De tempel der ziel
Zwevende verlieten zij de aarde.
Wonderlijke taferelen had Alcar hem getoond.
Hoe is het mogelijk, dacht André.
Veel had hij reeds beleefd, doch thans, hij voelde dit duidelijk, zou hij tot de kern van het leven doordringen.
Hoe dankbaar voelde hij zich gestemd.
Hoe machtig was het toch, dat de geest tot in het verleden kon afdalen.
Hij hoorde duidelijk, dat zijn leider met zijn vriend sprak.
Ieder woord had hij kunnen verstaan.
Maar nog wonderlijker was, dat hij ook de mens voelde.
Wanneer Alcar hem met iets verbond, dan ging hij geheel in dat gebeuren over en ging hij voelen en waarnemen.
O, als dit de mens op aarde eens zou kunnen beleven?
Dan zouden zij wel veranderen en hoe schoon zou dan het leven op aarde zijn.
De gevoelens van Alcars vriend kon hij begrijpen.
Ook hij had dergelijke dingen beleefd.
Dan stond men machteloos toe te zien en begreep niet, dat anderen het wel konden.
Dan was er een leegte in hem gekomen, voelde hij zich nietig en klein.
„Zie, André, wij gaan de sferen van licht tegemoet.
In de tempel der ziel ga ik je opnieuw met het verleden verbinden en daar zul je verschillende taferelen zien, die met mijn leven en je eigen leven op aarde hebben te maken.”
„Waar is dit voor, Alcar?”
„Ik wil je daardoor aantonen, dat wij niet alleen op aarde, maar tevens in de sferen in het verleden van ieder mens kunnen afdalen.
Op je volgende en laatste uittreding zul je dat opnieuw beleven, doch dan volgen wij andere levens.”
„Hebt u ook daarmee een bedoeling?”
„Ja, want dit behoort tot de wedergeboorte op aarde.”
„En wat is de bedoeling van deze reis, Alcar, als ik u dit mag vragen?”
„Op deze reis leer je het heelal kennen.
In de tempel der ziel worden wij door de meesters met het heelal verbonden.”
„Zoals op mijn vorige reis, Alcar, toen wij in de derde sfeer waren en Aloisius mij met het heelal verbond?”
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘Een Blik in het Hiernamaals’, derde deel.)
„Neen dat niet.
Thans zul je het ontstaan van het heelal beleven en hoe God alles heeft geschapen.”
„Dat is geweldig, Alcar.
Zal ik dat kunnen begrijpen?”
„Ik zal het je duidelijk maken, doch de meesters zullen je het ontstaan van de Schepping tonen.”
„Door Cesarino, Alcar?”
„Ja, André.”
„Hoe geschiedt dit, Alcar?”
„De meesters kennen dit gebeuren en weten hoe het is geschied.
De hogere meesters van de vierde kosmische mentaliteit hebben het ook aan hen getoond.
Zij zullen je dit op visionaire toestand laten zien.”
Het ontstaan van de Schepping?
Mijn God, dacht André, dat is geweldig.
„Bedoelt u hoe alles geboren is, hoe alles is ontstaan, Alcar?”
„Ja, André.”
„Waar zijn wij mensen uit voortgekomen?
Weet u dat ook?”
„Ook dat zul je op deze reis beleven, André.”
André beefde toen hij dit hoorde.
Het ontstaan van alles?
Hoe is het mogelijk, dacht hij, dat ik dat mag beleven.
„Bezoeken wij daarom de meesters, Alcar?”
„Ja, alleen zij kunnen ons met dit gebeuren verbinden.”
„Wat zal dat wonderlijk zijn, Alcar.”
„Ontzaglijk is het, André.”
„Heeft u dat reeds beleefd?”
„Ja, reeds lang geleden.”
„En weet u nu daarvan, ik bedoel hoe alles is geschied?”
„Ja, André, ik heb dat aan deze zijde beleefd.”
„O, Alcar, als dat de mensen op aarde eens mochten weten, hoe God het heelal, mensen en dieren en alles geschapen heeft.
Ik kan er mij geen denkbeeld van vormen.
Zal ik het begin en het ontstaan van alles mogen zien?”
„Het ontstaan en het geboren worden van alles, zal ik je thans duidelijk mogen maken.”
„Waar heb ik dat aan verdiend, Alcar?”
„Je doet mijn werk en wij beiden zijn instrumenten voor de hogere meesters, hetgeen ik je eerst later kan verklaren.”
André voelde zich gelukkig.
Merkwaardig, dacht hij, ik zal het ontstaan van de Schepping zien.
Op aarde wist men daar nog weinig van, men raadde er maar naar en verschillende verhalen waren daarover in omloop.
Je kon er niet uit wijs worden.
Wonderbaarlijk dat mij dat gegeven wordt, dacht hij.
„Heb je je daarvan nooit een voorstelling kunnen maken, André?”
„Neen, Alcar, ik heb daar heel veel aan gedacht, doch ik kwam er niet achter.
Zal ik thans de waarachtige werkelijkheid beleven?”
„De waarachtige werkelijkheid, André.
De werkelijkheid in haar geheel, dat zul je toch wel voelen, is niet meer mogelijk, maar de meesters zullen je een beeld geven, hoe het is geschied.
Het zijn dus flitsen, taferelen hoe het in het begin van de Schepping was.”
„Ik ben zo gelukkig, Alcar.
Wist u dit reeds lang?
Ik bedoel, dat u mij dat duidelijk mag maken?”
„Ja, ik wist het reeds enige eeuwen terug, doch thans is dat ogenblik gekomen.”
„Enige eeuwen, zegt u?”
„Ja, André.
Op je laatste uittreding zal ik je ook dat verklaren.”
„Zal ik dat alles kunnen verwerken, Alcar?”
„Dat kun je, anders zou ik er niet aan beginnen.
Je bent thans zover ontwikkeld, dat je dit kunt ontvangen.”
André kwam er maar niet over uitgedacht.
Mijn God, dacht hij, waar heb ik dit aan verdiend?
Hoe dankbaar was hij zijn leider en de meesters, die hem dit konden laten beleven.
De werkelijkheid van dit ontzaglijke gebeuren zou hij beleven?
Hoe is het mogelijk.
Telkens keerde hij erop terug en stelde Alcar vragen.
„Heeft dit tevens met uw vriend te maken, Alcar?”
Alcar zag zijn instrument aan en zei: „Ja, mijn zoon, ook zijn leven heeft met deze gebeurtenis te maken.
Ik zei je toch, dat ik je op je volgende uittredingen eerst alles van hem kan duidelijk maken.
En om dit duidelijk te kunnen maken, is het nodig, dat je het ontstaan van de Schepping, het heelal, het menselijke organisme, het zieleleven en de wedergeboorte op aarde weet, wil je al die diepten kunnen begrijpen.
Maar niet alleen jij, ook de mens op aarde wil ik – en dat hebben de meesters mij opgedragen – een duidelijk beeld geven van hetgeen de wedergeboorte feitelijk is en dat dit voor ieder mens en dier is weggelegd.
Het leven van mijn vriend is dus geen hoofdzaak, toch heeft het met deze en de volgende reizen verbinding.
Ik wil trachten je aan te tonen, hoe het van het begin van de Schepping af is geweest, want anders kan ik in zijn leven niet overgaan.
Ik volg dus een vast doel.
Maar ook ik geef je slechts flitsen, hoe het in het begin van de Schepping is geweest.
Je daar een algehele verklaring van te geven is niet mogelijk.
Er zijn duizenden dingen die reeds boekdelen zouden vullen.
Mij gaat het echter alleen om je een beeld te geven hoe het is geschied en dit beeld zul je ontvangen, zodat de mens op aarde zich een denkbeeld kan vormen hoe het ontstaan van alles geschiedde.”
„Het is machtig, Alcar, dit had ik niet verwacht.
U zegt, dat ik zover ontwikkeld ben?”
„Ja, thans kan ik je het eerste en het laatste ogenblik van de schepping duidelijk maken.
De sluier die om je lag is nu opgelost, nu ben je bewust in dit leven overgegaan.”
„Ook nu ik nog op aarde leef?”
„Ja, dat bedoel ik juist.”
„Heeft dit een betekenis, Alcar?”
„Ja, André, alles heeft een betekenis.
Wat en hoe de mens op aarde ook beleeft, alles ligt vast en heeft een diepe betekenis.
Later zul je deze betekenis leren kennen.”
„U heeft veel verrassingen, Alcar.”
„Ja, André, maar wat je thans beleeft, is een grote genade voor je.
Denk daar steeds aan, want er zijn maar weinig mensen op aarde, die dit mogen beleven en die gevoeligheid daarvoor bezitten.
Die gevoeligheid bezit je en omdat je mijn instrument bent, dienen wij beiden voor de meesters.
Je voelt wel, dat er verschillende dingen zijn waar je dankbaar voor moet zijn.”
„Ik zal dit nooit vergeten, Alcar.”
„Ik weet het, André en daarom zul je dit machtige beleven.”
„Gaat u mij daar weer met de aarde verbinden, Alcar?”
„Ja, ik moet je vanuit de tempel der ziel met de aarde verbinden en op verschillende wijze tonen dat wij, waar we ook zijn, met ons verleden verbonden kunnen worden.
In ieder mens en dier kunnen wij afdalen en ook dat zul je beleven.
Vanuit ons leven kunnen wij aardse taferelen terugroepen, zodat wij ze opnieuw voor ons zien alsof het op datzelfde ogenblik gebeurde.
Als dit nu voor mij mogelijk is, dan is het tevens voor de meesters mogelijk ons met het verleden te verbinden, dat zij kennen.
Het gebeuren daarvan is één toestand, doch zij zien dieper dan wij, omdat zij die hoogte hebben bereikt.”
„Hoe ontzaglijk is alles wat u mij vertelt, Alcar.
Hoe wordt er op aarde gezocht naar dit probleem en ze komen er maar niet achter.
Iedereen vraagt waarom is dit en waarom is dat, allen zoeken en vragen, maar niet één weet het.
Steeds hoor je daar mensen vragen hoe zou dat toch zijn, hoe is dit alles geschapen, maar niemand weet er antwoord op te geven.
Zal ik dit alles nu beleven, Alcar?”
„Ja, dat zul je beleven, André.”
„Mijn God, Alcar, ik kan het nog niet begrijpen, hoe is het mogelijk.
Zal ik ook beleven hoe de dieren ontstonden, Alcar?
En de natuur, de bomen en bloemen?”
„Ook dat, André.”
André zag zijn leider aan en wist niets meer te zeggen.
Groot was zijn leider, dat hij dit alles wist.
De diepste problemen zouden hem thans duidelijk worden gemaakt, problemen waarvan men op aarde niets wist.
Hij zag naar zijn leider en vroeg: „Zult u mij ook kunnen vertellen, Alcar, waarom al deze mensen die in de vierde sfeer en in uw sfeer en in al die hogere kosmische graden leven, reeds zover zijn?
En waarom ik en anderen nog op aarde leven en velen moeten verhongeren?”
„Ja, André, alles zal ik je duidelijk mogen maken en alle vragen mag ik je thans beantwoorden.
Wanneer je dit alles hebt beleefd, zullen er geen vragen meer in je zijn.”
André beefde van ontroering en geluk.
„Zie,” hoorde hij zijn leider zeggen, „de vierde sfeer.
Daarginds zie je de tempel der ziel waarin wij aanstonds binnentreden.”
Hoog en verheven, boven alles uit, stond de tempel der ziel.
Uit sneeuwwit marmer was dit gebouw opgetrokken en het geheel straalde licht uit, dat hij reeds van verre kon waarnemen.
Daar zou hem een groot wonder worden getoond.
Hoe gelukkig was hij, nu hij dit wist.
Hier, in de vierde sfeer, was iedereen gelukkig.
Alles had een eigen uitstraling en hier bezat men die grote, reine en zuivere liefde, die eenieder verwarmde.
De mensen, die hij waarnam, straalden een licht uit, dat men op aarde niet kon beleven.
Hier omstraalde het innerlijke wezen het uiterlijke, dat men kon waarnemen.
De vogels zongen hun lied voor de zusters en broeders, die hier leefden en eens op aarde hadden geleefd.
Nu waren zij gelukkig, heel gelukkig.
Hij moest aan al dat geluk niet denken, want nog was hij op aarde.
Hij had zich vele malen afgevraagd, waarom de één zover was en de ander nog in leed verkeerde.
In duizend dingen waren de mensen verongelukt.
Dit zou nu allemaal voor hem opgelost worden en zou hij begrijpen waarom al deze wezens zover waren.
Zie deze schoonheid en hoe rein al deze mensen zijn.
Zie hun gewaden!
Het lag los om de schouders en dit was hun bezit.
Het was niet mogelijk hun dit kleed, dit schone gewaad te ontnemen, want de geest had zich dit eigen gemaakt.
Wonderlijke kleuren zag hij, niet te beschrijven.
Hij was ook met Alcar in de vijfde sfeer geweest en de zesde en de zevende sfeer had hij mogen zien.
Daar waren de kleuren nog veel schoner, ongelooflijk was het daar.
Toch, hoe eenvoudig waren geestelijke wezens, dat kon men zich op aarde niet indenken.
Zij noemden zich nog maar kinderen.
Hij wilde zich deze eenvoud eigen maken, al was het niet gemakkelijk.
Steeds gingen zij verder.
Hoe groots was de tempel der ziel.
Dit was eerst kunst.
In een onverklaarbare stijl was dit gebouw opgetrokken.
Nu kwam in hem een stille rust en hij begreep van wie deze rust in hem kwam.
Nu hij in de vierde sfeer was gekomen, kon dit alleen op Alcars krachten.
Door het bezit van zijn leider kon hij hier overal binnentreden.
Duizenden wezens kwamen zij tegen.
„Hoe schoon zijn hun gewaden, Alcar.”
„Dat is hun eigen bezit, mijn jongen, je weet het.”
Ja, hij wist het.
Hoe ver waren zij allen van de aarde verwijderd.
„Gaat u mij van de sterren en de planeten vertellen, Alcar?”
„Ja, ik moet je de verschillende graden, die in de kosmos aanwezig zijn, duidelijk maken.
Je weet reeds, dat er zeven graden van kosmische afstemmingen zijn.
Al de planeten, die men van de aarde af waarneemt, bezitten een eigen afstemming en behoren bij de eerste, tweede en derde kosmische graad.”
„Weet men daarvan op aarde, Alcar?”
„Bedoel je van al die graden?”
„Ja, Alcar.”
„Neen, daarvan weet men op aarde niets.
Straks zal ik je dat verklaren.”
„Heeft uw vriend op aarde daarin gestudeerd?”
„Hij trachtte zich deze studie eigen te maken, doch ik zei je reeds, dat een innerlijke kracht in hem aanwezig was, die hij niet begreep en hem in alles belette iets te bereiken.”
„Vreemd is dat, Alcar.”
„Dat is het, André, maar toch heeft het een betekenis.”
„En u kent nu deze betekenis?”
„Ja, ook dat is mij in de sferen gegeven en duidelijk gemaakt.”
„U weet tevens waar hij thans is?”
„Ja, André.”
„Kunt u hem dan niet bezoeken?”
„Dat zou ik wel kunnen, maar hij is zich daarvan niet bewust.”
„Hoe is dat mogelijk, Alcar?”
„Er zijn zoveel dingen, waarvan men zich niet bewust is.
Dit behoort tot het verleden, André.”
„Is hij zelf zich daarvan dan niet bewust?”
„Neen, daarvan weet hij niets af.”
„Is dit dan niet een groot raadsel?”
„Neen, voor mij niet en wanneer ik hem dat raadsel duidelijk kan maken, zal dat ook voor hem geen raadsel meer zijn.”
„En is dit nog niet mogelijk?”
„Nog niet, maar het ogenblik is in aantocht.”
„Dat vind ik heerlijk voor u, Alcar.”
„Dank je, mijn jongen.”
„Hoe diep is de menselijke ziel, Alcar.”
„Die is niet te peilen, André.
Al die problemen lossen op, maar kunnen alleen dán oplossen, wanneer de tijd er voor is en alles in harmonie is.”
„Ziet u hem vaak, Alcar?”
„Ja, heel veel.”
„Wonderlijk toch en hij weet daar niets van?”
„Neen, voor hem ben ik thans een broeder, een vader en toch is hij zich van mij niet bewust.”
„Dit moet toch wel een groot probleem zijn, Alcar.”
„Dat is het ook, André.
Een probleem en tevens een groot wonder.”
Merkwaardig dacht André, dat Alcars vriend hem niet kende.
Zij waren uiteengegaan en Alcar wist waarheen hij ging en toch wist zijn vriend niets daarvan.
Onbegrijpelijk is het en hij zou er zijn leider niet meer naar vragen, want hij voelde, dat Alcar niets kon zeggen en wellicht ging hem dit ook niet eens aan.
„Weet men in de tempel der ziel dat u komt, Alcar?”
„Ja, André, men weet dat wij komen, doch ik heb je nog andere dingen duidelijk te maken en daarvan heb ik je reeds verteld.
Ik heb mijn voorbereiding reeds getroffen.”
Hoe dichter zij de tempel der ziel naderden, des te schoner werd dit gebouw.
Majestueus stond het daar, hoog boven alles verheven, als een rots in de branding.
Daar zou hij mogen binnengaan.
Wat een architectuur!
De hoogste torens, hij zag er honderden, waren niet eens meer te zien.
Het einde van die torens loste op en dit oplossen begreep hij.
Alcar had hem dit op zijn vorige tochten duidelijk gemaakt.
De hoogste torens hadden met de vijfde sfeer verbinding.
Dit was voor de aarde niet om te begrijpen en toch had het deze betekenis.
Al die hoge torens losten in het heelal op en dit betekende dat er een hoger gaan mogelijk was.
Hier in de sferen was alles symbolisch, maar naar het werkelijke leven.
Een symbool was als de natuur, daarin lag het leven en dat kon men zich eigen maken.
Hoe straalde dit gebouw!
In de sferen leefde alles.
Hier zag en voelde men Gods heilig leven.
Dit was op aarde niet mogelijk.
De uitstraling van mens en dier, van gebouwen en van de natuur, kon men daar niet waarnemen.
Toch straalde ook daar ieder voorwerp zijn eigen kracht uit, maar men kon dat niet zien.
Hier echter zag men die uitstraling en daaraan herkende men het innerlijke bezit van mens en dier.
Wonderlijk schoon was dit alles.
Hier voelde hij de stilte van de geest.
O, welk een schoonheid!
Als dit de mensen op aarde eens mochten zien!
„De Tempel der Ziel” las hij en daarboven waren enige tekens aangebracht, die hij niet begreep.
Het gebouw was geheel open.
Ook dit was een wonderbaarlijk verschijnsel.
Hoe kon men een dergelijk gebouw zo optrekken?
Naar alle richtingen kon men zien.
Alcar ging hem voor en zij traden de tempel der ziel binnen.
Waar hij ook zag, overal waren geestelijke wezens.
Eenieder droeg zijn eigen gewaad en hij zag, dat ze licht uitstraalden.
Ook het geestelijke gewaad was een wonder aan bezit voor degene, die dit geestelijke bezit mocht dragen.
Vele malen had hij dit tafereel reeds waargenomen, doch telkens verwonderde dit hem en begreep hij hoe ver hij zelf nog van dit geluk verwijderd was.
Alcar zag hem aan en zei: „Zie naar je zelf, André.”
Hoe is het mogelijk, dacht hij, dat ik dat niet heb gevoeld.
Ook hij droeg een geestelijk kleed.
Zijn aardse toestand was nu van hem afgevallen, hij was nu geheel in Alcars leven overgegaan.
Als het vroegere Romeinse kleed lag dit gewaad om zijn schouders.
Hij voelde zich heel gelukkig, maar wat zou men hiervan op aarde denken?
Toch was dit heel eenvoudig, want hij zou hier niet binnen kunnen gaan, wanneer hij niet geheel de sfeer waarin hij thans was, aanvaardde.
Deze gedachten kwamen in hem en hij wist van wie ze waren.
Alcar voerde thans een mentaal gesprek, want wanneer hij geheel werd opgetrokken, kon men tevens niet meer spreken.
Dan ging de ene mens in de andere over en waren zij telepathisch verbonden.
Wonderlijk was dit gewaad.
Ook Gerhard droeg reeds zijn geestelijke kleed en toch was hij eerst enige jaren in de sferen.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’, laatste hoofdstuk.)
Maar hij had er hard voor gewerkt, zijn gehele innerlijk daarvoor ingesteld.
Wie hier ernstig wilde, kon spoedig vorderingen maken.
Toch vond hij het merkwaardig, dat hij dit zelf niet had gezien.
Zo was het leven van de geest.
Aan niets anders kon je denken en in je opnemen, wanneer één ding je bezighield.
Dan ging men geheel daarin over en aanvaardde men die toestand.
Ook dit kwam in hem en hij begreep zijn leider volkomen.
Nu was hij geheel van de aarde los en zijn eigen leven en alles wat daarbij behoorde, lag ver van hem weg.
Toch hield iets hem aan de aarde vast en dat was het fluïdekoord, waarmee zijn geesteslichaam aan het stoffelijke kleed verbonden was en dit zou blijven, totdat de dood intrad.
Dan scheurde dat koord vaneen en ging hij naar zijn plaats in de sferen, zoals zijn innerlijke afstemming was en de liefde die hij bezat.
Hij wist dat alles reeds lang en toch was dit telkens machtig om het opnieuw te kunnen beleven.
Alcar droeg verschillende gewaden.
Wanneer zijn leider zich op aarde liet zien, dan aanvaardde hij meestal de toestand, zoals zijn laatste leven op aarde was.
Dan zag hij zijn leider als een schilder, de meester uit vroegere eeuwen.
Maar wanneer hij aan Gene Zijde was, dan zag hij langzaam zijn aardse kleed oplossen en hoe hoger zij gingen des te schoner werd Alcars gewaad, totdat hij zijn eigen sfeer was binnengegaan.
Daar eenmaal aangekomen, bleef zijn gewaad zoals zij droegen die daar leefden en was er geen verandering meer mogelijk.
Ook dat was wonderlijk.
Langzaam ging het geestelijke gewaad veranderen in duizenden tinten, van zachte kleuren.
Dat is het bezit van de geest, van de mens die liefde droeg en voor ieder leven openstond.
Hij volgde zijn leider op de voet.
Hier was iedereen gelukkig.
Zie al die mensen, dacht André, zie hoe zij stralen!
En al die mensen waren op aarde geweest, hadden daar geleden en gestreden, veel leed, ziekten en andere kwellingen gekend, maar nu waren zij gelukkig.
Hoe machtig, dit te mogen zien, want voor eenieder was al dit geluk, al dit ontzaglijke weggelegd.
De reine, onbaatzuchtige liefde lag op ieders gelaat.
Hier leefden vaders en moeders, zusters en broeders bijeen.
Hier beleefden zij tezamen hun geluk en konden niet droevig meer zijn, want dat was beleefd en hadden zij overwonnen.
Schouw in jezelf, leer jezelf kennen, leg af al die narigheid en buig je hoofd.
Ja, dat hadden allen gedaan en geleerd.
Dit was nu hun bezit, dit ontzaglijke geluk omstraalde hen.
Langzaam gingen zij hoger en hij voelde wat dit betekende.
Alcar ging zeker naar de hoger gelegen zalen, als hij van zalen kon spreken.
Maar hoe zou hij anders een geestelijke ruimte moeten noemen?
Dit was bijna niet om na te vertellen.
In dit gehele gebouw waren bloemen en hij zag de sferenvogels, die om de mens heen vlogen.
Vele namen plaats op de hun toegestoken handen en liefkoosden de mens.
Een goddelijk geluk stroomde in hem toen hij dit waarnam.
In iedere zaal zag hij de bekende geestelijke fontein, die hij in elke sfeer had waargenomen.
Dit was een symbool van wijsheid, kracht en liefde en dit kunstproduct spoorde het wezen aan, zich al die gaven eigen te maken.
Hier leefde de aardse mens met bloemen en vogels en dit alles was als het paradijs.
Toch was hij eerst in de vierde sfeer!
Dan die hogere sferen, die hij alle had mogen zien, want hoeveel reizen had hij reeds niet gemaakt?
In al de sferen was hij geweest en veel wijsheid had hij ontvangen.
Maar dat wat hij thans zou beleven, zette de kroon op alles.
Hier zou hij met het heelal verbonden worden en werd hem het begin van de schepping getoond en duidelijk gemaakt.
Hij beefde reeds van geluk bij de gedachte aan het ogenblik waarop hij zou gaan zien hoe alles was geschied.
Alcar ging hem nog steeds vooruit.
Hij voerde hem naar een plateau en daar zag hij een klein gebouw, dat precies als het grote was.
Een kleinere tempel en ook hier was alles open.
Dit open-zijn van alles was zeer eigenaardig, een verklaring kon hij er zelf niet voor vinden.
Was het omdat dit alles tot Gods eigen leven behoorde?
Een innerlijke stem zei hem, dat dit de betekenis was.
Een raadsel was het, hoe dit alles in stand bleef.
Hoe kon men zo bouwen?
Was dit op aarde bekend?
Hield dit met al de sferen verband en waren het de bouwmeesters uit de zevende sfeer, die dit gebouw als het ware innerlijk droegen en in stand hielden?
Wonderlijk was het dit te zien.
Dit gebouw was als de mens, als de natuur, als alles wat aan Gene Zijde leefde.
Open was alles, zoals iedereen open was, men schouwde in de diepte der ziel.
Vanaf deze plaats zag hij in een diep dal.
Zijn leider stond naast hem, maar zei niets.
Nu kwam er een ander gevoel in hem en hij wist wat dit betekende.
Alcar kon dit gebouw in zijn geheel niet verklaren, want het had op de zevende sfeer afstemming en het was verder en hoger dan zijn eigen sfeer.
Ieder innerlijk gebouw, als hij die kleinere tempels goed en duidelijk voelde, bezat een eigen structuur.
In dit machtige gebouw waren honderden kleinere tempels ondergebracht.
En al die gebouwen hadden één betekenis en dat was de tempel der ziel.
Hij dacht over alles na en kwam er niet achter.
Hij vroeg aan zijn leider:
„Is het geheel niet te verklaren, Alcar?”
„Neen, André, ik liet je dit reeds voelen, maar toch kan ik je heel veel van dit gebouw vertellen.
Al deze kleinere tempels die je waarneemt, behoren tot het geheel en ze zijn dus een deel daarvan.
Ieder gebouw heeft dezelfde architectuur zoals het geheel is, doch alleen voor het uiterlijk.
Het innerlijke van ieder gebouw is een eigen afstemming, een toestand, wat je straks duidelijk zal worden.
In dit gebouw, dat dus de tempel der ziel is, zijn alle sferen aanwezig, van de eerste sfeer tot de zevende en van de diepste diepten van de hel af.
Dus alle sferen die men aan deze zijde kent en bezit, worden vertegenwoordigd door een aparte tempel en vinden een plaats in het geheel.
Iedere tempel van het innerlijke gebouw, dat je nu vanbuiten kunt waarnemen, stelt dus een sfeer voor, een hogere of lagere sfeer, het doet er niet toe, maar alle sferen zijn in dit machtige geheel opgenomen.
Wanneer men nu in een kleinere tempel afdaalt, of binnentreedt, gaat men in die sfeer over en neemt men die sfeer waar, hoe ze ook is en wordt daarmee verbonden.
Begrijp je wat ik bedoel, André?”
„Wanneer ik u goed en duidelijk heb begrepen, dan zijn al die tempels als de mens en als een sfeer?”
„Juist, wanneer ik dus in één van die tempels binnentreed, laten wij zeggen in de eerste sfeer en daarmee verbonden wil worden, dan zal dit geschieden.
Hoe dit geschiedt zal je straks beleven.”
„Wonderlijk is dat, Alcar.”
„Maar niet alleen dat wij met de sferen verbonden kunnen worden, doch ook met de mens op aarde, met planeten en sterren en duizend andere dingen meer.
Wij gaan dan in die toestand over en zien dát, wat wij wensen te zien.
Maar er is nog meer.
Al de graden van kosmische liefde zijn er aanwezig.
Dat wil zeggen, dat men die reine liefde kan voelen die de geest bezit, die in de zevende sfeer leeft.
Voel je hoe machtig dit is?
Hier is dus alles aanwezig.
Hier kan men de mens met het heelal verbinden, met planeten en sterren en andere lichamen.
Ook kan men zich hier voor de één of andere studie bekwamen en wordt men in al die wetten opgeleid.
Hoe het geheel opgetrokken is, weten en kennen alleen de meesters die in de zevende sfeer leven.
Alleen de meesters zijn het, die ons met iedere graad van geestelijke kracht en afstemming kunnen verbinden.
De meesters leven als het ware in de tempel der ziel en in één tempel dus kan men met een meester in verbinding komen en wordt de mens in het geheel opgenomen.
Straks zal je duidelijk worden gemaakt wat hier geschiedt en hoe die verbinding mogelijk is.
In deze tempel kan men ons met het heelal verbinden en met het begin van de schepping.
Het gehele heelal kan men ons tonen, al die miljoenen wetten en problemen kan men hier voor ons oplossen.
De meesters kunnen ons verbinden en wij zien het voor ons geschieden.
Ik zal je daarom eerst enige taferelen moeten tonen, wil je gereed zijn voor het ontzaglijke gebeuren, dat je straks zult beleven.
Ik moet je duidelijk maken hoe alles is en wat de betekenis is van de tempel der ziel.
Maar hoe het geheel is, dat kan ik je niet verklaren, omdat daarvoor de zevende sfeer als mijn eigen bezit in mij moet zijn.
Je weet, dat ik niet hoger kan gaan dan mijn eigen sfeer en hier leven de krachten van het hoogste geestelijke wezen aan deze zijde.
Zij manifesteren zich dus in dit gebouw, zij steunen hun zusters en broeders en zij zijn het die hun toestaan, hun geestelijke woning binnen te treden en voor korte tijd als bezit te aanvaarden.”
„Hoe machtig is dan dit gebouw, Alcar.”
„Dit gebouw, dus de tempel der ziel, is een heilig en rein sferenbeeld.
Hierin, André, komt men tot zichzelf.
Hier leert men hoe te moeten bidden en leert men zichzelf kennen.
Hier ziet men zijn vader en moeder, zuster en broeder.
Waar zij ook zijn en waar zij zich bevinden.
Wij kunnen hen in dit gebouw terugzien.
Hier kan men met het Al verbonden worden wanneer de meesters denken dat dit nodig is en peilt het ene wezen het andere.
Dan buigen mensen hun hoofden en aanvaarden en buigt de moeder zich voor haar kind en het kind voor de moeder.
Er is rust en vrede, want hier leeft God, zodat wij met het Goddelijke verbonden kunnen worden.
Hier, André, ziet men in een ander mens en weet men dat dit wezen, ook al heeft men deze mens op aarde gekend, een wonder is van geestelijke wijsheid.
Doch hoe is het op aarde?
Op aarde betekent dit macht en persoonlijkheid, stand en bezit.
Wie een hoge maatschappelijke toestand heeft bereikt, laat zich voelen en heerst, ja overheerst alles en iedereen die tot hem komt.
Hij is meester en heerser tegelijk en men luistert en doet wat hij wil.
Doch hier is alles anders.
Hier buigen wij ons hoofd voor hen die hoger zijn dan wij en voor hen die in onze sfeer leven, hebben wij diep ontzag, omdat het onze zusters en broeders in de geest zijn.
Hier is liefde macht en een wet.
Duizenden jaren zijn zij op weg en in die tijd hebben zij deze afstemming veroverd.
Dit is bezit, dit is eigen maken en allen kunnen wij dit bereiken.
Cesarino is een vorst van liefde en deze geest is mijn meester.
Wij zullen hem met Mentor Miradis, Urabis en Mondius ontmoeten.
De tempel der ziel is de woning van de ziel, het is een woning van God aan de mens gegeven.
Het is Gods vonk, die ieder leven in zijn menselijke toestand bezit en het is Gods heilige bedoeling dit ervan te maken.
Het is een machtige schepping en ieder mens zal zich deze tempel eigen maken, zodat de ziel – de mens – zal zijn als dit machtige gebouw, waarin hij leeft en zijn zusters en broeders ontvangt.
Op een vorige uittreding, toonde ik je mijn eigen geestelijke woning.
Hoe nietig zij is in vergelijking met dit gebouw, zal je thans begrijpen, maar ik zal mij dit eigen maken, zodat eens mijn zielewoning zo zal zijn.
Allen die hier zijn, weten, dat zij dit kunnen bereiken.
De weg ligt voor hen open, want zij dienen.
Zij zullen blijven dienen of hun ontwikkeling staat stil.
Wij evolueren steeds en zijn bereid het zwaarste offer te volbrengen.
Niets is ons te veel.
Geen wezen bevindt zich in deze sfeer, of het voelt dat hoger gaan mogelijk is en hoe het moet.
Zij allen weten reeds wat je aanstonds wordt getoond.
Ook zij hebben dit beleefd, omdat zij deze hoogten hebben bereikt.
Voordien is dit niet mogelijk.
Nu aanvaarden en begrijpen zij hun eigen sfeer en toestand.
De vaderliefde van de aarde en de moederliefde lost in deze sfeer op en zij voelen zich universeel.
Dit zul je beleven, want het behoort tot de tempel der ziel en is het beeld van ons eigen leven.
Nu gaan wij verder, volg mij, André.”
André voelde, dat Alcar hem nog inniger met zich verbond.
Deemoedig volgde hij zijn leider.
Waar hij ook was overal zag hij symbolen, door sferenbloemen vertolkt.
In iedere sfeer waren deze symbolen en ook dit was kunst.
Het ene symbool stelde liefde voor en het andere geloof, eenvoud en deemoed.
Op zijn vorige tochten had Alcar hem al de symbolen verklaard en nu begreep hij deze kunstproducten.
Alcar bleef staan en wachtte hem op.
„Hier treden wij binnen,” hoorde hij innerlijk tot zich zeggen.
„Je zult waarnemen, André.”
André voelde zich onmiddellijk wegzinken en in een hogere toestand overgaan.
Direct daarna ging hij waarnemen.
Alcar was in een ruimte binnengetreden.
Er was niets te zien dan een blauwachtig licht.
Maar in dat licht zag hij beweging.
Het geheel was als het uitspansel, doch hier was het in een dicht waas gehuld.
Hij voelde zich in de ruimte opgenomen en er was alleen lucht.
Duidelijker kon hij het niet beschrijven.
Hij bevond zich in een vreemde, maar merkwaardige toestand.
In dat blauwe zag hij thans andere kleuren komen en die kleuren zag hij alleen, wanneer hij er aan dacht, wat hij zeer wonderlijk vond.
Dacht hij aan de één of andere kleur, het deed er niet toe welke, dan nam hij die tinten onmiddellijk waar.
Concentreerde hij zich op iets anders, dan manifesteerde zich dit op hetzelfde ogenblik.
Dit was zeer fantastisch, doch hij voelde een machtige kracht in zich komen, waarvan hij de betekenis begreep.
Door de gaven en krachten van anderen, schouwde hij in het leven dat hier werd vertolkt en overheerste dit het blauwe waas, wat de eigenlijke kleur was die hier bleef.
Een wonderlijke kracht was hier aanwezig en een diep ontzag overviel hem.
Hij voelde behoefte om te bidden en hij deed het.
Lang bleef hij in gebed, om eindelijk weer opnieuw waar te nemen, want er was iets bijzonders in deze zaal.
Nu voelde hij zich geheel leeg en kon aan niets meer denken.
Hij vroeg zijn leider: „Waar zijn we, Alcar?”
Een zachte stem sprak tot hem en hij hoorde in zich zeggen:
„Hier zal ik je verbinden.
Denk eraan, André, hier kunnen wij alleen mentaal spreken.
Hier is het voelen, overgaan in hetgeen je ziet en voelt.”
„Wat betekent dit blauwe waas, Alcar?”
„Dit is als het uitspansel.
De beelden die je waarnam, manifesteerden zich omdat je daaraan dacht.
Je was in verbinding met jezelf en dit is die ontzaglijke kracht die de meesters bezitten en wij ons eigen zullen maken.
Hier kan dus de mens met zichzelf in verbinding treden en dit is door hogere wezens mogelijk.
Ik zal je dit duidelijk maken, let dus goed op.”
André wachtte af wat zou geschieden.
In dit blauwe waas ging hij iets waarnemen.
Wat was dat?
Dit was toch niet mogelijk?
Hij zag zichzelf en zijn leider en zij waren op weg naar de tempel der ziel.
Al dichter naderden zij dit gebouw.
Toen zij de tempel waren genaderd, las hij wat voor op het gebouw stond geschreven en hij niet had begrepen.
Nu wist hij ineens wat die tekens betekenden: „Mens, ken uzelf.”
Daarna traden zij binnen.
Mijn God, dacht hij, ook dit ligt vast.
Hier leefde hij in de werkelijkheid.
Hier trok men de werkelijkheid tot zich en ging men in die werkelijkheid opnieuw over.
Wonderlijk was dit alles.
Dan hoorde hij Alcar zeggen: „Je ziet, André, alles ligt vast.
Ook al ligt het duizenden eeuwen terug, alles kunnen wij tot ons trekken en er opnieuw in overgaan.
De kleinste dingen manifesteren zich, hoe nietig je concentratie ook is.
Hier, in de tempel der ziel, aanschouwt men zijn eigen levensfilm.
Hier is het, waar ik in mijn eigen verleden zag en ik mijn vriend leerde kennen, waarvan ik je vertelde.
Let nu op, een ander tafereel.
Dit alles dient om je duidelijk te maken wat in de sferen van licht mogelijk is.
Ik concentreerde mij op een bepaald doel, op iets dat is geschied en dat gebeuren manifesteert zich hier voor ons.”
André voelde, dat Alcar zich concentreerde.
In kinderlijke eenvoud stelde hij zich op Alcar in.
Nu was hij geheel met zijn leider één en hoorde hij Alcar zeggen: „Nu aan niets anders denken, André.
Stel je op mij in en tracht deze verbinding in stand te houden.”
André voelde nu de reine liefde van zijn leider in zich komen en hij wachtte thans af wat zou geschieden.
In het blauwe waas zag hij iets verschijnen.
Hé, dacht hij, hoe is het mogelijk.
Hij zag een tafereel van de aarde, waar hij met Alcar was geweest.
Op diezelfde plaats had zijn leider hem met het verleden verbonden en had hij Alcar en zijn vriend waargenomen.
Hij zag nu het ogenblik, dat zijn leider aan het portret van zijn vriend bezig was.
Dit tafereel ging heen en hij zag, dat een ander gebeuren zich manifesteerde.
Het was wonderlijk wat hij waarnam.
Hij zag zichzelf met zijn leider.
Alcar was in diep gepeins verzonken en hij ging in het verleden zien.
Hij zag thans twee verschillende taferelen, waarvan het ene van driehonderd jaren geleden was en waarvan hij het andere zelf had beleefd, dat echter ook reeds tot het verleden behoorde.
Hoe wonderbaarlijk zijn de krachten aan deze zijde, dacht hij.
Men stelde zich hierop in en het verleden werd zichtbaar.
Nu zag hij een ander beeld.
Het was het ogenblik, dat zij van de aarde afscheid namen en de sferen van licht tegemoet gingen.
Hoe wonderlijk was het wat hij waarnam.
Nu voelde hij zich vrijkomen en opnieuw verbonden worden.
Hij hoorde Alcar zeggen: „Ik ga je thans met je eigen leven op aarde verbinden, je zult zien, dat ook dát mogelijk is.”
Toen hij ging waarnemen, zag hij zijn ouderlijke woning voor zich.
Hij zag zijn moeder en vader en hij herkende de omgeving waar hij geboren was.
Hoe ontzaglijk is deze kracht, dacht hij.
Ook dit tafereel loste op en er keerde een ander terug.
Opnieuw zag hij zijn ouders.
Toen hij dit beeld waarnam, hoorde hij plotseling kerkmuziek.
Wat zou hij thans beleven?
Ach, mijn God, hoe kan het, het is niet te geloven.
Hij zag, dat zijn vader en moeder in de echt werden verbonden.
Dit was toch wel een beeld dat hem diep ontroerde.
Tranen vloeiden over zijn wangen van ontroering en dankbaarheid.
O, hoe machtig was dit gebeuren.
Hij hoorde nu een zachte stem in zich zeggen: „Zul je nu rustig zijn, André?
Ik ga je een ander beeld tonen.
Daarvoor heb ik je volle concentratie nodig.”
André concentreerde zich tot rust en wilde zijn leider niet storen, want hoe dankbaar was hij voor dit alles!
Opnieuw zag hij zijn moeder en op hetzelfde ogenblik voelde hij een groot wonder in zich komen.
Hij was geheel met zijn moeder één en hij voelde de diepe betekenis van dit tafereel.
Zijn lieve moeder was in blijde verwachting en het jonge leven, dat zij droeg, was hij.
Een onverklaarbaar geluk stroomde thans in hem.
In zijn moeder lag een groot wonder en haar reine gedachten kwamen in hem.
Diep was alles wat hij waarnam en hij moest het aanvaarden.
Nu zag hij een ander beeld.
Hij zag zichzelf in zijn jeugdjaren.
Hij speelde als kind en al deze gebeurtenissen keerden in zijn herinnering terug.
Ja, dacht hij, dit is geschied, ik weet het.
Hij hoorde opnieuw Alcar zeggen: „Zie en neem waar, André.”
Wat hij nu zag was toch wel het wonderbaarlijkste van alles.
Naast zich zag hij een dicht waas en in dat dichte waas zag hij iets komen.
Daar bouwde zich iets op en hij beefde toen hij begreep wat dit betekende.
Hoe is het mogelijk, ook dat nog en hij herkende zijn leider Alcar.
In zijn jeugd had Alcar hem reeds gekend.
Alcar was steeds zijn beschermengel geweest.
Opnieuw zag hij een ander wonder.
Voor hem zag hij geestelijke kinderen en die kinderen werden in zijn jeugd tot hem gebracht.
Hij zag thans, dat Alcar deze kleintjes tot hem voerde en hij als aards kind speelde urenlang met deze geestelijke kinderen.
Naast zich zag hij zijn leider.
Dan zag hij het beeld, dat Alcar met de geesteskinderen heenging.
Mijn God, dacht André, hoe groot zijn Uw wonderen.
Als kind reeds bezat hij geestelijke gaven en zag hij in de onzichtbare wereld.
Ook dat gebeuren lag vast, zoals alles vastlag wat tot het verleden behoorde.
Hij was met al zijn gaven op de wereld gekomen, in hem lagen deze geestelijke schatten.
Wat voor het wonderkind muziek of andere kunst was, betekende voor hem geestelijke gaven.
Nu begreep en voelde hij zichzelf.
Als een grote schat lag dat geestelijke bezit in hem en niemand die er iets van wist.
Met zijn moeder voelde hij een innige band, zij was een zon in zijn leven geweest en hij voelde als zij.
Groots waren deze taferelen.
Zijn gehele jeugd ging aan hem voorbij.
Wonderbaarlijk is het, dacht hij.
Dan vervaagde alles en hoorde hij in zich zeggen: „Is het je duidelijk, André, wat de tempel der ziel is?
Hier kom je tot jezelf, dit is verbinden.
Alleen is dit echter mogelijk door de kosmische meesters.
Dit alles behoort tot de derde kosmische graad.
Alles wat onder de vijfde sfeer is kan ik tot mij terugroepen.
Het is mij tevens mogelijk mij met andere toestanden, die dieper en dieper in het verleden liggen en daar zijn beleefd, te verbinden.
Zelfs mijn geboorte op aarde kan ik terugroepen.
Ik zie in alles wat geweest is, doch heb hulp nodig, al ligt alles in mij en is dit mijn bezit.
Met mijn eerste leven op aarde, en de honderden andere die ikzelf, mijn ziel dus, heeft beleefd en gevolgd, kan ik verbonden worden.
De tempel der ziel betekent het overgaan in ons eigen zieleleven.
Door de meesters worden wij verbonden en dat verbinden geschiedt door concentratie.
Zoals de moeder haar kind ontvangt, met haar kind één is, door de scheppende kracht tot stand gebracht, moet en zal zij dit in het stofleven beleven en ondergaan.
Dit hier is beleven, maar door hogere machten en krachten.
Hier zijn wij in één van de zalen van het hoogst afgestemde wezen, het is de zaal van liefde en het bezit van meester Miradis.
Deze Mentor stelt zijn kracht en persoonlijkheid voor de mens aan deze zijde beschikbaar en helpt hen om zichzelf te leren kennen.
Wij zijn thans in zijn eigen leven afgedaald.
Diep in zijn leven ligt dit alles.
Het is het hart van de mens die op aarde leeft, zoals het kind bij de moeder, nog ongeboren, toch in haar leeft en voelt, wat door het moederbrein wordt gedacht en beleefd.
De liefde van de moeder straalt door het jonge leven heen en het jonge leven nog onbewust, beleeft toch al deze krachten en wordt in stand gehouden.
Moeder en kind zijn één.
Het kind onbewust, zo ik zei, de moeder in blijde verwachting.
Als het kind nu zou kunnen spreken, zou het aan de moeder zeggen wat het voelt.
En dit wonder, hoe onbegrijpelijk ook, voltrekt zich op aarde, maar de moeder is zich daarvan niet bewust.
Toch dringt dit gevoel, al die duizenden gevoelens, tot het dagbewustzijn van de moeder door.
Zij is daardoor zeer gevoelig.
Al die gevoelens geven aan haar eigen leven een verhoogde afstemming.
Ik heb je dit op aarde reeds duidelijk gemaakt.
Dit beeld echter, André, is het enige dat ik in je verbeelding en als waarachtig beeld in je wakker kan roepen, wil ik je deze tempeltoestand van Mentor Miradis kunnen verklaren.
Het is Mentor Miradis die ons met ons diepe innerlijk verbindt, omdat hij toestaat in zijn zielewoning af te dalen.
Wij zijn hier dus in het heiligste van deze meester, wat hij is en bezit en aan reine liefde draagt.
Ik heb je eens mijn geestelijke woning getoond en je trad binnen.
Toen je was binnengetreden, stond je in gedachten en stampte op de grond, om te voelen wat de zachtheid, waarop je liep, betekende.
Voorwaar, André, ik teken je geen symbool van een geestelijke of andere toestand, dit is beleven, dit is waarheid, want een geestelijke woning is zoals wijzelf zijn en aan liefde bezitten.
Ik nodigde je uit in mijn geestelijke woning te komen en ik wist dat je mijn zielewoning niet zou kennen noch begrijpen.
Toch trad je binnen.
In de zaal van liefde stond mijn fontein.
In deze tempel heb je deze fontein gezien en herkend.
Je weet dat ze wijsheid, kracht en liefde betekent.
Meester Miradis bezit dit alles.
Hij is een geest uit de zevende sfeer, maar de Mentor van deze, die de vierde sfeer is.
Alles wat onder deze sfeer leeft, kent hij en is zijn bezit, tot de zevende sfeer toe.
Ik kan je dus alleen verbinden, omdat ik met hem, met zijn diepste innerlijk in verbinding ben.
Op de plaats waar (we) nu zijn, kan ik deze meester vinden en steeds ontmoeten.
Zowaar er een God in de hemel is en waakt, zowaar het volmaakte Kind Gods de Christus is, die over al Zijn kinderen waken zal, totdat het laatste de goddelijke sferen binnengaat, zowaar ben ik thans met een van Zijn kinderen verbonden en waakt dit wezen over mij en allen, die in liefde tot hem willen komen.
Voel je wat dit voor ons betekent, in de zielewoning van een geestelijk vorst binnen te treden?
Dat dit alleen mogelijk is wanneer hij of zij, die zichzelf wil leren kennen, bereid is alles, maar dan ook alles, te aanvaarden?
Dat het verleden, dat in ons ligt, door hem tot bewustzijn wordt gebracht en dat wij in ons leven zien, alsof het op ditzelfde ogenblik geschiedt?
Daarom bracht men dit tot stand.
Daarvoor schiep men dit wonderlijke gebouw, dat in alles leeft en ons eigen innerlijk, ons verleden en alle toestanden verbergt.
Is het dan zo’n wonder wanneer ik zeg, dat ik de algehele betekenis niet zou kunnen verklaren?
Voel je de diepte van dit machtige gebouw en tevens dat het de liefde is van deze verheven wezens?
Dat zij toestaan ons te ontvangen en dat dit een grote genade is?
Voel dus aan André, dat je op heilige en reine bodem staat.
Dit nu is de voorbereiding om nog hoger te gaan, wil je straks de heiligheid van hetgeen je getoond wordt begrijpen.
Nog zijn wij niet op de plaats waar de meesters zijn, maar straks zullen wij daar heengaan.
Dit alles is nodig om je een beeld te geven van wat je te wachten staat.
Dit moet je voelen, mijn zoon, en als dit niet mogelijk is, dan kunnen wij naar de aarde terugkeren.
De meesters stellen zich geheel voor ons open.
Zij verlangen echter, dat wij gereed zijn en ons hebben voorbereid.
Dit nu is voor iedere geest, die hier leeft, weggelegd.
Ons binnentreden heeft een bijzondere betekenis.
Wij zijn hier gekomen met een ander doel en dit doel betreft henzelf.
Zij zijn het die mij, wat je reeds weet, naar de aarde zonden om dit aan de mensheid bekend te maken.
En nu is het ogenblik gekomen, dat wij met hen verbonden kunnen worden en dat je de diepte der ziel leert kennen.
Thans gaan wij naar een andere zaal, André.”
André keerde tot zichzelf terug.
Hij wist niets te zeggen.
Hij zonk op zijn knieën neer en dankte zijn leider voor alles.
„Hoe moet ik u danken,” stuurde hij in gedachten tot Alcar.
„Hoe heilig is alles, hoe machtig!
Nu begrijp ik de genade dat u mij in uw eigen woning liet binnengaan.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘Een Blik in het Hiernamaals’, tweede deel.)
O, Alcar, hier, op deze plaats, zweer ik u, dat ik alles, alles zal doen om een waardig instrument te zijn en dat ik mijn best zal doen voor alles wat u mij geeft.”
„Sta op, André.
Ik ben je zeer dankbaar.
Later zul je mijn dankbaarheid eerst goed kunnen begrijpen, wanneer wij alles, alles wat tot het verleden behoort hebben beleefd.
Maar nu gaan wij verder.”
Weer gingen zij door nieuwe zalen.
Waar André ook kwam, zag hij geestelijke wezens.
Hoe mooi waren al deze mensen.
„Wat doen zij, Alcar?”
„Zij wachten op het grote ogenblik en maken zich voor dat wonderlijke gebeuren gereed.
Zij mediteren, André, daarna zullen zij zien en beleven.
Velen onder hen zullen hun vader en moeder zien die nog op aarde, of aan deze zijde leven.
Wanneer wezens elkander uit het oog verliezen, dan kunnen zij hier opnieuw verbonden worden.
Waar deze wezens ook zijn, men kan hen hier zien.
Al zijn hun wegen voor honderden jaren uiteengegaan, hier vindt men hen terug en worden zij van dat ogenblik af weer verbonden.
Zij volgen die levensfilm en zodoende wordt hun getoond waar ze zijn en in welke toestand zich het wezen bevindt.
Als de mens deze hoogte heeft bereikt en hier kan binnengaan en zijn eigen ziel, de tweelingziel die bij hem behoort, opnieuw geboren zou zijn, dus op aarde leeft, dan vindt hij zijn tweelingziel op aarde terug.
Wanneer deze ziel, dit leven dus, nog niet geboren is, dan reeds kan men hem met het jonge leven verbinden.
Lantos vertelde van zijn leven, maar meester Emschor was het, die hem dit liet beleven.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘De Kringloop der Ziel’.)
Ik kan jou met het verleden verbinden, maar anderen helpen mij.
Zo zal het je duidelijk zijn, dat de vader zijn kind en de moeder haar kind, of omgekeerd, terugvindt, maar alleen terug kan vinden door hen, die deze krachten bezitten.
Het geschiedt soms, dat ouders of geliefden aan deze zijde komen en hun geliefden die vóór hen overgegaan zijn, niet kunnen vinden.
Dan is dit in de tempel der ziel mogelijk.
Hier weet men waar zich deze zielen bevinden, hier kent en ziet men het doel waarom de ziel op aarde is teruggekeerd.
Voel je nu André, wat de tempel der ziel betekent?”
„Ja, Alcar, volkomen.”
„Wat jij zo-even hebt gezien, is beleven.
Ik ging in dat verleden over en stelde mij tevens op jou in, zodat jij zag wat ik beleefde en voelde.
Al deze mensen nu, vragen om verbinding.
De één wil zichzelf leren kennen en een ander wil zijn moeder terugzien.
Duizenden zijn hier aanwezig, maar vraagt men wat zij hier doen, dan zullen zij je geen antwoord kunnen geven.
Zij weten dat zij zich moeten instellen en horen en zien je niet, want zij mediteren, zij gaan in de meester over.
Diep is alles, maar tevens heilig.
Dit gebouw is heilig aan liefdekracht die het uitstraalt.
Vanbuiten reeds is dit te zien en je hebt het waargenomen.
Alles is open en toch zijn wij binnen.
Ook dit is een groot wonder.
Hoe het is opgetrokken?
Tot aan de vijfde sfeer is het voor mij mogelijk je een beeld daarvan te geven, maar dan is ook voor mij alles voelen en begrijpen en niet meer in woorden te vertolken.
Al deze mensen wachten dus, André, op een heilige verbinding met hun geliefden of met zichzelf.
De één voor studie, zoals wij, anderen voor het terugvinden van hun geliefden, die op aarde zijn of in de wereld van het onbewuste zijn afgedaald.
Thans gaan wij naar de zaal van meester Urabis en zul je andere gebeurtenissen beleven.”
André kon geen woord spreken.
Dit alles was groots.
Hoeveel wonderen had hij al niet beleefd.
Mijn God, dacht hij, zou men hem op aarde kunnen geloven?
Dit ging ver, was heel diep en bijna niet te omvatten.
Hiervoor moest men zijn hoofd buigen.
Kon men dit niet, dan werd men niet verbonden.
Dit was heilig en voor de mensen op aarde een grote genade.
Eens zouden zij dit beleven en zouden zij gelukkig zijn.
Hier voelde men echter deze genade, men boog diep zijn hoofd en dankte God.
Hij volgde Alcar en deze trad nu een andere zaal binnen.
André zag om zich heen.
Ook hier was niets te zien.
Leeg was deze zaal.
Maar in hem kwam iets dat hem gelukkig stemde.
Een ontzaglijke stilte voelde hij in zich komen.
Hier voelde hij de stilte van de geest, die ver, heel ver boven hem stond.
In iets heiligs voelde hij zich opgetrokken, zodat hij dacht te zweven.
Hij voelde, dat dit alles anders was dan zo-even, maar hij kon het niet verklaren.
Het blauwe waas was hier in zilverachtig licht veranderd.
Dit zilverachtige licht kende hij, want hij had het in Alcars eigen sfeer waargenomen.
Nu voelde hij, dat hij met Alcar werd verbonden.
Zijn leider stelde zich voor hem open.
Alcar stond toe, dat hij in zijn leven zag.
Hoe moet ik u daarvoor danken, dacht hij.
Hij boog zijn hoofd en bad innig.
Waarom wilde Alcar, dat hij in hem zag?
Alcar werkte in stilte op hem in en André voelde nu, dat hij zich op zijn leider moest gaan instellen.
Alcars zieleleven zou straks voor hem openliggen.
De kracht en de liefde die in hem kwam, zei hem, dat dit zou geschieden.
Deemoedig stelde hij zich open en hij zag, dat de eerste verschijnselen reeds kwamen.
Wat zou dit voor een tafereel zijn?
Een hevige kracht voer door hem heen en met die kracht hoorde hij zachte orgelmuziek.
Door die muziek die in hem trilde, ging een ander tafereel aan hem voorbij en begreep hij de betekenis hiervan.
Hoe kan het, dacht hij, Alcars huwelijk!
De grootste dag van zijn leiders leven op aarde, daar hij in de echt werd verbonden.
Naast hem zijn ziel, de vrouw die hem op aarde liefhad.
Dit beeld vervaagde en een ander tafereel kwam tot hem.
Ook dit was een groot wonder.
Hij zag een wieg en in dat wiegje een klein kind.
Hij zag hoe het trapte en in beweging was.
Het kind groeide en beeld na beeld volgde elkaar op.
Nu zag hij dit kind weer terug en zie, het was zijn leider Alcar.
Dan ging ook dit beeld heen en volgde er een ander.
Hij zag verschillende wezens bijeen en hij begreep wat dit tafereel betekende.
Hij bevond zich in een vertrek waar de aardse meester zijn leerlingen onderrichtte en hij zag dat Alcar een leerling was.
Dit was een waarachtig beeld en op aarde geschied.
Groots was dit tafereel.
De leermeester was in diep gepeins verzonken.
Een innerlijke stem zei hem wie hij was.
Hoe is het mogelijk, dacht hij, wat een wonderen van geestkracht.
De stilte die in hem kwam, was het bezit dat zijn leider op aarde innerlijk droeg.
Dan vervaagde ook dit beeld en volgde een ander.
Flitsen uit het verleden werden hem getoond.
Het verleden zag hij bewust, aan niets behoefde hij te twijfelen.
Hij voelde tevens dat, wanneer zijn leider zijn verleden van het geboren worden af wilde tonen, ook dit mogelijk was.
Dit waren echter taferelen, belevenissen die zijn ziel had beleefd en grote gebeurtenissen waren.
Nu zag hij een ander wonder.
Het einde van zijn leider op aarde bouwde zich voor hem op.
Alcar ging over en naast hem zag hij zijn vrienden.
Allen waren bedroefd, want te vroeg ging hij het aardse leven verlaten.
Niets was er van dit gebeuren verloren gegaan.
Hij voelde de verschrikkelijke strijd van zijn leider en voelde tevens waaraan hij overging.
Die ziekte lag reeds jaren in hem.
Diep daalde hij in dit probleem van zijn overgang af.
God riep zijn kind en de dood trad in.
Een meester in de kunst had de aarde verlaten.
Nu voelde hij, dat Alcar tot zichzelf terugkeerde en deze verbinding verbroken werd.
Hij zag naar zijn leider op, maar kon geen woord spreken.
Alcar zei: „Je ziet, mijn jongen, dat ik je met mijn eigen verleden kan verbinden.
Alles ligt vast, tot de kleinste dingen.
Van mijn geboorte af zou ik je kunnen verbinden, doch dit is niet nodig, want wij komen hier later op terug.
Al mijn fouten en zonden kan ik je tonen, maar ik liet je slechts enkele gebeurtenissen beleven.
Thans gaan wij heen en zullen wij de meesters ontmoeten.
Maak je gereed, André.
Ik kan je tevens nog met de zesde en zevende graad van liefde verbinden, die beide hier aanwezig zijn en in het zieleleven van Mentor Mondius overgaan.
Wat in deze zaal niet mogelijk is, kan ik in een hogere afstemming waarnemen, doch dit is voldoende.
Kom, wij gaan verder.
Je ziet, André, dat het voor ons mogelijk is, op verschillende wijze in het verleden over te gaan.
Op aarde, voordat je zou uittreden, heb ik je met het leven aan deze zijde verbonden en zag je, dat mijn vriend ontwaakte.
In een visionaire toestand nam je dit alles waar en je hoorde hem zelf spreken.
Ook dat lag dus vast.
In mijn woning op aarde liet ik je mijn eigen leven zien en ook daarin ging je over.
Dan de belevenissen in deze tempel en straks wat je opnieuw zult beleven.
Doch dit, wat je tot nu toe hebt waargenomen en beleefd, toont je aan dat dit mogelijk is.
Dit alles dient, dat je het machtige wonder, dat je aanstonds beleven zult, kunt aanvaarden.
Ik heb dit dus gedaan met een vast doel, omdat wij weten, dat hetgeen je door de meesters wordt getoond, voor het menselijke gevoel te onbegrijpelijk is.
Daarom bereidde ik je voor op het grootse dat je wacht.”