De vergissing van Darwin -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘de vergissing van Darwin’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘de vergissing van Darwin’.

Ontstaan van de mens

Jozef Rulof (André) heeft dankzij de meesters het verleden van de menselijke ziel kunnen peilen, en gezien dat de ziel na de evolutie in het water en op het land een behaard lichaam had gevormd dat enigszins leek op de huidige apen op aarde, maar daarentegen toch deel was van de menselijke evolutielijn:
Nu moet André zich terugpeilen en zeggen: ‘Ja, wij kropen uit de wateren vandaan – want ik kan immers vergelijkingen maken met de aarde, ik leef op aarde – ik ben mens geworden, ik ben uit de wateren gekropen en ik was vis, toen was ik diermens, behaard.
Niet de aap van Darwin’, zegt André, ‘máár méns, alleen mens, begaafd met goddelijk vader- en moederschap.’
Lezingen Deel 3, 1952

Ontstaan van het dier

Toen Jozef zag waar het dier geboren was, besefte hij hoe Darwin zich vergist had:
Mijn hemel, kind van deze wereld, wat heb jij je vergist.
Hoe bestaat het.
Wat ben jij ernaast geweest, dat zie en voel ik nu al.
En toch moeten wij nog aan die ontwikkeling beginnen.
Dat is de dierenwereld.
Waar is het dier eigenlijk geboren, mijn Darwin?
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Toen de menselijke ziel haar eerste cellichaampje verliet, was die eerste cel niet uitgeleefd.
Die cel kent zeven verdichtingsgraden in het scheppen en baren vanuit de basiskrachten die in haar aanwezig waren:
Maar dat eerste menselijke ego, die eerste menselijke embryonale cel die was niet uitgeleefd.
Die cel die komt tot scheppen en baren, maar die heeft zeven diepten als werelden, die is niet dood.
Lezingen Deel 2, 1951
Na haar eerste leven als cel leefde de menselijke ziel verder en ging naar de wereld van het onbewuste, maar ook de achtergelaten cel had nog leven in zich om te evolueren:
Hier moet u aanvaarden dat er geen dood bestaat, want die cel leefde verder en de ziel leefde verder, maar ook die cel had nog evolutie.
Lezingen Deel 2, 1951
Op hun reizen voor de kosmologie onderzochten de meesters en Jozef Rulof (André-Dectar) de zeven levensgraden van de eerste cel.
In het artikel ‘onze basiskrachten’ wordt toegelicht hoe de Alziel als Almoeder zeven verdichtingsgraden beleefde voordat zij haar geestelijke energie had verdicht tot een gouden plasma, dat later gebruikt is door de menselijke ziel om haar eerste cellichaam te vormen:
Ik zal tot u komen en thans vragen: „Is deze cel volkomen uitgeleefd?””
„Néén, mijn meester.”
„Waarom niet, André-Dectar?”
„Omdat deze cel zeven levensgraden bezit.”
„Dat is juist, maar waar hebben wij die zeven levensgraden het eerst ontmoet?”
„Op onze vorige reis, mijn meester.
De „Almoeder” volgde zeven opvolgende levenstijdperken, voordat „Zij” haar leven openbaarde.”
„Ook dat is het antwoord, mijn broeders.
Wij hebben gezien, dat de „Almoeder” zeven tijdperken nodig heeft gehad om zichzelf te doen manifesteren.
Eerst toen Zij de zevende graad bereikte, betrad Zij tevens het Kosmische vaderschap en zagen wij, dat het „Universum” zich in het gouden plasma had verdicht.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
De menselijke ziel kon tijdens haar eerste leven als cel niet ineens deze zeven levensgraden beleven:
Wij moeten dus aanvaarden, dat dit leven, uit de „Almoeder” geboren, niet ineens gereed is, niet ineens deze zeven graden kan beleven en dat de eerste embryonale cel ook niet het uiteindelijke voor de „Albron” heeft kunnen beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Hierdoor kon uit de eerste afgelegde cel nieuw dierlijk leven geboren worden:
Uit de eerste menselijke cel is er nieuw leven geboren!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
En hierdoor heeft het dierlijke leven ook bewustzijn en soms menselijke eigenschappen:
Het is dus duidelijk, mijn broeders, dat het dier bewustzijn bezit en soms menselijke eigenschappen te vertegenwoordigen heeft, omdat dit dierlijk leven uit ons geboren is.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Het dier kreeg alles van het leven mee:
Natuurlijk is ook dat waarheid, het dier baart en schept en bezit dezelfde organen als wij mensen bezitten.
Voor de dierenwereld uit ónze bron geboren, is dat universeel te zien en te beleven.
Ook het dier kreeg ogen, omdat wij ze voor het dier hebben geschapen.
Omdat wij ons hebben gesplitst, heeft het dier te baren en te scheppen.
Het dier bezit ziel, geest en leven en een lichamelijk bewustzijn, ook het innerlijke leven heeft deze wetten te aanvaarden en te beleven gekregen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
De menselijke ziel volgde één evolutielijn om haar stoffelijke organisme op te bouwen, de dieren daarentegen schiepen duizenden soorten:
Doch de mens, zoals ik reeds zei, volgde maar één weg en die weg was voor de volmaking van het stoffelijke organisme.
Het dier echter ging in duizenden diersoorten over, het aanvaardde het ene leven om in het andere en weer hogere binnen te treden, doch bleef steeds en al die miljoenen jaren door, één graad onder het denkende en voelende, tot God terugkerende wezen.
In alles, in welk stadium de mens en het dierlijke wezen zich ook bevond, zie je de reïncarnatie, of ook het dierlijke wezen was in eerste instantie ten dode opgeschreven en was Gods schepping en openbaringsproces vernietigd.
Steeds maar weer de wedergeboorte op aarde en op andere planeten.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939

Aap, zeeleeuw en vogel

De aap is het eerste leven dat uit de menselijke cel is geboren:
De allereerste graad áchter de mens is als het ware het schaduwbeeld van de goddelijke persoonlijkheid, de mens.
En u ziet: ga nu maar eens naar de aap kijken.
U ziet het schaduwbeeld van uw lichtende ogen in dat dier, de handen, de voeten, het lichaam, bijna het menselijke instinct, maar het blijft dier.
Lezingen Deel 2, 1951
De aap heeft zijn huidige gestalte eerst op de aarde kunnen vormen:
Eerst op de planeet Aarde kreeg het dierenrijk het normale bewustzijn voor het stoffelijke en het innerlijke leven.
Maar dan betreden wij reeds de allerlaatste tijdperken voor de Aarde.
In de prehistorische tijdperken, ná de warmte- en afkoelingsuren, heeft de aap zichzelf geschapen en betrad dit dier als één soort, gelijkend op het menselijke wezen, de ruimte.
Archives, 1945
De chimpansee is het schaduwbeeld van de mens:
André, wij hebben (in het) verleden gezegd: de chimpansee is het dichtst bij u, heeft het meeste bewustzijn, maar die heeft uw armen, uw ogen, als schaduwbeelden.
Lezingen Deel 2, 1951
Na het dierlijke leven dat later de aap werd, kwamen al de andere dierlijke soorten tot ontwikkeling:
De aap beleefde zeven overgangen en eerst daarná kwam er nieuw leven uit die cel en zijn thans al die miljoenen soorten van dieren die de aarde bezit!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
We kunnen verschillende diersoorten menselijke handelingen laten verrichten, maar de kloof tussen mens en dier blijft:
Deze werelden liggen ver uiteen en toch weer dicht bij elkaar, omdat de „Aap” menselijke eigenschappen bezit, doch altijd weer het schaduwbeeld vertoont en vertegenwoordigt van de éérste levensgraad, waardoor en waaruit wij mensen het levenslicht ontvingen.
Vele soorten van dieren zullen nú menselijk gevoel bezitten?
Néén, de mens zál die levens tot zich kunnen optrekken en het eigen verkregen bewustzijn schenken.
Wat kan men op Aarde een „hond” al niet leren?
Wij krijgen thans landelijk en waterlijk leven te zien en te beleven, waarvan verschillende graden het schaduwbeeld van de mens bezitten en ook die eigenschappen beleven.
Tóch blijft dat leven de eigen verkregen wereld behouden, omdat wij mensen ál de Goddelijke eigenschappen bezitten en het dier slechts de menselijke en (die) nimmer overschrijden kan!
„Dít, mijn broeders, blijft dus de kloof tussen mens en dier.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
De aap wordt nooit mens.
De verdere evolutie van de aap door reïncarnatie ligt in het ruimtelijke gevoelsleven van de vogels:
Maar het is hierdoor, dat de aap menselijk voelen en denken bezit, doch, zoals wij door de schepping hebben te aanvaarden, het schaduwbeeld is van de mens!
De aap zal ons volgen, doch zit straks, over miljoenen jaren in uw kooi en zingt, ook dat dierlijke leven krijgt vleugelen en ruimte te beleven en evolueert!
De aap blijft dus dierlijk, doch beleeft hogere organismen!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
De vogels vertegenwoordigen de verdere stap in de dierlijke evolutielijn:
Maar die dierlijke levensgraden zullen veranderen, dus evolueren, waarvoor wij de gevleugelde diersoorten kennen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Het dierlijke leven vergezelt de mens in de sferen van licht:
En, het dier is ná ons geboren, kwam ná ons tot het vader- en moederschap en ging ná ons van de Maan weg!
Ná ons betrad het dier de astrale wereld, doch toen sjilpte Darwins „Aap” in de sferen van licht en zong ons de eigen verkregen en beleefde schepping toe.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Het dierlijke leven zal ons omringen tot het eindpunt van onze kosmische evolutie in het Al:
De mens is het dier dan ook steeds en steeds vooruit en dit blijft voortgaan, totdat wij in het Al teruggekeerd zijn.
Ook daar zal dit leven ons omringen, maar het blijft in die afstemming.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
De aap is voor het land het schaduwbeeld van de mens:
Darwin zegt: ‘De mens stamt van de aap af.’
Wij zeggen, we hebben gezien, de schepping, de Albron zegt: nee, de aap is uit de mens geboren voor het land!
Lezingen Deel 1, 1950
Voor het leven in het water zijn er andere dierlijke schaduwbeelden:
Ik heb u (in het) verleden eens een beeld gegeven dat (in) die soorten, niet alleen (in) de aap maar ook in de wateren, uw eigen leven nog te zien is; Darwin dacht dat alleen de aap ...
Ziet u, de Bijbel begint met het leven op aarde, maar wij hebben de wateren beleefd.
En nu hebt u hier als landelijk bewustzijn, hebt u het aapinstinct.
Voelt u dit?
Maar u hebt ook uw zeeleeuw en uw zeehond, die u opvolgt in de wateren en waarlijk reeds menselijk voelen en denken bezit, zo zuiver op afstemming dat elke zelfstandigheid heeft moeten baren, zich heeft moeten splitsen.
En daardoor hebt ge nu uw visjes om te eten en te drinken, maar ook de dierlijke directe afstemming als een visstadium van de mens.
En dan ziet ge een zeeleeuw en een zeehond, die precies als waterlijk leven en landelijk bewustzijn één wereld, maar verschillend organisch leven vertegenwoordigen.
Lezingen Deel 2, 1951

Darwin in het hiernamaals

Toen Darwin in het hiernamaals kwam, hadden de meesters en zelfs Christus hem iets te zeggen:
En toen kwam Darwin aan Gene Zijde.
Darwin staat voor ons, want díé moesten wij hebben.
Het geluk, dat er zo’n grote van de aarde kwam, om die te beleven.
En wij erheen: ‘Goedemorgen, mijn vriend, bent u wakker?’
Meester Alcar, meester Cesarino, Damascus, de Halve Maan, Christus was er ook bij.
‘Zo’, zegt Hij.
Er stond een jong iemand naast ons en wij keken in de ogen en we zagen de goddelijke afstemming, en toen zei dit Kind van vijfentwintig jaar: ‘Herkent ge Mij ook?’
‘Ik ken u niet.’
‘Dank u, dan kom ik over duizend jaar nog wel eens terug.
Maar wij zijn geen apen.
De mens heeft met zijn goddelijke afstemming dit kleurenrijk, voor het vader- en moederschap, door zijn splitsingen, Darwin, het dierenrijk en Moeder Natuur geschapen.
Ik ben de God die door dit alles spreekt.’
En toen knipperde Darwin met zijn oogjes en viel hij voor twee jaar in slaap.
Hij was kosmisch-geestelijk geschokt.
En Christus en de meesters gingen heen, ze lieten hem slapen.
We lieten hem slapen en telkens wanneer hij maar weer begon te denken dan kwam de aap voor de dag, en dan stond het aap-instinct naast hem.
En dan zei de zuster, een schoonheid van kleur en van licht: ‘Kunt u mij vergelijken met een aap?
Ik ben moeder!’
En dan gingen weer Darwin zijn ogen weer dicht.
Een marteling als ik weet niet wat, die gij op aarde niet kunt beleven, want dit is een geestelijk sterven.
Hij moest zijn stoffelijke Darwin loslaten.
Die werd nu door de meesters, door Christus, door de goddelijkheid van onze sferen bewust menselijk, maar ruimtelijk gekist.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen de meesters aan Darwin de geestelijke werkelijkheid verklaard hadden, wilde hij zijn vergissing op aarde rechtzetten:
Dat weet Darwin trouwens nu al reeds, dat hebben de meesters al verklaard.
Hij zegt: ‘Hoe breek ik die onzin weer af?’
Lezingen Deel 1, 1950
Maar hij had nu geen aards lichaam meer, om de mens op aarde toe te spreken.
Jozef beloofde hem te helpen door zijn vergissing wereldkundig te maken:
Máár, mijn Darwin, je bent er glad naast.
Je was er dichtbij, já, je stond erbovenop en je zag het niet eens.
Moet je daar nu om schreien?
Dat helpt je toch niet.
Maar ik zal je nu helpen.
Ik zal het voor je opnemen, mijn vriend en broeder Darwin.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944