Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘Bijbelschrijvers’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘Bijbelschrijvers’.
De profeten
De profeten moesten werken in een gewelddadige tijd:
Want het is op aarde nog altijd een wilde bende, er leeft alleen kwaad, hartstocht, geweld, afbraak.
De één wil meer dan de ander; de sterke overwint.
Kennis, bewustzijn is er niet, alleen kracht zegeviert over alles.
De groten, de reuzen, de machtigen in gevoel, zij zijn het die voor koning en keizer spelen, dat de andere later zal doen en zich dan een machtig gewaad zal omhangen.
Wat de mens hier nog bezit op aarde is een woestenij, is een ledigheid, innerlijk.
Lezingen Deel 1, 1950
Het brengen van een straffende God was nodig om het moorden te verminderen:
U hebt Mozes beleefd, u kent die wetten, u weet nu hoe het leven, hoe de ontwaking op aarde is begonnen.
Ik heb u op een morgen verteld dat de meesters er geen vuur bij hebben gemaakt, maar de meester, de mens op aarde die het gevoel kreeg: hij moest de anderen dat bewustzijn geven, díé mens voerde die angst op.
En nu in uw twintigste eeuw zitten we nog aan dat helse vuur vast, dat er niet is.
In de twintigste eeuw, nu, staan we nog voor de Bijbel die verdoemt, een God van haat en wraak.
Nóg is de mens angstig voor het hellevuur, dat er niet is, want het brandt ín de mens.
‘Ja,’ zeggen de meesters, ‘indien we deze wilde massa maar aan een wet kunnen verbinden – wat geeft het – dan zal dat gemoord en dan zal de toekomst veranderen, dan zal de mensheid evolueren.
Laat maar gaan.’
Lezingen Deel 2, 1951
Bijbelschrijvers
De Bijbelschrijvers hadden dezelfde intentie als de profeten:
De Bijbel is geschreven om de mens tot God te brengen.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Daarom schreven deze mensen de Bijbel:
Helaas, de mens heeft de Bijbel geschreven en niet God; de mens.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Deze mensen hadden nog niet veel bewustzijn:
Wie heeft de Bijbel geschreven?
Mensen.
Mensen die onbewust waren.
De Bijbelschrijvers die waren zover.
Johannes en Petrus, ze waren onbewust.
Petrus loopt naast de goddelijke bewuste God als mens en verraadt Hem nog, verloochent Hem nog.
En wat waren die Bijbelschrijvers die Hem niet eens hebben gezien noch hebben gekend?
De maan, we zullen een licht maken voor de nacht en een voor de dag.
Ze wisten niet dat de aarde al draaide.
Toen Galilei in Rome kwam en (tegen) de paus zei: ‘De aarde draait om de zon’, toen werd hij opgesloten.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Ze wisten van de eigenlijke schepping niets af:
En de eigenlijke schepping is niet verklaard.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Maar het kon ook niet eerder, want ze hadden die mensen ook weer vermoord.
Ze wisten van de schepping niets af.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Ze kenden de Albron niet:
En nu komt de Bijbel, de mensen gaan beginnen.
Wat weten die mensen, wat weten deze eerste mensen die die verhalen bij elkaar voegen van de ruimte, van maan, zon en sterren af?
Wat weten zij van het ontstaan af, toen de Albron begon zich te manifesteren?
Niets, niets, niets, niets!
U voelt reeds, gaat u maar beginnen, leest u nu maar de Bijbel, men begint op aarde, maar in een toestand waar de aarde reeds miljoenen jaren oud is, af.
Er zijn miljoenen mensen, de ruimte is bewoond.
De Vierde Kosmische Graad is verdicht, er leven daar al mensen.
Lezingen Deel 1, 1950
Ze lieten God zomaar ineens alles tot stand brengen, omdat ze de geleidelijke ontwikkeling van het leven niet kenden:
Miljoenen zielen op Aarde kunnen, hoe gelovig en godsdienstig ze ook zijn, onmogelijk langer het Bijbelse scheppingsverhaal als waarheid aanvaarden.
Hun gevoelsleven weigert nog maar één ogenblik in het zonderlinge verhaal omtrent het ontstaan van aarde, uitspansel, mens en dier te geloven.
De besliste uitspraken van de wetenschap over de onmogelijkheid van de Bijbelse gegevens steunen die zielen nog in hun verwerping.
De Bijbelschrijvers zeggen u, dat aarde en uitspansel, mens, dier en plant door God zomaar ineens werden geschapen.
Maar hoe anders is de werkelijkheid!
Het ganse Goddelijke scheppingsplan is gebouwd op geleidelijke ontwikkeling!
Niets in de ruimte was er zomaar ineens, alles evolueerde van graad tot graad naar zijn definitieve staat!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De Bijbelschrijvers hebben het bestaande vastgelegd, zij klampten zich vast aan wat het aardse oog kon waarnemen, ze schreven over God en Zijn heilige schepping, maar kenden de wetten niet.
„God schiep Hemel en Aarde”, zo vangen zij aan en slaan miljoenen eeuwen over!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
3 ... En God zei: Daar zij licht en daar werd licht!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Dat geweldige licht is niet in éénmaal ontstaan!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Was de Zon vóór de Maan gereed geweest, dan zou geen vonk van God bestaan hebben gekregen en voor deze evolutie reeds levend verbrand zijn geweest.
De Zon, zo roept Gene Zijde u toe, heeft een eigen verdichting ondergaan.
Uit de eerste openbaringen is dit zwakke licht ontstaan, van de duisternis uit trad het licht naar voren, zoals al de planeten hebben beleefd.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De Bijbelschrijvers wisten nog niet dat de aarde om haar as draait en zo nacht maakt:
4 ... En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.
Hoe is dat nu weer mogelijk?
Wat wil deze scheiding tussen duisternis en licht zeggen?
Wat hebben de Bijbelschrijvers ermee bedoeld?
Men spreekt hier van nacht en dag, licht en duisternis.
Licht en duisternis?
Begrepen de Bijbelschrijvers iets van de Aarde?
Wist men toen reeds, dat de Aarde om de Zon draaide en niet de Zon, zoals werd gedacht, om de Aarde?
Want dit gezegde over licht en duister heeft hiermee te maken.
Dat God scheiding maakte tussen licht en duisternis, betekent dat de nacht oploste.
Waardoor?
Doordat de Maan licht kreeg van de Zon?
Hierover is geen woord geschreven.
Men wist er in die tijd niets van, de Bijbelschrijvers moesten nog ontwaken.
Eerst eeuwen later werd dit vastgesteld.
Toen veranderde ineens dit gezegde van de Bijbelvertellers, doch niemand op Aarde durfde deze onwaarheid te weerleggen.
Thans komen Gods afgezanten naar de Aarde en zullen de waarheid zeggen en er u van overtuigen.
De Bijbelschrijvers hebben die gebeurtenissen van de Aarde af vastgesteld.
Hier treedt duidelijk naar voren, dat zij uit het bestaande hebben geput, uit datgene, wat reeds miljoenen eeuwen terug gereed was en nu als zodanig niets meer met de schepping van God te maken heeft.
Toen de Bijbelschrijvers aan de Bijbel begonnen, dachten zij geïnspireerd te worden, maar deze zielen waren niet eens te bereiken.
Omdat zij nog moesten ontwaken en een lagere evolutie vertegenwoordigden, kon deze kosmische wijsheid hun niet gegeven worden.
De wetenschap heeft echter inmiddels vastgesteld, waardoor het nacht op Aarde werd.
Dat deed God niet, die macht en kracht bezit Moeder Aarde, deze planeet schept duisternis, doordat zij haar baan door de ruimte moet beschrijven en zich om haar eigen as draait.
Dat doet God voor de Bijbelschrijvers en God zag, dat het goed was, er was nu scheiding tussen dag en nacht.
Maar is het niet duizendmaal eenvoudiger het te aanvaarden, zoals het in werkelijkheid is geschied?
De Bijbelschrijvers hebben het zo in elkaar gezet, dat er niemand achter zou komen en niemand aan de oppermacht zou gaan twijfelen.
En dat deden ook wij op Aarde niet, aan deze zijde echter moesten wij de Goddelijke openbaringen aanvaarden, zoals de Maan ze heeft beleefd en zoals al de andere planeten ze hebben leren kennen.
De Zon ging dit proces van licht en duisternis niets aan, de Aarde bracht scheiding tussen dag en nacht en zij kreeg dit van God in handen.
En al het leven van God stelde er zich op in, de nacht werd voor de mens en het dier de slaap, de rust het zich gereedmaken voor het daglicht of dagbewustzijn.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De Bijbelschrijvers hebben God onbegrijpelijker gemaakt:
8 ... En God noemde het uitspansel hemel.
Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de tweede dag.
Uit dit alles spreekt alweer het onbewuste kind van de Aarde, dat voor al deze Goddelijke wetten staat, maar nog moet ontwaken.
Nimmer heeft God één woord gesproken, deze gezegden hebben voor de ruimte en de Goddelijke schepping meer kwaad dan goed gedaan voor de menselijke ziel.
Wat de Bijbelschrijvers u hebben geschonken, behoort tot uw bewustzijn, ze spreken over uw dag en nacht, maar toen was de schepping reeds biljoenen jaren oud.
Dat wil dus zeggen, dat deze Bijbelschrijvers hun eigen tijd beschreven hebben en God niet begrijpelijker, maar onbegrijpelijker voor u hebben gemaakt!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De Bijbel is het product van het schrijvend intellect van die tijd:
U ziet het reeds weer: de Bijbelschrijvers beleefden hun eigen leven en zij schreven daarnaar, maar dit alles behoort niet tot het woord Gods.
Dat is het denken en voelen van het schrijvende intellect, de beperkte ziel, die zich ertoe heeft gezet om Goddelijke waarheden vast te leggen, maar iets wrocht waardoor miljoenen mensen zijn gestruikeld en hun geloof verloren.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De Bijbelschrijvers hebben een taak op zich genomen, die ver boven hun eigen bewustzijn leefde:
Het 14e gezegde spreekt over de lichten in het uitspansel.
Er staat: En God zei: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen de dag en tussen de nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren.
Hier is nu sprake van sterren en planeten, van een uitspansel met al het leven daarin.
Maar dat leven heeft eveneens biljoenen eeuwen nodig gehad om tot stoffelijke verdichting te komen.
De Bijbelschrijvers putten steeds uit het bestaande, uit dat, wat tot hun eigen leven behoort.
Zij wisten van dit ontstaan niets af, zij schrijven over iets, waartoe zij behoren en dat van hun leven deel uitmaakt.
Wat weten ze van het verleden van de ster?
Wat kunnen deze goedgelovigen zeggen van al deze wonderen?
Geen woord!
Zij kennen de goddelijke wetten niet!
Zij staarden zich blind op al deze wonderen, maar kwamen niet achter de waarheid.
Zij kenden de diepte van hun eigen leven niet en God was voor hen mens!
Maar wie is die God?
Deze mensen hebben een taak volbracht, die ver boven hun eigen bewustzijn leefde.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Ze wisten nog niet dat de maan zelf geen licht uitstraalt:
16 ... God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine tot heerschappij des nachts, ook de sterren.
Heel waarachtig is dit en eenvoudig, maar de Bijbelschrijvers vergaten te vermelden, dat de Maan geen lichtgevende bol is, want de Maan krijgt haar licht van de Zon.
De Maan heeft een heel andere betekenis in deze schepping dan deze schrijvers hebben kunnen vaststellen.
Alléén de Zon en de sterren zijn uitstralend.
Hoe kan God Zichzelf zó tegenspreken?
Dat mensen zich vergissen omtrent al deze problemen, is mogelijk.
Kent God Zijn eigen schepping niet?
Moeten wij aanvaarden, dat God geen onderscheid kan maken tussen Zijn leven?
Groeit God dit leven over Zijn hoofd?
Weet God niet meer wat een ster, wat een planeet is, wat barend of lichtgevend is?
De Bijbelschrijvers tastten in het duister!
Zij konden het dag- en nachtlicht niet van elkaar onderscheiden, ze kenden de schepping niet.
Een geleerde van uw eigen tijd had deze onmogelijkheid niet opgeschreven.
Maar God weet beter!
Hij heeft nimmer gezegd, dat de Maan de nacht zou verlichten, dit zijn menselijke gedachten, is fantasie!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Hun kinderachtige vertelsels zijn nog voor miljoenen heilig:
18 ... En om te heersen op de dag, en in de nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis.
En God zag dat het goed was.
Dat had u een kind kunnen vertellen.
Elk kind weet dat, ja, weet nu meer.
Het heeft op school geleerd, dat Maan en Aarde om de Zon heen draaien.
Hoe hoog waren de Bijbelschrijvers dan gekomen in het menselijk weten?
Ze schreven maar neer wat hen in gedachten kwam en wat zij in de nacht hadden waargenomen.
Maar God en Zijn schepping werden door hen kinderachtig naïef!
En toch hebben miljoenen mensen dat als waarheid aanvaard, ze durven geen eigen oordeel te vormen, want de Bijbel is heilig.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Hierdoor wordt de bekrompenheid van de Bijbelschrijvers nog steeds verbloemd:
De bekrompenheid van de Bijbelschrijvers mag in uw menselijk oog nú geen rechtvaardigheid meer verkrijgen, want deze leer voert u verre van de werkelijkheid en laat u achter in een doolhof!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Durf zelf te denken:
Blijf niet langer deze onzin aanvaarden, want uw leven staat stil.
Durf te denken!
God én Christus willen, dat gij denkt, zélf voelt!
U moet u niet láten leven!
Leef zélf!
Hiervoor kwam Christus tot u!
Hiervoor zette Christus Zijn Heilig Leven in!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De Bijbel was maar voor een korte tijdsperiode:
Maar dat waren ook maar Bijbelschrijvers, dat waren geen kosmisch bewusten.
Dat was voor een tijd, dat was maar eventjes voor achter het prehistorische tijdperk.
Die mensen wisten van geen zon en geen maan af; wat u weet.
Díé mensen wisten niet op school dat de aarde om de zon draait.
Maar Galilei werd ervoor gekraakt door uw katholieke kerk.
Galilei, getuig eens ...
‘Néé’, zegt de paus, de mens die God vertegenwoordigt.
Die zegt: ‘Néé, de zon draait om de aarde!’
En nu legt dit goddelijke kind, deze heilige mens legt de evolutie stil.
En nu weet, een kind van uw school weet dat de aarde om de zon draait.
Is dat heilig-zijn?
Alwetendheid voor deze ruimte!
Voelt u waar het heen gaat?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Met de ruimtelijke kennis uit de boeken van de meesters kan het onderscheid tussen de werkelijkheid en het vertelsel gemaakt worden:
Door dit éénzijn krijgt u als het ware de ruimtelijke kennis, de ruimtelijke Alwetendheid voor uw ziel, uw geest, uw vader- en moederschap te beleven en te zien.
En eerst daarna kunt gij, indien ge nu de Bijbel in handen hebt, kunt ge zeggen: ‘Ja, dit ben ik en dat is dat en dat was van die man zelf, want hij heeft noch maan noch zon begrepen, hij heeft de aarde niet gevoeld, hij wist van deze openbaringen als scheppingen niets.’
Lezingen Deel 2, 1951
De Bijbelschrijvers schiepen Adam en Eva:
Maar de Bijbelschrijvers hadden zich aan dat Bijbeltje, die vertellingen te houden.
En nu ziet u, nu kunt u beginnen.
‘En God zei: laat ons mensen maken.’
Die arme, arme kleutertjes daar uit de Bijbel beginnen met wat klei en wat levensadem.
Ze zetten de Heer naast zich neer, want de Heer kan alles, de Heer is een blaas, een wind, een regen, bliksem en donder; de Heer dondert in die klei.
Hij daalt af, Hij geeft die klei levensadem en zegt: ‘Ffft, dat is de eerste mens.’
Daarmee begint dat kind van vier jaar – volgens menselijke bewustwording – in de kleuterklas voor de ruimte zijn Bijbel te schrijven.
‘En God maakte van wat klei en levensadem een mens.’
Maar hoe hij dit vanbinnen ... voelt hij niet eens; hoe hij het leven kreeg, dat weet die mens niet.
Ja, hij is ook van klei en levensadem ontstaan, maar hij staat er best op.
Hij staat er zo goed op, dat hij eigenlijk niet kan begrijpen wat die klei te doen heeft, wat die klei te betekenen heeft, want klei is toch eigenlijk maar stof.
Ja, ze zitten bijeen bij een vuurtje op de aarde.
Ze nemen de aarde in de handen en de ene zegt tegen de ander: ‘Gelooft ge nu dat we dááruit geboren zijn?
Dit is toch ook klei; bezielt het eens?’
Hij doet ffft ... – zo deed de Heer – en hij blaast en blaast en blaast en blaast, hij stormt ook, maar er gebeurt niets.
Klei blijft klei en levensadem is levensadem; maar er is gevoel en dat gevoel miste deze mens.
Hij heeft geen bewustwording om klei te bezielen.
Lezingen Deel 1, 1950
Dat God de mens uit „ZIJN” paradijs heeft gejaagd, is ónzin!
Maar wél heeft de mens zichzelf uit dat paradijsbestaan getrapt, doordat hij het andere leven als mens neersloeg!
En toen ontstond de éérste moord!
Voelt gij dit?
Toen die éérste moord geboren was, stond deze mens voor zijn gevolgen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Maar dit is het gevoel waarover de Bijbel zich zo dik maakt.
De mens heeft van verboden vruchten gegeten.
Voelt gij die ónzin?
De boom des levens, is het.
Maar wat nu?
De slang is het kwaad.
En dat kwaad heeft de mens nu te aanvaarden, dat zegt de Bijbel!
Hoe kinderachtig naïef dit alles is, het woord van de Bijbel het kind van Moeder Aarde geeft, moet u thans wel duidelijk zijn.
En ook daarvoor hebben wij nieuwe fundamenten te leggen.
In de eerste plaats leg ik thans voor de „Universiteit van Christus” vast:
Wat de Bijbel zegt over het scheppingsverhaal, is in strijd met de werkelijkheid!
Dat de mens uit het paradijs is verjaagd, is in strijd met de werkelijkheid!
Dat de mens van de verkeerde boom gegeten heeft, is ónzin!
Dat er een slang is geweest om die eerste Adam en Eva te bedriegen, heeft géén universele betekenis en is het gepraat van een kind!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
En God kwam: “Van deze boom zult ge afblijven ...”’
Die éne boom.
Ziet u die appeltjes?
Dus God verbood de mens zich te vermenigvuldigen.
God verbood de mens – door de Bijbel, Gods woord – om te baren en te scheppen, want daar was de verboden boom, daar was de vrucht die niet gegeten mocht worden.
En toen eindelijk Adam zag dat Eva baring was en hij zei – dat zei hij, dat hebben ze niet gehoord –: ‘Kind, wat ga ik je liefhebben, laten we een kindje baren, ik weet nu hoe het moet en hoe het is, want dan kunnen we terug’, toen kwam God uit de hemel vandaan, met een zwaard in zijn handen, de slang ging sissen en Hij zei: ‘Eruit, eruit, Adam en Eva, gij hebt uzelf bezoedeld, ge zult nu’, moet u horen, ‘ge zult nu in baringsweeën kinderen baren.’
Lezingen Deel 3, 1952
Wat zien wij nu, mijn broeders?
Dat het verhaal van de Bijbel volkomen verzinsels zijn.
Géén woord heeft directe afstemming op het Goddelijke gebeuren en kunnen wij thans volgen!
Géén woord is waarachtig!
Niets van dat alles heeft natuurlijke én Goddelijke afstemming, die betekenis is er niet!
Armoedig en onbewust van de levenswetten, hebben de Bijbelschrijvers iets aan het leven op Aarde gegeven om de disharmonische wetten, die het kind van Moeder Aarde te beleven heeft, goed te praten, doch daarmee komt het leven van God niet verder en is er van geestelijke ontwaking ook géén sprake!
Wie dat onzinnige verhaal heeft bedacht, dat doet er niets toe, maar miljoenen mensen geloven nóg al die narigheid.
Al die nonsens worden ook nu nog aanvaard!
En dat is verschrikkelijk voor de twintigste eeuw!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
„Onzin is, dat God een stuk rib nodig had om een mens te scheppen.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 3, 1944
Op de eerste planeet in de ruimte begonnen niet één Adam en Eva maar miljoenen zielen aan hun eerste leven als cel:
Hoe belachelijk is nu het verhaal uit de Bijbel.
Hier lééft niet één Adam en Eva, doch miljoenen van verschillend bewustzijn en verdichting, totdat de Maan als moeder volkomen opgelost is en eerst dán kan zij aan haar stervensproces beginnen.
Hoe ónbewust waren de Bijbelschrijvers?
Wat hebben die kinderen toch beleefd toen zij aan het schrijven van de Bijbel begonnen?
En dát woord is nu van God, dat woord wordt nóg door miljoenen kinderen van de Aarde aanvaard.
Wordt het nu niet tijd – dat de meesters de „Kosmologie” op Aarde brengen?
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Schemerland
De Bijbelschrijvers waren gereïncarneerd vanuit het schemerland om de mens op aarde te overtuigen dat er meer is dan wat men op aarde denkt:
Toen de eerste mensen kwamen, werden die mensen voor dat gebouw, voor de opzet om aan de Bijbel te beginnen, geboren.
Weer komen er kinderen uit het schemerland en hebben alleen maar het gevoel: kon ik die mensen maar daaraan vastleggen, kon ik die mensen daar maar van overtuigen.
Alles komt uit één bron, alles moet uit de bron komen van waarheid, van welwillendheid, van licht en van leven, van weten.
Alles kwam vanuit het schemerland direct in contact met de eerste sfeer, met de eerste hemelen, met de eerste wijsheid, de waarheid, de harmonie, het reine vader- en moederschap, bewustwording, ontwaking en rechtvaardigheid.
De eerste gedachten komen van daaruit en zullen plaatsvinden in harmonie, beelden krijgen en fundamenten leggen.
Ze zullen contact opbouwen om dit eens te beschrijven.
Lezingen Deel 1, 1950
Maar ze vervormden hun inspiraties naar hun eigen gevoelsleven dat nog niet afgestemd was op de eerste lichtsfeer:
Waarom – vraagt de massa zich af – heeft God ons dan niet ineens volkomen afgemaakt?
Ziet u, dat hebben die Bijbelschrijvers gevoeld.
De goddelijke waarheid zegt aanstonds ... Bijbelschrijver, gij hebt dat toch niet begrepen, gij had dat toch niet kunnen verwerken.
Maar wij weten precies, Gene Zijde weet precies waarvoor gij die woorden hebt geschreven, wat er in u omging.
Want we lopen dagelijks rond met de Bijbelschrijvers aan Gene Zijde.
Er zijn er enkele weer op aarde.
De anderen die eraan hebben gewerkt, die kennen nu de wetten en die vroegen zich vanzelfsprekend af: ‘Hoe ben ik aan die nonsens gekomen?
Waarom heb ik de goddelijke waarheid niet kunnen vastleggen, niet mogen verstoffelijken?’
En dan komt Mozes en dan komen de apostelen en dan komen er nog meer, dan komen de meesters uit het oude Egypte, die stijgen boven dit gevoelsleven uit, want zij hebben het leven, zij hebben de ruimte, zij hebben de dood, zij hebben het vader-, zij hebben het moederschap, zij hebben de ziel, ze hebben de geest; maar de Bijbelschrijvers hadden niets, niets, niets, niets!
Niets van dit alles, alleen God.
Ja, ze hadden later iets van Christus en ze hebben een fundamentje hier en ze hebben een fundament daar kunnen leggen.
Ze hebben een familie gevolgd, een geschiedenis beleefd die eerst rechtuit ging en toen linksaf zwaaide en nu beginnen de ónwaarheden.
Er is nog niemand op de wereld, alleen zijn het maar enkele mensen, en ze krijgen met elkaar ruzie; en hij gaat weg en hij komt met een oud kind, een vrouw, komt hij terug.
Is er in dat gevoelsleven dan geen kleine inspiratie geboren om te voelen dat we hier met onwaarheden hebben te maken?
Die kinderen – voelt u? – die kinderen, die de mensheid hebben gevolgd, werden geïnspireerd om de mens te gaan zien, om te beleven wat de mens doet en daaruit het hogere gevoel op te nemen en vast te leggen; dát waren de Bijbelschrijvers.
Lezingen Deel 2, 1951
Maar neem nu een mens regelrecht uit de maatschappij, die van al deze dingen niets weet en díé gaat u bezielen van buiten om, niet direct door het woord, maar van buiten om als gevoel.
Er komt een gevoel in u en dat zegt: de Vader, de Heer is er.
Wat moeten deze kinderen nu vertellen, wat hebben deze kinderen nu te vertellen?
En zo zijn de onwaarheden voor de Bijbelschrijvers begonnen, omdat zij zelf de eerste sfeer als afstemming, het bewustzijn voor het universum nog niet hadden.
Lezingen Deel 2, 1951
Ze hadden niet eens een hedendaags stoffelijk bewustzijn:
Al het leven dijt uit en is door ons te beleven, waardoor echter de bewustwording naar voren komt.
Door duizenden feiten is thans aan te tonen, hoe ónbewust de Bijbelschrijvers waren, toen zij zich gereedmaakten om de geschiedenis voor mens, dier en plant ten opzichte van de Goddelijke scheppingen, te schrijven.
Die mensen hadden geen stoffelijk, géén geestelijk bewustzijn, van ruimtelijk bewustzijn was er geen sprake.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 3, 1944
Vanuit hun intentie gingen ze de eerste verhaaltjes opschrijven:
En als we nu even verdergaan, even maar, want nu beginnen ze te denken en te voelen.
Mensen vinden het de moeite waard om deze verhaaltjes, dat gevoel, wat de Heer daar zegt, op te nemen en vast te leggen.
En nu krijgen we de eerste novelletjes, de eerste bladzijden van de Bijbel te zien en zegt: de Heer sprak zo en zo.
Maar dat was een begin!
Er komt een knap kind op de aarde.
De één denkt en voelt scherper dan het andere leven en zegt: ‘Wij hebben een dag, wij hebben weer een dag, wij hebben weer een dag, de maan ... er is licht en duisternis.
Hoe moeten wij leren denken, hoe moeten wij dit beschrijven?’
Lezingen Deel 1, 1950
Sommige waarheden hebben ze enigszins kunnen doorgeven:
Langzaamaan komt ook het andere leven, want men spreekt over geluk, men spreekt over de ruimte, men spreekt over duisternis en licht, over hellen.
‘Doe niet verkeerd, want ge zult bezwijken als gij verkeerd doet.’
Want dat hebben zij immers meegemaakt, hebben ze kunnen beleven.
En nu moet u eens kijken hoe die Bijbel nu waarachtig en universeel de heilige, geestelijke waarheid van de astrale persoonlijkheid opneemt en doorgeeft en ontleedt en vastlegt.
‘Doe geen zonden, want gij zult een duisternis beleven.
Lezingen Deel 1, 1950
Maar ze hadden geen direct mediamiek contact met de meesters:
Contact was er niet.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Angst was nodig om zelfbeheersing te ontwikkelen
De angst om verkeerd te doen komt op aarde:
De mens legt uit de astrale wereld het stoffelijke leven vast.
Bulderend komt de storm en als de bliksem zo fel slaat het in het menselijke hart en voelt deze zich kreunend en jammerend.
De angst komt, God zij gedankt; de mens op aarde krijgt angst om verkeerd te doen.
En dit is het machtigste fundament voor eeuwen, voor eeuwen, voor eeuwen!
Hier legt men fundamenten door de knoet, door de zweep, door een stuk staal?
Nee, door gedachten die ruimtelijkheden omvatten!
Door het woord dat de mens verbindt met waarheden die ze met eigen ogen kan zien, die hij kan betasten, kan bevoelen, want hij weet: de Heer zal mij mismaken!
Lezingen Deel 1, 1950
En de angst kweekt het ontzag voor de Heer:
Maar zij moeten het doen, zij kunnen niet anders.
Maar de ene mens helpt hen door het andere leven op te trekken en dat leven angstig te maken, want de mens voelt zich nu sterk.
De moeder zegt tegen het kind: ‘En als je dat niet laat, dan zal ik de Heer roepen.’
En het kind zegt tegen het andere leven, het zusje, het broertje: ‘Laat dat, want de Heer kijkt.’
En nu gaat het vanzelf.
De mens is geïnspireerd, er is inspiratie geboren, gevoel, ontwikkeling, ontwaking!
De één neemt over wat het andere leven opzegt, verruimt, bekijkt.
Er komen bezielingen tot stand, er zijn inspiraties geboren.
Het wordt steeds mooier, elke dag.
De meesters kunnen tevreden zijn.
De massa, deze mensheid, miljoenen knapen en kindertjes, zusjes en broertjes worden angstig, meer is er niet nodig.
Het ontzag is er.
Er is daar in de ruimte een Heer, een macht, een kracht, een bezieling die alles weet, die u kan laten verdoemen, die u kan mismaken.
Ja, die kracht loert op je, die is in licht en in duisternis, die staat voor je en achter je, links en rechts, boven en beneden; het komt vanuit de aarde.
‘Hoor je het daar in de ruimte niet knetteren?
Dat is de donder en de bliksem, maar dat is de Heer!
Heb je soms verkeerd gedaan?
Heb je diep bedrogen?
Waarom ga je dan stelen, waarom ga je dat leven vernietigen?
Waarom heb je die vrouw verkracht?
Waarom heb je dat zusje vermoord, waarom gun je een ander niet het leven op aarde?
Waarom wil je jezelf verdoemen en je tot die eeuwige brand voeren vanbinnen?’
De mens ziet de hel, de mens ziet een brandstapel, maar het is het vuur hier ín u, de onbewuste gedachten.
Dat krengachtige, die vervloekte gevoelens die alleen maar kwaad zien en afbraak.
Lezingen Deel 1, 1950
Hun Heer is machtiger dan de aardse heersers:
Ze gaan ontleden wat zij nog niet kennen, maar van dááruit worden ze bezield.
Laat ze maar schrijven, indien ze maar schrijven, indien ze maar voelen, indien ze hetgeen maar doorgeven wat wij weten.
En al is dat onbeholpen en bekrompen, al deugt het toch niet en al is het in strijd met de goddelijke, de ruimtelijke, geestelijke, liefdevolle, moederlijke en vaderlijke waarheid uit dat leven, laat ze maar schrijven, laat ze maar voelen.
Laat ze maar kletteren en angstig zijn, wanneer de mens maar ontwaakt, wanneer de mens maar gevoel krijgt, wanneer de mens maar gaat voelen: er is meer in de ruimte dat wij niet kennen.
Er is een Vader die ons angstig kan maken en een Vader die ons optrekt.
Wanneer we goeddoen, dan mogen wij aan Zijn tafel zitten, aan Zijn rechterhand en eten we pap met goede suiker, de gouden lepelen komen voor de dag.
Ja, dit kleuterklasje, deze eerste kinderen aanvaarden alles en zijn blij dat ze eindelijk het aardse, stoffelijke ontzag los kunnen laten.
Zij krijgen geluk en zaligheid, omdat zij gaan weten dat die demon daar niet alles te vertellen heeft, maar dat de Heer er is die hem zal slaan en hij aanstonds zijn duisternis zal ondergaan.
Dat wordt aanvaard, dat wordt beleefd, dat nemen deze kinderen in zich op en is het huidige stadium!
Lezingen Deel 1, 1950
Hierdoor kan het aardse denken meer onderscheid gaan maken:
Wat het mismaken wordt door het verkeerde, door een verkrachting, door de bezoedeling van de mens en het leven op aarde, voor moeder- en vaderschap, wordt voor de Bijbel, wordt voor dat stoffelijke kind het eeuwigdurende mismaken van zichzelf ten opzichte van de Heer, ten opzichte van die wetten, ten opzichte van alles wat daar denkt, waardoor ze zijn geboren.
De hemelen en de duisternis, wat onbewustzijn is in deze mens, wordt een hel met een brandend vuur erin.
Wijsheid wordt angst, het tegenovergestelde beeld voor de ontwaking wordt daar afbraak.
U ziet het nu, afbraak en ontwaking, hartstocht en liefde, haat en ontwikkeling, onrechtvaardigheid en rechtvaardigheid, leugen en bedrog en hartelijkheid en welwillendheid staan tegenover elkaar en worden de eerste fundamenten waar het universele en de meesters uit de vierde, vijfde, zesde en zevende sfeer lopen, wandelen en staan; dat is een Tempel.
Een Tempel voor de mens op aarde, dat eens een universiteit zal zijn, want ook dát komt!
Lezingen Deel 1, 1950
Als er mensen angstig worden om het leven te vernietigen, wordt er winst geboekt:
Nu komen de mensen op de aarde en beginnen aan het eigenlijke werk en zullen de Bijbel schrijven, zullen het verhaal schrijven voor de mensheid.
Het verhaal voor Abraham, Isaak en Jakob, voor al het leven dat denkt en voelt, en ten opzichte van de Heer ontwaken wil, dienen zal voor het goede of het kwade.
Dat bent u, dat is deze mensheid nóg.
Er is niets veranderd.
Er is begonnen aan het werk om gedachten en gevoelens vast te leggen.
Die mensen kwamen uit het schemerland.
De meesters uit de eerste en tweede sfeer werkten op die levens in, ze konden die levens immers niet hoger optrekken, ze zaten vast aan de gevoelens, aan de persoonlijkheid van die mensen.
Die innerlijke brand in hen – die zij hadden beleefd toen zij zich los gingen maken van de duisternis, een reis beleefden door de ruimte – konden zij die mensen niet geven, want ze wisten daar van ziel en geest niets af.
Die brand ín hen om het verkeerde te doen, die angst werd gloeiend vuur, brandende stof.
De meesters dachten: gaat uw gang maar, als er maar angst blijft.
Als er maar angst blijft om uzelf en het leven van de ruimte te vernietigen, dan hebben wij immers fundamenten in een dierlijke, voordierlijke, grofstoffelijke, ja, grofstoffelijke levensgraad, als wijsheid gezien.
En die, bepaald ten opzichte van de Heer als ruimtelijk gevoel, is een kleinigheid winst.
En daarmee waren zij tevreden.
Lezingen Deel 1, 1950
Die angst leeft tot op heden:
En daarvan heeft de mens, heeft de maatschappij heel weinig, omdat we nu weten – dat hebben wij in Gethsemane geleerd – dat God niet verdoemen kan.
Wij hebben de Bijbel gevolgd, we weten nu hoe het geloof is ontstaan.
Wij weten dat de meesters de mens angst hebben gegeven, om dat kind maar te remmen, om op dat kind maar te leggen: doe dat niet, want gij zult verongelukken.
En nu, in 1950, leeft de mens nóg onder die druk, de knoet is er nog!
Ja, de mens wil dat, de mens wil die wetten gaarne aanvaarden, omdat het nu eenmaal beschreven is door de God van al het leven, de Heer.
Maar die Heer was een kind, die Heer was een engel, was een meester.
Lezingen Deel 1, 1950
Erbij schrijven is zoals roddelen
Maar toen de Bijbelschrijvers begonnen, toen is er aan die Bijbel geschaafd, van de een na de ander.
En na die tijd weer anderen.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
En nu is die Bijbel al vijfduizendmaal veranderd, maar nog niet ... en leeft nog in dierlijke graad, want die god die heeft het ene leven lief en het andere wordt afgemaakt.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Maar later, toen Christus kwam, toen hebben ze de goddelijke Christus weer stoffelijke dingen over Zijn lippen gelegd; in Gethsemane, op Golgotha, hier en daar, wat Hij zegt, blijft niets van Zijn goddelijk woord over.
Dat is weer door de mens uitgelegd, en weer naar die vervloekte verdoemdheid, die onrechtvaardigheid.
Telkens weer dat straffen erin. ‘Zeker, de mens is angstig gemaakt’, zeggen de meesters, ‘wij konden nergens aan beginnen.’
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
En wat er nu tot stand komt, kunt u aanvaarden: het ene woord werpt het andere op, de ene daad wordt opgevoerd, dat doet u nu nog; wanneer de mens iets van een ander zegt, dan is het over twee weken een werelds gebeuren.
U mismaakt nog elk ogenblik elk goddelijk, rein, natuurlijk woord, elke gedachte!
U trapt het, u schopt het de ruimte in en over de aarde heen.
U weet niet waar de eerste gedachte is ontstaan die de verdoemenis, die de afbraak, die de roddel, de kletspraat, de vernietiging, de verkrachting van een mens, van al het goede in de ruimte, tot stand bracht!
Dat weet u niet meer.
Lezingen Deel 1, 1950
Wat zegt de Bijbel van wedergeboorte?
De Bijbel zegt alles van de wedergeboorte, maar de mens heeft het niet begrepen.
En zo heeft de mens alles veranderd en gesplitst, naar de duisternis gevoerd.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De Bijbelschrijver kreeg van hem en van haar een verhaaltje en die verhalen kent de mensheid en uw maatschappij.
Vertel vandaag iets ... eens iets aparts aan een vriend, aan een mens die u niet kent; u krijgt het over twee, drie jaar terug, uit Europa, uit Frankrijk en Amerika, maar dan is het bezoedeld, dan is het verdraaid.
Het is hemelhoog naar de ruimte geslingerd, of u en uw verhaal wordt in de bodem getrapt.
U wordt mismaakt, er blijft niets meer van u en uw verhaal over, want de mensheid heeft het in zich opgenomen.
Miljoenen kinderen willen daarvan en daardoor iets beleven, maar er blijft niets van dat verhaal over, niets!
Het was niet zo’n visje, maar zó een die hij thuisbracht voor Onze-Lieve-Heer.
Het was er één zó groot!
Zeker, zó zijn de goddelijke openbaringen verhaspeld en bezoedeld.
Zo kwamen mensen op deze wereld en begonnen te denken: dat is wel de moeite waard, dat moeten we vastleggen.
En nu begon het ... en lees nu maar de eerste passages.
Daar staat deze eeuw voor open, deze mensheid staat nóg voor de klei en de levensadem en wil de andere openbaring niet beleven: de mens die die levensadem en dat klei kan verklaren en ontleden ten opzichte van de ruimte.
Wij léven in die ruimte.
Lezingen Deel 1, 1950
Het ‘voor eeuwen’ werd ‘eeuwig’ branden:
Doe dat niet, want gij zult eeuwig branden, ge zult u eeuwig vernietigen.’
Ja, gaat de mens niet voor eeuwen te gronde, wanneer de mens zonde doet, verkeerd doet?
Lezingen Deel 1, 1950
Het ‘vanbinnen’ werd ‘vanbuiten’:
De eerste colleges zijn begonnen.
In een ongelofelijke nietige, kleuterachtige klas werden hier waarheden vertolkt en aanvaard.
Maar de mens vanuit de ruimte en ‘achter zijn kist’ weet wat hij doet.
Hij maakt hen angstig: ‘Gij zult dat niet doen!’
Wanneer ge steelt en bedriegt – dat hebben ze immers meegemaakt? – daalden zij weer in het slijk, in de modder, in de hartstocht voor het stoffelijke leven af.
‘Hartstocht en geweld, het bestelen van een ander bewustzijn, het verkrachten van een moeder voert u naar een andere verkrachting, en zult ge leven dáár en eeuwigdurend verbranden.’
Ja, vanbinnen!
Lezingen Deel 1, 1950
De mens op aarde bedacht er zelf vuur bij:
Zij hebben niet gesproken dat het vuur was!
Dat heeft straks de mens er zelf bijgemaakt, want dan gaat het nog beter!
Dan liggen ze nóg sterker aan die ellende vast.
Dan zijn ze aan de goddelijke keten geklonken!
Dan kunnen zij geen vinnen meer verroeren?
Niks daarvan: ‘Ge zult daar zijn en branden, indien ge de wetten van de Heer niet opvolgt.’
Zo werd het leven op aarde gekraakt, vastgelegd aan ’n waarheid, aan een geestelijke waarheid, die later – omdat de mens, de Bijbelschrijver de geestelijke wetten nog niet verstond – werden verstoffelijkt en verhaspeld, verknoeid, bezoedeld!
Ze wisten niet beter!
Lezingen Deel 1, 1950
‘Dóé niet verkeerd.’
Er is gesproken in die tijd over verdoemdheid.
‘Gij verdoemt uzelf, gij maakt uw leven kapot.’
Maar ze hebben er brandende hellen bij gesleept, van gemaakt.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
De Bijbelschrijvers hebben ook een negatief mensbeeld geschapen:
Wie heeft er dus over de ‘mens’ gesproken?
Dat waren de Bijbelschrijvers, dat waren mensen.
Maar de Bijbelschrijver heeft aan de mens geen ruimtelijke persoonlijkheid geschonken, noch licht, noch leven, integendeel, de Bijbelschrijvers gaan de mens verdoemen.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Bijbelschrijvers nu
De Bijbelschrijvers die de verdoemdheid bedachten zitten nog steeds vast aan hun schrijfsels:
Ja, ze leven nu in de derde en vierde sfeer, deze armzaligen, want ze zullen aan de aarde geklonken zijn totdat het laatste kind vrij is van verdoemenis en eeuwigdurende verbranding!
En eerst dan kunnen zij hun geestelijke stap aanvaarden en verzetten.
Lezingen Deel 1, 1950
Wij hebben heilig ontzag voor die kinderen die de Bijbel hebben geschreven, maar ze hebben een flink pak slaag gekregen toen zij in de ruimte kwamen.
Door hún mooie gedichten die ze de Bijbel hebben gegeven, zitten nu miljoenen mensen aan een verdoemenis vast.
En zolang die miljoenen mensen vastzitten aan de Bijbel, en daardoor hun licht missen, zijn de Bijbelschrijvers bezig om mensen te vinden, om te zeggen: ‘Ga er maar tegenin.’
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Die Bijbelschrijvers dat waren de ongelukkigste mensen die er waren, want ze liepen van het ene gat dat ze hebben gemaakt, daar graven ze zichzelf weer in, ze springen er weer uit, ze schieten en ze trappen en ze slaan; en alles krijgt God op Zíjn dak.
God.
En dan gaat Christus eraan, en dan wordt Christus versnipperd, bezoedeld, mismaakt.
En telkens kom je daar weer dingen tegen; dat heeft Christus gezegd.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Als u reëel wilt zijn, harmonisch wilt leven, meneer, mevrouw, blijf dan van goddelijke scheppingen af, want we vergrijpen ons altijd.
En het woord dat ú verkeerd de wereld instuurt en een ander aanvaardt en die mensen aan vastzitten, die remmen u ook, want u blijft op dat punt staan.
Het zou mooi wezen dat u maar door kon gaan en een ander in zijn narigheid liet zitten.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
De mens praat daar over Mozes, over Abraham, over Isaak en Noach, hij heeft het over Paulus, Jesaja.
Waar leven die kinderen?
Aan Gene Zijde kunt u met die mensen spreken, want het waren mensen.
En dan zegt Jesaja: ‘Wat heb ik toch nonsens op aarde gebracht.’
U moet al die profeten eens horen.
U moet die profeten nu eens zien.
Lezingen Deel 2, 1951
Directe-stemapparaat
Ook de Bijbel in een nieuw kaftje bevat dezelfde onwaarheden:
Er komt weer een nieuwe Bijbel uit.
Dat kost miljoenen en het geld is er.
Vijfentwintig professoren werken eraan, uit liefde, een goddelijke taak is het, zeggen zij.
En toch staan ze opnieuw voor de verdoemdheid, ze brengen niets nieuws.
De God van haat verschijnt in een nieuw kaftje en dát kun je nu kopen!
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
En er zitten duizenden onwaarheden in de Bijbel:
En dat hebben wij nu mogen beleven en mogen ontleden, mijn broeders, doch straks voor de „Universiteit van Christus”, éérst dán volgen wij de Bijbel en élk woord, álles, verklaren eerst dán de geschreven Bijbel als Gods woord, doch dán staan wij voor duizenden ónwaarheden, gezegden, die in strijd zijn met de Goddelijke werkelijkheid.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Jozef Rulof (André) en meester Zelanus zullen straks al die onwaarheden uit de Bijbel ontleden via het directe-stemapparaat:
U voelt het, u ziet het, mijn broeders, ál deze gezegden moeten wij ontleden, doch later, thans moeten wij de menselijke evolutie en het menselijke bewustzijn volgen.
Wanneer wij daaraan moeten beginnen, leeft André aan deze Zijde, meester Zelanus, en kunt gij beiden beginnen!
Die taak is voor uw leven weggelegd, doch straks!
Al die ónwaarheid moet verdwijnen van Moeder Aarde.
De „Universiteit van Christus” geeft antwoord op élke levensvraag.
En daartoe zijn de meesters in staat!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944