Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘aanleg talent gave’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘aanleg talent gave’.
In het boek ‘De Kringloop der Ziel’ vertelt de schrijver Lantos over zijn leven in Rome rond 1000 na Christus.
Als kind al maakte hij beelden uit klei, die een wonderlijke gelijkenis met de realiteit vertoonden.
Wanneer zijn opvoedster hem vroeg van wie hij dat geleerd had, wist hij zeker dat dit talent uit hemzelf kwam:
Zij wist, dat niemand mij deze kunst had geleerd, dat mijn ouders het mij zouden verbieden, dat het niet bij mijn stand behoorde en toch zei zij: „Wie heeft u dat geleerd?”
„Niemand,” zei ik, „ik kan het!”
De Kringloop der Ziel, 1938
Zijn vader en moeder waren geen kunstenaars, ze verboden hem om zijn kunst te beoefenen, het hoorde niet bij hun stand.
Na een hevige strijd met zijn ouders moest hij het ouderlijk huis ontvluchten en ging hij naar Rome om daar zijn beeldhouwkunst te kunnen beoefenen.
Heel zijn leven zocht hij naar de verklaring voor zijn aangeboren gave, maar hij kwam er niet achter.
Na zijn leven op aarde zocht hij verder naar de verklaring, en keek vanuit het geestelijke leven terug naar een oud beeld op aarde dat hij eens van een kennis gekregen had:
Het beeld was van één van zijn familieleden, die reeds lang was gestorven.
Het bezat de Egyptische en Helleense stijl.
Steeds voelde ik meer, het éne gevoel volgde het andere op.
Doch wat er nu in mij kwam was bijna ongelooflijk.
Ik voelde namelijk dat ik met dat beeld iets te maken had, want ik zag mijzelf in dat beeld overgaan.
In die oude stijl voelde ik mijzelf.
Mijn eerste leermeesters hadden mij die stijl moeten afleren en begrepen niet, hoe ik eraan gekomen was.
Maar wanneer dit waarheid zou bevatten, misschien werd dan voor mij het raadsel opgelost, waar mijn gevoel voor kunst vandaan kwam, dat ik reeds in mijn jeugd bezat.
Ik stond nu voor een groot menselijk probleem, dat ik nog niet begreep, maar dat mij mijn gehele vorige leven had beziggehouden.
De Kringloop der Ziel, 1938
In het hiernamaals vraagt hij aan zijn geestelijke leider Emschor of die zijn probleem kan oplossen.
Emschor voert hem terug naar het oude Egypte, naar een tijd van vóór Christus:
Hier, Lantos, hebt gij uw gevoel voor kunst u eigen gemaakt.
Wij zijn thans in het oude Egypte.
De stad waarin wij ons bevinden heet Memphis.
Eeuwen geleden bloeide hier de kunst.
Gij waart één van die meesters.
Gij bracht het tot grote hoogte en leefde u in de schone kunst geheel uit.
Nog is uw kunst bewaard gebleven.
In paleizen en tempels bewaart men uw beelden.
De Kringloop der Ziel, 1938
Emschor brengt door zijn geestelijke kracht dit vorige leven in Lantos tot bewustzijn:
„Welnu, dan zullen wij ons verbinden.”
Ik voelde nu dat ik geheel overging en in de straten van Memphis wandelde.
Wonderlijk was het, want ik voelde mij alsof ik hier nooit vandaan was geweest en er nog leefde.
Mijn vorige leven keerde in mij terug, bewust ging ik daarin over.
Hoe groot waren geestelijke krachten!
Een prachtig paleis trad ik binnen.
Voor mij zag ik schone kunst en zou ik die kunst de mijne kunnen noemen?
Ik moest dit aanvaarden, want ik was ermee verbonden en voelde mijzelf in die stenen beelden.
Niets zou mij duidelijker kunnen aantonen, dat ik in waarheid daarmee te maken had.
Hoe diep was alles!
Wonderlijk schoon was mijn kunst.
In Rome had ik die hoogte niet kunnen bereiken.
Nu wist ik dit eerst, daar ik het voelde en waarnam.
In dat leven, ik begreep het, had ik mij uitgeleefd.
Toen knielde ik neer en dankte God voor alles, wat ik tot nu toe had ontvangen.
Mijn eerste gebed zond ik tot God op in kinderlijke eenvoud.
Lang bleef ik God danken.
Hier had ik geleefd en mij mijn kunst eigen gemaakt.
Diep, heel diep was de mens.
Steeds dieper daalde ik in mijn eigen leven af en nog zou ik de diepste zielegeheimen niet kunnen waarnemen, want dan was er geen einde.
De Kringloop der Ziel, 1938
Nu Lantos weet waar zijn talent voor kunst vandaan komt, begint hij als geest aan zijn tocht over de aarde.
Hij ontdekt dat alle grote kunstenaars hun gave ontwikkeld hebben in hun vorige levens.
Hij ziet dat deze ontwikkelde eigenschappen in het volgende leven naar het onderbewustzijn gezonken zijn, maar van daaruit de kunstenaar de basis geven om nog grotere kunst te kunnen scheppen, om nog dieper het leven te kunnen aanvoelen en uitbeelden.
Zo leert Lantos dat niet alleen zijn gevoel voor kunst, maar tevens al zijn karaktereigenschappen gevormd werden in de loop van vele vorige levens.
Nadat hij honderden jaren lang bestudeerd heeft hoe alle menselijke eigenschappen zich hebben gevormd, schrijft hij via Jozef Rulof het boek ‘Geestelijke Gaven’ waarin hij door eigen ervaring en onderzoek kan verklaren:
Het aangeboren talent heeft met uw onderbewustzijn uit te staan.
Geestelijke Gaven, 1943
Hij heeft ervaren dat zijn verlangen naar kunst zijn leven in Rome volledig overheerste:
In één leven en wellicht in vele andere levens hebt ge zeer zeker aan kunst gedaan.
Is het verlangen voor de kunst in een leven tot bewustzijn gekomen, zodat wij erdoor overheerst worden – gevoelens dus, die de andere karaktereigenschappen onderdrukken – dan wordt dat leven aan de kunst gewijd, omdat de ziel er zich niet van kan losmaken.
Als kind reeds komen deze gevoelskrachten tot uiting en op latere leeftijd tot volle ontplooiing, wat voor u op aarde als talent geldt.
Geestelijke Gaven, 1943
Vanuit zijn geestelijke wereld kan hij vaststellen dat aangeboren talent altijd aangeleerd is:
En hieruit put elk kind en dat is het aangeboren talent.
Voor onze wereld is dit talent echter aangeleerd.
Geestelijke Gaven, 1943
Dit geldt niet alleen voor de kunst, maar ook voor de wetenschappen:
Dit aangeboren talent wordt beleefd voor alle kunsten en wetenschappen.
Wie talent heeft kan op aarde iets bereiken.
Maar hiermee treden we de graden voor de aardse kunst binnen.
Immers, de één bereikt iets, een ander doet zijn best en loopt zich tegen de kunst te pletter.
Wij leren nu de mindere broeders en zusters kennen, die voor zichzelf een eigen graad in de kunst vertegenwoordigen, de lagere en hogere orden, welke de gevoelsgraden voor u als mens zijn.
Het moet nu voor u niet zó moeilijk zijn te begrijpen, waarom de één iets bereikt en eigenlijk om niets krijgt, waar een ander zich dood voor moet zwoegen om eindelijk toch te bezwijken en te moeten aanvaarden, dat het gevoel ervoor nog niet is bereikt.
De één wordt kunstenaar, een ander wordt het nooit!
Het gevoel wijst aan hoe ver ge gekomen zijt voor de kunst.
Hiervoor heeft de ziel wellicht honderden levens moeten afleggen, beleven dus, om op die hoogte in gevoel te komen.
En eerst nú, in dit leven, openbaart zich het gevoel voor kunst; de priesters in het Oosten beleefden dit in de mystiek, in de occulte wetten.
Zo heeft de ene mens zich ingesteld op het occultisme, de andere op wetenschap of kunst of maatschappelijke functies, elke mogelijkheid is voor u als mens weggelegd, omdat ge het nieuwe leven kunt ontvangen.
Geestelijke Gaven, 1943
Talenten zijn niet te koop:
Op aarde noemt men de hoogste graad het aangeboren talent, voor ons leven is het het gevoel, dat de ziel zich in haar duizenden levens eigen heeft gemaakt.
Door leed en smart kreeg het leven diepte en dit is op aarde niet te koop.
Indien wel, dan kocht elkeen zich gevoel!
Geestelijke Gaven, 1943
Ook de ‘talenknobbel’ is ooit opgebouwd.
Op een contactavond wordt Jozef Rulof gevraagd hoe een kind vanuit het niets een vreemde taal kan spreken:
Ik heb hier: ‘Geachte heer Rulof, mag ik u vragen,’ wat is dit?
‘Een onontwikkeld kind wat nog nimmer talen leerde, spreekt een vreemde taal; wil er niets mee te maken hebben, en toch komt dit steeds weer terug.’
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Jozef verklaart dat het vorige leven spreekt:
Maar ik neem aan dat het onderbewustzijn, het vorige leven van deze persoonlijkheid sprekende is.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Alle talen die we ooit gesproken hebben, leven nog in ons:
En nu die gaven.
Uit die persoonlijkheid ...
Wij allen kennen Frans, Duits en Engels, we kennen al de talen op aarde, Chinees, Japans en alles.
Maar ze leven in ons.
Van het begin af dat onze ogen opengingen, ging de reïncarnatie, de laatste, uit ons vandaan.
Er zijn taalknobbels, en zeggen, mensen met een hobby, die leren talen.
Een jongen bij ons in de straat daar, toen ik nog chauffeur was, een jongen van een slager ging talen leren, in een tijd van vier, vijf jaar kon hij er zestien; en díé kon ze aan, want hij bleef met beide benen op de grond staan.
Zestien talen in vijf jaar.
Een jongen van de slager.
Hij was slager, hij zegt: ‘Die jongen van mij die heeft ... dat is een taalknobby.’
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Meester Alcar verklaart aan Jozef dat elke aanleg op deze wijze begrepen kan worden:
„Is het tevens mogelijk, Alcar, dat zich eigenschappen in dit leven manifesteren, die wij ons in een ander leven eigen hebben gemaakt?”
„Ja, zeker, doch al deze eigenschappen gaan in het gevoel, dus in een bewustzijnstoestand over.
Voel je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar, ik begrijp je.
Zijn deze gevoelens te herkennen?”
„Ook dat is mogelijk, bijvoorbeeld, gevoelens voor de een of andere kunst.
Ik heb je daarvan reeds verteld.
Bij kinderen ziet men deze toestanden het duidelijkst.
Soms zijn deze gevoelens op jeugdige leeftijd bewust, bij andere kinderen zijn deze verschijnselen niet waar te nemen.
Op aarde spreekt men dan van aanleg, of van verstand, doch dit is de waarheid niet.
De ziel heeft zich deze eigenschappen in het vorige leven eigen gemaakt, of wellicht vele levens daarvoor.
In ieder geval staat vast dat, wanneer zich deze gevoelens voordoen, deze in de diepte der ziel zijn terug te vinden.”
Het Ontstaan van het Heelal, 1939