Eerste lichtsfeer -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘eerste lichtsfeer’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘eerste lichtsfeer’.

Aards stoffelijk

Er zijn zeven sferen, waarvan de eerste en de tweede veel gelijken op de aardse sfeer, zij het dan ook in geestelijke vorm.
Maar daar begint men zich toch langzaamaan te ontwikkelen om de hogere gebieden te kunnen bereiken.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De natuur van de eerste lichtsfeer lacht je toe:
De natuur was zoals men de zomer op aarde kent, zacht, met een klare blauwe hemel met enkele sneeuwwitte wolken, maar dan in de morgen, als het nog zo heerlijk dromerig is, als de natuur zingt en alles je toelacht.
Zó is de eerste sfeer.
Zij die terugkeerden uit de Dood, 1937
Hoog rijzen hier de bomen op – een hoogte, die ze op aarde niet bereiken.
Ze lijken op cipressen, al zijn de bladeren anders van vorm.
Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven, 1942
De geestelijke leider van Jozef Rulof, meester Alcar, verklaart aan André (Jozef Rulof) dat het gevoel van de bewoners van de eerste lichtsfeer nog stoffelijk is ingesteld, ook al zijn ze er zich van bewust dat ze in het hiernamaals als geest voortleven.
Ze denken nog aards stoffelijk, in gevoel leven ze nog steeds zoals op aarde:
Zie, we zijn reeds in de eerste sfeer.
In niets zul je enig verschil zien met de aarde.
Het is de aarde, maar in de geest.”
André zag een land, zoals Alcar zei, dat op de aarde geleek.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Hij zag vogels en bloemen, bomen en groen, alles zag hij, wat men ook op aarde in de natuur kende.
„Hoe is het mogelijk, Alcar, een Gene Zijde en toch op aarde.”
„Juist, André.
De mens weet, dat hij in de geest leeft, maar zijn gevoel vindt afstemming op de stof.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De meeste bewoners van de eerste lichtsfeer begrijpen wel dat ze alleen door het geven van liefde verder kunnen evolueren naar de tweede lichtsfeer:
Zij bevinden zich in het eerste stadium van geestelijke ontwikkeling.
Zij zijn overtuigd, dat alles, wat de aarde toebehoort, geen waarde heeft in de geest.
Allen trachten een hogere sfeer te bereiken, waar zij alleen zullen en kunnen komen wanneer zij anderen helpen om voor anderen iets te kunnen zijn, wat de gevende liefde is en betekent.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De kleding van de bewoners weerspiegelt hun innerlijk.
Hoe minder stoffelijk ze denken, hoe mooier hun gewaad wordt:
Zij droegen gewaden van grove stof en enkelen waren er onder, die reeds een schoon gewaad droegen.
Hij voelde, wat dat betekende.
Deze zouden misschien spoedig een hogere afstemming binnentreden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De bewoners van de eerste lichtsfeer zien er gemiddeld dertig tot zesendertig jaar oud uit.
Naarmate ze verder evolueren, zullen ze er jonger gaan uitzien:
In de eerste sfeer is het menselijk wezen ongeveer dertig tot zesendertig jaar oud.
Het lichaam aanvaardt de leeftijd in de sferen.
Hoe hoger u daar komt, des te jonger wordt het zielelichaam.
U kunt in de hoogste hemelen een jongeman ontmoeten en toch is hij een kosmisch meester, een bewuste en een vorst van liefde.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De eerste drie lichtsferen dienen om te beseffen dat het voelen van aards bezit een belemmering is om verder geestelijk te groeien.
De bewoners zijn op weg naar de vierde lichtsfeer, die het Zomerland genoemd wordt:
Allen strijden hun zware geestelijke strijd om hoger te komen, zij zullen niet rusten voordat zij het Zomerland hebben bereikt, de eerste gelukkige sfeer.
Daarom zijn de eerste, de tweede en de derde sfeer louteringssferen, waarin de mens zijn stoffelijk gevoel aflegt.
Eerst in de derde sfeer voelen zij zich van de stof bevrijd en maken zij zich gereed om het Zomerland in te gaan, waar je op je vorige tocht bent geweest.
Hun strijd is dus de strijd om zichzelf te overwinnen.
Je voelt zeker hoe moeilijk het is, omdat zij zichzelf stuk voor stuk moeten afbreken.
Alle aardse voetstukken vallen ineen aan deze zijde.
Eerst moeten zij afbreken, wat zij dachten te bezitten.
Hun aards bezit is niets anders dan belemmering in het leven aan deze zijde.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Die gebondenheid aan de aardse materie kan men al op aarde verminderen:
„Kan men zich hier spoediger ontwikkelen dan op aarde?”
„Op aarde is het gemakkelijker om zich geestelijk te ontwikkelen dan aan deze zijde.
En wel hierom: Op aarde geestelijk geluk eigen te maken in een stoffelijke toestand is een zware strijd, kost inspanning en kracht.
De stof is het middel, door de stof kan men het bereiken.
Het leven op aarde is niet moeilijk wanneer men alles heeft wat het leven doet veraangenamen.
Door de stof kan men zich ontwikkelen door anderen te helpen.
Dat is, zich losmaken van alle bestaande stoffelijke toestanden.
Velen echter gaan door de stof ten onder.
Het loskomen van de aarde, dus in een stoffelijke toestand zich geestelijk verrijken, dat is de bedoeling, dat wil God van al Zijn kinderen.
Velen, zoals ik zei, worden door de stof geleefd.
In het leven op aarde, kan men door één daad een mens gelukkig maken.
Eén daad in liefde volbracht, is de ontwikkeling van het leven.
De aarde bevindt zich in diepe duisternis, om van duisternis tot het licht te komen, kost kracht.
Zij, die dat kunnen, zullen licht zien wanneer zij overgaan.
Zij zien het licht, dat zij innerlijk dragen en zullen hier hun afstemming vinden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In het boek ‘Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven’ zoekt Theo bij aankomst in de eerste lichtsfeer naar de aardse zon:
Gelijk een zomerse morgen op aarde is hier de natuur.
Ik liet de verheven stilte op mij inwerken.
Wie van de heiligheid van de sferen een beeld wil hebben, bedenke eens dat zelfs deze stilte al bijna niet te verwerken valt.
Zo heilig is ze, zo diep ...
Niets stoort ons hier.
De bloemen, ze strálen alleen.
De vogelen, ze zingen slechts.
Het water is als kristal zo helder en geen stofje tast die reinheid aan.
Mijn voet kon aan geen harde plek zich wonden: zo zacht als mos was de grond.
Tranen van dankbaarheid rolden over mijn wangen en ik schaamde me er niet voor.
Ik zag meerdere zielen op mijn tocht, die met hun tranen God dankten, omdat woorden het niet konden.
Welk een bezit onthulde de eerste sfeer aan hem, die zich haar had eigen gemaakt.
De atmosfeer hier verandert nimmer.
Zoals de natuur zich in al haar zonnigheid openbaart, is zij de astrale werkelijkheid, kwam er nu plots in mij.
Van wie kreeg ik deze gedachte?
Ik stelde mij geheel open en wachtte op de verklaring.
Maar deze kwam niet en dus zette ik m’n wandeling voort.
Ik keek omhoog als verwachtte ik daar de zon te zien.
Maar het gevoel, dat weer in me kwam, zei me, dat de zon tot het stoffelijke universum behoorde.
Het licht, dat ik hier zag, was het astrale licht, dat door de goede daden van de eerste zielen opgebouwd was.
Het werd door hen, die volgden, in stand gehouden en nog versterkt.
Ook ik, mocht ik getuigen, bouwde mee aan dit licht.
En dit geldt voor ieder mens, die een goede daad verricht.
Nimmer kan het licht hier verduisteren, regen noch mist kunnen optreden.
Deze toestanden behoorden tot de sferen hieronder.
Doordat er geen liefde woonde, kon het licht er niet schijnen.
Zo verging het de mensen daar; wie niet liefhad, sloot zich van het licht af.
De werelden aan deze zijde zijn, zoals de mens zélf zich voelt!
Het is een wet, waaraan geen ziel ontkomen kan.
Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven, 1942
De vader van Theo vertoeft al langere tijd in de eerste lichtsfeer.
Hij volgt samen met zijn tweelingziel Angelica een studie in de tempel der wetenschap.
Hij helpt Theo door telepathisch te verklaren wat Theo zich afvraagt.
Voor vele verschijnselen is dat al niet meer nodig, omdat het leven van de eerste lichtsfeer zichzelf verklaart aan Theo, wanneer hij zijn aandacht daarop richt:
Het leven in de sferen van licht, hoe heilig is het.
In niets is er stoornis.
Weer glijden mijn ogen langs de gewaden.
Niet één gewaad is eender, maar alle stralen.
Ook om mijzelf lag een dergelijk gewaad.
En het was mij alsof het me reeds eeuwen toebehoorde.
Louter schoonheid is het wat mijn oog ziet.
Op aarde kan een mens schoonheid hebben, hier is zij echter geestelijk bezit.
Wonderlijk van architectuur zijn de gebouwen in de eerste sfeer.
Ze staan op een hoogte en zijn uit sneeuwwit marmer opgetrokken.
Elk van deze gebouwen heeft een eigen betekenis.
Daardoor verschilt ook hun uitstraling.
Deze raakt als het ware mijn eigen leven, doordat ik van deze sfeer deel uitmaak.
Eén gebouw vooral trekt m’n aandacht.
Ik zal erheen lopen en erachter zien te komen, welke de betekenis ervan is.
Maar al bij de eerste stap, die ik doe, weet ik het.
Weer komt de gedachte als vanzelf in me op, het is vader, voel ik, die me thans op een afstand helpt.
In dit gebouw worden de ziekten van de aarde bestudeerd, alsook geneeswijzen.
In deze tempel der wetenschap zijn, weet ik nu ook, vader en Angelica op het ogenblik.
Ik zal hen niet storen en liever rustig mijn weg vervolgen.
Langzaamaan treed ik dieper het leven van de eerste sfeer binnen – zij is bezig mij geheel op te nemen.
M’n denken en voelen worden eveneens steeds dieper – als vanzelf komen de gedachten en beelden in me.
Denk ik aan een boom of een bloem, dan beginnen deze kinderen van de natuur mij dadelijk van hun leven te vertellen, zodat ik dit in al zijn overgangen kan volgen.
Een vogel doet hetzelfde.
Een gebouw vertelt me, waartoe het gebouwd is, welke dienst het doet.
De grond, waarover ik loop, zegt me, hoe hij ontstaan is.
Zo dring ik telkens verder door in Gods schepping.
Ik zet me neer op een van de vele rustbanken, en ik denk na over het vele, dat me geopenbaard is.
Waarheen mijn oog dwaalt, overal lacht het geestelijke leven mij toe.
Langs de vele wegen, die naar de gebouwen leiden, zie ik massa’s mensen gaan en komen.
Ik stel me op hen in en word gewaar, dat ze bezig zijn zich in een of andere studie te bekwamen.
Reine liefde en de wil om zich dienstbaar te maken stuwen al deze zielen.
Met werken en bidden vullen zij hun tijd, in de behoefte zich een hogere gevoelsgraad eigen te maken.
Ook zij, die daar rondwandelen of zich hebben neergelegd, zijn hiermee bezig.
Al denkend dringen ze dieper de schepping binnen en ze bereiken erdoor, dat hun gevoel, hun bewustzijn aan inhoud wint.
Vogels komen tot mij en zetten zich op mijn handen en schouders neer.
Ik bezie de diertjes en merk op, dat ze veel lijken op de Oosterse soorten van de aarde.
Hun hele uitstraling en hun doen en laten getuigen echter van groter wijsheid.
Deze diertjes begrijpen het hogere bewustzijn, dat onder de zielen hier leeft en zijn daarop volkomen ingesteld.
Ze zijn als wij mensen na een lange trap van ontwikkeling eindelijk hier aangekomen en groeien thans naar de hoogste graad van leven, die voor hun soort te bereiken is, toe.
Dit gaat als vanzelf.
Het is de natuur, die dit leven dwingt om voort te gaan, om terug te keren tot God, die het schiep.
Ik sta op.
Daar, niet ver van mij af, glinstert een vijver.
Ik wil er heengaan, me aan zijn oever neerzetten.
Dit water wil ik vragen me te vertellen hoe het tot stand is gekomen.
De vogeltjes vergezellen me, vliegen voor mij uit.
God, hoe machtig is Uw schepping – steeds en steeds herhaal ik dit.
Het zilveren water vertelt – en met gebogen hoofd en gevouwen handen luister ik toe.
Zó bereikt ons in de sferen de wijsheid – het leven zélf vertelt ons van zijn ontstaan en zijn ontwikkeling.
Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven, 1942
En dan mag Theo het geluk beleven om zijn eigen kind terug te zien:
Denkend over dit alles, klimt er plotseling een heel ander gevoel in me.
Ik ga het volgen en de gevoelens voeren me tot een leven, dat verwant is aan het mijne.
Ik ken dit leven en voel me een met het geluk, dat ervan uitstraalt.
Dit gevoel wordt sterker en ik hef mijn hoofd en zie rond, gelovend dat iemand me nadert.
Dan zie ik in het gelaat van mijn eigen kind.
„Liesje!” zeg ik, „Liesje, kom je mij bezoeken?”
Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven, 1942
Theo verneemt van zijn vader dat de sferen geleid worden door meesters die het hoogste bewustzijn voor die sfeer vertegenwoordigen:
Dadelijk hierna zag ik hoog in het uitspansel enkele lichtuitstralende gestalten.
„De meesters van deze sfeer,” kwam in mij, „groeten u.
Zij weten, dat u in de sferen leeft en volgen u.
Ga dus gerust verder, Theo.”
Vader!
Dat kon alleen vader zijn, alleen hij spreekt op deze wijze mijn naam uit.
En ik voel hem thans ook, met Angelica, en weet mij door hun liefde gedragen.
Ik had angst straks om verder te gaan, ik durfde geen voet te verzetten, beangst door de macht van het gebeuren.
Thans is deze opgelost.
De meesters weten, dat ik hier leef.
Zij kennen iedere ziel, die hier binnentreedt, hun enorme bewustzijn maakt dit mogelijk.
Zij dragen zorg voor al het leven hier en waken erover.
Ook dit is machtig en ontroerend tevens.
Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven, 1942
Jozef Rulof vergelijkt de gewaden van de bewoners van de eerste sfeer met de kleding in het Romeinse Rijk op aarde:
Moet je ze daar zien wandelen, dan is het net alsof je vroeger Rome ziet (tijdens het Romeinse Rijk), met die mooie gewaden over de borst, zo op de arm, hè, die zweven zo en dan gaan ze daar op sandaaltjes met elkaar, man en vrouw, moet je dat zien.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Meester Zelanus geeft aan dat sommige bewoners van de eerste lichtsfeer zich in gevoel nog niet in de tijdloze eeuwigheid bevinden:
We gaan naar de tweede, de derde, de vierde sfeer.
Wij hebben beleefd dat de eerste, de tweede, de derde nog toestanden zijn, werelden moeten zijn die afstemming hebben op ons aardse gevoelsleven.
Die stof is nog niet uit ons weg, wij hebben nog altijd het organisme in ons.
We willen onze handen gebruiken, maar we hebben die handen niet meer nodig.
We willen gaan, we willen lopen; we hebben nog tijd ... we hebben het gevoel voor tijd, maar tijd is er niet meer.
Wij zijn ruimtelijk bewust, eeuwigdurend klaar en zeker voor hetgeen dat aanstonds komt.
We doen daar alles door gevoel, een blik uit uw ogen vertelt aan het andere leven wat gij wilt, wat gij ziet, wat gij voelt, en onmiddellijk wordt die wijsheid aanvaard.
Lezingen Deel 1, 1950
Sommige mensen zouden graag met hun auto de eerste sfeer inrijden, zonder hun aardse bezit los te laten:
U wilt immers zo gaarne naar de eerste sfeer?
Met uw automobiel zeker?
Ja, is het niet zo?
Met uw kroon op uw hoofd, met uw mooie gewaad, met alles dat u op aarde bezit, wilt ge naar de eerste sfeer, uw paleizen en uw mooie tempels.
Lezingen Deel 2, 1951
Meester Zelanus beschrijft dat het voor heel wat mensen die van de aarde komen niet zo makkelijk is om zich een geestelijke concentratie eigen te maken.
Ze denken in de eerste lichtsfeer even een wandeling te kunnen maken, maar dan moeten ze ervaren dat ze het wandelen op aarde aan de kracht van hun lichaam te danken hadden.
Geestelijk hebben ze nog niet geleerd om rustig voort te gaan, hun gedachten fladderen nog alle kanten op.
Ze zijn nog niet begonnen om geestelijk te denken, waardoor ze dus nog geen geestelijke grond onder hun voeten hebben opgebouwd.
De macht voor de menselijke geest ligt volkomen open.
Als u nu uit de lichamen stapt, dan hebt ge te denken voor ruimtelijke realiteit.
Bent u momenteel, op dit ogenblik reëel, waarachtig?
Wie van u kan nu zeggen: ‘Ik weet hoe ik daar moet lopen’?
Je hoeft maar te denken: ‘Dat doe ik hier, dat kan ik hier.’
Ja, u hebt hier benen, voeten om te gaan, maar daar hebt u de grond niet om te staan.
Fundamenteel is die opbouwing verwaarloosd, u bent er nog niet aan begonnen.
We zien de mens komen met machtig veel stoffelijk bezit.
Lezingen Deel 2, 1951

Hogere kunst

André (Jozef Rulof) ziet als uitgetreden geest in de eerste lichtsfeer geestelijke kunstenaars aan het werk:
Hij stapte de drempel van een geestelijk gebouw over en zag overal wezens, geestelijke kunstenaars bezig met hun scheppingen.
Hun gevoel werd in kunst omgezet.
Hij zag in het leven na de dood kunstschilders.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Meester Alcar laat André de architectuur in de eerste sfeer zien:
Zie mijn jongen, de eerste sfeer treden wij binnen.”
André zag mensen, huizen en gebouwen; vele woningen waren de innerlijke afstemming van het wezen en naar zijn liefdekracht opgetrokken.
Ook hier was hij reeds geweest, doch thans zou hij kunst leren kennen.
De eerste sfeer was als de aarde.
Dan zag hij nog andere gebouwen die verschillend van architectuur waren opgetrokken, waarvan er enkele zeer schoon waren en een andere betekenis hadden.
In de bergen en langs het water, overal stonden de geestelijke woningen, naar gevoel, smaak en kracht gebouwd.
Alles was geestelijke substantie en was waarachtig en natuurlijk.
„Wat betekent dat grote gebouw daar, Alcar?
Het is zoveel schoner dan alle andere.”
„De bouwmeesters, die het optrokken, leven in een hogere sfeer.
Dus naar hun innerlijke kracht en gevoel werd het tot stand gebracht.
Het is om hen, die hier leven, aan te sporen die kunst te bereiken.
Bij het zien van een hogere afstemming zullen zij zich inspannen en het zich eigen maken.
Is je dat duidelijk?”
„Ja, Alcar.”
„Zoals je weet is een geestelijke woning de innerlijke toestand van het wezen.
Zij, die dit bouwden, hebben allen een hogere afstemming; zij voelen daardoor een hogere kunst, een schonere architectuur.
Al die gebouwen worden dan ook door hen in stand gehouden.
Dit geldt voor alle sferen.
In deze sfeer vinden wij kunst op een tweede afstemming, en als wij hoger komen is er hogere kunst te vinden.
In mijn sfeer kennen wij kunst uit de zesde sfeer, die zoals hier, door hogere wezens wordt onderhouden, omdat beide sferen verbinding hebben.
Het is als de weerkaatsing van een hoger licht, dat ons, zoals ik reeds zei, zal aansporen, om die kunst, die liefde te bereiken.
Want alles is liefde, niets dan liefde, omdat liefde leven en gevoel betekent en de mens naar zijn gevoel zal scheppen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936

Bestaanssfeer

Vanaf de eerste lichtsfeer stemt de bewoner zich af op de werkelijkheid van zijn geestelijke wereld.
Hij heeft de onwerkelijkheid van het voelen en denken in de duistere sferen achter zich gelaten.
In het schemerland in de duistere sferen beseffen vele bewoners nog niet dat hun leven op aarde voorbij is, ze denken nog steeds in hun aardse lichaam te leven.
In de eerste lichtsfeer is dat onwerkelijke en onnatuurlijke denken voorbij:
Thans gaan we naar de eerste geestelijke bestaanssfeer in de geest (de eerste lichtsfeer).
Zij, die daar leven, André, weten, dat zij op aarde zijn overgegaan.
Zij weten, dat zij in de eeuwigheid leven, al is hun gevoel stoffelijk.
De sfeer is daarom gelijk aan de aarde, doch in geestelijke substantie.
Het is daarom de eerste bestaanssfeer, wat betekent, dat zij waarlijk zich in de geest afstemmen.
Hier dus een natuurlijke toestand.
Wat daar leeft is waar, is echt, omdat het een bestaanstoestand is.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In de duistere sferen leeft de bewoner nog in het abnormale voelen en denken, zijn gedachten zijn nog niet in overeenstemming met de harmonische werkelijkheid en de liefde van de eerste lichtsfeer.
Ook op aarde voelen vele mensen deze geestelijke liefde nog niet.
Hun voelen en denken is nog disharmonisch, ze voelen nog geen liefde voor het andere leven.
De meesters beschouwen het voelen en denken van de mens die nog niet is afgestemd op de liefde van de eerste lichtsfeer, als abnormaal en onnatuurlijk.
Normaal daarentegen is de zorg en de liefde die de mens in zijn natuurlijke harmonie voelt voor zijn medemens.
Wanneer de mens dat abnormale denken achter zich laat, staat hij ook in het aardse leven innerlijk sterk en bewust.
Hij is dan buiten het abnormale duistere voelen en denken getreden:
In de mens hier leeft warmte en hij heeft al het leven van God lief.
Deze mens is bewust en is buiten het abnormale getreden.
Wie op aarde deze levensgraad heeft bereikt, staat sterk in het leven en kan alles wat het aardse leven de geest te verwerken geeft, innerlijk dragen.
Zielsziekten van Gene Zijde bezien, 1945
In de sferen is het veel sneller duidelijk of men al natuurlijk denkt en voelt, in harmonie met de geestelijke werkelijkheid.
Wanneer men daar een ander niet wil begrijpen en aanvaarden, werpt men zich hierdoor zelf uit de eerste lichtsfeer, omdat men innerlijk dan geen licht meer uitstraalt:
Ik heb u de sferen laten zien.
Het is zo heerlijk om over de sferen te spreken want dan leven wij in de vrede, de rust, de zaligheid en de stilte.
Maar wat hebt u eraan?
Wanneer het woord, het niet begrijpen alweer uit u komt, over de lippen komt, iets dus dat reeds in disharmonie is met de werkelijkheid – u moet uit alles, leren wij u, de werkelijkheid halen – dan trapt gij uzelf reeds uit die eerste sfeer.
Lezingen Deel 2, 1951
Een bestaanssfeer is voorbehouden aan het volwassen bewustzijn.
Kinderen in het hiernamaals zijn nog op weg naar hun eigen volwassen bewustzijn en daarom gaan ze eerst naar een kindersfeer.
Ze treden pas een bestaanssfeer binnen wanneer ze daar innerlijk de leeftijd voor hebben bereikt:
Daar leven mannen en vrouwen bijeen, zo ook jongere mensen, doch geen kinderen.
De kinderen leven in andere sferen, waarop de kleinen afstemming vinden, om later in een bestaanstoestand binnen te treden, wanneer zij de leeftijd daarvoor hebben bereikt.
De kindersferen liggen in de hogere gebieden, die wij zullen bezoeken.
Anderen echter, ik bedoel de jongere wezens, hebben de leeftijd van veertien jaren bereikt en zijn van de aarde hier aangekomen.
Zij, die onder deze leeftijd zijn, en dat zijn zij van zeven tot veertien jaren, leven weer in andere sferen, dan de nog kleinere wezens, die de aarde hebben verlaten.
Wij hebben dus verschillende toestanden voor de kleinen, die verbindingssferen zijn die tussen de derde en vierde en vijfde sfeer in liggen.
De jongeren, die in de eerste sfeer leven, zijn, wanneer hun ouders geen andere en hogere sferen bezitten, bijeen.
Wanneer dus ouders een andere afstemming bezitten, of omgekeerd, zijn ze alleen, totdat zij zich één afstemming hebben veroverd, één liefde bezitten, wat hun afstemming is in de geest.
Maar wij weten, dat er moeders alleen zijn, kinderen en vaders alleen, evenals verschillende vrienden en familieleden, om later voor eeuwig tezamen te zijn, in geluk, in liefde, in volmaakt heilig geluk.
Doch niet eerder, dan dat zij de eerste gelukkige sferen in de geest hebben bereikt.
Velen wachten daarom met ongeduld het ogenblik af, dat zij verbonden zullen worden.
Zo komt de mens van de aarde naar hier en denkt zijn geliefden te ontmoeten, die dan in andere sferen leven.
Dan zijn zij droevig en er spelen zich treurige tonelen af.
Er is niets zo vreselijk, als wanneer de mens in de donkere sferen moet afdalen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936

Dienende liefde

In het geestelijke leven komt men alleen vooruit door de dienende liefde:
Velen keren van hieruit naar de aarde terug, om geliefden, die zij hebben achtergelaten, in de stof te helpen.
Zij overtuigen hen van hun eeuwig voortleven en sporen hen aan, zich in de geest te ontwikkelen.
Anderen weer dalen naar de donkere gebieden af, om de ongelukkigen te helpen en werken zo aan zichzelf, omdat zij voor anderen iets willen zijn.
Aan deze zijde kan de mens zich alleen ontwikkelen door te geven, wat de dienende liefde is.
Hij, die eist, staat in ontwikkeling stil.
Het leven op aarde dus, is niet te vergelijken met dit leven, al is de sfeer met de aarde te vergelijken.
Vergeet niet, dat aardse toestanden geen betekenis hebben in de geest.
Hier leeft de één voor de ander.
Op aarde dient de mens de mens.
Hij, die veel bezit heeft, laat zich bedienen, hier is dat alles afgelopen.
Allen die dus de eerste sfeer hebben bereikt zijn innerlijk van hun geestelijk leven overtuigd.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Sommige bewoners van de eerste lichtsfeer zijn nog niet begonnen aan deze dienende liefde:
Dan liggen ook in deze sfeer andere toestanden, ook weer tussensferen, waar de mens leeft, die zich ook op aarde in eenzaamheid opsluit.
Zij leven hier éénzelfde leven, omdat hun gevoelsafstemming éénzelfde is.
Maar wanneer wij op hun toestand wijzen, dan krijgen wij ten antwoord: „Ik leef gelukkig, heb ik geen licht?”
Natuurlijk hebben zij licht, maar wat is hun licht vergeleken met het licht van diegenen die in de hogere sferen leven?
Maar als zij op deze weg voortgaan, zullen er honderden jaren voorbijgaan en al die tijd leven en blijven zij in éénzelfde afstemming.
Hun ontwikkeling staat stil, omdat zij zich voor het leven afsluiten.
Je ziet aan al deze toestanden, dat alleen zij gelukkig zullen zijn, die één zijn met al het leven, wat de weg van liefde is, die zij te volgen hebben.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In de lichtsferen leert men om te kunnen geven:
Op aarde leert men om te bezitten, hier leert men om te kunnen geven, om anderen gelukkig te maken.
Daarom wordt het doel van op aarde te leven niet begrepen.
Voor velen is hun studie en geleerdheid eer en vernietiging.
Hoe groot de geleerden ook zijn, op aarde is bezit voor velen sensatie.
Hier bekwaamt men zich om het leven te dienen.
Het leven gelukkig te zien, is de studie, de wijsheid van velen.
Op aarde kan men zich voor dokter bekwamen om de lijdende mensheid te steunen, iets te zijn om haar ellende te verzachten.
Doch hoe velen voelen hun roeping?
Onder hen, die je zo-even zag, bevinden zich aardse geleerden en zij hebben hen tot gids, die niet geleerd waren, nooit hebben gestudeerd.
Wat zegt dat, André?
Deze bezitten liefde, en liefde is wijsheid.
Geen stoffelijke bekwaamheid is daarvoor aan te wenden.
Het heeft dus geen waarde, wanneer men geen liefde bezit.
De geleerden van de aarde geven zich aan hen over, omdat het hoger afgestemde wezens zijn.
Hier buigt men het hoofd voor liefde.
Hier heeft men ontzag voor liefde, omdat liefde licht en wijsheid is aan deze zijde.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Ook in de eerste lichtsfeer zijn er nog toespraken nodig om sommige bewoners aan te sporen zich voor anderen te gaan inzetten.
Alcar neemt André mee naar zo’n toespraak:
„Gaan wij daar heen, Alcar?”
„Ja, we zullen even luisteren wat hij te zeggen heeft.”
Hij, die sprak, was een geest van middelbare leeftijd en droeg een geestelijk gewaad.
„Broeders,” sprak de geest, „eens leefden wij op aarde en wisten van dit leven niets af.”
André voelde, dat hij over het eeuwige leven vertelde.
„Thans is ons alles duidelijk.
Ik zei u reeds, dat men hen haat die een andere godsdienst belijden, doch hier is dat niet meer mogelijk.
Hier zijn we één en kennen maar één Vader, een Vader van liefde.
Christus heeft ons onze Vader leren kennen.
En wat is het schoon om lief te hebben, voor anderen iets te kunnen zijn.
Maar hoe kunnen wij ons zelf en anderen helpen?
Daal af, broeders, daal af in de donkere gebieden, daar waar uw kinderen en uw broeders en zusters leven; zij hebben uw hulp nodig.
Het is de weg die anderen volgden, die wij te volgen hebben.
Lang vertoefde ik beneden, ik weet dus hoevelen er zijn die geholpen moeten worden.
Waarom wacht u nog langer?
Hoort gij hen niet roepen?
U schept u daardoor een eigen toestand en zult, wanneer u terugkeert, andere, maar hogere sferen binnentreden.
Wie niet voor anderen leeft, evolueert niet.
Wij moeten werken en bidden, daarin ligt onze en aller kracht.
Wie wacht, leeft niet, het zijn levende doden.
Ik roep u allen toe, help hen, uw zusters en broeders.
Hebt u geen behoefte om anderen van uw eeuwig voortleven te vertellen?
Te zeggen dat u leeft?
Dat uw moeder of vader en kinderen bij u zijn?”
Vol vuur sprak de geest verder, maar André voelde, dat zij zouden verdergaan, waarna zij zich dan ook verwijderden.
„Je ziet, dat men ook aan deze zijde de mens moet aansporen om voor anderen iets te zijn.
In de tweede sfeer is dat niet meer nodig.
Hij, die hen toesprak, ken ik en het doet mij genoegen, hem op deze weg terug te zien.
In de donkere sferen ontmoette ik hem, hij was diep, diep ongelukkig, en hij vroeg mij, hem een bewijs van hoger leven te geven.
Dan eerst zou hij het kunnen aanvaarden.
Ik toonde mij aan hem in een hogere toestand en nu, na honderd jaar, zie ik hem hier terug om anderen te overtuigen.
Je hoorde, dat hij hun vertelde van een leven, dat hij eens beleefde en duidelijk kent hij alle gevoelsovergangen in de geest.
Zo werkt de één door de ander en zal hij, door anderen te helpen, zichzelf ontwikkelen.
Een duidelijker beeld zou ik je niet hebben kunnen tonen.
Zijn weg is de onze, onze weg is die van Hem, die men op aarde aan het kruis sloeg.
Zijn weg te volgen, dat is Gods heilige wil.
Deze mens heb ik door één bewijs kunnen overtuigen, waardoor hij aan zichzelf is gaan werken.
Alleen door daden, slechts door daden wordt een geestelijke woning steen voor steen opgetrokken.
Alles zal stralen, wanneer zij innerlijk deze krachten bezitten, (die zij) hebben verkregen door anderen te helpen.
In iedere toestand, die ik je toon, ligt deze waarheid.
Spoedig zal ook hij hoger gaan; zijn geestelijk kleed heeft hij reeds ontvangen.
In de tweede sfeer wacht hem veel geluk en liefde.
De mens op aarde roep ik toe: begin nu, wacht niet tot gij hier aankomt; wat gij op aarde bezit behoeft gij aan deze zijde niet te leren.
Eenieder zal zich reeds op aarde en ook aan deze zijde zijn taak scheppen.
Wie zijn taak niet voelt, leeft niet en zal eerst moeten ontwaken.
Doch dit kan lang duren en daarom komen wij naar de aarde om hun duidelijk te maken, dat zij onze weg hebben te volgen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936