Verklaring op zielsniveau

Alleen het zielsniveau bevat de verklaring van de werkelijkheid die de meesters als waarheid kennen en via Jozef Rulof hebben doorgeven.

Twee verklaringsniveaus

Het aardse denken en het zielsniveau zijn twee verschillende verklaringsniveaus die in de boeken van Jozef Rulof zijn opgenomen.
Het aardse niveau geeft de verklaringen weer in de woorden die de mens gebruikte in 1933-1952, de tijdsperiode waarin de boeken van Jozef Rulof geschreven werden.
Het zielsniveau maakt gebruik van andere woorden en begrippen om de werkelijkheid van de ziel te beschrijven.
Omwille van de lezer bevatten de boeken van Jozef Rulof in eerste instantie het aardse woordgebruik.
Het eerste boek ‘Een Blik in het Hiernamaals’ bijvoorbeeld is geschreven naar het maatschappelijke denken uit 1933-1936, de jaren waarin deze trilogie het licht zag.
Hoewel het boek het hiernamaals verklaart, is de beschrijving zelf nog overwegend aards.
De woorden die in het boek gebruikt worden, behoren tot wat de mens op aarde kent en ziet.
Zo worden er bloemen, vogels, muziek en tempels in het hiernamaals beschreven, woorden die aansluiten bij de menselijke waarneming.
De bewoners van het hiernamaals die een hoge graad van kennis en liefde bereikt hebben, worden ‘meesters’ genoemd, net zoals die term in de wetenschap en kunst een hoge graad van kennis of bekwaamheid aanduidt.
De meesters van Jozef Rulof hebben hun graad bereikt aan de ‘Universiteit van Christus’, alweer een verwijzing naar de aardse universiteiten.
De meesters geven via de boeken van Jozef Rulof hun ‘geestelijk-wetenschappelijke’ kennis door, die net als bij de aardse wetenschap door zorgvuldig onderzoek is opgebouwd.
Door zich eerst te richten op het maatschappelijke woordgebruik zijn de boeken ook in harmonie met de ontwikkeling van Jozef Rulof zelf.
Naarmate hij meer inzicht in de ziel krijgt, kan het verklaringsniveau van de boeken verdiept worden.
De meesters beginnen bij het woordgebruik van Jozef en de lezer uit 1933, en leggen dan steen op steen om hun geestelijke universiteit in een boekenreeks op te bouwen.

Van genade en gave naar reïncarnatie

Het verklaringsniveau is nauw verwant met de woorden die gekozen worden om iets te beschrijven.
Zo wordt er bijvoorbeeld in de eerste boeken verteld dat Jozef Rulof in het hiernamaals kan waarnemen dankzij de ‘genade’ van zijn ‘gave’ van helderziendheid.
Deze woordkeus sluit aan bij een opvatting uit 1933 die helderziendheid beschouwde als een genade van God.
Wanneer de meesters echter naar het zielsniveau overgaan en de werking van de ziel verklaren, lossen de begrippen ‘genade’ en ‘gave’ op.
De meesters hebben zich honderden jaren toegelegd op het bestuderen van wat men voelt, en hierdoor stelden ze vast dat het menselijke gevoelsleven opgebouwd wordt door de verwerking van ervaringen uit vele opeenvolgende levens op aarde, door vele reïncarnaties.
Al de innerlijke krachten waarmee de mens geboren wordt, heeft hij zich zélf eigen gemaakt door er hard voor te werken in zijn eigen vorige levens.
De artikelen ‘aanleg talent gave’ en ‘wonderkind’ beschrijven hoe de ‘gaven’ stap voor stap zijn opgebouwd, zonder dat er genade aan te pas kwam.

Van dood naar evolutie

De 40 artikelen over onze reïncarnaties beschrijven hoe onze ziel door haar ervaringen uit duizenden levens haar gevoelsleven en persoonlijkheid opbouwt.
Op dat verklaringsniveau verdwijnt het woord ‘dood’.
Op het einde van een aards leven laat de ziel het lichaam los, en gaat zij over naar het volgende leven op aarde of naar het hiernamaals.
De ziel sterft niet en gaat niet dood, zij evolueert naar een volgende graad van leven.
Het woord ‘dood’ geeft niet de werkelijkheid van de ziel weer, maar ook niet die van het lichaam, want de stoffelijke materie is uit zichzelf nooit ‘levend’ geweest.
Het leven dat het lichaam tot werking brengt is de ziel.
In die zin zijn ziel en leven synoniemen van elkaar.

Stoffelijke levensgraden

De meesters hebben niet alleen hun eigen vorige levens gevolgd, maar ook de reïncarnaties van de allereerste zielen die op aarde geleefd hebben.
Ze zagen dat die eerste zielen niet alleen hun gevoelsleven en persoonlijkheid hebben gevormd door de vele ervaringen in het stoffelijke lichaam, maar dat zij dat stoffelijke lichaam voordien zelf hadden opgebouwd.
De meesters waren in staat om tot het allereerste leven van de eerste zielen op aarde terug te kijken, en toen zagen ze dat die zielen de eerste enkelvoudige cellen op aarde hebben gevormd en bezield.
Om op zielsniveau te kunnen beschrijven hoe die zielen het menselijke lichaam hebben opgebouwd van de eerste cel tot de huidige menselijke gestalte, ontwierpen de meesters een nieuwe woordsamenstelling als begrip: stoffelijke levensgraden.
Het artikel ‘stoffelijke levensgraden’ beschrijft deze evolutie.

De kosmologie

Toen de meesters hun eigen vorige levens verder terug in de tijd volgden, stelden ze vast dat ze niet alleen op aarde lichamelijke levens hadden beleefd, maar zelfs al op andere planeten.
Uiteindelijk kwamen ze bij hun allereerste leven op de eerste planeet in de ruimte.
Ze voelden dat dit het begin was van hun individuele kosmische evolutie.
Maar ze voelden ook dat ze nog verder terug konden, naar een toestand toen ze nog deel waren van een groter geheel, wat ze de Alziel en Albron noemden.
De Alziel heeft met haar ‘basiskrachten’ al het leven in de kosmos geschapen.
De meesters zagen dat ze dezelfde krachten bezaten, omdat ze als individuele ziel uit de Alziel ontstaan waren.
Deze basiskrachten noemden ze ‘uitdijing en verdichting’, ‘baring en schepping’ of ‘moederschap en vaderschap’.
Met de hulp van de eerste zielen konden de meesters de hele kosmische evolutie van de ziel volgen, van de Alziel tot in het eindstadium dat ze ‘het Al’ hebben genoemd.
Die hele evolutie is onderverdeeld in zeven ‘kosmische levensgraden’, waarbij de aarde de eindplaneet van de derde kosmische levensgraad is.
De meesters noemden het zielsniveau ‘de kosmologie’.
Ze zagen dat de basiskrachten waardoor de menselijke ziel evolueert, ook in de hele kosmos werkzaam zijn.
Het artikel ‘kosmologie’ gaat hier dieper op in.

Nieuwe begrippen om het zielsniveau te beschrijven

Om te beschrijven wat de meesters over onze kosmische ziel hadden ontdekt, moesten ze zich bedienen van de menselijke taal.
Vele woorden gaven voor hun echter geen werkelijkheid weer, zoals het woord ‘dood’.
Andere woorden vonden ze weinigzeggend, zoals ‘maan’ en ‘zon’, omdat ze het wezen van de kosmische levensvorm niet vertolken.
In de artikelen ‘maan’, ‘aarde’ en ‘zon’ wordt toegelicht welke woorden de meesters op zielsniveau gebruiken om te omschrijven wat deze ruimtelijke levensvormen voor de kosmische evolutie van onze ziel betekenen.
Sommige woorden konden de meesters dan weer wel goed gebruiken op zielsniveau, zoals ‘licht’.
Hierdoor konden ze beschrijven hoe de eerste zielen ‘scheppers van licht’ werden door hun Allicht uit te stralen, net zoals de zon dat stoffelijk doet.
Wanneer bestaande woorden niet toereikend waren, gebruikten de meesters nieuwe samenstellingen, zoals ‘stoffelijke levensgraden’, ‘kosmische levensgraden’, ‘Alziel’ en ‘Alharmonie’.
De betekenis van die nieuwe begrippen moesten ze eerst opbouwen, met behulp van bestaande woorden.
Ze konden de nieuwe begrippen pas ten volle gebruiken nadat de lezer de tijd had gekregen om de volledige betekenis daarvan te leren kennen.
En dat kon pas nadat het gehele begrip van de werkelijkheid verruimd was.
Jozef Rulof (André) legt tijdens een contactavond uit dat zijn meesters Alcar en Zelanus voor het zielsniveau van de kosmologie een volledig nieuw verklaringsniveau moesten opbouwen:
Meester Alcar zegt ook: ‘Later, voor de Kosmologie, moet ik alles opnieuw weer verklaren en dan weet je dat ook, André.’
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Het aardse denken was immers vanuit de stoffelijke materie opgebouwd zonder te weten hoe het leven die materie bezielt en heeft gevormd.
Nu de meesters hadden waargenomen hoe alle materie vanuit de Alziel was opgebouwd en constant bezield werd, moesten ze een nieuwe kosmologie schrijven, om bijvoorbeeld de totstandkoming van het lichaam van de ziel te beschrijven.
Voor het opbouwen van de verklaring op zielsniveau hebben de meesters er zich op gericht om alle stappen weer te geven die tussen het maatschappelijke woordgebruik en het zielsniveau liggen.
Daarom hebben ze 27 boeken geschreven met in totaal meer dan 11.000 pagina’s.
Maar dan nog zeggen de meesters dat ze eigenlijk duizenden delen van hun kosmologie zouden moeten kunnen schrijven, om de werkelijkheid van onze ziel te vertolken.
Dat kon echter niet binnen de levenstijd van Jozef Rulof.
De meesters hebben wel meegedeeld dat ze die duizenden boeken later zullen schrijven, wanneer ze hun geestelijk-wetenschappelijke kennis door een technisch instrument kunnen doorgeven.

Het Ontstaan van het Heelal

Bij de titel van het boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’ kan men veronderstellen dat de meesters hier al met het kosmische denken van het zielsniveau zijn gestart.
Toch is dit niet het geval.
Dit boek werd geschreven als vijfde boek en op dat moment was het aardse verklaringsniveau nog overheersend.
Net zoals ‘Een Blik in het Hiernamaals’ was ‘Het Ontstaan van het Heelal’ nog gericht op het toenmalige woordgebruik en gedachtegoed van de lezer.
Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk door wat Christus gezegd zou hebben, toen hij op Golgotha aan het kruis hing.
In ‘Het Ontstaan van het Heelal’ zijn de woorden opgenomen, die Christus volgens de Bijbelse overlevering uitgesproken zou hebben: ‘Mijn God, mijn God, hebt Gij Mij verlaten?’
Wanneer de meesters in latere boeken tot het zielsniveau kunnen overgaan, verklaren ze dat deze woorden alleen passen in het maatschappelijke denken.
Wie Christus als een gewoon mens ziet, kan bedenken dat Christus zich verlaten gevoeld moet hebben aan het kruis, want welk mens zou dat niet hebben gevoeld op dat ogenblik?
Op zielsniveau leggen de meesters in latere boeken uit dat Christus deze woorden niet uitgesproken kan hebben, omdat dit zijn kosmisch bewustzijn niet vertolkt.
Als er één wezen in de ruimte is dat zich niet verlaten kan voelen door God, dan is dat Christus, die het menselijke gevoel van zich verlaten voelen al biljoenen jaren overstegen had.
Pas toen de meesters de benodigde fundamenten hadden gelegd voor het zielsniveau, konden ze de lezer duidelijk maken waarom ze voordien woorden en begrippen hadden gebruikt, waarvan de betekenis beperkt was tot het menselijke denken.
Dan leggen de meesters uit dat ze de meeste boeken niet op zielsniveau geschreven hebben, omwille van de lezer uit die tijd:
U hebt de boeken gekregen zoals ú denkt.
We hebben Golgotha beleefd, Christus daar gevolgd volgens het menselijke voelen en denken, niet geestelijk.
Lezingen Deel 3, 1952
Dat betekent dat er woorden en verklaringen in de boeken van Jozef Rulof staan, die het aardse denken weergeven, en die niet het kosmische denken van de meesters vertolken.
Dit is in de betreffende passages echter niet onmiddellijk te zien.
Het is pas achteraf vast te stellen, wanneer de lezer het zielsniveau heeft opgenomen en toepast op die passages, of wanneer de meesters later die passages vanuit het zielsniveau toelichten.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is het gebruik van het woord ‘ras’.

Voorbij de rassen

In ‘Het Ontstaan van het Heelal’ wordt er veel geschreven over de zogenaamde mensenrassen.
In het jaar dat dit boek gepubliceerd werd, 1939, was deze term ingeburgerd in het maatschappelijke denken.
Ook vele wetenschappers uit die tijd deelden de mensheid op in verschillende rassen, waarbij door menig blanke wetenschapper de blanken als de hoogste soort beschouwd werden.
De meesters hebben zich in dit boek gericht naar het menselijke woordgebruik uit die tijd, ze zijn begonnen bij het mensbeeld van de lezer uit 1939.
Daarom wordt het woord ras vaak genoemd.
Het begrip ras vertolkt het aardse denken en niet de waarheid van de meesters.
In dat boek introduceren de meesters ook al de term die tot hun eigen terminologie behoort: stoffelijke levensgraad.
Hierdoor zijn er in dit boek twee verklaringsniveaus door elkaar gebruikt, het aardse denken in rassen en het zielsniveau van stoffelijke levensgraden.
In latere boeken verklaren de meesters dat er geen rassen bestaan.
Op dat moment hadden de meesters dan het zielsniveau van de stoffelijke levensgraden al voldoende kunnen uitleggen, zodat de lezer kon weten wat ze bedoelen met de stoffelijke levensgraden die elke ziel beleeft om zichzelf in gevoel verder te brengen.
Wanneer meester Zelanus later in zijn lezingen over de kosmologie tot het verklaringsniveau van de Albron komt, kan hij aan Jozef Rulof (Jeus) uitleggen dat het boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’ beschrijvingen bevat die zich nog niet op zielsniveau bevinden:
Want je hoort het, de Albron staat voor ons.
En meester Alcar gaat nu regelrecht tot die kern.
Dat van ‘Het Ontstaan van het Heelal’, Jeus, voel ik nu, dat waren slechts verhaaltjes, dat was nog niets.
Lezingen Deel 3, 1952
Toch wordt er ook nog in de boekenreeks ‘De Kosmologie van Jozef Rulof’ over rassen gesproken.
Dit illustreert hoe de meesters zelfs in hun latere boeken ten dele gebruik blijven maken van de aardse begrippen omwille van de toenmalige lezer.
Het opbouwen van het zielsniveau vraagt immers de nodige tijd.
De meesters sloten zich in woordgebruik aan bij de lezer die rond 1939 op zoek was naar een antwoord op levensvragen.
Door de ontwikkeling van het menselijke denken bestaat die aansluiting op een aantal punten niet meer.
Wanneer de meesters hun boeken in de huidige tijd zouden doorgeven, dan zouden ze geen rassen meer hoeven te gebruiken omwille van de lezer.
Integendeel, het gebruik van dit woord zal in de huidige tijd meestal leiden tot verwijdering van de lezer, omdat ook de wetenschap er zich nu van bewust is dat er geen rassen bestaan en dat het gebruik van dit woord in deze tijd ongewenst is, aangezien de geschiedenis geleerd heeft dat dit kan leiden tot discriminatie en racisme (zie
verklaring_over_ras.pdf).

Verstrekkende gevolgen

Doordat de meesters een woord als ras hebben gebruikt, zou het in eerste instantie kunnen lijken dat de meesters zelf in dat woord geloven, dat dit woord voor de meesters werkelijkheid zou betekenen.
Hun eigen werkelijkheid konden de meesters echter pas beschrijven nadat ze het zielsniveau hadden opgebouwd.
In de 27 boeken van Jozef Rulof staan honderden zinnen met het woord ‘ras’ dat betrekking heeft op mensen.
Wanneer we deze zinnen op zielsniveau analyseren, zijn er maar een paar zinnen die de waarheid van de meesters verwoorden, zoals de zinnen die opgenomen zijn in het artikel ‘er bestaan geen rassen’.
Een voorbeeld hiervan is: ‘Er zijn geen rassoorten op Aarde te beleven, alléén deze zeven levensgraden voor de mens. Zwart, bruin en blank hebben geen betekenis, deze zeven levensgraden zijn het!’
Dit betekent dat honderden zinnen met ras niet weergeven wat de meesters zelf denken, want zij wisten al dat er geen rassen bestonden nog voordat dit woord door de mens uitgevonden werd.
Wanneer men deze honderden zinnen leest, zal men meestal denken dat er wel degelijk ras bedoeld is.
Het was echter de bedoeling van de meesters, om de lezer uit die tijd aan te geven dat dergelijke passages handelen over het menselijke lichaam.
Wanneer men nu de inhoud van deze zinnen op zielsniveau zou willen weergeven, kan men niet gewoon het woord ‘ras’ vervangen door ‘stoffelijke levensgraad’, want deze twee begrippen komen uit een totaal verschillend verklaringsniveau, waarin de werkelijkheid volledig anders in elkaar zit.
In wezen hebben deze twee begrippen niets met elkaar te maken, want rassen bestaan niet, en stoffelijke levensgraden zijn een basisonderdeel van de evolutie van de ziel op alle planeten waarop de ziel reïncarneert.

Van mens naar Alziel

Voordat de meesters het nieuwe begrip ‘stoffelijke levensgraad’ helemaal konden duidelijk maken, moesten ze eerst het mensbeeld hervormen.
In het artikel ‘mens of ziel’ wordt toegelicht dat het woord mens helemaal niet meer voorkomt op zielsniveau.
Voor de meesters leven er geen mensen op aarde, maar wel zielen die in hun kosmische evolutie miljoenen malen reïncarneren om hun gevoelsleven te verruimen.
Heel veel van wat de mens over de mens bedacht heeft, is niet meer geldig op zielsniveau.
Wanneer de meesters op zielsniveau ons lichaam verklaren, dan gebruiken ze begrippen als ‘de verdichtingsgraad van de Alziel’.
De ‘aarde’ noemen ze ‘het moederlichaam van de derde kosmische levensgraad’.
Onze ‘persoonlijkheid’ wordt dan de graad van bewustzijn die de ziel van zichzelf heeft, dus in hoeverre onze ziel zich bewust is van haar harmonische uitdijing en verdichting.
Op zielsniveau is het zonneklaar dat Jozef Rulof en de meesters al tegen racisme en discriminatie waren voordat die woorden uitgevonden waren, zoals het artikel ‘anti racisme en discriminatie’ toelicht.
Want er zijn geen mensen meer te discrimineren, alle aspecten van de mens waarop dit zou kunnen plaatsvinden, hebben geen werkelijkheid op zielsniveau.

Van woorden naar werkelijkheid en waarheid

Op zielsniveau kunnen de meesters elk aspect van het leven in één bladzijde verklaren.
Maar dan staat die bladzijde vol met nieuwe begrippen, zoals stoffelijke en kosmische levensgraden.
Dan vertelt die bladzijde precies wat de plaats van het beschrevene is in de kosmische evolutie van de ziel.
Maar dan is die bladzijde niet meer te begrijpen voor het maatschappelijke denken.
Alle begrippen die niet op zielsniveau bestaan, zoals bijvoorbeeld de genades, gaven, rassen en doden, hebben geen betekenis of werkelijkheid voor de meesters, voor Jozef Rulof of voor onze ziel.
Ze worden wel gebruikt in de boeken van Jozef Rulof, maar alleen voor de opbouw van de verklaringen op zielsniveau.
Het zielsniveau is de eigenlijke kennis die de meesters aan de wereld wilden doorgeven.
Alleen dat is voor de meesters en Jozef Rulof zelf ‘universele waarheid’.
De meesters hebben 27 boeken geschreven om de weg van het aardse denken naar het zielsniveau te bouwen.
Ze laten met een gerust hart aan de lezer over wie die weg daadwerkelijk wil gaan, omdat ze weten dat elke ziel de weg naar het eigen licht vindt.