vanzelf.
Dat is geen sterven, u komt vrij.
Maar ook de ziel waar het om gaat, niet de ziel, maar de astrale persoonlijkheid als geest, zíj maakt dat mee.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De menslievende intenties van de dokter nemen niet weg dat hij zich aan de levenstijd van een andere ziel vergrijpt:
(Mevrouw in de zaal): ‘De intentie waarmee die dokter dat gedaan heeft, die vrouw die lucht ingespoten ...’
Ja.
‘ ... doet dat er niets toe, heeft dat ruimtelijk geen betekenis voor de ... karma van die dokter?’
Kijk, die dokter komt eens in een toestand dat hij zegt: ‘Ik vergrijp mij niet meer aan een zieke, want ik blijf ...’
Dit is een goddelijke wet, uw leven is een goddelijke wet, dat hoort u toe, behoort u toe.
En of u nu ziek of gezond zijt, u kunt geen vijf seconden te vroeg het leven wegnemen voor uzelf van de aarde.
Voelt u wel?
Dan komt u in conflicten, u komt in disharmonie met de overgang, met groei, bloei, einde, evolutie, voor uw lichaam.
Maar niet dat lichaam; wat krijgt u nog voor aura, voor gevoelens in die tijd dat u in dat lichaam leeft?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Over diegene die de euthanasie uitvoert, zegt meester Zelanus:
Hij is de moordenaar niet alleen, hij is niet (alleen) degene die hier ingrijpt in een goddelijke wet, in evolutie, in uw tijd, uw leven, uw maatschappij, in alles, die pijn, dat liggen daar al ...
Nee, het is het denken, het zijn; hier in de stof te zijn, gaat ge eens begrijpen, is het essentiële voor ruimte, ziel, geest, persoonlijkheid.
Uw leven heeft een tijd.
Dat leven hebt u nog niet in handen, maar u zult het verzieken, neen, beleven, u moet het beleven.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950

Pijnbestrijding

Meester Zelanus onderschat de menselijke pijnen niet:
U behoeft niet naar pijn te vragen.
De mens die over pijn zou lachen en zijn schouders ophaalt, dat is een onbewuste.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Jozef Rulof heeft door zijn genezend mediumschap geleerd dat de meesters bij het behandelen van zieken werken vanuit liefde en zekerheid.
Alleen wanneer ze via Jozef Rulof vooruitgang konden brengen voor lichaam én ziel brachten ze genezingen tot stand.
Dat is anders dan de mens op aarde die door een vorm van medelijden de medemens te vroeg uit dit aardse leven kan sturen:
Die dokter die u te vroeg, die dokter die u te vroeg daarheen stuurt uit medelijden ...
Wat is medelijden?
Aan Gene Zijde, voor God, wat is medelijden?
Dacht u dat God medelijden kent?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Dit medelijden zonder kennis van de gevolgen kan de mens tot onnatuurlijk handelen brengen.
Als ze de gevolgen van dat handelen zouden kennen, zouden ze er niet meer aan denken om hun medemens van het leven te beroven.
Daarom waarschuwen de meesters al in hun eerste boek ‘Een Blik in het Hiernamaals’ dat een vorm van medelijden kan leiden tot ondergang van zichzelf en anderen, als men de geestelijke gevolgen van het eigen handelen uit medelijden niet kent:
Ook hierin ligt duidelijk, dat medelijden te voelen ondergang kan zijn.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Medelijden kan leiden tot het verbreken van de natuurlijke levenstijd:
Nu is er een ziekte.
Wat beleeft die ziel, die persoonlijkheid?
Medelijden?
Door medelijden gaat ge de natuur verkrachten, verbreken, bezoedelen, besmetten, mismaken.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Wanneer de mens zijn levenstijd volledig opgeleefd heeft, kan hij het sterven beleven als overgaan naar Gene Zijde.
Voor een beschrijving van dit proces verwijzen we naar het artikel ‘sterven als overgaan’.
Tijdens dit sterven maakt de ziel zich los van het aardse lichaam.
Lichamelijke pijnen kunnen dit loslatingsproces storen.
Daarom is het een weldaad voor de ziel wanneer morfine en andere pijnbestrijding het overgaan vergemakkelijken:
Vraag uit de zaal van een verpleegster: „Er worden aan stervenden dikwijls morfine-injecties gegeven om het sterven gemakkelijker te maken.
Welke gevoelens geeft dit voor de ziel, die moet overgaan, mijnheer Rulof?”
„Zuster”, begint Jozef, „dit kunt gij thans zien en beleven, nu gij dit allemaal in u hebt.
Die spuitjes zijn goed.
Omdat die arme mens zijn pijnen dan niet zo voelt, kan de geest zich rustig losmaken voor Gene Zijde, want de pijnen brachten stoornis, kreunen was het.
Maar nu komt er rust.
Wist u dit niet?
Dit is geen schade voor de ziel, integendeel, het is een weldaad!
De mens in deze tijd kan dit aanvaarden, vroeger kende men dit nog niet, toen waren die sterfbedden anders, zoals trouwens alles.
Je werd toen bij vol bewustzijn opengesneden, omdat die verdoving er nog niet was!
U ziet het alweer, wij gaan hard vooruit en dat is te begrijpen.
Straks hebben wij álle ellende overwonnen!
Eerst dán sterft de mens geestelijk bewust!”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950

Passieve euthanasie

Het moedwillig verkorten van de natuurlijke levenstijd is een onnatuurlijk handelen.
Maar ook het willen rekken van de levenstijd kan onnatuurlijke vormen aannemen.
Bij de beslissing wat we wel en niet aanwenden van medische mogelijkheden is het belangrijk ons te richten op de natuurlijkheid van ons lichaam en ons gevoelsleven.
Wanneer ons lichaam ‘doodziek’ is en de dokter nog een operatie voorstelt, is het belangrijk de stem van ons innerlijk te volgen:
Wat moet u nu doen, mevrouw?
Laten opereren?
Ziet u wel, dat is allemaal persoonlijk.
U kunt toch niet door de wil en de kracht en het gevoelsleven van een ander handelen, u handelt als het erop aankomt precies zoals u nu bent.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Vroeger werd de term ‘passieve euthanasie’ gebruikt wanneer men bij een terminale patiënt geen medische behandeling meer toepast die erop gericht is om het sterven te voorkomen.
Dit kan beter ‘normaal medisch handelen’ genoemd worden dan een vorm van euthanasie.
Het natuurlijke proces van het lichaam vraagt in de laatste fase niet meer om apparatuur die het lichaam verhindert om stil te vallen.

Natuurlijke levenstijd

Actieve euthanasie vervroegt meestal het tijdstip van overgaan ten opzichte van wat er gebeurd zou zijn zonder de euthanasie.
Dit heeft als gevolg dat de overledene bij euthanasie tot aan het einde van die natuurlijke levenstijd moet wachten om zijn weg naar het licht te vervolgen.
Het natuurlijke tijdstip van overgaan zonder euthanasie is niet willekeurig, het ligt al vanaf de geboorte vast:
Ligt bij iedere geboorte dus vast wanneer de ziel zal sterven en hoe de mens zal sterven?”
„Ja, dat is een wet en ook dat ligt vast, doch hoe de mens en waaraan de mens zal overgaan, heeft hiermee niets uit te staan.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Dat natuurlijke tijdstip van overgaan wordt bepaald door de wetten voor de ziel:
De wetten voor de ziel bepalen haar leeftijd.”
Maskers en Mensen, 1948
De ziel voorziet bij de geboorte zoveel levensaura als nodig is om haar levensprogramma in dat leven uit te voeren.
Maar nu moet ik vijftig jaar leven, want dat is in mijn aura, mijn levensruimte voor deze geboorte, mijn plasma, dat is gevoel, dat is plasma, dat dient mij voor vijftig, zestig jaar leven hier.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Wanneer die levensaura is opgebruikt, eindigt ook de natuurlijke levenstijd:
De geboorte schenkt je een nieuw leven en dat eindigt eerst, wanneer de levensaura beleefd is.
Plotseling weigert dan het klokje te tikken en gaat de ziel terug om haar volgende leven in te gaan.
Op de seconde eindigen die levens.
Maskers en Mensen, 1948
Iedereen heeft een eigen hoeveelheid levensaura:
Weet u hoeveel gram aura dat u hebt?
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Met die aura voeden we ons stoffelijke lichaam:
De aura’s zijn levenskrachten, die de stoffen voeden door de gevoelskrachten van de wezens.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Die levensaura houdt ons in leven:
U bent één aura, door aura leeft u, dat is de tijd van leven, dat is het leven als tijd voor uw leven op aarde, en dat is levensaura, dat is levenssap, dat is de levensmelk van de Almoeder waardoor wij mensen leven.
Wat houdt u nu in leven, meneer?
Waarom leeft u, waarom bent u nog niet dood hier?
Waarom bent u hier nu waarlijk nog niet gestorven?
En waarom gaat de één vroeg en de ander laat?
Waarom moet een mens tachtig jaar oud worden, meneer?
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Zonder levensaura is ons lichaam maar een ton water:
U bent alleen maar een ton water, meer bent u niet, met zout en andere deeltjes van de ruimte erbij, wat peper ook, zuurstoffen.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Iemand die naar de aarde komt om aan een ander goed te maken, kan sterven wanneer zijn levensprogramma is afgerond.
Zo kon de vader van Theo uit het boek ‘Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven’ vroeg sterven, omdat hij op dat moment al had goedgemaakt waarvoor hij naar de aarde was teruggekeerd.
Theo vraagt aan zijn vader of dat goedmaken aan zijn moeder was:
„En in uw laatste leven ging u naar de aarde terug om aan moeder goed te maken.”
„Niet alleen daarom, maar ook om me geheel los te maken van de aarde en dus vrij en ongebonden het eeuwige leven te kunnen binnentreden.
Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven, 1942
Zijn vader legt ook uit waarom hij zo vroeg stierf:
Toen ik op aarde gereed was, kon ik sterven.
Dit verklaart, waarom ik zo vroeg stierf.”
Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven, 1942
Omdat elke mens een verschillend levensprogramma heeft, is ook de levensduur van elke mens individueel bepaald door dat levensprogramma.
Daarom kunnen we van geen enkel mens bepalen wanneer dat levensprogramma ten einde is, wanneer die mens sterven ‘mag’:
En nu heb je daarin ... elk mens is nu een ander probleem, is een wet, en nu zijn al de overgangen, of persoonlijk, of wettelijk, of natuurlijk, of het leven spreekt.
Voel je wel?
En nu krijg je duizenden ...
Nu kun je over al die sterfbedden en al die ongelukken en al die toevallen, wat het ook is, kun je duizenden en duizenden boeken schrijven, en ben je er nog niet.
Zo diep is nu de mens.
En daar voert het ons heen.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Hoogst uitzonderlijk is het bij een zelfdoding zelfs mogelijk dat die samenvalt met het einde van de natuurlijke levenstijd:
„Maar ik kan u verklaren, dat er moorden gebeuren, zelfmoorden ook, die toch, ondanks het feit, normale overgangen zijn.
Een voorbeeld: mensen hebben contact met Gene Zijde.
Een goed contact is het, waarvan de dochter het medium is.
De vader gaat met zijn zoon en dochter naar de bergen voor een vakantie van drie weken; de moeder leeft reeds achter de kist.
De dochter is daar twee dagen en wil terug naar Nederland.
De vader zegt: ‘Ga, maar kom terug.’
Maar de dochter rent achter het huis in een sloot en verdrinkt.
Ze keerde dus terug om thuis in het water te lopen en te sterven.
Vier maanden later komt ze door en zegt:
‘Ik heb geen zelfmoord gepleegd, vader.
Dit was mijn tijd.
God kent geen sterfbedden en weet u, ik ben gelukkig, mijn eigen dood bracht mij tot dit vaneenscheuren en ik gaf me volkomen over.
De dood was het en ik had niets meer te vertellen, mijn eigen evolutie dus!’
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Maar zonder euthanasie of zelfmoord zijn we zeker dat onze natuurlijke levenstijd ons precies op de juiste seconde naar onze volgende evolutie brengt:
U gaat precies op tijd, geen seconde te vroeg, maar ook geen duizendste seconde te laat naar de volgende reïncarnatie, of de volgende evolutie.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951