Aarde -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘aarde’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘aarde’.

Derde kosmische levensgraad

In 1951 vertelt meester Zelanus dat er mensen zijn die raketten uit de ruimte verwachten:
Men verwacht dat er raketten zullen komen van Mars of ergens vandaan.
En op de aarde bezit men het hoogste bewustzijn.
Wat hebt u nog te verwachten?
U kunt miljoenen jaren wachten; er komt niets uit de ruimte, want de ruimte leeft onder uw bewustzijn, als planeet.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Voordat de ziel naar de aarde komt, heeft zij al veel levens beleefd op verschillende planeten:
Dus door die levens, door die levens.
Wij zijn klaar daar, dat vertel ik u straks allemaal, we hebben die planeet en die planeet en die planeet beleefd.
Wij komen daarin en eindelijk zijn we gereed voor de aarde.
Lezingen Deel 2, 1951

Het begin van de aarde

In de boekenreeks ‘De Kosmologie van Jozef Rulof’ beschrijven de meesters hoe ze zich geestelijk-wetenschappelijk verbinden met het beginstadium van de aarde:
„Ik ben verbonden met het beginstadium van Moeder Aarde, mijn meester.
Ik beleef nu het ontwaken van de mens, de mens, die door de ruimte een hoger stadium heeft bereikt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
De meesters verbinden zich in gevoel met de eerste zielen die op aarde komen:
Mijn leven op Aarde begint.
Ik neem voor mij zelf de levensaura in mij op waardoor de Aarde zich in de miljoenen jaren die voorbijgingen heeft kunnen verdichten.
Nog is deze verdichting geestelijk, dus van astrale substantie, doch wij kennen onze toekomst, ook de stoffelijke wereld komt tot stand.
Ik voel dus en dat hebben wij voor de „Universiteit van Christus” vast te leggen:
De Mens bracht Moeder Aarde tot de menselijke ontwikkeling!
De Mens als ziel schept baring voor de Aarde!
De Mens is het, die de Aarde als de „Derde Kosmische Levensgraad” het bewuste leven gaf!
De Mens krijgt zijn bewustzijn te beleven, zodat wij moeten aanvaarden, dat de macrokosmos en de microkosmos één zijn!
De Mens als ziel en geest is in harmonie met de geestelijke Aarde!
En de Aarde is vonk van de „Alziel” ... Het
„Alleven”!
„Algeest”! ... doch zal zich straks verstoffelijken, zoals ál de andere planeten dat hebben beleefd.
Mij is alles duidelijk, mijn meester!
Het leven van de „Almoeder” gaat verder.
Dat leven keert tot het Goddelijke stadium terug.
Ik zuig de levensaura van de Aarde in mij op en kan thans de wetten voor het vader- en moederschap beleven, zoals ik die op de Maan heb ontvangen.
Er zijn géén andere mogelijkheden voor mijn evolutie geschapen.
Ik kom dus aanstonds opnieuw tot het baren en het scheppen, ik zal mijzelf splitsen en de wedergeboorte geeft mij die ruimtelijke evolutie.
De mens baart de Aarde.
Dit hebben wij te aanvaarden en wil zeggen, dat de „Almoeder” voor het Universum zichzelf heeft gegeven en dat is de Maan als moeder!”
„Ik dank u, mijn broeder, dit zijn de wetten die wij hebben te beleven.
Er is reeds werking gekomen, de Aarde begint aan haar taak, doch door ons!
Wat gij ons hebt geschonken, beleefden óók wij.
Wij moeten beamen, dat de Aarde haar baring en schepping door de wetten die reeds verstoffelijking hebben gekregen, (beleeft en) zichzelf zal verdichten.
De menselijke ziel is het, die dus door God alles in handen heeft gekregen.
Wij zien de eerste nevelen en dit stadium heeft élke planeet moeten aanvaarden, het is het begin voor ál het leven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
De ziel zoog zoveel aura van de geestelijke bol in zich op als nodig was om haar eerste cellichaampje te vormen:
Maar de mens zoog als embryonaal leven zoveel aura van de aarde in zich op dat voldoende was voor het embryonale leven.
En als dat niet waar zou zijn, mijn zusters en broeders, dan was de schepping niet af, zoals u die nu ziet.
U baart nog embryonaal, u beleeft nog het scheppings- en baringsproces in het aller- en door het allereerste stadium.
De mens moet nu nog voor uw eigen eeuw, het huidige stadium, als embryonaal bewustzijn of onbewustzijn beginnen.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen de ziel als leven op aarde begon, was er nog geen aarde-stof, er was alleen aarde-aura, aarde-geest:
En dat begon op de aarde, en nam zoveel aarde-aura, aardleven, aardgeest; dus dat is geen aarde, maar dat is de Derde Kosmische Graad.
Dus we namen van die evolutie zóveel om ons leven voort te zetten, en begonnen wij aan een nieuw leven, een nieuw organisme, een nieuwe evolutie, en gingen weer naar de astrale wereld, de wereld voor de wedergeboorte, en kwamen terug naar de aarde, werden weer aangetrokken; en zo begon de aarde aan haar evolutie, voor ons.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Het artikel ‘onze eerste levens als cel’ licht toe hoe de ziel de eerste levens beleeft en aan haar reïncarnaties begint:
Ook hier dus, mijn broeders, betreden wij het embryonale leven, doch nu zullen wij straks de bewuste astrale wereld betreden, dat dan het einde voor ons leven zal betekenen en hebben wij de kringloop der Aarde volbracht.
Volg uw éénzijn met de Aarde; ga door de eerste „dood”; het vrijkomen van het eerste leven hier, daarna het betreden van de wereld voor het onbewuste, de wedergeboorte en dan het aantrekken van ons leven terug voor de Aarde en wij kunnen weer verdergaan.”
Geachte lezer, wij beleven deze wetten.
Opnieuw zijn wij één met een embryonaal stadium, doch thans voor de mens van de Aarde.
Zó is het leven op Aarde begonnen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
In de huidige tijd begint de ziel elke incarnatie nog steeds embryonaal, maar nu in de moederschoot van een menselijke moeder in plaats van in de moederschoot van Moeder Aarde:
De verdichtingstijden voor het Universum hebben wij mogen volgen en bovendien daarvan de zeven levensgraden beleefd, zodat wij thans ook de ontwikkeling voor de Aarde begrijpen.
Er zijn geen andere wetten ontstaan, ook nu overheerst het vader- en moederschap en zijn de essentiële wetten voor al het leven.
Stem u thans af op het ogenblik, dat de ziel als mens dóór de „Geestelijke Aarde” aangetrokken wordt.
Die ontwikkeling is nu te volgen.
De mens is gereed, opnieuw hebben wij het embryonale stadium te beleven.
Die wetten kunnen niet veranderen, ook voor het huidige stadium zien wij ze terug.
Nóg begint de ziel als mens en voor al het leven is dat, als embryonaal leven ín de moeder.
In de moeder, zeg ik, mijn broeders; voelt gij dit?
Wat straks de moeder op Aarde ín zich baart, is voor een planeet niets anders.
Wij worden door de Aarde aangetrokken, doch ín haar leven krijgen wij onze ontwikkeling te beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Het artikel ‘kosmische splitsing’ licht toe hoe een planeet de astrale energie van de kosmos opzuigt tot astrale bol.
Het artikel ‘evolutie op het land’ licht toe hoe de ontwikkelingsgraad van deze astrale aura op hetzelfde niveau is gekomen als de ziel op vorige planeten aan bewustzijn heeft gekregen.
Hierdoor kan de ziel de aura opzuigen die bij haar eigen ontwikkeling past.
Het verdelen van de geestelijke aura van de planeet over alle zielen wordt door Jozef Rulof het versplitsen genoemd:
En zoog die astrale bol dat in zich op – en had precies dezelfde ontwikkeling als wij ons door de lichamen hadden eigen gemaakt, en zogen wij ons zoveel gevoel op voor ons cellenleven – en toen versplitste de aarde zich als planeet, en begon de aarde; en was door ons, en is door ons ontstaan.
Want hadden wij van de aarde niets genomen, meneer, nietwaar, had ook de aarde niet tot verdichting kunnen komen.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951

De ijstijden en verhittingstijdperken

De meesters onderscheiden in de evolutie van de aarde opeenvolgende tijdperken die steeds langer duren:
Er zijn geleerden, die voor de Aarde dicht bij deze ouderdom voor de Aarde kwamen en dat is te begrijpen.
Maar zij wisten niets, niets te zeggen hoe oud de ruimte is.
Hoe oud de Maan is.
Hoe oud Mars, Venus en Jupiter zijn, zo ook de andere planeten en zonnestelsels van de ruimte, dat is door hen nog niet te berekenen.
Tóch kunnen wij dat en wel tot de laatste seconde is dat mogelijk, omdat wij het bewustzijn voor ál het leven ruimtelijk kunnen volgen en ontleden.
De Aarde bleef miljoenen jaren onzichtbaar, doch werkte reeds aan haar vergeestelijkte organisme, voordat zij aan de stoffelijke verdichting kon beginnen.
Haar eerste tijdperk waarvoor zij thans dient en schept, baart, vraagt miljoenen jaren.
Elk tijdperk eist echter voor zichzelf hogere bewustwording en méér tijd.
Voor de ruimte hebben wij niets te maken met tijd, doch voor de Aarde is die berekening te volgen.
Dat wil dus zeggen, dat het leven van de Derde en Vierde levensgraad, de eeuw waartoe André behoort, thans zevenmaal zeven miljoenen jaren nodig heeft om die geestelijke toestand te verstoffelijken en is duidelijk, wanneer wij ons eigen leven volgen als astrale persoonlijkheid.
Hoe hoger wij komen des te moeilijker wordt ons leven?
Néén, om de éénheid met het Universum te beleven, dat wil dus zeggen, dat wij ons de wetten eigen moeten maken als werking en kracht en als bewustzijn, eist tijd, levensduur.
Hoe hoger het leven van Moeder Aarde komt, des te sterker wordt het bewustzijn voor de harmonie van dit leven en dat is de „Liefde”!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Elk tijdperk geeft een hogere ontwikkeling voor de aarde en al het leven op haar oppervlakte:
Moeder Aarde heeft dus voor haar éérste tijdperk, als één van deze zeven levensgraden voor haar álgehele ontwikkeling, miljoenen jaren nodig.
Een miljoen jaar heeft niets te betekenen, wél de levensgraad als tijdperk.
En één tijdperk vertegenwoordigt dus thans: méér bewustzijn, méér ruimte.
Méér ontwaking!
Méér persoonlijkheid!
Méér licht!
Bewuster leven!
Bewuster voelen en denken!
Bewuster voor stof en geest! ...
Nieuw en hoger bewustzijn voor de Aarde en ál haar leven dat zij zal baren!
Een tijdperk bezit opbouwing voor het menselijke organisme, voor dier en plant; immers, voor het huidige stadium heeft Moeder Aarde haar eerste levensgraden reeds overwonnen!
Dat de geleerde spreekt over: ijstijden, verhittings- en afkoelingstijdperken, is duidelijk, doch die tijden leren wij kennen als levensgraden voor deze ontwikkeling.
Dat Moeder Aarde die verhittingstijdperken heeft moeten beleven is duidelijk, doch daarna kwamen de afkoelingstijdperken en hierna de verhardingstijdperken die haar deze evolutie hebben geschonken.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
De oermensen overleefden de voorbije tijdperken door rond te trekken:
Dat wij als mens en het dier de ijstijdperken en al die verhittingstijdperken en afkoelingsjaren overwonnen hebben, is nu nog géén levenswijsheid voor de geleerde van Moeder Aarde.
De geleerde zegt nú nog, dat er wellicht een „Tweede Schepping” is geboren.
Een tweede schepping, dat te betekenen heeft, dat wij als mens die eerste stadia niet hebben beleefd en ook niet mogelijk was, omdat géén mens, noch dier die tijdperken heeft kunnen beleven.
Doch kijk zélf, mijn broeders.
Wat doet de mens en het dier?
Wij zien thans, dat dier en mens zich verplaatsen.
Nu reeds bouwt Oost en Zuid, Noord en West aan de eigen bewustwording.
Wanneer de Aarde hier aan verhitting begint en die tijdperken heeft het eerste leven moeten aanvaarden, ging het leven verder, rustigjes verder, niets kon dit leven storen, want niet héél deze planeet stond in brand.
Daardoor zijn zich Noord, West, Zuid en Oost gaan verdichten en wil zeggen, de jaargetijden komen nu reeds tot bewustwording en hebben wij, hadden wij en ál het andere leven te beleven en te aanvaarden.
Wij gingen dus uit deze omgeving, wij voelden dat, wij konden vertrekken, omdat gans deze ruimte ons leven en bewustzijn toebehoort!
Waarom bezit de Aarde niet in élk land haar vuurspuwende bergen?
Dat is te begrijpen.
Het zijn haar ademhalingsorganen die van tijd tot tijd ruimtelijk de innerlijke werking tot de verstoffelijking voeren, doch waardoor wij haar innerlijke werking aanschouwen.
De mens en het dier ging verder, niets heeft de mens kunnen vernietigen.
Néén, wij moeten aanvaarden, dat mens en dier duizendmaal rond de Aarde zijn gewandeld, heengingen voor die warmte en die afkoeling om ons stoffelijk leven te kunnen voortzetten.
Er is dus géén tweede schepping geboren, geleerde, want dat ís niet mogelijk!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
De Mens heeft ál die tijdperken beleefd en niets kon hem storen om zijn Goddelijke weg te vervolgen!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Toen de mens over de aarde rondtrok, was de aarde haar macrokosmische lichaam aan het verdichten.
Daarvoor gebruikte ze ook haar ademhalingsorganen:
De ademhalingsorganen van de aarde zijn de vuurspuwende bergen.
En die donkere vlekken dat zijn ook ademhalings- ... – daar kunt u in, in de zon – dat zijn de ademhalingsorganen voor die gasbol.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De vuurspuwende bergen hebben een duidelijke functie voor Moeder Aarde:
De innerlijke erupties van de Aarde hebben dan ook niets anders te betekenen, dat zij zichzelf door haar afstemming verdicht.
Haar innerlijke stelsel is daarop ingesteld.
Wij zouden over dit alles duizenden boeken kunnen schrijven, doch wij volgen geen biologie, maar levende bewustwording voor de ziel als mens, als geest en als het kind van God en de „Almoeder”, waarvoor wij deze reizen moeten maken.
De erupties van de Aarde zijn talrijk, waardoor wij zien, dat zij haar leven door de innerlijke structuur verdicht en nog steeds bezig is om haar lichaam te verzorgen en tot de geestelijke levensgraad te voeren.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Ook de aardbevingen vertegenwoordigen de evolutie van de aarde:
Dat er ook nu nog aardbevingen te beleven zijn, zegt ons en is voor Moeder Aarde, haar ontwaking, haar verdergaan, haar streven naar hoger bewustzijn.
Dat is géén afbraak, maar ínnerlijke evolutie!
Moeder Aarde evolueert nóg!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
De ijstijden en verhittingstijden zien we in de huidige tijd terug als winter en zomer:
Het spreekt vanzelf, dat het dier tijdens de wateren géén verhittingsstoornissen heeft gekend, ook de afkoelingstijdperken hadden niets te betekenen.
En indien dat wel waar is voor de geleerde, vragen wij hem: kent gij uw zomer en winter dan niet?
Wat is herfst en wat is najaar voor de Aarde en haar leven voor het huidige stadium?
Dat kent de geleerde nog niet en hij voelt nóg niet, dat „herfst en najaar” de zomer en de winter verbinden; jazeker, hij weet dat, natuurlijk, doch dat dit de afkoelings- en verhittingstijdperken uit dít stadium voor Moeder Aarde en al haar leven nóg zijn, dát weet hij niet!
De herfst voert het huidige stadium naar die afkoeling en wat is afkoeling voor God en de ruimte, geleerde?
Zég het eens?
Welnu, het gereedmaken voor Moeder Aarde van haar eigen baring.
Het zich gereedmaken voor Moeder Aarde om straks aan een nieuw tijdperk te beginnen, dat de „zomer” is!
En wat zegt nu het voorjaar tot uw bewuste persoonlijkheid?
Ge voelt het zeker al.
Is het niet duidelijk en eenvoudig, geleerde?
Het voorjaar, mijn broeders, voor Moeder Aarde is de overgang voor haar baring, het najaar voor de afkoeling en het stervensproces voor ál haar landelijk leven en is niets anders, omdat wij thans deze wetten hebben te aanvaarden.
Nietwaar, de mens zegt „zomer, herfst ... winter én lente”, namen, die de mens aan de verschijnselen gaf, doch voor de schepping baring én scheppen is en betekent en niets anders!
De verhittingstijdperken waren voor mens en dier, bloem en plant, baring, schepping, verdichting en verharding, maar boven alles „Leven en Dood” ... ná de dood betraden wij echter de wedergeboorte!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
In januari 1951 vergelijkt meester Zelanus de winter met de slaap van de natuur.
Het is het tijdperk van afkoeling, het zomertijdperk sterft dan af.
De meesters noemen deze basiskracht van het leven ook baring en moederschap:
Dat is de natuur.
Moeder Aarde slaapt nu, nietwaar?
Wat is herfst?
Wat is zomer?
Wat is lente?
Wat is winter?
Wat gebeurt er nu in de natuur?
Dat is de nacht voor de ruimte, dat is de winter, de dood; het nieuwe leven komt.
Het is het afsterven van één tijdperk.
U beleeft elk jaar verschillende tijdperken.
U beleeft nu het tijdperk van het nieuwe bewustzijn, dat is de natuur, dat is de ruimte, dat is het universum.
Maar wilt gij staande blijven, wilt ge stilte beleven – er is veel over te zeggen – dan voer ik u naar de ruimte, en dan is de nacht weer ontzagwekkend, omdat ge nu tot het moederschap komt.
Want de nacht is moederschap, is moeder.
U noemt het de nacht, nietwaar?
Maar de nacht is voor de ruimte moederschap.
En als de zon opkomt, dan is het: de vader gaat schijnen, gaat stralen.
Dan voor één weg, voor één gedachte.
Nu komen we: waarom is er nacht?
U moet die nacht loslaten, en dat moederschap ook, want nu gaan we kijken op de aarde naar de ruimte.
Dan is het weer baring, wéér baring, sterven, evolutie, bewustzijn, of u verbrandt.
Ziet u?
En dat is dan een stoornis.
Zo krijgt u wet na wet.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951

De evolutiestappen van de aarde

De aarde begint aan haar vierde tijdperk:
De Aarde leeft voor zichzelf en haar kinderen tussen de „derde en vierde” levensgraad voor deze bewustwording en hebben wij te aanvaarden.
Vanzelfsprekend is, dat de atmosfeer voor de Aarde en haar leven zal veranderen en dat de prehistorische organismen zullen verdwijnen, doch daardoor komt er voor de ziel als mens méér bewustzijn.
De levenswetten van de ruimte, Zon en Maan en de andere planeten en sterren bovendien, krijgen eveneens méér bewustzijn, doch door het vaderlijke licht van de ruimte ontwaakt de Aarde.
Gij ziet echter, de ziel als mens gaat verder en wij beleven thans het éne na het andere tijdperk voor de mens, zodat hij straks, dat is over miljoenen jaren de stoffelijke levensgraad betreden zal.
Wij zien daardoor de menselijke organismen veranderen.
Ook het leven in de wateren en Moeder Natuur, dat voor al het leven ontwaking is.
Intussen zal de ziel in de astrale wereld aan haar geestelijk leven beginnen en beleven wij straks, wanneer wij, zoals ik reeds zei, de hellen volgen in het leven ná het vrijkomen van de stoffelijke wereld.
Kijk nu naar deze ontzagwekkende organismen, voor mens en dier.
Wij weten, dat Moeder Aarde dit organisme zal afmaken, zal verfraaien, doch dat duurt nog miljoenen jaren voordat het zover is.
Maar het leven gaat verder, de macrokosmos is nog steeds één met de microkosmos, van disharmonie is er géén sprake, alléén het innerlijke leven heeft die harmonie verlaten, doch krijgt de mogelijkheid zich te herstellen en goed te maken.
Wij zien dus dat de ziel als mens voordierlijke levensgraden te beleven heeft, doch dan volgen de dierlijke graden en eerst hierna de grofstoffelijke, waarvan het huidige stadium de stoffelijke levensgraad als lichamelijk bewustzijn te beleven heeft en waartoe André behoort!
Is dat juist, André?”
„Ja, mijn meester.
Wat de Aarde beleven moet, krijgt haar leven in handen.
Het organisme dijt uit, alles dijt uit, niets blijft achter, want dit leven moet tot God terug.
Ook het Universum dijt uit en wordt lichter, omdat de Zon sterker wordt.
Ik zie daardoor de levensweg voor de mens verstoffelijkt, doch de ziel moet zélf aan haar geestelijke voortgang beginnen.
Er is in alles harmonie, mijn meester.
De Aarde versnelt haar vaart, naarmate het licht van de Zon sterker is geworden, ook dat is nu te beleven.
Zo zie ik deze Goddelijke éénheid.
De Zon stuwt en bezielt al het leven van de ruimte en het menselijke organisme geeft de ziel ontwaking.
Ook al is deze ontwaking voordierlijk, het bewuste ínnerlijke leven gaat verder.
Hierdoor verandert het leven op Aarde en aan Gene Zijde, mijn meester.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Het onbekende verleden

Wij gaan dus naar het prehistorische tijdperk en dát is de éérste levensgraad voor de Aarde en ál haar leven, waarvan zij het huidige stadium – de vierde – straks zal betreden.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Er was een tijd dat alles uit damp bestond:
Kunt u aanvaarden dat er een prehistorisch tijdperk is geweest, hier voor de aarde?
En dat u een plant, een bloem bijvoorbeeld – in die en die tijden zo groot als dit huis – maar dat u die plant als het ware fffft ... met uw menselijke kracht van nu, úw ademhaling, úw bewustzijn, kon omver blazen?
Het was alles water, damp.
Toen kwamen de verhardingen, het groei- en bloeiproces, de afkoeling, de verhitting, en zie: Moeder Aarde bouwt aan haar leven, Moeder Aarde brengt ... verkristalliseert haar lichaam.
U hebt de diamantjes gekregen, de parelen en het goud.
Dat heeft een ander lichaam, Mars of een andere planeet, niet gekend.
Want dat groei- en bloeiproces zou de aarde ontvangen, omdat de aarde deze plaats in het universum voor deze bewustwording heeft gekregen.
Lezingen Deel 1, 1950
Later werd alles verdicht tot modder:
Nu moet u eens kijken naar de natuur, de natuur was één modderpoel.
U hebt nu reine wateren, u bezit ... u bezit gekristalliseerd bewustzijn.
U hebt uw levenswater, u hebt álles verkristalliseerd, verruimd, bezield, geëvolueerd tot een toestand die licht is.
In alles ziet u het licht, in alles ziet u, voelt u het bewustzijn.
Lezingen Deel 1, 1950
In de prehistorie waren er alleen grauwe kleuren:
Het prehistorische tijdperk zien we voor ons.
Grauw zijn de kleuren in de natuur, die nog bezig is zich te verdichten.
Al het leven is grof van vorm en gestalte.
Moeder Aarde is nog groeiende.
Ook het zonnelicht heeft nog niet de kracht, die het in uw tijd bezit.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Het artikel ‘stoffelijke levensgraden’ licht toe hoe de ziel haar lichaam op aarde heeft opgebouwd van cel tot een organisme dat op het land kon leven, toen de aarde tot rust was gekomen:
De aarde was tot rust gekomen.
Hij zag land, bomen en bloemen, doch zoals op de tweede graad.
Zo was de aarde niet zoals hij haar kende.
„Dit is het eerste tijdperk dat men op aarde heeft beleefd, maar waarvan men niets meer afweet,” hoorde hij Alcar zeggen.
„Duizenden eeuwen zijn er voorbijgegaan.
In de vele wateren die de aarde bezit, is een wezen tevoorschijn getreden, zoals je op de eerste planeet hebt waargenomen.
Ook hier dus volgde de mens een dergelijk proces en ging de mens van zijn vistoestand over.
Ook hier splitste zich het onderlichaam, bereikte het dierlijke wezen de oever en had de mens de begaanbare planeet bereikt.
Doch biljoenen jaren zijn er weer voorbijgegaan en in al die jaren heeft de aarde haar toestand bereikt en is zij zover gekomen.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Meester Alcar toont Jozef Rulof (André) het stadium van de voorhistorische diersoorten:
Ik ga nu in het volgende stadium over en ook nu zijn er miljoenen jaren voorbijgegaan.
Zie daar voor je, André.”
André schrok hevig.
Wat hij nu zag had hij reeds waargenomen.
Hij zag mens en dier zoals op de tweede planeet.
De mens en het dier hadden hun stoffelijke toestand aanvaard.
Groot en krachtig waren zij.
Waren dit de eerste mensen die op aarde hadden geleefd en die dieren de voorhistorische diersoorten, die thans niet meer op aarde leefden?
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Het leven was al wel compacter en meer verdicht dan tijdens de tweede kosmische levensgraad:
Ontzaglijk groot waren de dieren die hier leefden, toch weer niet zo groot als op de tweede planeet en de mens was behaard en sterk, hoewel dit een ander kleed was dan zij daar droegen.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
De dieren kregen een ontzaglijke grootte:
André zag een ontzaglijk monster.
„Herken je dit dier, André?”
„Ja, Alcar.”
„Dit dier is vanaf de tweede graad op aarde gekomen, evenals al het leven dat je waarneemt, daar heeft geleefd.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Je ziet, André, nu heeft het dier zich verhard.”
„Is dat een schildpad, Alcar?”
„Juist, maar het dier verkeert in de eerste graad van ontwikkeling.
Het is reusachtig groot, maar die grootte gaat het op aarde afleggen.
Ook de mens bezit een ander lichaam, dan de mens in jouw tijd bezit.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Ook het menselijke lichaam was reusachtig:
Maar de prehistorische mens was heel anders.
De prehistorische mens, dat waren reuzen, wilden.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Die lichamen zijn in de loop der tijden verdicht tot steenkool:
(Meneer in de zaal): ‘Ja meneer Rulof, u zei daarnet: de prehistorische mens die was veel groter, veel grover.
Maar toevallig veertien dagen geleden hebben we naar een andere ... (niet te verstaan) geluisterd, en die gaf een vergelijking, dat de prehistorische mens kleiner was, dat de mens nu wat groter werd, weer een periode kleiner werd, want dat bewezen ook de harnassen.
De harnassen die waren over het algemeen kleiner als van de mens van vandaag aan de dag.’
Ja meneer, dat kan allemaal, dat is allemaal prachtig.
Dat is niet de prehistorische tijd die wij ...
Weet u waar de prehistorische tijd nu leeft?
(Mevrouw in de zaal zegt iets onverstaanbaars.)
Wat zegt u?
(Mevrouw in de zaal): ‘Toen waren er geen harnassen.’
Toen waren er geen harnassen.
Maar het is veel dichterbij te zien en te beleven, u kunt hem zelfs voelen.
Weet u het niet?
Meneer, de prehistorische tijd die halen ze in Limburg uit de mijnen; die is verhard en verdicht.
Kooltjes zijn het geworden.
Daar zitten die mensen allemaal in, en is pikzwart geworden, meneer.
Maar wat ze nu nog vinden, meneer ...
U voelt toch, die aarde heeft zich honderd miljoenmaal omgegooid.
Dat was een warmte; en wij maar aan de ren.
Maar die prehistorische tijd waar de meesters het over hebben, meneer, daar stoken we nu onze kachel mee aan.
Meneer, dat geraamte dat zit in de kooltjes, dat is opgelost allemaal.
De mens die ze nu voelen, dat is een mens van een tijdperk die reeds tot de onze behoort.
Maar er zijn honderdduizenden tijdperken weg.
Die zijn volkomen opgelost, meneer.
En waardoor kunt u dat zien?
Een enkele maal ziet u nog weleens iets in de natuur, dat het prehistorische tijdperk om is, weg is, verdwenen is.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Meneer, u bent in Indië geweest, u ziet daar nog echt oud moeras, prehistorische bomen.
Hier in het Westen hebben wij dat niet meer, meneer.
Maar het Westen was net zo.
Nietwaar?
Dat is, we hebben vruchten gekregen, bomen gekregen, bloemen gekregen, meneer, allemaal voor deze eeuwen.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952

Harmonie tussen mens en dier

Een toehoordster vroeg op een contactavond aan meester Zelanus wanneer de mens tot disharmonisch handelen kwam:
(Mevrouw in de zaal): ‘Waar ligt het moment dat de mens zichzelf ging vergeten?’
Dat ligt een zeven-, tien-, twintig miljoen jaar terug.
Daar zijn we ons gaan vergeten.
Er is op aarde ...
Men vroeg André, en wij hebben dat in de kosmologie beschreven ...
De Bijbel vertelt van het paradijs, nietwaar?
Maar op de aarde is er een paradijs geweest.
Maar dat was nog even voor het prehistorische tijdperk, toen al die reuzendieren er waren, daarvoor even.
En dan kwamen die reuzendieren bij de mens en legden zich neer en likten de mens uit de hand.
Dat is gebeurd, die tijd was er.
Zullen we u aanstonds laten zien.
Waarom?
Omdat die dieren uit de mens zijn geboren.
De mens voelde als het ware vader en moeder – de hogere vader en moeder in de mens.
Toen was er het paradijs.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Net als de mens heeft het dier een aangeboren harmonie, zoals toegelicht wordt in het artikel ‘harmonie’:
Maar hiervoor, eeuwen terug, mijn broeders, voordat de mens aan zijn disharmonie begonnen is, was er een waarachtig paradijs op Aarde te beleven, want dier en mens leefden tezamen in één land, één wereld, in één levensruimte.
Hierin leefden al die duizenden, miljoenen mensen én dieren tezamen.
Van afbraak was er geen sprake, omdat al deze diersoorten één leven, één bewustzijn vertegenwoordigden.
Dat was nog Goddelijke, dus ruimtelijke harmonie.
Doch even later, toen er meer bewustzijn kwam, is die rust als vrede en harmonisch éénzijn verstoord en begon de strijd van mens tegen het dierlijke wezen.
De mens tegen het dier, beide dieren en toch van andere levensafstemming.
Kunt gij dit voelen, André-Dectar?
Ik bedoel, waardoor er harmonie bestond en die er ook waarlijk is geweest?”
André is gereed.
Maar dit is een kosmische vraag, een vraag, die hem – zoals ik reeds zie – terugvoert tot het Maanstadium en bewustzijn, tot daar, waar deze harmonie het leven kreeg.
En André ziet dat geboren worden voor zich en kan, zoals wij het ook beleven zeggen:
„Ja, mijn meester, ik kan u antwoorden.
Immers, het dier is uit de mens geboren.
Omdat dit zo is, ís er ook ín het dier die harmonie aanwezig.
De mens staat dus voor zijn geschapen levenswetten en zal die levenswetten als levens niet vernietigen.
Toch is dat ogenblik gekomen.
Op de Maan hebben wij die wetten geschapen.
Het dier vertrouwde ons?
Néén, mijn meester, het dier zag daardoor zichzelf!
En dat gevoel, dit beleven, was de bescherming voor het dier én de mens, waardoor het dier het leven kreeg.
Dit is wonderbaarlijk en kan ik aanvaarden.”
„Inderdaad, alweer kunnen wij ons hoofd buigen voor deze harmonische wetten, mijn broeders, dát is het antwoord!
In deze tijdperken, deze uren, was er van afmaken nog geen sprake.
Het dier voelde zijn schepper.
Als een kind van vader en moeder, leefde het dier naast de mens voort en er was géén mismaking en géén doodslag, géén vermoorden van elkaar, doch dat bewustzijn kwam.
Het dier voelt, dat is te beleven, mijn broeders, de eigen afstemming.
Dat is voor de wateren en op het land beleefd en kunnen wij nog volgen.
Dát was het eigenlijke „paradijs” voor mens en dier!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Maar toen de mens zich bewust werd van het verschil tussen zichzelf en de ander, begon hij het andere leven van zich af te duwen:
Ik moet alweer terug, want ik raak iets aan, om een nieuw fundament te leggen, want de Bijbel die spreekt over een paradijsachtig gevoelsleven; mijn vrienden, dat paradijs-ogenblik bestond eens op aarde, maar op Mars ook.
Want de mens had nog geen gevoel ten opzichte van het andere leven, hij had het bewustzijn nog niet dat dat dier hem iets zou doen.
En nu is er een tijd geweest dat al het leven in de natuur – met de mens als hoogst bewust leven – waarlijk in harmonie heeft geleefd.
En toen de mens het bewustzijn kreeg dat dat een ander leven zou zijn, duwde hij dat leven van zich af en later heeft hij dat leven gesmoord.
Dat is dus de eerste dood, de eerste dood.
Lezingen Deel 2, 1951
Toen wilde de mens de stoffelijke ruimte voor hemzelf alleen:
De mens is geschrokken van het voorwereldlijk dier, wat om hem leefde.
De mens vergat zichzelf.
Eerst was er eenheid, en toen ging de mens zijn plaats verzekeren.
Naarmate hij bewustzijn kreeg ...
Eerst was de mens tevreden met dit plekje, nietwaar, hierzo.
Maar hij wou dat ook hebben, en dat.
En toen zegt hij: ‘Ik moet dit ook hebben’, en toen ging de deur open en toen nam hij de gang ook, en toen ging hij de trappen af en toen nam hij het hele gebouw.
Maar toen wou hij de straat hebben, ook wel leuk, hij moet toch weg.
En toen nam hij het plein.
En in een kleine eeuw had hij uw heel Amsterdam, als ruimte.
Maar die andere dieren die moesten eruit.
Voelt u?
De mens ging zich verruimen, en naarmate hij bewustzijn kreeg, wilde hij bezit.
Maar daarvóór had men geen bezit, begrijpt u dit?
Men leefde, men had te eten, en te drinken.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De mens ging het dier vermoorden, en wanneer dat leven reïncarneerde, bracht het de angst en de haat mee die door de moord was veroorzaakt:
En ineens zag de mens: maar, mijn god ...
Ja, toen was het gebeurd.
Toen moest het dier afgemaakt worden.
En toen kwam die angst weer terug.
Dat dier werd geïncarneerd, nietwaar, kreeg een nieuw leven, en toen kwam dat dier op aarde en dat werd wakker, hier, want dat dier moet ook die organismen beleven, en had die angst.
Want die angst, het dier was vermoord, was afgemaakt door de mensen.
En zo is de haat, de angst en alles ontstaan.
Maar het ligt tien-, twintig miljoen jaar terug.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De eerste dieren die afgemaakt werden, beseften op dat moment niet wat er gebeurde:
Het dier nog steeds ónbewust, ondergaat die afslachting.
Wij zien nu, het andere dier beseft dat niet, leeft verder alsof er niets is gebeurd, maar de mens heeft ook op dit ogenblik z’n harmonische voelen en denken, ten opzichte van zijn geschapen leven, verbroken.
En ook dit hebben wij te aanvaarden!
Dit bewustzijn is het, waardoor wij als mens disharmonie brachten, waar voordien rust en vrede heerste.
In niets was dit éénzijn te verstoren.
Maar de ziel als mens krijgt tijdperk ná tijdperk te beleven en bereikt nu het hoogste denken en voelen en handelt ernaar.
Miljoenen dieren worden er nu afgeslacht, de strijd van dier tegen mens begint, doch beiden moeten naar de Aarde terug.
En wat zien wij nu, mijn broeders?
Het dier, opnieuw teruggekeerd in het stoffelijke leven, bezit angst.
Het dier sluipt al weg, als de mens in aantocht is.
Waar is dat geboren?
Niemand op Aarde weet het.
Doch wij staan er bovenop.
Hier is die angst geboren!
De mens heeft het dier van zichzelf losgeslagen, de mens heeft het dier uit zijn verkregen Goddelijke harmonie verwijderd.
Het dier keert in het volgende leven terug en bezit angst, dat leven zal zich thans beschermen, omdat het voelt, dat daar de vijand leeft, het gevoel, dat bewustzijn kreeg, op het ogenblik, dat de mens dit dierlijke leven kraakte.
Wij beleven hier dus, meester Zelanus?”
„Het geboren worden van de menselijke en de dierlijke haat.”
„Juist, dat is het antwoord.
Hier beginnen wij de bewuste karaktertrekken waar te nemen, karaktertrekken en eigenschappen, die de mens bewustzijn heeft gegeven en het dier géén eigen wet van beleefd heeft, noch kon scheppen, omdat die gevoelens er niet waren.
Ook dit is heel iets anders dan de Bijbel ervan maakt.
Mens en dier waren waarachtig volkomen één.
Niets zou deze rust en deze harmonie hebben verstoord indien de mens niet aan die afbraak was begonnen.
Maar wij hebben ook deze afbraak te aanvaarden.
Leven ná leven gaat er voorbij.
Dat waren tijdperken.
Het éne tijdperk is bewuster dan het vorige en door dat bewustzijn, krijgt het dier z’n vijand te zien.
Maar al die levens, als zielen voor mens en dierlijke wereld, moeten naar de stoffelijke wereld terug.
En nu is het dier angstig.
Wanneer het dier ouder wordt, gaat het die angst voor het andere leven voelen.
Dit is de reïncarnatie voor het gevoelsleven en wil zeggen, de ziel keert tot het stoffelijke leven terug met haar vorig bewustzijn.
Niets is er veranderd in dat leven en dat heeft ook de mens te aanvaarden en zien wij voor het huidige stadium terug, want ook daar hebben wij deze wetten te volgen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het harmonische éénzijn van mens en dier is terug te winnen:
Op de Maan en op de bijplaneten was er een toestand van vrede en rust; een paradijsachtige toestand dus.
Op de planeet Mars begon de dierlijke afbraak en waardoor?
Doodeenvoudig is het.
Voordien waren het nog kinders; de mens en het dier hadden die machten en krachten nog niet.
Eeuwen later, toen al dat leven volwassen werd, vielen de klappen en maakte de mens het dier af!
Nu heeft het dier angst voor de mens.
Maar ook zien wij, dat wanneer de mens zich geheel voor het dier geeft, dus volkomen eerlijk, ook het dier het zelfvertrouwen terugkrijgt en dan is er weer harmonie.
De dierentemmer, elkeen, die zich volkomen in liefde geeft aan het dier, bouwt terug aan de toestand van dat vroegere paradijs, komt vanzelfsprekend meer tot het éénzijn met dit leven!
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950

De disharmonie neemt toe

De mens heeft zichzelf ook in disharmonie gebracht met andere mensen:
Er is een tijd geweest dat de mens op aarde in harmonie leefde.
En toen wij gingen moorden en brandstichten en het leven gingen vernietigen, toen kwam er een chaos tussen leven en dood voor de wedergeboorte; wij gingen te vroeg over.
Dus volgens de normale tijd ... was dat in het prehistorische tijdperk ...
De mens zegt zo vaak: wat hebben die mensen in het prehistorische tijdperk het toch vreselijk gehad, nietwaar, het waren wilde dieren.
Maar ze stonden duizendmaal hoger dan de mens die nu in de maatschappij bidt en God kent en Christus, want ze hadden hun natuurlijke harmonie nog, voor duizenden toestanden, afstemmingen.
Zij hebben geen gaskamers gekend, waar de mens zich kan vermoorden door gas, ophanging.
In die tijdperken heeft zich nooit één mens opgehangen.
Er is nooit een dier geweest in het oerwoud dat zelfmoord heeft kunnen plegen.
Vindt u dat niet eenvoudig?
Maar de mens wel.
Dus het dier heeft reiner die geboorte bewaard dan de mens.
En nu is het mogelijk, als u nu gaat, dat u tienduizend jaar wacht, moet wachten, voordat u opnieuw wordt aangetrokken.
Want er gingen er te veel vóór, die in harmonie zijn.
We hebben ons voor honderdduizenden jaren uit de harmonische geboorte getrapt, de mens.
De mens hier in deze maatschappij ...
Wanneer u nog terug moet, er zijn er veel van u die gaan onmiddellijk door, maar er zijn er heel veel, ik zie dat aan uw aura, die gaan zo terug.
Er zijn erbij, u hebt uw vader, uw moeder, uw man, uw kinderen, maar dan kan het zijn dat ge uw man over tienduizend jaar terugziet, ergens, die gaat terug.
Ja, ik heb het niet tegen u nu persoonlijk, anders schrikt u wellicht, maar ik moet wel.
De moeder gaat over, de vader, en u wordt aangetrokken, u bent nu van elkaar, maar u krijgt de universele liefde.
U krijgt contact met miljoenen mensen, en dat contact hebt u ook.
Maar u gaat, een lijn, voor die nieuwe geboorte komt u ergens anders, richting Frankrijk, of in Engeland, in Amerika.
U kunt terug tot op de grens van het oerwoud voor oorzaak en gevolg.
Dan bent u bezig met de karmische wetten.
Maar die mensen uit het prehistorische tijdperk hadden in zeven uur een nieuwe geboorte.
In zeven uur had de dierlijke mens in het oerwoud een nieuw lichaam.
En naarmate hij bewustzijn kreeg en het leven ging vernietigen, kwam er een chaos tussen leven en dood.
Dus, ik ga even verder, eromheen.
En, nu moet u eens in een stad, in uw maatschappij gaan kijken, en dan voelt ge de persoonlijkheid als mens, de ruimte van de mens, maar ook de ontzagwekkende disharmonie die de mens voor zichzelf heeft geschapen.
Duidelijk?
En dan gaat u zo terug in de wereld van het onbewuste, de wereld voor de wedergeboorte.
Daar leven nu een honderdduizend zielen, die allen wachten op één lichaam, er is maar één lichaam beschikbaar.
Voelt u wel?
En er zijn honderdduizend zielen voor, meer nog.
En in de harmonische tijd waren er slechts twee zielen.
Dus moord, brandstichting, oorlog: allemaal vernietiging van de goddelijke harmonische wetten.
Wij ontleden die wetten voor de kosmologie.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
In de prehistorie bleef de disharmonie nog beperkt:
De prehistorische mens is begonnen om te moorden, ja, maar de prehistorische mens heeft niet zo gemoord als het bewustzijn van nu.
U hebt meer gemoord door de laatste twintig levens, dan in het prehistorische tijdperk, want dat gebeurde zo nu en dan.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Al vroeg zorgde de stam voor meer orde en rechtvaardigheid dan in de huidige maatschappij bestaat:
Wat wij deden als man, was alleen vrouwen roven, om een moeder te krijgen.
Voelt u?
Was u reeds tot de stam verbonden, had de mens daar ook al orde.
Weet u dat in het oerwoud een betere orde bestaat dan de maatschappij met al de mooie rechtvaardigheid die u nu bezit?
De mens in het oerwoud beleeft een rechtvaardigheid die nog natuurlijk is; die ú hier voor het maatschappelijke leven gesplitst beleeft.
U kunt hier meer verkeerd doen, fouten maken, dan een kind in het oerwoud – weet u dat? – ook al scalpeert u.
Dát is het.
Een ander leven kwam tot die graad en werd verbannen of afgemaakt, en dat geschiedde zo nu en dan.
Ga nu eens kijken voor uw maatschappij, wanneer u generaal wordt, u wordt een dictator, een heerser, en u hebt het bevel om daar honderdduizenden mensen de oorlog in te sturen: uw woord is wet.
U gaat, u dwíngt de mens om te moorden.
De mens moet zeggen: ik doe het niet.
Schiet u mij maar dood.
Want wanneer u zich vergrijpt en u knalt een mens neer, dan bent u al aan de disharmonie, de afbraak voor uw normaal harmonisch verder gaan begonnen, harmonisch verder gaan.
Voelt u wel?
Ga nu maar eens in de oorlog.
Kijk eens wat er op aarde gebeurt.
Doe er maar aan mee.
Hebben we allemaal gedaan.
Eindelijk komt u tot de ontwaking en denkt: mijn hemel, mijn hemel!
Elk mens ook ...
Wat is het hier voor een chaos op aarde!
Maar welk een chaos beleeft u tussen leven en dood, in de wereld van het onbewuste?
De prehistorische mens heeft nog het natuurlijke, goddelijke geboren worden beleefd voor het vader- en moederschap, voor het normale harmonische wedergeboren worden.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950

Oermensen

Het artikel ‘hersenen’ licht toe waarom de mens kan denken zonder hersenen:
Een mens kan denken zonder hersens.
Dan denkt u ...
Want het gevoelsleven denkt.
Hersens zijn alleen maar om het gevoel op te vangen en te analyseren.
Of uw gevoelens die gaan de ruimten in, en u als ...
Kijk, de mens denkt in zichzelf, in een ruimte.
Dat u een schedel hebt ...
De hersens zijn als het ware de dampkring voor de aarde.
Voelt u wel?
De hersens vangen het gevoelsleven op, om de persoonlijkheid te dienen, en dat is de dampkring voor de aarde.
Dat vindt u allemaal in de kosmos, maar dat vindt u ook als stelsels in het organisme terug.
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar als de mensen nou geen hersenen hebben ...’
Dan denkt men ...
(Mevrouw in de zaal): ‘... en ze kunnen het gevoelsleven niet opvangen?’
Dat zegt niets.
Dan zijn die hersens niet nodig, dan gaat het door concentratie.
Er zijn mensen geboren zonder hersens.
Bijvoorbeeld, nu gaat u even terug naar het oerwoud.
De geleerde zegt: ‘Het is merkwaardig, we hadden vroeger ...
Die mensen, die prehistorische mensen hadden zulke hoofden en zulke kleine hersens.’
Ik geef u het bewijs nu, dat ik waarheid vertel.
En ze kunnen maar niet begrijpen waarom in die hersenpan, zo’n groot stuk schedel, zo weinig hersens zijn.
Er was ook weinig gevoel, weinig bewustzijn.
Want het bewustzijn, zei ik u, dijt uit.
Ook de hersens.
Als gevoel.
Om dat gevoelsleven, het denken en het voelen op te vangen.
Ook uitdijing.
En toen kreeg de mens meer hersens.
De schedelpan, het dak werd groter, ruimer, omdat het gevoel ruimer werd.
Maar in het oerwoud, neemt u maar zo’n schedel, ziet u een honderdste hersens niet van hetgeen u aan stof en weefsels onder uw dak hebt.
Omdat u meer gevoel bezit, hebt u meer hersens.
Ziet u?
Het dijt uit.
Een orgaan dijt uit naarmate het gevoelsleven bewust is.
Dat is de kosmologie voor de universiteit die aanstonds komt.
Dan krijgt u het kosmische, ruimtelijke zien in het lichaamsdeel dat deel uitmaakt van deze stelsels.
En nu is elk orgaan een universeel geheel.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Nadat de enorme diersoorten hun maximale grootte in de prehistorie hadden bereikt, kon het leven gaan bouwen aan een volgende stoffelijke graad:
Waarom dus thans voorhistorische diersoorten niet meer op aarde leven, zal je duidelijk zijn, omdat zij én de mens in een hogere stoffelijke graad zijn gekomen.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
De prehistorische mens maakte zijn aardse levens af zonder stoffelijke welvaart, maar dankzij de wedergeboorte:
Vergeet niet dat deze mensen alleen het prehistorische tijdperk – heb ik u verklaard – mochten leren kennen en moesten aanvaarden zonder God, zonder Christus, zonder Bijbel, zonder kunst, zonder muziek.
Niets hadden deze kinderen om zich gelukkig te voelen, ze hadden alleen het leven.
Van een God die liefde is, was er geen sprake.
Ik heb u de verklaring, de ontleding gegeven, welke tijd het moeilijkste is voor de mens.
Die tijd daar in dat prehistorische tijdperk.
De miljoenen die geen licht, geen geluk, geen stoffelijk geluk hebben gekend, hebben slechts één weg kunnen bewandelen en dat was voor zichzelf.
Zij hebben het vader- en het moederschap gekregen en door het vader- en het moederschap gingen zij verder, kwamen aan Gene Zijde, maakten zich vrij uit die onbewuste wereld.
Lezingen Deel 2, 1951

Heden en toekomst

Binnen miljoenen jaren bereikt de aarde het vijfde tijdperk, en zal ook de stoffelijke wereld de geestelijke levensgraad aannemen:
En wat zien wij dan, meester Zelanus?”
„Dat ál het leven van Moeder Natuur die geestelijke levensgraad bezit.”
„Juist, en dat zegt ons, André?”
„Dat nu het leven is verijld, dat het leven als kind van Moeder Natuur méér bewustzijn bezit.
Dat zegt, dat het groen doorschijnend wordt, dat de wateren als kristal zo helder zullen worden, dat de atmosfeer voor de ruimte verijlt, meer bewustzijn bezit, kortom, mijn meester, ál het leven evolueert voor die hoogste levensgraad en is te begrijpen.
Dat zegt bovendien, dat ál die eerste soorten van levens moeten oplossen, moeten evolueren, dat wij andere en hogere diersoorten te beleven krijgen, doch dat de éérste levensgraad oplost voor de tweede graad.
De mens wordt schoner, mooier is het leven, omdat de Aarde en de ruimte evolueren.
En ook die wetten kunnen wij straks vaststellen, mijn meester, nóg is dat voor het huidige stadium te zien.”
„Inderdaad, mijn broeders, dat is waarheid, omdat wij ook deze zeven levensgraden voor de Aarde terugzien.
En hierdoor is het, dat dus het éérste stadium tóch dezelfde wetten te beleven krijgt als de zevende levensgraad voor die evolutie, waarvan wij aanstonds het prehistorische tijdperk voor ons zien.
De mens én het dier zullen straks, over miljoenen jaren zijn, als wij voor ons leven bezitten, meester Zelanus, de stof zal geestelijk bewustzijn krijgen, doch die hoogte en dát bewustzijn heeft de Aarde ook voor het huidige stadium, waartoe André-Dectar behoort, nog niet bereikt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 4, 1944
Dus, met andere woorden, de aarde verandert, het groen verandert, uw persoonlijkheid verandert, uw zonnelicht wordt ijler, milder, u krijgt een klimaat zoals het geestelijke klimaat is in de sferen van licht; zo wordt dus het stoffelijke uitdijen voor de mens.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951

Afscheid van Moeder Aarde

Het sterven van Moeder Aarde zal anders verlopen dan bij de maan:
Nu een uiteindelijke levensvraag, meester Zelanus.
Moeten wij aanvaarden, dat de Aarde, wanneer zij haar stervensproces beleven zal, is, zoals de Maan thans voor het huidige stadium beleeft?”
„Ik weet wat gij voelt, mijn meester.
Ik kan u zeggen, néén, de Aarde zal niet zijn zoals de Maan is voor haar sterven, omdat de Aarde zich daarvoor heeft kúnnen verharden en verdichten, dat is dus niet meer mogelijk en niet door haar te beleven.”
„Ook dat antwoord is juist, mijn broeders.
Néén, dat is niet mogelijk, omdat de planeet Aarde een andere taak te vervullen heeft gekregen en zij zich heeft kunnen verdichten, dat haar Moeder niet heeft kunnen beleven, doch waardoor wij het verdere stadium vaststellen.
De ziel als mens ondergaat echter haar tijdperken en zal zich haar uiteindelijke stadium, dat wij intussen hebben gevolgd, eigen maken.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Wanneer de ziel afscheid kan nemen van de aarde als de derde kosmische levensgraad, staat zij voor de geestelijke wereld van haar persoonlijkheid:
De ziel heeft ál die organismen te beleven, doch innerlijk heeft zij zich de wetten eigen gemaakt en kon zij tenslotte van de Aarde afscheid nemen.
Dit alles leert ons, dat de ziel steeds op Aarde heeft geleefd, dat zij door géén aardse levenswetten, noch door verhitting en afkoelingstijdperken gedood kon worden, of God zag Zijn schepping verwoest, doch die disharmonie hebben wij nergens kunnen beleven.
De ziel als mens ging verder, zij heeft zichzelf voor al deze tijdperken kunnen beschermen.
En intussen heeft het menselijke organisme zich verdicht en verruimd, Moeder Natuur bleef niet achter, nóg bezit al het leven deze éénheid.
Wat Moeder Aarde zal scheppen, is ontzagwekkend.
En dan kan de ziel als mens zeggen, ík heb de Derde Kosmische Levensgraad volbracht en zal ook de geestelijke wereld voor mijn persoonlijkheid overwinnen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944