De tweede kosmische graad
„Op de tweede kosmische graad is het menselijke lichaam reeds volmaakt.
Van de eerste graad op de tweede overgaan, is dus niet mogelijk, daarvoor hebben wij eerst die overgangsplaneten te volgen en waarom dit nodig is heb ik je zo-even duidelijk gemaakt.
Ook dit nu, André, ik bedoel deze overgangen, is een machtig wonder, want God kwam het organisme van de mens te hulp en dat geschiedde op andere planeten.
Dit zijn dan de overgangen om de mens voor de tweede graad gereed te maken.
Je ziet en voelt dus steeds die overgangen, verbindingstoestanden, die ook wij in het geestelijke leven bezitten, maar die tevens voor de stoffelijke wereld zijn.
Je kent de eerste, tweede en derde sfeer, evenals de zevende sfeer.
In het aardse, dus stoffelijke leven, gaat de mens van de eerste stoffelijke graad naar de tweede en dit is in het rassenprobleem (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) op aarde waar te nemen, wat ik je straks duidelijk zal maken.
Dat zijn de stoffelijke overgangen, waarin de mens leeft.
Zij die tot de eerste overgang behoren, ik bedoel de mens op aarde, leven in de oerwouden en hebben de hogere overgangen nog niet bereikt.
Het zal je dus duidelijk zijn, André, hoe alles en alles in elkander overgaat en met elkaar te maken heeft en niets voor niets geschiedt en dat alles wat leeft een eigen werking heeft te ondergaan, maar aan het geheel vastligt.
Wat wij dus in de schepping waarnemen en vaststellen, vinden wij in het stoffelijke en menselijke organisme terug.
Dit zijn de stoffelijke overgangen, zoals ik zo-even reeds zei, doch dit geldt voor dier, mens en alle planeten en lichamen.”
„Weet men op aarde dat dit alles zo is, Alcar?”
„Neen, dit kunnen zij, de geleerden, niet vaststellen.
Nu gaan wij deze planeet verlaten, André, en ga je in het onzichtbare leven, dat de astrale wereld is, over.”
André voelde zich diep wegzinken.
Hij voelde, dat hij in het leven van zijn leider overging en beleefde wat Alcar waarnam.
De planeet waar Alcar hem al die wijsheid had getoond, zonk onder hem weg en hij werd in de astrale wereld opgetrokken.
Wat hij thans zag, was wonderbaarlijk.
Waar hij ook keek, er was overal leven.
Hij zag grote en kleine lichamen en alles dwarrelde dooreen, ging in elkaar over en werd door het krachtige en grotere aangetrokken, om toch weer een eigen weg te volgen.
Hij voelde, dat Alcar zich verplaatste, doch waarheen zijn leider ook ging, dit beeld, al dit leven, bleef hem volgen.
Nu hoorde hij Alcar zeggen:
„Je ziet, waar wij ook zijn, daar is leven.
Het astrale leven dat je waarneemt, bezielt straks het organisme en wordt door de eerste overgang aangetrokken.
Dit aantrekken zul je straks in je voelen.
Maar luister nu naar wat ik te zeggen heb: Ik sprak zo-even van geestelijke en stoffelijke overgangen. Maar er is meer en dat is nog dieper dan al die overgangen waarvan ik je reeds op aarde en aan deze zijde heb verteld en die ik je duidelijk maakte.
Zie nu naar de astrale wereld, André.
Ik heb je op aarde en aan deze zijde, zoals ik al zei, al die overgangen duidelijk gemaakt en dit geldt ook voor de astrale wereld.
Hier leeft alles in één wereld en toch is de ene toestand voor de andere onzichtbaar.
Hierin leeft dus het geestelijke wezen dat de ziel is en de bezieling voor het stoffelijke wezen is.
Mijn bedoeling is nu je dit aantrekken te laten beleven.
Let dus goed op, André.
Ik ga intussen op die planeet over en dit overgaan zul je beleven.”
Om André ging zich iets verdichten.
O, dacht hij, nu ga ik het begrijpen.
Toch was al dat leven nog om hem heen.
Hij zag miljoenen astrale wezens, maar toch volgde Alcar één weg, één doel en hij begreep wat dit betekende.
In deze verdichting ging hij nu geheel over.
Wonderlijk, dacht hij, nu begrijp ik wat dit is en hoe het geboren worden geschiedt.
Dicht naast zich zag hij schimmen en Alcar liet hem nu voelen, wat die schimmen te betekenen hadden.
André zag, dat zij op een kleine planeet waren en die schimmen waren de stoffelijke wezens die hier leefden.
Nu voelde hij zich in een astraal wezen overgaan en hij hoorde Alcar zeggen: „Voel duidelijk wat thans geschiedt.”
André voelde, dat er een vreselijke trilling in hem kwam.
Hij zonk in een toestand van slaap, maar toch bleef hij zich van zijn doen en laten bewust.
Als in een droom beleefde hij dit gebeuren.
Toen dit aantrekken was geschied, voelde hij zich tot bewustzijn terugkeren.
Dit was zeker de kleine planeet waarop hij werd aangetrokken.
Toen hij ontwaakte, bevond hij zich op een bewoonbare planeet, doch toen hij ging waarnemen zag hij dat ook hier de dood was ingetreden.
„Waar zijn we, Alcar?”
„Op de eerste overgang, naar de tweede kosmische graad.
Heb je gevoeld hoe dit aantrekken geschiedde?”
„Ja, Alcar.”
„Ook deze eerste overgang is bezig in het niet op te lossen, doch op honderden andere is nog leven aanwezig.
Je weet nu hoe het aantrekken geschiedt en dit wordt door twee wezens tot stand gebracht.
Dit is de scheppende en stuwende kracht, het mannelijke en vrouwelijke organisme.
De geslachtsorganen zijn nu zover ontwikkeld, dat de bevruchting op andere wijze geschiedt.
Toch heeft dit dier nog steeds de menselijke toestand niet bereikt, zoals wij de voortplanting op aarde kennen.
Nu ga ik je opnieuw met het verleden verbinden en zul je weer waarnemen.”
André zag, dat de natuur anders was dan op de eerste planeet.
Hier was alles meer gekleurd en veranderd en ook hier was veel water, waarin hij dierlijke wezens zag.
Het dier, dat hij in die eerste toestand had waargenomen, had ook hier de oever bereikt, maar het organisme van dit dierwezen was kleiner dan op de eerste planeet en het wonderlijke dat hij waarnam was de verandering die het organisme ondergaan had.
Het onderlichaam had zich gesplitst en daardoor herkende hij in dit wezen de stoffelijke mens, zoals het menselijke lichaam op aarde is.
Uit dat vorige dierwezen was een ander tevoorschijn getreden.
Het hoofd was thans zichtbaar en als ’t ware uit dat grove lichaam gekomen, al leek het nog niets op een menselijk hoofd.
De schedel was bolvormig en wat eens armen en benen zouden worden, waren nu nog vliezen, doch hij zag dat ook deze organen tot gehele ontwikkeling zouden komen.
„Je ziet, mijn jongen, dat deze planeet zijn werk verricht, zoals haar grotere zuster heeft volbracht. Deze kleine planeet vervormt en deze kracht is in haar, want dit is voor een krachtig beenderstelsel.”
Alcar toonde hem het beenderstelsel, dat hij duidelijk kon waarnemen.
„Wat op de eerste planeet geschiedde en op volle kracht die werking onderging, (zo) bevindt het levend organisme zich hier in een afschaduwing van het vroegere leven en dit proces is de verfijning van het stoffelijke organisme.
Je ziet, dat deze planeet van een andere substantie is en veel gelijkenis vertoont met de aarde.
Toch zullen er weer miljoenen jaren voorbijgaan, voordat het stoffelijke organisme volmaakt is, en het wezen heeft die lange weg af te leggen.
Het is hier, dat het dierwezen zijn eerste schreden zet om zijn weg door het heelal, van orgaan tot orgaan te volbrengen.
De weg, die de mens af te leggen heeft, ik behoef je dat niet meer duidelijk te maken, is een weg, die door het heelal slingert, om aan het einde in het goddelijke te eindigen.
Het innerlijke wezen komt ook hier vele malen terug, wat de wedergeboorte is en dit terugkeren is voor de volmaking van het stofkleed en de innerlijke organen.
Ook hier is het een groot verrottingsproces, doch deze kleine planeet is hechter en dichter dan het grote lichaam, dat de kleine planeet overheerst.
God overzag dus alles, want wat op het ene lichaam niet mogelijk was, omdat die krachten in de natuur niet waren en die substantie niet bezat tot groei voor het stoffelijke organisme, bezat deze kleine planeet wel.
Wat daar dus in een grovere toestand verkeerde, ontving hier die bijzondere kracht, wat voor de stoffelijke ontwikkeling nodig was.
Ik zei je reeds, de eerste planeet was voor het ontstaan van het eerste leven, dat het zieleleven is.
Het zal je dan duidelijk zijn, André, dat, toen dit geschiedde, het innerlijke van dat grote lichaam, waar wij zo-even waren, niets dan een verrottingsproces kon zijn, omdat juist door dit proces het nieuwe leven geboren moest worden.
Deze kleine planeet echter heeft een andere taak en als zodanig neemt zij een plaats in dit ontzaglijke geheel in.
Wat daar op die grotere planeet ontkiemde en miljoenen levens geboren werden, is hier tot een zevende verminderd.
Dat is eenvoudig, omdat deze planeet een andere werking ondergaat, een andere taak te volbrengen heeft dan het grote lichaam, waaruit ook zij geboren is.
Doch het zieleleven wachtte op verbinding en dat zieleleven, dat daar geboren zou worden, werd ook aangetrokken en leefde dus, wat je zo-even hebt beleefd, in een andere, de astrale wereld.
In het eerste stadium was het geboren worden en tot stand komen op volle kracht berekend.
De ziel die dit leven binnentrad, had die werking ondergaan en hier zou zij tot rust komen.
In de astrale wereld zonk dat wat het beleefd had terug en ging het innerlijke leven, dat de ziel en aan deze zijde het geestelijke lichaam is, in het onbewuste over.
Wij leren thans dus de wereld van het onbewuste kennen.
Je weet echter dat hier nog geen bewustzijn aanwezig was, ik bedoel dat bewustzijn, dat de geest of de ziel als mens in het aardse lichaam bezit.
Toch, en hier gaat het mij om, was dit terugzinken voor de latere en hogere afstemmingen berekend, wat de wereld van het onbewuste is en die de geest Lantos beschreef.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘De Kringloop der Ziel’.)
Was dit niet geschied, had God daar geen rekening mee gehouden, dan bevond zich het innerlijke leven reeds in de eerste toestand in een graad van krankzinnigheid, omdat het die belevenissen niet kon verwerken.
Voel je hoe diep dit is, André?
Het zieleleven kwam echter tot rust en zo zakte al dat leven en de belevenissen tot in het diepe innerlijk terug, om eerst daarna te worden aangetrokken.
Dat verklaart dan ook het lange wachten op een nieuwe geboorte.
Immers honderden jaren kunnen er voorbijgaan, voordat de mens zijn volgende incarnatie ondergaat.
Ook daar, nu het bewustzijn is ontwikkeld, ik bedoel thans de mens op aarde, heeft het zieleleven die lange slaap nodig en lost dat op, wat het heeft beleefd, doch de innerlijke verrijking blijft en is het gevoelsleven.
Dit verklaart tevens, dat de mens van zijn vorige levens niets weet te herinneren en het maar aan enkelen op aarde gegeven is dit toch te kunnen.
Dat zijn dan de sensitieven op aarde.
Je voelt wel, André, hoe ontzaglijk Gods schepping is en God in duizenden toestanden de mens en het dierenrijk tegemoet komt.
Ik zou je vele van deze wetten duidelijk kunnen maken, die alle aantonen hoe natuurlijk en eenvoudig alles is.
Maar dat alles ga ik je later vertellen.
Thans volgen wij het stoffelijke leven, de ontwikkeling dus van het menselijke organisme.
Op de volgende reis volgen wij het zieleleven.
Dan ga ik je van de eerste gevoelens, die het innerlijke leven ging voelen af, tot aan de laatste graad die de mens bezit, en die het stoffelijke bewustzijn is dat wij op aarde kennen, duidelijk maken.
Ik moet deze weg volgen, wil ik je een duidelijk beeld van het menselijke organisme kunnen geven en van de weg die de mens van het begin van de schepping af te volgen heeft.
Ik volg dus de ontwikkeling van het stoffelijke organisme, totdat wij de aarde, waar je zelf nog leeft, hebben bereikt.
Dan keer je in je eigen lichaam terug om dit alles in je stofkleed, dus in dagbewustzijn, te verwerken en enige weken daarna kom ik je opnieuw halen om je het zieleleven duidelijk te maken.
Maar thans ga ik verder.
Op de eerste planeet is dus een geweldig proces tot stand gekomen, wat het innerlijke leven is voor de wezens die hier leven.
De grote stuwing waarvan ik heb gesproken, die overheersende kracht die het innerlijke leven daar heeft ontvangen, het vooruitgaan naar hogere sferen, dat je aan de oever hebt waargenomen, ontwaakt nu wanneer het jonge leven wordt geboren.
Wat dus daar in de wereld van het onbewuste in slaap is gevallen, zal ontwaken wanneer het leven opnieuw wordt geboren en dit is die bezieling voor de totstandkoming van het stoffelijke organisme.
Begrijp je wat ik bedoel, André?
Je moet goed denken en mij trachten te volgen.
Wat ik je op deze reis, ik zei het je reeds, duidelijk maak is zeer moeilijk, doch dit is toch wel de moeite waard je geheel op mij in te stellen, wil je dat wat ik je vertel, in je kunnen opnemen en als bezit eigen maken.
Ik sprak daar van voortgaan en dit voortgaan heb je waargenomen.
De dierlijke wezens, die de oever hadden bereikt, wilden verder, omdat die stuwing in het wezen aanwezig was en dat is de goddelijke vonk, waardoor wij met God zijn verbonden.
Dat ontwaakt, alleen dát, omdat dit de kracht is om het stoffelijke lichaam in opgaande lijn voort te stuwen, het bezielende element.
Die oerkracht is het die dit fijne organisme in korte tijd een krachtige stoot op zijn ontwikkelingsweg geeft, omdat het in eerste instantie daarmee begenadigd is.
Begrijp je nu dat in alles de eerste planeet het overheersende vermogen bezit?
Dat dáár het wordingsproces is geschied, maar dat dit wezen daar niet geboren kon worden?
Deze kleine planeet kan dat verrottingsproces niet op miljoenenbasis beleven, omdat er een overgang voor nodig is, een ander klimaat en een andere kracht.
Dit kleine lichaam is vaster en hechter dan de eerste planeet en dat zou het stoffelijke lichaam ten goede komen, dat daardoor ontwikkelde.
Begrijp je dan, André, dat er overgangen nodig zijn en dat God dit alles overzag?
De natuur bezat dat meesterschap en brengt dit tot stand.
De eerste planeet had dus geen andere taak dan die het bezat en volbrengen kon, maar naarmate wij verdergaan, zullen al die lichamen een andere werking te volbrengen hebben en dit is om het stoffelijke organisme te ontwikkelen.
Het zal je dus duidelijk zijn, dat dit in één toestand niet mogelijk is.
Want waarom en waarvoor hebben wij aan deze zijde zes sferen, om in de hoogste, de zevende sfeer, binnen te kunnen gaan?
Als de mens uit dat kleine embryo geboren wordt en die lange weg van ontwikkeling heeft af te leggen voordat de mens volwassen is, dan zal je ook dit hier duidelijk zijn en kun je dit alles aanvaarden.
In alles zien wij die overgangen, ook in de slaap liggen die overgangen en de diepste, de schijndood, maakte ik je in het begin van je ontwikkeling duidelijk.
In de duisternis liggen graden van afstemming, overgangen dus, in de sferen van licht ziet men deze opnieuw en in het kosmische beeld kennen wij ook zeven graden, dit zijn overgangen om de hoogste, de goddelijke sferen, te bereiken.
Het kind dat geboren moet worden en in het moederlichaam leeft, heeft verschillende overgangen te beleven, wil het tot het laatste stadium overgaan.
In alles dus overgangen en die overgangen zijn voor de volmaking van het stofkleed.
Wat wij dus op aarde als mens bezitten en kennen, al die stoffelijke en aan deze zijde de geestelijke overgangen, vinden wij in het heelal terug.
Maar wat het heelal is en de sferen aan deze zijde zijn, kortom al de planeten, het gehele universum dus, vinden wij in het kleine organisme, de mens in volmaakte toestand op aarde, terug en dat kunnen wij tevens in het dierenrijk waarnemen.
Als dit hier niet was geschied, was Gods schepping anders dan wij haar hebben leren kennen en begrijpen.
Doch nu dit zo is, moeten wij aanvaarden dat wij van de ene plaats naar de andere gaan, dus telkens weer terugkeren.
Dit is de wedergeboorte die men op al die planeten beleeft, maar dat men op aarde niet kan aanvaarden, omdat zij van de schepping niets, niets weten.
De mens op aarde loopt zich tegen het raadsel dood, te pletter.
Maar wat je tot nu hebt waargenomen, is doodgaan en geboren worden, overgaan op een ander en hoger lichaam en doordat wij als mens die veranderingen ondergaan, zullen wij het Al kunnen bereiken.
Op verschillende wijze, door tal van toestanden, kan ik aantonen, dat wij een kosmische weg te volgen hebben.
In het eerste menselijke stadium was die weg reeds aanwezig, want ook daar, ik maakte je dat duidelijk, is dit geschied en ging het leven verder.
Ik kom hier telkens op terug, om je duidelijk te maken, dat dit steeds en steeds weer geschiedt, ja, dat dit juist het ontzaglijke is, dat in Gods openbaringsproces opgesloten ligt, om ons de mogelijkheid te bieden tot God terug te keren.
Ik zei reeds, André, toch kan de mens op aarde de reïncarnatie niet aanvaarden, doch dit komt door hun denken en voelen.
Zij zijn nog niet zover om dit probleem in hun eigen leven te kunnen voelen, maar die dit wel voelen, behoren tot een hogere graad van geestelijke ontwikkeling.
Je begrijpt dus, André, dat de overgang op deze kleine planeet die in het grote goddelijke plan haar werk verricht en tot het geheel behoort, nodig is, maar tevens de wedergeboorte betekent.
Wanneer dus in het eerste stadium de dood na de voortplanting, de bevruchting dus, niet was ingetreden, dan zou daar reeds het einde zijn gekomen en aan het leven het geboren worden ontnomen hebben.
Is het je thans duidelijk, André, dat sterven nodig is en opnieuw geboren worden betekent?”
„Ja, Alcar, ik beef van de werkelijkheid.”
„Ook wij, mijn zoon, rilden en beefden toen wij dit alles leerden kennen.
Doch ik ga verder, André.
Ook hier dus dood en leven en dit herhaalt zich, totdat het laatste wezen dit heeft beleefd.
Dan lost ook deze kleine planeet op, die reeds bezig is op te lossen en volgt het grote moederlichaam, om naar de bron van al het leven terug te keren. Doch ook dit proces zal men op aarde niet kunnen waarnemen.
Miljoenen jaren zullen er voorbijgaan en nog kunnen zij van de aarde af deze kleine planeten niet waarnemen.”
„Behoort deze planeet tot de eerste waar wij waren, Alcar?”
„Ja en neen.
Zij ontvangt haar kracht van dat grote lichaam dat overheerst en toch bevindt zich dit lichaam in de omgeving van de tweede kosmische graad waartoe het behoort.
Ieder groot lichaam bezit kleinere planeten, die het grote als een gordel omringen.
Zijn deze beleefd, dan gaat het leven op een hogere toestand over, een grotere planeet, om ook daar het leven te aanvaarden.
De hieropvolgende planeet is al groter dan deze en dit zijn overgangen voor de tweede kosmische graad.”
„Kent men die planeet op aarde, Alcar?”
„Bedoel je, of de tweede graad van de aarde af wordt waargenomen?”
„Ja, dat bedoel ik.”
„Ja, deze wordt waargenomen en haar krachten worden daar gevoeld.
Doch daar zullen we het straks over hebben, want dan is het stoffelijke organisme reeds in de menselijke toestand gekomen, al is het wezen nog steeds een vooreeuws wezen.
Deze planeet is dus vaster dan de eerste planeet, wat ik al enige malen zei en dit is tevens voor het leven dat erop leeft.
Ook dit wonder beleeft men in alle overgangen en dit geldt tevens voor het dierenrijk, want ook dat leven gaat op deze planeet over en zal hier ontwaken en een ander organisme ontvangen.
Het dier houdt gelijke tred met de mens.
In al die overgangen volgt het dierlijke wezen, dat tot het dierenrijk behoort, het denkende wezen, dat begaafd is met de goddelijke vonk en op God afstemming heeft.
In al die overgangen is het dier reeds in andere toestanden overgegaan, dat wil zeggen heeft het ene lichaam verlaten om in het andere terug te keren.
Ik zei dat in het dierenrijk zeven graden aanwezig zijn.
In wat nu voor de mens één overgang is, liggen voor het dierlijke wezen zeven overgangen en dat zijn dus zeven graden van stoffelijk leven, organismen dus, die voor het dierlijke wezen zijn.
Daarom al die verschillende diersoorten.
In iedere overgang vinden wij weer de zeven graden en kracht terug en dat is, wat ik je duidelijk maakte, naarmate het stoffelijke organisme is en al aan kracht bezit.
Je begrijpt nu wel, dat het dierlijke organisme veel en veel ingewikkelder is dan het menselijke organisme, maar de mens volgt één doel, terwijl er voor het dier duizenden overgangen zijn, die het te aanvaarden heeft.
De diepte van het dierenrijk is voor een geleerde op aarde niet te peilen, de diepte van de mens echter nog wel, omdat hij in een zelfde toestand leeft.
Het menselijke wezen is dan ook niet zo diep als het dierwezen, omdat de mens één weg door al die miljoenen eeuwen heeft gevolgd.
Ik zou je al die stoffelijke overgangen van het dierenrijk niet duidelijk kunnen maken, want daarvoor zouden wij tientallen reizen moeten maken en dan nog zou je al die overgangen niet uit elkander kunnen houden.
Toch hoe diep alles ook is, is dit van het begin van de schepping van de mens af te volgen.
Ook het dierenrijk was dus op deze planeet overgegaan en wij zien al deze soorten van dieren op aarde, maar in een heel ander organisme.
Nog heeft men op aarde de voorwereldlijke diersoorten gekend en vele worden in musea bewaard.
Doch wat hier heeft geleefd had die ontzaglijke grootte nog niet bereikt, ook voor het dier was deze planeet het beginstadium van ontwikkeling.
Toch volgt het dier ons, want het komt uit ons voort en zal dit blijven doen tot ook wij de goddelijke sferen hebben bereikt.
Nu zal ik je een wonderlijk tafereel laten beleven en in dit wonder zul je overgaan.
Je weet, André, dat wij ons op een kleine planeet bevinden en tevens dat wij in het heelal zijn.
Je hebt beleefd dat wij vanuit onze eigen sfeer dit alles beleven en dat het voor ons, die aan deze zijde leven, mogelijk is, om ons met andere sferen te verbinden en op een ander lichaam over te gaan.
Wij zijn thans in het universum.
Waar denk je dat de geestelijke sferen zich thans bevinden?”
André dacht na, doch kon zich niet instellen.
„Ik kan mij niet verbinden, Alcar, ik weet het niet.”
„Dat je je niet kunt verbinden komt, omdat je door mij ziet en waarneemt, anders had je het moeten weten.
Hoevele malen heb ik je dat reeds duidelijk gemaakt.
En toch, ik weet het, is dit nu niet mogelijk, omdat wij aan deze zijde maar één ding tegelijk kunnen doen en erin over kunnen gaan, wanneer wij die krachten bezitten.
Dus voor jou is dit nu niet mogelijk; toch zul je dit wonder beleven, waardoor je zult zien dat alles in één toestand leeft en de diepste hellen in de hoogste sferen, ja in het goddelijke aanwezig zijn.
Ik trek mijzelf en jou slechts terug en wij gaan dus in ons eigen leven over.
Toch blijven wij op deze plaats, let nu op.”
André voelde, dat hij werd opgetrokken.
Langzaam verwaasde alles en hij zag dat het heelal oploste.
Toen dit was geschied beleefde hij een ander wonder, een krachtig licht overheerste de vorige afstemming en hij zag waar hij zich bevond.
„Mijn God,” riep hij uit, „hoe is dit mogelijk, Alcar?
Is dit de derde sfeer?”
„Ja, André, de derde sfeer.
Je ziet dat waar de mens of de geest zich ook bevindt, hij alleen dat voelt wat tot zijn innerlijk bezit behoort.
Ik ging uit de stoffelijke kosmos in de geestelijke over.
Ik trok mij in de derde sfeer terug en zo verwaasde alles wat tot onder mijn eigen sfeer is en leeft, want nu overheerst mijn eigen bezit.
Je ziet tevens dat alles ineen ligt, de diepste duisternis in de goddelijke sfeer en dat het heelal oplost, omdat dit alles tot de zichtbare energie behoort.
Wij keerden dus en dat zal je thans duidelijk zijn, tot de innerlijke wereld, het Hiernamaals, terug en aanvaardden onze eigen afstemming.
Had ik in mijn eigen sfeer willen terugkeren, dan loste ook ik voor je op en aanvaardde ik mijn eigen bezit.
Dus alles in één toestand, in één wereld, één ruimte en dat zal steeds één blijven, totdat wij onze laatste overgang, de goddelijke sferen, hebben bereikt.
Wij kunnen dus in de sfeer der aarde zijn en toch tot de goddelijke bron teruggekeerd zijn.
Toch is iedere sfeer van de andere gescheiden en dit liet ik je zostraks beleven, toen je het eerste stadium en het tweede ging waarnemen.
Je ziet hoe diep alles is en toch kunnen wij aan deze zijde alles volgen, omdat wij ons die sferen en overgangen hebben eigen gemaakt en ze als bezit in ons dragen.
Was dit niet mogelijk, ook dan weer zou God in zijn schepping niet alles hebben overzien, doch in niets roept het leven, dat zijn afstemming heeft op het volmaakte, een halt toe.
De ene sfeer houdt ons voor de andere gevangen, wij zijn daarin opgesloten en toch kunnen wij verder, maar alleen dan verder, wanneer wij ons dat bezit eigen hebben gemaakt, om een hogere sfeer binnen te kunnen gaan.
Je weet hoe ook dat geschiedt.
Steeds en steeds weer gaan wij verder, kunnen wij verdergaan en dit is voor mens en dier weggelegd.
Tussen ons, de derde sfeer dan, waar wij nu zijn, en die kleine planeet, liggen dus miljoenen overgangen, dit zijn toestanden waarin het astrale leven is en op geboorte wacht.
Waar wij ons ook bevinden, daar is leven, daar is onzichtbare energie.
Je voelt wel, André, dat ik tot in het oneindige kan doorgaan, want ik ken die overgangen, het is mijn bezit en zal het bezit worden van ieder mens.
Het zal je dus duidelijk zijn, André, dat, wanneer men vanaf de aarde naar het universum ziet, men sterren en planeten waarneemt, doch in dat ontzaglijke is meer.
Wat wij vanaf de aarde waarnemen behoort tot de stoffelijke kosmos en is de zichtbare energie, maar dat wat wij niet waarnemen is de onzichtbare kosmos en wat daarin leeft is niet te zien, noch te schatten, want dat is alleen aan deze zijde waar te nemen.
Voel die omvang, voel die diepte, voel aan wat dit zeggen wil en dan eerst krijgt de mens een klein beeld van zijn heilige Vader die dit alles bestuurt.
Nog hoor ik mijn vriend op aarde zeggen, niet dát wat wij zien, maar dát wat daarachter ligt, dat wil ik leren kennen en dat interesseert mij het hevigst.
Dat is het, dat moet en wil ik leren kennen, als God mij die genade geeft.
Ja, André, dat blauwe licht, het heelal, dat men op de dag waarneemt, is niet te vergelijken met dat wat daarachter is, met de onzichtbare God die in alles leeft.
Geen wonder dat geleerden uitroepen, er is meer tussen hemel en aarde dan wij denken.
Vanaf deze zijde kunnen wij hun antwoorden, dat zij gelijk hebben en dit zullen beleven.
Nu gaan wij naar die kleine planeet terug.”
André voelde, dat hij terugzonk.
Toen hij ontwaakte bevond hij zich opnieuw in het heelal.
Daar waren weer al die sterren en planeten; waar hij ook zag, namen zij een plaats in het universum in.
Hoe machtig was alles en hoe bewonderde hij zijn leider.
Dit had hij toch niet verwacht.
„Zie nu nog even naar dit dier, wij gaan aanstonds verder.
Van hier af, je weet het, gaat het in een ander stadium over.
Hier is niet zoveel leven aanwezig als op die grotere planeet, wat ik je al duidelijk maakte.
Toch heeft dit wezen zich van zijn vorige toestand bevrijd.
Het tracht zich reeds op menselijke wijze voort te bewegen, toch is dit voortgaan nog niet mogelijk, dat zal eerst in het volgende stadium kunnen omdat dan de organen ook in een hoger stadium zijn gekomen.
Die ontwikkeling stelt het wezen in staat, om zich op andere wijze te kunnen voortbewegen.
Alweer dus een hogere ontwikkeling, maar een andere sfeer, een planeet die de verfijning van het stofkleed verricht.
De ouderdom, die het dierlijke wezen hier bereikt, varieert tussen tien en twintig jaren.
Ook daarin zijn overgangen.
Hoe volmaakter het dierwezen wordt, des te ouder zal het worden.
Voor het dierenrijk is echter dit weer anders en houdt verband met de graad van leven waarin het zich bevindt.
Op de tweede graad wordt het menselijke wezen dertig à veertig jaar oud.
Op aarde is dit niet veel hoger, maar je moet dit niet volgens de aarde uitrekenen, want dan heeft het geen kosmische betekenis.
Ik reken niet, want ik weet het en dit weten ligt in het heelal vast.
Ik volg graden van kracht van het beginstadium van de mens af.
Hier zie je toch duidelijk, André, dat het astrale leven wacht en dat dit wachten miljoenen jaren kan duren.
Hoeveel zielen er zijn, ook daarover hebben wij het reeds gehad, is niet vast te stellen.
Maar het zieleleven werd in de eerste graad geboren, zoals het organisme geboren is.
Thans, voordat wij dit leven volgen dat hier heeft geleefd, moet ik dit nog zeggen: ik kan je de algehele samenstelling van het universum niet duidelijk maken, om de eenvoudige reden, dat ik de allerhoogste graden niet ken en dit ook te ver gaat.
Maar ik tracht je een beeld te geven, zodat je kunt voelen wat graden van kosmische afstemming zijn, waarmee al die overgangen verbonden zijn.
Er zijn in het universum zeven graden van kosmische afstemming.
Je weet ook, dat in die graden overgangen liggen, die voor de volmaking van het stoffelijke organisme zijn.
Om de eerste graad, André, liggen duizenden planeten die alle met die eerste graad te maken hebben en worden beïnvloed.
Verder hebben al die lichamen één zonnestelsel en dat is voor de ontwikkeling van al deze organen.
In de eerste afstemming dus kan ik op honderden planeten overgaan, maar blijf toch in één en dezelfde toestand, want dit leven is in niets veranderd.
Het heeft echter die lange weg af te leggen en dit alles dient voor het stoffelijke organisme.
Ik kan nu al die overgangen niet volgen, want dit gaat te ver.
Toch zul je thans de ontzaglijke omvang van het universum kunnen aanvoelen.
Duizenden kleine en grote planeten hebben dus één graad.
Zo zijn er zeven graden en in al die zeven graden zijn dus miljoenen planeten.
Iedere graad heeft zijn eigen zonnestelsel.”
„Zijn die planeten waar te nemen, Alcar?”
„Neen, voor de aarde zijn al deze planeten onzichtbaar, want zij behoren tot de vierde, vijfde, zesde en zevende graad.
Op onze laatste uittreding zal ik je met de vierde kosmische graad verbinden.
Toch neemt ieder lichaam zijn plaats in dit grote geheel in en bezit tevens een eigen taak, want God schiep niets voor niets, alles was nodig en nam deel aan dit ontzaglijke werk.
Al die planeten beschrijven een eigen baan, hebben hun vaste loop te volgen en een eigen taak te volbrengen.
Je begrijpt wel, André, dat het voor mij niet mogelijk is, om je dit alles duidelijk te maken.
Wanneer ik echter enige van deze planeten ga bezoeken, ontvang je toch een duidelijk beeld van het geheel.
Dit zal ik trachten je te geven, waardoor men zich dan op aarde een voorstelling kan maken wat het universum is en hoe dit alles is ontstaan.
Mij gaat het voornamelijk om hun aan te tonen, dat de wedergeboorte op aarde een feit is, want, en ik heb je dit reeds vele malen kunnen aantonen, wanneer dit niet mogelijk was, dan waren wij in eerste instantie gestikt en was de schepping een mislukking.
Van het begin van de schepping af zien wij dan ook, dat het ene stadium het andere volgt en als dit gereed was, dan eerst kon het zieleleven overgaan.
Heb je mij in alles kunnen volgen, André?”
„Ja, Alcar, ik ben u zeer dankbaar.”
„Dan ga ik verder en ga je op deze planeet over en zul je waarnemen, daarna gaan wij heen.
Je ziet, André, dat ook hier al het leven en ook bergen en dalen, water, groen en lucht aanwezig is.
Daarginds, rechts van je, zie je de aarde, daar aan de overzijde die eerste grote planeet.”
Hoe is het mogelijk, dacht André.
Door Alcar zag hij in het verleden en dat verleden lag reeds miljoenen eeuwen terug.
Toch moest hij dit alles aanvaarden, want daar voor hem leefde dit alles.
Mijn God, dacht hij, wie zal U kennen?
Dan hoorde hij Alcar zeggen: „Nu gaan wij naar het volgende stadium, doch zullen daar niet lang vertoeven, omdat ik naar de tweede graad wens door te gaan.
Wij zullen ons nu zwevende voortbewegen.”
André voelde zich in zijn eigen leven terugkeren.
Alcar zei: „Je blijft in je eigen leven waarnemen en alleen dan zal ik je verbinden wanneer dit nodig is.”
„Hoe noemt men die kleine planeten op aarde, Alcar?”
„Van de aarde af ziet men vele kleinere planeten en die noemt men satellieten of wachters.”
„Behoort deze planeet ook daarbij?”
„Neen, deze heeft een geheel andere werking.”
„Kent men de werking van de kleine planeten?”
„Ook dat is op aarde niet bekend, maar al zou men er daar iets van weten, de ware werkelijkheid ziet en leert men eerst aan deze zijde kennen.
Op aarde dringt men tot deze diepte niet door.
Men observeert daar al deze planeten, maar eerst dan, wanneer zij verder zijn, zullen zij de werking van al deze planeten leren kennen en weten zij, dat er leven op geweest moet zijn.”
„Er zijn dus tevens planeten of sterren waar geen leven is, geen mensen op geboren kunnen worden?”
„Ja, miljoenen kleinere en grotere lichamen hebben nooit enig leven gekend en het kan daar ook niet geboren worden.
Alleen op die planeten die de werking van het verdichten hebben beleefd, die een taak te volbrengen hebben voor het levend organisme, daar is leven geboren.
De zonnestelsels hebben een andere taak en dit is voor het ontkiemen en ontwaken nodig.
De eigen kracht en energie die een hemellichaam bezit voor het ontwaken van het leven, is niet voldoende.
Toch omstraalt haar eigen energie reeds het geheel en dit is op aarde, wanneer de zon haar werk heeft verricht, waar te nemen. (De schrijver volgt hier de Nederlandse taal, waarin de zon vrouwelijk is; geestelijk-wetenschappelijk is de zon mannelijk.)
Dan ziet men het heelal, doch op de dag overheerst de zon en overstraalt zij al die lichamen die tot dit zonnestelsel behoren.
Maar alle lichamen die hun taak reeds hebben volbracht, ik heb je daarvan verteld, lossen op, minderen aan kracht en verdwijnen.
Zie, we zijn reeds op een andere overgang en zullen daar even vertoeven.
Deze is groter dan de vorige waar wij waren.
Ook hier is geen leven te bekennen.
Toch ga ik je verbinden, want je zult waarnemen, dat dit eens een bewoonbare planeet was.”
André voelde, dat Alcar hem ging verbinden.
Wat hij thans zag was wonderlijk.
Onmiddellijk zag hij het wezen dat hier eens had geleefd.
Dit wezen was bijna als de mens op aarde.
Het stoffelijke lichaam was slanker geworden, het grovere had plaatsgemaakt voor een fijnere bouw.
„Wonderbaarlijk is dit, Alcar.
Hoe snel heeft dit wezen zich ontwikkeld.
Hoelang heeft het geduurd, voordat het deze toestand bereikte?”
„Ik zal je een duidelijk beeld geven van wat hiervoor nodig is geweest, maar wanneer ik zeg dat ook hier miljoenen jaren zijn voorbijgegaan, zul je dit dan kunnen aanvaarden?”
„Ook hier zoveel jaren voor nodig?”
„Vergeet toch vooral niet, André, dat dit proces voor de volmaking dient van het stoffelijke organisme.
Je ziet dus, dat deze planeet op de verfraaiing van het stofkleed gericht is, waarvoor al die overgangen zijn.
Het stoffelijke organisme is veranderd, maar ook het innerlijke leven is in een verder stadium gekomen.
Het dierlijke wezen leeft echter nog in zijn onbewuste toestand voort.
Zoals je ziet heeft het beenderstelsel reeds een verandering ondergaan.
Het onderlichaam is tevoorschijn getreden, wat je al hebt waargenomen daar, waar wij zo-even waren, doch hier nadert het zijn volmaking.
Toch heeft het menselijke organisme zijn grootte nog niet bereikt.
In het volgende stadium zal het die echter bereiken.
Het heeft eerst nog enige overgangen te beleven, voordat dit dierlijke wezen door de tweede graad wordt aangetrokken.
Ook hier, in de astrale wereld, wacht het innerlijke leven om opnieuw geboren te worden.
De organen zijn tevens in een verder en hoger stadium gekomen en dit wezen beleeft het voortplantingsproces reeds op menselijke wijze.
De mens die hier leeft, als wij hem reeds mens willen noemen, leeft in holen en kruipt voor de veranderingen van de natuur in de grond, want het is daar dat het zich kan verwarmen.
Je ziet, dat het niets menselijks bezit en toch is het in dit stadium gekomen, al heeft dit wezen nog enige overgangen te beleven.
Plomp en log en toch elastisch is zijn lichaamsbouw.
Dicht ineengedrongen is het bovenlichaam en toch scheidt zich thans het hoofd duidelijk af en voelt men, dat dit orgaan de gewenste ontwikkeling zal bereiken.
De hoogste ontwikkelingsgraad, die dit wezen bereiken kan, is die, waarheen het gaat, en waar het geboren zal worden.
Maar nu treden er andere wetten naar voren, die wij in de eerste graad hebben gemist, doch die in deze ontwikkeling tot stand gekomen zijn.
Nu moet je goed opletten, André.
De laagste ontwikkelingsgraad van het volgende stadium is de hoogste op deze planeet.
Wat nu voor al die overgangen nodig is, treffen wij straks op de laatste aan en dit betekent, dat al de eigenschappen, die het stoffelijke organisme bezit, daar verenigd zijn.
Al die overgangen vindt men dus in dat laatste stadium en daar zien wij verschillende menselijke lichamen, grote en kleine, lompe en slanke, ineengegroeide en vele andere onvolmaaktheden meer.
Dit is op aarde nog te zien, want ook daar leven deze wezens.
Daar kent men het kleine organisme, dat in wezen volmaakt is, omdat het al die overgangen heeft beleefd en dus een kosmische betekenis bezit.
Dit zijn de verschillende graden van het menselijke organisme.
Ook hier was leven, heeft de mens geleefd en is hier duizenden malen teruggekeerd, om zijn hoogste stadium te bereiken.
Wat het in die tijd beleefde, daarvan weet het wezen niets meer af, doch de ziel bezit al die levenswijsheid, wat zich in dit leven openbaart.
Dit openbaren is het zoeken naar voedsel en dit vond het, want de planeet was gereed om dit leven te ontvangen.
Je ziet hoe God alles en alles overzag.
Toen dit wezen hierop zou overgaan en ook op de vorige planeten, was voedsel voor het wezen aanwezig.
Ook deze natuur is weer anders, volmaakter zou ik willen zeggen, meer zoals men haar op aarde kent.
Toch dreef ook dit dierlijke wezen iets voort en dat voortgaan en zoeken is de diepte van het innerlijke leven om dit te bereiken, wat de eigenlijke afstemming in het stofleven is.
Ook hier was het dierenrijk vertegenwoordigd.
Het dier, dat tot het dierenrijk behoort, is, zoals de mens, in hogere graden overgegaan.
Waar men ziet, volgt het dier ons op de voet.
Ook hier zag men de vele soorten die men op aarde heeft gekend en daar nog aanwezig zijn, al zijn de voorwereldlijke diersoorten uitgestorven.
Dat uitsterven, je ziet het, gaat in het ganse heelal voort, doch betekent het aanvaarden van een ander organisme.
Wat men ook in het begin van de schepping waarneemt en waarmee wij ons verbinden, daar ziet men sterven en geboren worden en alles veranderen.
Dit proces is reeds biljoenen eeuwen bezig en nog zijn wij niet op aarde.
Voel je nu, André, wat het zeggen wil mens te zijn op aarde?
Als je straks voor je eigen lichaam staat zul je dat eerst goed beseffen.
Wat het stoffelijke organisme heeft afgelegd, om van het innerlijke leven nog maar niet te spreken, is onnoembaar.
Toch moest dit de mens op aarde kunnen aanvaarden, maar het dringt nog niet tot hem door.
Ik hoop echter, dat zij thans zullen gaan inzien dat zij tot God terugkeren en hun leven daar zullen veranderen.
Als ik één mens met dit alles kan overtuigen, is mijn werk en al die moeite reeds beloond.
Meer vragen wij niet, want wij weten dat het niet mogelijk is.
Mijn meesters zullen tevreden en gelukkig zijn als zij dit beleven en wij kunnen dankbaar zijn dat God ons deze genade heeft gegeven.
De mens op aarde moet echter deze genade leren begrijpen, meer verlang ik niet, want ik zou niet meer kunnen vragen.
Ik ben gelukkig, André, dat ik dit werk mag doen en in de sferen weet men dat dit een genade betekent.
Laten wij hopen dat dit geschiedt en het de gehele mensheid zal omstralen.”
„Waar leefden deze mensen van, Alcar?”
„Van vlees, dat zij in overvloed hadden.
De organen zijn op niets anders berekend en je voelt wel, dat deze wezens nog tot de dierlijke wezens behoren.
Maar dit verschijnsel vindt men ook nog op aarde.
Daarin is de mens nog niets veranderd; dat zal hij eerst op de vierde kosmische graad beleven en zich eigen maken.
De enkelen die reeds tot het vegetarisme zijn overgegaan, zijn de voorlopers, zoals het aan deze zijde is en de vierde kosmische graad in het geheel is.
De mensen die hier leefden, ook dat zul je voelen, waren nog steeds onbewust en kenden geen God.
Zij waren nog dierlijke wezens en eerst op aarde gingen zij in dat verschijnsel over.
Ik heb daar al die tijd nog niet over gesproken, omdat dit niet nodig was.
Eerst op onze volgende reis zal ik je dat allemaal duidelijk maken, zodat je van het instinct tot het bewust wakende wezen overgaat.
Je ziet, André, dat de mens verder is gegaan en reeds een plaats op de bewoonbare planeten heeft ingenomen.
Toch is dit wezen niet volmaakt, want het moet nog verder.
Uit dit dierwezen, je zult dit straks waarnemen, ontstaat dus de mens.
Thans ga ik op de volgende planeet over.
Daar is nog leven en dat is de laatste overgang die ik wil volgen, om dan op de tweede graad over te gaan.
Eerst dan heb je een duidelijk beeld ontvangen van het evolueringsplan van het stoffelijke organisme.
De laatste overgang dus zul je thans beleven voordat de tweede graad is bereikt en het leven daarop overgaat.
Kom, verder.
Je hebt gezien hoe ver de mens reeds gekomen is, toch moeten wij nog verder en verder, voordat wij de aarde hebben bereikt.
De ene overgang was dus om het beenderstelsel te versterken, de daaropvolgende planeet was voor de innerlijke organen en het groeiproces van het gehele organisme, een ander gaf het dierwezen wat het lichaam het nodigst moest bezitten en al deze planeten hadden een eigen kracht en werking, die door de overheersende kracht van het grote geheel, de eerste graad dus, beïnvloed werd.
Toen al deze planeten hun werk hadden verricht, was de eerste energie verteerd en het oplossen en heengaan van dit machtige lichaam en de andere waar wij zo-even waren, zo ook die wij niet konden bezoeken, kon een aanvang nemen.
Dit geschiedde geen seconde te vroeg, noch te laat, zodat er van overheersen in verhoogde toestand geen sprake was.
Hier volgt alles een vaste wet en die wet is de natuurlijke kracht die men op aarde kent, wat het geboren worden van het kind is, vanaf het eerste ogenblik na de bevruchting.
In het eerste stadium dus bezat iedere planeet haar eigen uitstraling en deze uitstraling is van de aarde af zichtbaar geweest en nog zichtbaar van die planeten, die nog een plaats in het machtige geheel innemen.
Maar toch, al hebben zij hun taak verricht, voelt men op aarde de krachtige inwerking, dus de beïnvloeding, van deze lichamen.
Zij zullen zo lang hun invloed op andere organen doen voelen, totdat het diepste innerlijk is verteerd en opgelost en het laatste stadium is ingetreden.
Dit laatste stadium is dan het eerste ogenblik van het openbaringsproces.
Ook dit heb je in de tempel der ziel beleefd.
Het is als op aarde en dit terugkeren tot de goddelijke bron is het geboren worden en het sterven op aarde.
Uit stof zijt gij gekomen en tot stof zult gij terugkeren, dit ligt als een wet en wel de goddelijke wet, in het universum vast.
Alles bezit dus een en dezelfde werking, in alles vinden wij graden van kracht en afstemming.
Het eerste embryo was toch reeds stoffelijke energie en het volwassen wezen, de mens in zijn stoffelijke toestand, het menselijke organisme dus, keert tot de onzichtbare energie terug en helpt, hoe nietig het ook is, het universum in stand houden.
Aldus, André, sterven en geboren worden, overgaan en het terugkeren tot de goddelijke bron, geldt voor al deze ontzaglijke lichamen, maar ook voor het kleinste insect dat men op aarde kent.
Wanneer dit nu zo is en in het universum vastligt, voel je dan, dat er één kracht is die alles beheerst?
Dat wij ons diep moeten buigen voor God, die ons dit alles heeft geschonken?
Dat het een ontzaglijke genade is, dat wij tot God zullen terugkeren?
Wat moet ik hier nu nog aan toevoegen om de mens op aarde duidelijk te maken, dat de wedergeboorte er moet zijn en wij anders niet geboren en niet op aarde waren?
Kunnen zij dit grote wonder niet aanvaarden?
Zou er evoluering mogelijk zijn als dit er niet was?
In wezen zijn wij één met God en met de natuur, want de natuur is het, die ons voedt en draagt.
Wij behoren tot de zichtbare en onzichtbare energie, als stoffelijk en geestelijk leven, waarvan het innerlijke leven de goddelijke vonk is, die ons gehele wezen uitmaakt.
Toch zoekt de mens, maar weet van geen begin en geen einde, weet niet waartoe hij behoort en kent zichzelf niet.
Wie zichzelf eenmaal heeft leren kennen, voelt dat hij tot dit alles behoort.
Een lange weg heeft de mens af te leggen, doch wanneer men weet waarheen men gaat en waarvoor dit alles is, kan men dit aanvaarden, want om bewust het universum binnen te gaan zijn biljoenen jaren nodig.
Het is zeker geen aards bezit dat God, onze Vader, ons gegeven heeft en wij ons eigen moeten maken, maar het omvat het gehele universum.
Wij, die de sferen van licht hebben bereikt, kennen en weten al die krachten en maken ons gereed om weer een hogere toestand te mogen binnengaan.
Wij weten, dat de eerste mens reeds zover is en uit hun goddelijke toestand zien zij op ons neer en helpen ons van verre.
Het volmaakte wezen Gods, dat eens op aarde terugkeerde om de mens zijn God te leren kennen, hing men aan het kruis op.
Doch ook dat wist onze Vader en overzag ook Gods Heilig Kind, men wist daar in de hoogste sferen wat zou geschieden.
Toch daalde deze volmaakte mens op de derde graad af en bracht daar het evangelie.
Voor de vierde graad is dit niet meer nodig.
Daar leven mensen die de aarde hebben bevolkt, maar zich die geestelijke sfeer eigen hebben gemaakt en alles liefhebben, wat leeft.
Doch dit was voor de aarde, omdat de aarde de derde graad van kosmisch leven is.
De aarde neemt deze plaats in het universum in, want het stoffelijke organisme is zover gekomen, dat het zieleleven een aanvang kon nemen.
Op onze volgende reis kom ik daarop terug en ga ik je al die zielsovergangen duidelijk maken.
Je hoort het, André, in alles overgangen, maar deze overgangen moeten er zijn, anders zou het zieleleven, evenals het stoffelijke organisme, deze verhoogde toestand en kracht en energie, niet hebben kunnen verwerken.
Waar je ook ziet, waar mensen en dieren leven, overal voel je die overgangen.
Langzaam maar zeker volgt de mens zijn weg en zal het Al bereiken.
Ziedaar, André, een volgende overgang.
Ik behoef je thans niet meer met het verleden te verbinden.
Dit is nog een bestaanstoestand.”
„Hoe is het mogelijk, Alcar?
Deze wezens hebben reeds de bouw van de mens op aarde, maar hoe verwilderd zien zij eruit.”
„Vergeet niet, dat zij nog op de tweede graad moeten overgaan.
Dit lichaam is als een voorwereldlijk dier.
Het is als de krachtigste aapsoort.
Het heeft ook veel gelijkenis met dit soort dieren, maar in wezen heeft het daar niets mee te maken.
Toch zou je denken, dat wij mensen van deze dieren afstammen en een tijdlang heeft men deze theorie aangenomen.
Toch is deze theorie niet aanvaard.
Langzaam maar zeker gaan de geleerden de diepte van het menselijke wezen peilen, maar toch weten zij nog steeds niet hoe alles is geschied.
Ook dit, wat ik je allemaal heb verteld, zullen zij niet aanvaarden, omdat nu eenmaal de wetenschap dit zelf moet aantonen, wil men het als vaststaand feit aanvaarden, om daarop voort te kunnen bouwen.
Zo oud als de aarde is, zijn er geleerden geweest die zoeken en die de één of andere theorie vaststellen, om ze toch later weer te vernietigen.
Maar toch zullen zij eens een andere weg volgen en dan zullen er wezens geboren worden, die de wetenschap een krachtige stoot naar het beginstadium zullen geven.
Zij zoeken thans naar dát wat boven hen leeft en het universum is, doch zij zouden beter doen de diepte van het verleden te peilen.
Elk leven, dat zich op aarde bevindt, kan het hun zeggen, daaraan ligt de schepping vast.
Deze wezens, André, deze diersoort met de goddelijke kern, zullen op aarde geboren worden.
Ik zei reeds, zij leven van vlees en vinden dit in ontzettende hoeveelheid.
Deze mensen brengen hun leven door met eten en het evolueringsplan te bevorderen.
Ook zij leven in holen en wanneer het jonge leven geboren is en het zover is dat zij hun eigen leven kunnen gaan, bekommert zich niemand meer om hen.
Hier heerst reeds een krachtige persoonlijkheid en toch is die persoonlijkheid niet meer dan het dierlijke instinct.
Een hoge ouderdom wordt hier, zoals men op aarde beleeft, nog niet bereikt.
Dit houdt gelijke tred met de volmaking van het stoffelijke organisme.
Het dier verbindt zich met het andere leven dat hier aanwezig is en is deze verbinding tot stand gekomen, dan gaat dit dier heen en denkt niet meer aan dát wat het tot stand heeft gebracht.
In alles is het dus onbewust, er is geen bewustzijn.
Dat bewustzijn, of die bewustwording, bezitten zij eerst op de tweede graad, dan is het instinct in bewustwording veranderd.
Dat alles ga ik je op onze volgende reis duidelijk maken.
Je ziet, dat het gehele lichaam behaard is evenals zijn grove kop en klauwen.
In dit dierlijke wezen ligt nu de oerkracht van al die verbruikte en ontvangen energie.
Door al die biljoenen eeuwen heen heeft dit organisme zich opgebouwd.
De natuur heeft het begiftigd met het dierlijke instinct, het ruikt waar het zijn moet en velt dat wat in zijn bereik komt neer.
Op aarde is deze mentaliteit nog aanwezig.
Toch leven deze wezens in een hogere toestand, in de derde graad.
Wanneer wij op aarde teruggekeerd zijn, zal ik je ook dat probleem duidelijk maken.
Want waarom leven er nog mensen in het diepe oerwoud en anderen in paleizen en gebouwen en kennen en bezitten zij een andere mentaliteit en voelen zij zich in een verhoogde toestand?
Ik zal je aantonen, dat dat bij het evolueringsplan behoort en dat zij, die nog onbekend zijn met de beschaving op aarde, die graad nog moeten bereiken.
Kijk daar, André!
Daar voor je zie je een moeder met haar kind.
Het kind rust aan haar borst en zij verzorgt het, totdat het jonge leven voldoende kracht bezit en zich kan voortbewegen, doch straks, wanneer het zover is, verlaat de moeder dit jonge leven en is het zelfstandig.
Het gevoel is het instinct en van menselijke eigenschappen is hier nog niets bekend, die eigenschappen die het karakter uitmaken, moeten nog geboren worden.
Het vermenigvuldigen geschiedt op die wijze, zoals ik je zo-even zei.
Dit is volgens de natuur, want dit dierwezen behoort in wezen tot de dieren en kan niet anders handelen, want het bezit die gevoelens niet, die wij mensen op aarde reeds kennen.
De diepe menselijke liefde moet nog ontwaken en geboren worden.
Probeer echter niet haar dit jonge leven te ontnemen, het zou je aanvallen en vernietigen wanneer je haar haar geluk, dat zij als dier voelt, wilt ontnemen.
In de eerste jaren wordt het jonge leven direct door de moeder gevoed, precies als op aarde, daarin is niets veranderd, al is op aarde de lichamelijke bouw in de hoogste graad ontwikkeld.
Het jonge leven ontvangt ook hier die moederkracht, doch straks eet het als de ouderen en verzadigt het zich als het roofdier in de vrije natuur.
Maar je voelt en ziet haar zorg, haar bezit draagt zij angstvallig voort, doch van de vader is niets te zien.”
„Zij leven dus als de wilde dieren, Alcar?”
„Ja, André.
De vader die dit tot stand heeft gebracht, weet daar niets meer van en is gereed zich opnieuw met het moederwezen te verbinden en geeft zich aan het eerste leven over, dat hij zal ontmoeten.
Het is als in het dierenrijk op aarde en hoe kan het ook anders?
Het dierwezen dat hier de mens is, voelt niet anders dan het dier, het bezit die kennis niet en heeft zich al die innerlijke krachten en gevoelens nog eigen te maken.
Daar voor je, André, zie je een andere moeder.
Zij is forser en krachtiger dan het andere wezen dat je zo-even zag en dit zijn nu de zeven stoffelijke overgangen die wij op aarde kennen en die ook hier aanwezig zijn.
Hier vinden wij al die overgangen in één toestand terug en dit komt omdat al die planeten hun krachten laten voelen en dit in het stoffelijke organisme aanwezig is.
Het is duidelijk dat het stoffelijke kleed door vereende krachten dit stadium heeft bereikt.
Dit zien wij straks op aarde en dat zijn voor het stoffelijke organisme de zeven graden die wij kennen en in het universum de planeten, die dit gezamenlijk tot stand hebben gebracht.
Toch is dit dierwezen in zijn stoffelijke toestand als de mens op aarde.
Het stofkleed heeft door al die eeuwen heen deze hoogte bereikt en komt straks op de tweede kosmische graad, die wij ook zullen bezoeken.
De planeet waarop wij ons thans bevinden, is van een andere substantie dan de vorige planeten en dit is aan het stofkleed ten goede gekomen.
Het forse, dat je in dit lichaam waarneemt, die onbewuste kracht, die van dit wezen uitstraalt, is op de tweede graad in het geheel overgegaan en daar zien wij een andere gestalte.
Dit brede dierlijke wezen is daar een kaarsrechte verschijning.
Wat je hier waarneemt en in dit lompe, maar veerkrachtige lichaam ziet, is op de tweede graad geheel verdwenen en het wezen heeft de normale natuurlijke lichaamsbouw bereikt.
Hier kun je gedrochten ontmoeten en ook weer anders gebouwden, doch de meeste onder hen hebben die ineengegroeide, stoffelijke toestand.”
„Hoe is hun innerlijke leven, Alcar?”
„O, dat is wonderlijk natuurlijk, André.
Dit verschijnsel, waar de mens op aarde een voorbeeld aan kan nemen, is het ontzaglijke wonder van de natuur.
Dit dier beleeft de verbinding op natuurlijke wijze en dat is, wanneer de tijd daarvoor aanwezig is.
Het is dus merkwaardig hoe nauwkeurig dit dierwezen zijn gevoelens volgt en beleeft.
Wanneer de mens op aarde in het derde stadium zich zo kon beheersen, dan volgde hij de weg van de natuur en dan geschiedde dit heilige gebeuren, dat heilig is, op natuurlijke wijze.
Dan geschiedde het zoals het dierenrijk dit beleeft.
De mens staat dan ook in deze toestand onder het dierlijke instinct, want de mens beleeft dit door de wil die hij bezit, door het intellect vermogen.
Doordat de mens deze eigenschappen bezit, dit intellecte vermogen in alles heeft, heeft hij tevens zijn voordierlijke gevoelens, het instinct, afgelegd, en handelt naar dát, wat hij nu bezit.
Dit dier en alle dieren die tot het dierenrijk behoren, handelen zoals zij handelen moeten, de natuur vraagt wanneer het wezen ontvangen kan.
De mens echter handelt steeds wanneer hij daar genoegen in heeft, maar dan is dat genoegen hartstocht en verdierlijking, het misbruiken van de natuurlijke krachten en gevoelens.
De kerken hebben daar de mens toe aangezet.
Wat zij deden is de hartstocht opvoeren, maar daar zullen wij het op onze volgende reis over hebben.
Dit dier handelt op natuurlijke wijze en je begrijpt wel, dat dit geen vermenigvuldiging is zoals op aarde geschiedt.
Maar op de tweede graad is er reeds verandering ingetreden, want daar is het instinct tot bewustzijn gekomen en tevens het bewuste goed en kwaad.
Van de tweede graad af voelt de mens wat hij doet en is de mens voor zijn daden aansprakelijk.
Had God ons al dat machtige nu niet gegeven en hadden wij op Hem geen afstemming, dan waren wij in dat dierlijke leven gebleven.
Dit dier, mijn jongen, leeft zoals het leven moet en kan niet anders leven.
Dat vinden wij in het dierenrijk terug en tot welke graad het dier ook behoort, het handelt en leeft zoals het moet leven.
Dit dierwezen heeft maar eens in het jaar verbinding en dan wordt het jonge leven geboren.
Het volgende jaar eveneens, maar in al die tijd en dat is de bedoeling, voelt het dier niet, dat het tot het vrouwelijke of mannelijke wezen behoort.
Het dier bezit zijn organen en leeft en zal scheppen of ontvangen.
Je ziet tevens, André, hoe volmaakt de natuur reeds is en dat wij hier de aarde al in herkennen.
Toch is de substantie van deze planeet anders dan van de aarde.
Ook hier voelt men koude en warmte en toch is deze klimaatverandering onder die van de aarde en dit komt door de kring van het heelal waarin de planeet een plaats heeft en door het zonnebeeld wordt beïnvloed.
Alles rust en wijst op deze invloed, het leven leeft ernaar en weet dit van tevoren, omdat die kracht langzaam in het dier is gekomen en die het instinct is, wat het door die eeuwen heen zich eigen heeft gemaakt.
Hier lijkt het als op aarde, doch wanneer je deze aarde zou kunnen betasten, zou je het onmiddellijk merken.
Het is dus een andere substantie die het stoffelijke organisme heeft opgebouwd, maar de tweede graad is weer anders, evenals de aarde.
Ook deze overgang dus, André, is voor de volmaking van het stoffelijke kleed en dit heeft deze werking en natuurkracht ondergaan.
Straks zie je de mens als op aarde, maar ook op de tweede graad zien wij verschillende organismen, doch die graden zijn je nu bekend.
Daar is het dat het hoofd ver boven het stofkleed uitsteekt, dat de klauwen in armen veranderd zijn en de benen de menselijke vorm hebben bereikt.
Dit lichaam heeft biljoenen jaren nodig gehad om dit te bereiken.
Toch is het nog niet op de derde graad.”
„Leven ook deze wezens in holen, Alcar?”
„Ja, André.
Ook op de tweede graad en in het begin van de derde graad, dus op aarde, kenden de mensen nog geen huizen, die gebouwen kwamen eerst in een latere tijd.
Hier leven zij in holen op natuurlijke wijze.
Men ziet hen soms in troepen tezamen en toch, eenieder is op zichzelf aangewezen en volgt dan ook zijn eigen weg.
Je ziet hier in de holen moeder en kind en allen die een jong leven dragen en bezitten.
Miljoenen van deze wezens leven dus eenzaam en verlaten en dit lost op de tweede graad op en vinden wij op aarde terug.”
„U bedoelt, dat zij op de tweede graad en op aarde in groepen leven, Alcar?”
„Ja, André.
Op deze planeet zijn zij nog niet zo ver.
Ook hier zien wij dus die zeven stoffelijke graden van het menselijke organisme en daalt in het moederlichaam het innerlijke maar astrale dierwezen af.
Waar wij ook zijn, overal zien wij die zeven kosmische graden, die men op aarde terugvindt en dat de verschillende rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) zijn.
Dit alles ligt in het evolueringsplan vast, het is het kosmische beeld of de openbaring van God, het overgaan naar het volmaakte menselijke organisme.
Het eerste stadium, dat wij hier kennen, was die eerste moeder, maar die andere moeder, al bevindt zij zich in deze omgeving, leeft toch reeds in die tweede graad, die wij in één toestand zien en aantreffen.
Ook het dierenrijk is hier vertegenwoordigd.
Ik zal mij op een dier instellen en dan zullen wij dat dier ontmoeten.
Je weet, dat wij aan deze zijde maar één weg kunnen volgen, door concentratie kom ik op de plaats waaraan ik denk en waar zich ook het wezen bevindt, ik zal het vinden.
Dit is dus ook voor hier mogelijk.
Kom, André, wij zullen een wandeling gaan maken.
Je zult denken op aarde te zijn en toch bevinden wij ons op een andere planeet.
Laat de mens op aarde dit toch niet zo ongelooflijk vinden.
Wij aan deze zijde kunnen ons met alles wat onder onze eigen sfeer leeft, verbinden en gaan dan in die toestand over.
Al die planeten, het gehele universum kunnen wij bereizen en als het voor ons mogelijk is om naar de aarde terug te keren, is het voor ons tevens mogelijk om een andere planeet waar wij eens hebben geleefd, te bezoeken.
Dit is voor de mens op aarde een groot wonder en toch, hoe eenvoudig is alles.
De mens op aarde die deze gave bezit, die met ons kan zijn door uittreding, kan in de sferen vertoeven en al dat schone waarnemen.
Met die wijsheid keert hij dan naar de aarde terug en weet, wat hij aan deze zijde, wanneer hij bewust die gave bezit, heeft beleefd.
Jij hebt die gave en de vele reizen die wij tezamen hebben gemaakt, hebben je al die rijkdom gegeven.
Dit is voor de aarde het hoogste dat de mens daar beleven kan.
Toch zullen velen hun schouders ophalen wanneer zij lezen dat jij met mij op andere planeten bent geweest en toch, hier kan dit iedere geest beleven, die in zijn toestand, sfeer dus, bewust is.
Wie innerlijk licht bezit, weet wat hij waarneemt, weet waar hij leeft en dat zijn zij, die de sferen van licht hebben bereikt.
Wie in de sferen van licht van de aarde af binnentreedt, je hebt dit van Gerhard en Jeanne en de geest Lantos gehoord, zij allen, iedere geest, ieder mens, hebben reizen gemaakt en die reizen zijn naar de aarde, naar de duisternis, de donkere sferen van de hel en vele planeten die onder hun eigen sfeer liggen.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘Zij die terugkeerden uit de dood’ en ‘De Kringloop der Ziel’.)
Daar hebben zij het leven leren kennen en in het universum, dat er planeten zijn, waarop zij hebben gewoond.
Is het een wonder, wanneer wij zeggen, dat wij reizen maken die eeuwen kunnen duren.
Zij gaan daarheen, waar zij zijn geweest en beiden beleven al die graden van kosmische krachten, beleven hun fouten en zonden, beleven het ene lichaam te aanvaarden en het andere weer af te leggen.
Zij beleven al die grovere liefde en volgen die instincten die zij hebben gekend.
Zij gaan van planeet tot planeet en dalen thans bewust in de wereld van het onbewuste af en gaan in die vele levens over.
Zij volgen alles en komen dan ééns op aarde.
Daar is het, dat zij zich bewust vele malen hebben vernietigd en toch in al die eeuwen door steeds weer elkaar hebben ontmoet.
Alles wat zij op aarde hebben beleefd, beleven zij thans opnieuw en zo reizen zij door het heelal, steeds gedragen door die ontzaglijke liefde die zij bezitten en leren zichzelf kennen.
Als zij dan eens in de sferen terugkeren, dan weten zij dat zij op al die planeten hebben geleefd en gaan zij zich gereedmaken, om die verdere en hogere toestand te bereiken.
En die toestand of sfeer zullen zij bereiken, want zij moeten hoger en zijn één met Hem, onze Vader.
Zo heb ik met mijn tweelingziel al die wonderen reeds beleefd en wij dankten onze grote almachtige Vader, voor hetgeen wij hebben bereikt en al heeft het ons zielebloed gekost, toch hebben wij dit zelf moeten verdienen.
Ik volgde met haar al mijn duizenden levens en de vele die wij ook tezamen op aarde hebben beleefd.
Daar hebben wij elkander in tientallen levens gekend en in al die levens wisten wij daarvan niets af, omdat wij op aarde in het verleden niet kunnen schouwen.
Toch lagen al die levens in ons en hebben wij dat proces beleefd.
Zo reisde ik met mijn eeuwig bezit naar al die planeten en zo zal eenieder die op aarde is, dit beleven.
Waarom men op aarde daarvan zo weinig hoort, komt, omdat zij daar nog niet zover zijn en niet eens aanvaarden dat zij eeuwig leven en een verdergaan mogelijk is.
Toch ontvangt eenieder deze genade en wanneer je met je eigen ziel dit kunt beleven, mijn Heilige Vader in de Hemel weet het, hoe ontzaglijk groot het geluk dan is, dat men op al die planeten voelt.
Geen ziel zal je storen, want allen die je ontmoet zijn bezig hun eigen verleden te beleven.
Mijn eeuwig geluk en ik dankten God voor dit alles uit het diepst van ons hart.
Wij baden en knielden neer en vervolgden onze reis die eeuwen heeft geduurd.
De mens op aarde lacht, om dat wat zij niet kennen.
Wat aan onze zijde leeft daarvan hebben zij geen begrip en wat in het heelal leeft, kennen zij evenmin, doch wanneer zij hier binnengaan, zullen zij het leren kennen.
Dan danken zij hun God voor die machtige kracht, dat eeuwige bezit, dat iedere ziel het zijne mag noemen wanneer zij zover zijn.
Velen zullen wij op aarde echter toch bereiken en voor hen, die deze liefde voelen, doe ik al dit werk en ook omdat het de tijd is dat zij dit kunnen verwerken.
Ik zei reeds dat men op aarde deze schatten niet heeft kunnen brengen, omdat de mentaliteit nog steeds tot het voordierlijke wezen behoorde.
Thans nu de mensen zich van dat voordierlijke gaan bevrijden, zij gaan voelen dat er meer is dan zij kennen, de dood reeds zijn masker heeft afgelegd voor duizenden en zij dus zichzelf gaan kennen, kunnen wij van onze zijde komen.
Dit is reeds jaren bezig, omdat de behoefte naar geestelijk voedsel zich doet voelen.
De eeuw waarin nu de mens op aarde leeft, is de eeuw van geestelijke uitstorting en duizenden zijn met mij op aarde, om de mens in alle landen van geestelijk voedsel te voorzien.
Nu is het zo ver, dat men hun van planeten kan vertellen en al duizelt het hen van al die graden en krachten, al voelen zij dat biljoenenproces in zijn geheel niet, toch geeft het hun een beeld van wat het is.
Niets vreemds is in dit alles, niets onnatuurlijks of onwaarschijnlijks, het is natuur, wij allen hebben het beleefd en zijn daaruit voortgekomen.
Wie zich op aarde openstelt, wie hunkert naar geestelijk voedsel, kan zich verrijken door hetgeen aan de aarde wordt gegeven.
Dit reizen in het heelal, André, is voor iedereen weggelegd.
Wanneer het voor ons mogelijk is om op aarde terug te keren, waarom zou dit dan niet mogelijk zijn?
Wat zou ik hier nog aan toe moeten voegen?
Zij, die toch twijfelen, die dit eerst moeten aanschouwen, voordat zij dit kunnen aanvaarden, zijn nog niet zo ver, doch ik zeg u, mens op aarde maak u gereed, dat gij het aan deze zijde kunt ontvangen.
Ziedaar, André, een dierlijk wezen dat tot het dierenrijk behoort.”
André schrok geweldig.
„Wat is dat voor een dier?”
„Een voorwereldlijk dier.”
André zag een groenachtig monster.
Het was ontzaglijk groot en leefde in deze omgeving.
„Dit dier, André, vindt men in het derde tijdperk van de aarde terug.
Het dier is in wezen zeer onschuldig en toch leeft in dit dier het vernietigende gevoel.
Het heeft een ontzaglijke grootte bereikt, maar wij zien dit dier op de tweede graad nog groter terug.
Doch zie hoe volmaakt dit dier al is en het werd toch uit dat nietige, het eerste menselijke embryo geboren.
Hier leven verschillende diersoorten, doch de meeste bevinden zich in de zeeën en zijn dus in een andere toestand.
Het landelijke dier heeft een grote omweg moeten maken en gaat thans in dit evolueringsplan over.
Het dierenrijk heeft duizenden stadia ondergaan en dit komt eerst in de tweede graad tot stand.
Op de tweede graad leven dus duizenden diersoorten.
Deze planeet bezit een ontzaglijke rust en is gelijk aan die rust, die het menselijke wezen voelt, die de tweede sfeer aan onze zijde bezit en zich gereedmaakt voor de derde sfeer.
Ik heb je dat alles al duidelijk gemaakt en nu kun je die stille rust die je hier voelt vergelijken.
De mens leeft in deze rust en voelt dat, maar is zich er niet van bewust.
Dat is een duidelijk verschijnsel, want wij kennen die verschijnselen, omdat die op aarde en aan deze zijde te vinden zijn.
Het is het gereedmaken voor een ander leven, dat toch in onbewuste toestand wordt beleefd.
Hier is rust en die rust die je hier voelt, is op de tweede graad in een overheersende overgegaan.
Dit dier daar voor je is vier à vijf meter groot en toch zijn hier ook kleine soorten.
De dieren echter die je op aarde kent, zijn hier en ook op de tweede graad nog niet aanwezig.
Je ziet dat, zoals de mens in zijn evoluering is gekomen, het dier hem op de voet volgt.
Voor het dierenrijk zijn ook al die voorplaneten en hoewel deze dieren volmaakt zijn, behoren zij toch nog tot de onvolmaakte diersoorten.
Eerst op aarde behalen zij die hoogte en dat is de zevende (stoffelijke graad van de derde) graad op kosmische afstemming.
Dit groenachtige monster vinden wij in het beginstadium van de aarde terug, maar het dier is in zijn verdere stadium anders dan dit vooreeuwse monster.
Het innerlijke lichaam dat dit dier bezit, valt bijna uiteen en toch blijft het in stand.
Het beenderstelsel is nog niet voldoende gevormd.
Het leeft op het land en in het water.
Doch het dier gaat in een andere toestand over, die het op de tweede en derde graad ontvangt.
Vele diersoorten hebben de begaanbare planeet, die zich in al die eeuwen verhardde, bereikt.
Andere, en dat loopt in de miljoenen, leven in de diepe wateren en moeten die toestand nog beleven.
Maar wanneer zij dat proces hebben gevolgd, ontwaakt dat dier in een ander organisme en wordt het op die andere planeet aangetrokken, maar is dan in een verder stadium dan deze gedrochten.
De dieren die uitsterven en dit is reeds bezig, gaan in het Al over en behoren dan tot de onzichtbare energie en lossen dus geheel op.
Waar zich ook leven bevindt, André, alles, het stoffelijke organisme zowel als het geestelijke kleed, keert tot het Al terug.
Niets gaat of kan verloren gaan.
Wanneer wij de wateren gaan bezoeken en dit zullen wij op de tweede graad doen, zul je zien wat er al zo in het water leeft, want het dierenrijk heeft zich duizendvoudig vertakt.
Waar wij dan ook zijn, daar heerst leven en dood.
In het universum verdichten zich de grotere lichamen, de planeten, in het diepste van de aarde vinden wij dit zelfde proces terug en op de bewoonbare planeten beleven wij de ontwikkeling van mens en dier.
Dat alles is God en blijft God, dat is energie, zichtbare kracht, tot bezieling en leven gebracht door God.
De mens gaat van de aarde heen, de hemellichamen verdwijnen en lossen op en de dieren sterven uit, of gaan in een andere toestand over.
Zo is dit proces reeds biljoenen jaren aan de gang en nog zullen er biljoenen jaren voorbijgaan, voordat de aarde zover is en ook die planeet oplost.
Het dier dat je daar voor je ziet, zal spoedig sterven.
Nu reeds voelt het die kracht in zich.
Dit is alweer voor het volgende proces, dat wij in de eerste graad hebben leren kennen, toen ik je daar heb verbonden.
Ook voor het dierenrijk is dit eenzelfde toestand.
Dit dier heeft zich van zijn visachtige toestand bevrijd en leeft reeds op aarde, doch je ziet aan dat vadsige lichaam dat het zich met moeite voortbeweegt.
Nog heeft het zijn natuurlijke toestand niet aanvaard.
Dit is echter een overgang en die overgang duurt vele en vele eeuwen en dan wordt uit dit dier een andere en krachtiger soort geboren.
Andere leven nog in zeeën, maar ook zij zijn bezig zich van dat stadium te bevrijden en komen straks op de begaanbare planeet, om dan een ander lichaam te aanvaarden.
Zo evolueert het dier.
Ik zou je met tal van wezens ook hier kunnen verbinden, doch straks zien wij dit proces nog vele malen en kan ik je meer duidelijk maken.
Daar leven zij in de omgeving van de mensen en hier zien wij hen in de diepe natuur en verbergen zij zich, om alleen dan tevoorschijn te komen wanneer honger hen daartoe noopt.
Dit dier hoort dus op het land en in het water thuis, maar hier bevinden zich tevens andere soorten die op de begaanbare planeet leven.”
„Leven hier reeds gevleugelde diersoorten, Alcar?”
„Neen, die graad kan hier en op andere planeten niet geboren worden.
Die graad van ontwikkeling, die de hoogste graad is die het dier kan bereiken, vindt men eerst op aarde; zij zijn daar op de derde graad geboren.
Als je mij in alles hebt kunnen volgen dan voel je, dat al deze diersoorten in andere zullen en moeten overgaan en dat dit voor het menselijke en dierlijke wezen een wet is.”
„Het is wonderbaarlijk hoe natuurlijk alles is, Alcar.”
„Je ziet, André, steeds die stoffelijke en geestelijke overgangen, van het ene stoffelijke organisme gaat het menselijke en dierlijke leven over.”
„Zullen dan al deze diersoorten en die nog op aarde zijn, nu in mijn tijdperk, oplossen?”
„Zeer goed, André, al die diersoorten zullen in een hogere soort waarvan ik je vertelde, overgaan.”
„Dan is mij alles duidelijk, Alcar.”
„Wat wij hier ontmoeten zijn die diersoorten, die monsterachtige gedrochten, die aan de oevers van de rivieren en in de zeeën leven.
Op het land leven er hier nog niet zoveel, maar die hier leven zijn van zo’n onnatuurlijke grootte, dat je angstig wordt, wanneer je een dergelijk monster zou ontmoeten.
Dit komt dus, omdat het dier al die overgangen moet beleven en die overgangen brengen het van het ene onnatuurlijke in het andere, totdat het dierenrijk het volmaakte organisme heeft bereikt.
En wanneer het eenmaal een vaste en bestaanstoestand heeft aanvaard en het zich van zijn voortoestanden heeft losgemaakt, bevindt het dier zich dus in de zevende stoffelijke graad en gaat het dier aan onze zijde verder en kan het niet meer op aarde terugkeren.”
„Dan heeft het dus als het menselijke wezen zijn hoogste graad bereikt, Alcar?”
„Juist, heel goed, zo is het, André.
Je voelt dus, mensen en dieren worden door andere planeten aangetrokken, maar eerst dan, wanneer zij hun kringloop op die planeten hebben volbracht en zover zijn gekomen.”
„Lossen dan al die monsters, die men thans nog in de zeeën aantreft, op, Alcar?”
„Ja, André, doch ook dat duurt nog duizenden eeuwen, maar het moet geschieden.
Al die diersoorten zullen en moeten uitsterven, of het evolueringsplan stond stil, zouden mensen en dieren het Al niet bereiken.
Begrijp je wat ik bedoel, André?”
„Ja, Alcar.
Weet men hiervan op aarde af?”
„Neen, mijn zoon, de wetenschap is nog niet zo ver, hiervan kunnen zij niets weten.”
„Het is allemaal zo ongelooflijk en toch zo natuurlijk, Alcar.”
„Zo is het, André, aan deze zijde leren wij die natuurwetten kennen en aanvaarden.
Ziedaar, weer een ander wezen en daaruit groeit een dier, dat je op aarde kent en daar al vele eeuwen voorkomt.
Dit dier, André, is als een pad, een ontzaglijk monster, doch het lichaam gaat verharden en daaruit groeit het schild dat het gehele lichaam overdekt.
Je begrijpt zeker wel wat ik bedoel?”
„Is of wordt dit de schildpad, Alcar?”
„Ja, André.
Reusachtige dieren leven hier en deze vinden wij in duizendtallen op de tweede planeet terug.
Daar weet men geen raad met al die wezens en is hun bestaan een vreselijke kwelling.”
„U bedoelt voor de mensen die daar leven, Alcar?”
„Ja, mijn jongen.”
„Is ook dit dier daar aanwezig?”
„Ja, en tevens zien wij dit dierwezen in zijn volmaakte toestand op aarde.
Je voelt wel welk een ontzaglijke weg dit dier af te leggen heeft, voordat het deze hoogte heeft bereikt.
Wanneer dit dier in het beginstadium op aarde komt, dan is het vijf, neen, tienmaal groter dan dit dier dat in wezen zijn evolueringsplan draagt en bezit.
Nog is dit lichaam los en vadsig, toch zal het zich in al die eeuwen verdichten.
Wij zullen dit wezen van dichtbij naderen, want het kan ons toch niet waarnemen.”
André bekeek dit dier, het had een groengrijze kleur en reeds krachtige poten.
Hij zag dat dit dier tot de soort behoorde, die ook op de planeet aarde aanwezig was.
„Zie goed, André, dan zie je dat in de huid van het dier die schubachtige vlekken reeds aanwezig zijn.”
„Wat een monster, Alcar.
Het lijkt alsof het niets dan water is.”
„Dat is duidelijk, want het hoort in het water ook thuis.
Die brede kop zal veranderen, het gehele lijf verharden en de innerlijke organen zullen zich ontwikkelen.
In een volgende incarnatie zien wij dit dier terug.
Op de tweede graad en tevens op aarde hebben deze wezens die ontzaglijke grootte bereikt.
Doch ook dan volgen nieuwe levens en daaruit, zoals de mens beleeft, treedt het eigenlijke wezen tevoorschijn, om daarna in een ander organisme over te gaan.
De vorige planeet dus en deze, zijn voor de vorming van het stoffelijke organisme en dit organisme komt op de tweede graad tot volle ontplooiing.
Je huivert wanneer je straks de vele diersoorten waarneemt die men daar kent en bezit.
Ook de mens is van een ongewone grootte.
Eerst op aarde gaat de mens en het dier in zijn normale afstemming over en dit wonder zal je straks waarnemen.”
„Kent men hier de verschillende jaargetijden, Alcar?”
„Ja, André, doch niet in die volmaakte overgang zoals de natuur is die wij op aarde kennen.
De ligging van deze planeet, haar plaats in het zonnestelsel, haar taak in het scheppingsplan is van dien aard, dat het levende organisme dit beleeft en dit is de kosmische afstemming voor mens en dier, die in het verdichtingsproces ligt opgesloten.
Dat zien wij aan alles wat hier aanwezig is.
De bomen zijn anders dan op aarde, wat wij daar als de normale houtsubstantie kennen en de natuur op aarde tot stand heeft gebracht, is hier niet verdicht.
De bodem is van dezelfde substantie en het water is nog slijk en een vetachtig mengsel, waarin al dat dierlijke leeft.
Niets is hier wat men reeds op aarde kent, alles wat de planeet aarde bezit is in wezen volmaakt, zoals het stoffelijke organisme dat de mens en het dier bezit.
Ook hier dus niet dat sappige groen van planten en bomen, niets van dat wat de natuur heeft voortgebracht op aarde.
Hier leeft mens en dier in een overgang naar het werkelijke en natuurlijke, dat de derde kosmische graad bezit.
Dit alles zal je eerst duidelijk worden, wanneer wij op aarde teruggekeerd zijn.”
„Hoe wonderlijk is toch reeds deze natuur, Alcar.”
„Ja, maar alles verkeert hier in een onnatuurlijke toestand, maar toch, dit zal je toch duidelijk zijn, in eigen toestand volmaakt.
Doch wij weten dat er een hoger gaan mogelijk is.
Ziedaar een blad van een plant, waar de mens zich onder kan verbergen en dat enige meters groot is.
Ik zal mij daarmee verbinden, dan kun jij in het innerlijke overgaan.”
André ging in dit weefsel over.
„Merkwaardig is het, Alcar, wat ik voel.”
„Je voelt dat het geheel in een voorstadium verkeert.
Het voelt aan als een donzig kleed en het is tevens elastisch.
Men zou deze planten op aarde niet in leven kunnen houden.
De kracht die de natuur bezit en die de aarde door de kosmische bestraling ontvangt, dat het zonnelicht is, zou alles wat hier is en leeft uiteen doen vloeien en het zou een brijachtige massa worden.
De natuurkracht is van dien aard, dat alles hier op halve kracht leeft en de inwerkende kracht die deze planeet van het zonnestelsel ontvangt, is een derde van die van de aarde.
Dit komt en dat zal je duidelijk zijn, door de ligging van deze planeet, haar taak die zij te volbrengen heeft en de plaats die zij in het universum inneemt.
Wat wij op de andere planeten hebben gezien en beleefd en daar voor de innerlijke organen nodig was, is hier voor de algehele constitutie, dat het groeiproces betekent.
Daarom al die kolossen van diersoorten.
Straks vinden wij dit groeiproces in het menselijke wezen terug, want ook het stoffelijke organisme van de mens ontkomt niet aan deze natuurwetten, omdat dit in de schepping ligt opgesloten.
Alles wat je ziet, André, dijt uit, ontwaakt en beleeft dit groeiproces.
Mens en dier beleven dus één toestand, één werking.
De natuur is vanzelf als het organisme dat hier leeft, want de natuur brengt die verandering voort en zoals de natuur is, zien wij dit in mens en dier terug.
De mens en het dier ondergaan dit en veranderen naarmate het laatste stadium intreedt.
Thans zullen wij verdergaan en op de tweede kosmische graad overgaan.”
„Geweldig en groots is alles, Alcar.
Als dit de mensen maar konden aanvaarden, maar hoe zal men dit kunnen geloven?”
„Velen zullen wij er bereiken, André, en de anderen die dit niet kunnen aanvaarden, moeten dan maar afwachten, totdat ook zij aan deze zijde ons eeuwige leven leren kennen.”
„Bent u ook hier geweest met uw tweelingziel, Alcar?”
„Ja, André.
Geen overgang zal de mens bij het binnentreden aan deze zijde kunnen overslaan.
Dat alles zullen wij leren kennen, niets gaat er verloren, zelfs geen gedachte die men heeft uitgezonden zal men vergeten of kunnen overslaan.
Want het eeuwige leven eist van het leven dat een plaats veroverd heeft, dat alles is goedgemaakt, zodat geen oneffenheden in het zieleleven meer aanwezig kunnen zijn, omdat alles ineen moet sluiten, iedere overgang dus beleefd moet worden.
Geen stap zouden wij aan deze zijde kunnen verzetten, wanneer wij daar niets vanaf zouden weten.
Alles wat ónder onze eigen afstemming leeft, moeten wij kennen, of ook wij zijn niet bewust, kennen onszelf niet, want dat heeft met ons innerlijke leven te maken.
Al die beleefde levens zullen wij leren kennen.
Is daar ook maar één gedachte in, die niet met ons eigenlijke leven in harmonie is, dan sluit dit ons voor hoger gaan en het eeuwige leven af.
Die fout zal dus moeten herzien en goedgemaakt worden, anders blijven wij die stoornis voelen en kunnen niet verdergaan.
Want er zijn vele dingen in ons, die dit proces tegenhouden.
Geen hogere sferen zul je dus kunnen betreden, wanneer je de daaronder bevindende sferen niet kent.
Alles wat onder de derde graad leeft is ons bezit en niet alleen de diepte van de menselijke ziel moeten wij leren kennen, dus alles wat bij het geestesleven behoort, doch tevens de stoffelijke organen van (het lichaam op) al deze planeten, waar wij eens waren.
Eenieder, ik zei dit reeds, zal dit beleven.
Dan gaan wij verder en is er rust in ons.
Wij zouden ons niet rustig kunnen voelen en niet aan andere dingen ons kunnen geven, wanneer wij de schepping niet zouden kennen.
Hier moet niets in ons zijn wat stoort, steeds en steeds zijn wij open en geheel vrij van alle onharmonische gedachten.
Wie in de duisternis wil afdalen, zal die duisternis moeten leren kennen, ook al zijn het hogere geesten, anders is het geen bezit.
Ik bedoel dus dat hij of zij, die in de hogere sferen leeft, hiervan moet weten, of zij zijn geen bewuste wezens.
Hier kan geen wezen verdergaan of zij kennen al die toestanden en dan zijn zij zo ver om zich voor het hogere leven gereed te maken.
Wie op aarde anderen leed doet, zal dat leed moeten goedmaken, want dat roept hun een halt toe.
Er zijn mensen die reeds de lichtende sferen hebben bereikt en toch niet verder kunnen gaan, omdat er dingen zijn geschied die de geest eerst moet goedmaken.
Op onze volgende reizen zal je dat alles beleven.
Hier voelen wij wat ons hindert en tegenhoudt.
Op aarde is dat niet mogelijk, omdat de mens daar stoffelijk is ingesteld.
Maar wanneer zij in ons leven overgaan, wat het zieleleven en een hogere toestand is, dan voel je wel dat zij anders moeten gaan denken en ons leven niet gelijk is aan dát, wat zij op aarde hebben beleefd.
Al die overgangen die ik je toonde, heeft iedere ziel, ieder geestelijk wezen aan deze zijde dus beleefd.
Dit geschiedt eerst, wanneer zij de vierde sfeer hebben bereikt, maar ook in de derde sfeer is dat reeds mogelijk.
Toch gaan er maar enkelen daartoe over, omdat wij allen de vierde sfeer, die de eerste gelukkige sfeer is, willen bereiken.
Eerst dan voelen wij ons rustig en in staat dit te beleven, dan is er iets in ons van groot geluk, een bestaanssfeer en wel de geestelijke afstemming te hebben bereikt.
De vierde sfeer is, wat ik je al vele malen vertelde, de geestelijke afstemming aan deze zijde, doch wij gaan verder om de vierde kosmische graad te bereiken, waar wij eerst over enige duizenden jaren zullen aankomen.
Alweer dus overgangen en steeds overgangen om die verhoogde toestand te kunnen binnengaan.
Boven de vierde sfeer liggen de vijfde, zesde en zevende sfeer, je weet dat alles, André, het zijn hemelen in de geest, maar daarna gaan wij in de mentale gebieden over.
Dan worden ook wij dus door de vierde kosmische graad aangetrokken en ontvangen wij een nieuw stoffelijk lichaam van ongelooflijke schoonheid en een onverklaarbaar geluk, dat zich geen mens op aarde kan indenken.
Er leven dus in die hogere regionen mensen als goden, maar die eens hier hebben geleefd.”
„Het is alles zo wonderbaarlijk, Alcar.”
„Wanneer het niet zo zou zijn, dan had het geen zin om je op aarde daarvoor in te spannen.
Doch alle leed en menselijke ellende onderga je met vreugde, wanneer je weet wat je daar wacht en zult ontvangen.
God is Liefde.
Wij allen zijn als God, doch wij moeten ons deze goddelijke afstemming eigen trachten te maken, eerst dan gaan wij in het Al over.”
„Als ik u goed heb begrepen dan is de eerste planeet de alles, alles overheersende in het gehele universum?”
„Zeer goed, André.
Wanneer de eerste planeet deze krachten niet bezat, was ook alles anders geweest.
De eerste kosmische graad had die betekenis.
Zijn krachten waren in deze wetten vastgelegd.
Geen andere werking dan die is geschied en die de planeet bezat, of het scheppingsplan liep in de war.
Maar het ene volgde het andere op, het ene orgaan werd uit het andere geboren en dit is voor het gehele universum, tot in de hoogste kosmische graden zien wij deze werking.
Het zal je dus duidelijk zijn, dat, wanneer de tweede planeet reeds zover gereed was en de eerste haar taak nog niet had volbracht, het zieleleven niet aanwezig was en voor verder leven gereed, dit een kosmische storing zou betekenen.
Doch God overzag dit alles.
De eerste planeet overheerste daarom al die andere planeten en ik zei je reeds, die werden door deze planeet, het moederlichaam, gevoed.
Al die planeten dus volgen één werking, doch het eerste kon eerst dan in het tweede overgaan, toen het eerste stadium gereed was.
Dit geschiedde in het gehele universum.
De vierde kosmische graad kon dus eerst geboren worden, heeft die verdichting eerst toen ondergaan, toen de mens als geestelijk wezen van de aarde naar een hoger leven overging, wat het Hiernamaals aan deze zijde is.
Maar ook dan zien wij overgangen, die de zeven sferen aan deze zijde zijn, om in de mentale gebieden over te gaan en door de vierde kosmische graad te worden aangetrokken.
In het eerste stadium nu lag die oerkracht, het alles, alles overheersende dat die planeet moest bezitten, want zij was het, die deze taak had te volbrengen en waaraan al die andere planeten zouden gaan deelnemen.
Toen geschiedde wat ik je duidelijk maakte en dat het ontstaan van de schepping, het openbarings- en evolueringsplan is.
Wat dus in het eerste stadium geschiedde en gebeuren moest, kon niet reeds in het zevende stadium overgaan, want er waren toen nog geen mensen, geen dieren, of planten, er was niets dan de kiem, het eerste wonder, dat het menselijke embryo was en waaruit later het dier geboren werd.
Waarom zou God een zevende graad scheppen en gereedmaken, terwijl de mens en het dierwezen nog geboren moesten worden?
Is dit niet het ver vooruitlopen op hetgeen men tot stand wil brengen?
Alle energie werd in het eerste stadium verbruikt en was daarop gericht en die energie bezat de eerste planeet.
Die ontzaglijke gebeurtenis was het eerste tot stand komen en naar die werking volgden al die andere planeten en werden dus uit die eerste graad geboren.
Toen het moederlichaam, als ik het je nog duidelijker wil maken, haar taak had volbracht en het jonge leven geboren was, wat het verdichten van al die andere planeten is, kwam dit orgaan tot rust.
Maar straks, wanneer wij op de derde graad, dus op aarde zijn, zal ik je een duidelijk overzicht geven hoe het geschiedde.
Ik ga je dan met het eerste stadium van de planeet aarde verbinden en zal je tonen hoe ver de aarde zich had verdicht, toen het moederlichaam, de eerste kosmische graad dus, zijn taak had volbracht, zodat je een algeheel overzicht van dit proces krijgt.”
„Is het voor u moeilijk, Alcar, om in het verleden terug te zien?”
„Ja, zeker, want nu is alles op volle kracht en ontwikkeling gekomen.
De aarde heeft haar hoogste graad reeds miljoenen jaren geleden bereikt en de mensen zijn nu bezig en zijn zover gekomen, dat zij zich innerlijk gaan verrijken.
Wij bevinden ons daarom in de eeuw van geestelijke ontwikkeling.
En toch, je hebt dit vele malen beleefd, kan ik mij met het verleden verbinden, kan ik in mijn eigen leven overgaan, doch tevens in het beginstadium van de schepping afdalen en alles opnieuw beleven.
Zie, André, nu naderen wij de tweede kosmische graad.
Ook hier denk je op aarde te zijn.”
„Wat is het, Alcar, dat ik thans voel?”
„Het verheugt mij dat je dit voelt.
De mens die hier leeft, de natuur en alles wat op deze graad afstemming vindt, is anders dan waar wij zo-even waren.
Het verheft je, het is een licht gevoel dat in je komt.
Deze gevoelskrachten zijn tevens de vele overgangen die je hebt beleefd, met andere woorden: iedere planeet heeft haar eigen sfeer.
Ik liet je dit voelen, opdat je straks ook de sfeer der aarde zult kunnen aanvoelen, ook nu, nu je buiten je stofkleed leeft.
Het is niet het stoflichaam dat dit behoeft, doch het geesteslichaam of het gevoelsleven, dat wij zelf zijn.
In al die andere toestanden zou je dit hebben kunnen voelen, doch daarvoor zijn je krachten niet toereikend.
Dit is alweer omdat je nog op aarde bent en in dit leven niet geheel kunt overgaan.
Wanneer je van deze zijde niet werd geholpen, een hogere kracht je niet kon verbinden, zou het niet mogelijk zijn je dit alles duidelijk te maken.
Doch nu je je eigen afstemming weer nadert, ga je dit voelen.
Wij zullen nu op deze planeet overgaan.”
Alcar daalde en spoedig waren zij op begaanbare grond.
Een helse invloed overviel André.
„Wat is dat, Alcar?”
„Je voelt de sfeer waarin je thans bent.
Zij is des duivels.”
„Des duivels, zegt u?”
„Ja, mijn jongen.
Hier leven voordierlijke wezens, wezens die op het dierlijke ingesteld zijn.
Hier leeft het kwaad bijeen, het duivelse in mensengedaante.
Ook de dierlijke wereld bevindt zich in een dergelijke afstemming.
Ziedaar, straks zal ik je alles verklaren.”
André zag menselijke wezens.
Mijn God, dacht hij, zijn dat mensen?
Roofdieren waren nog niet zoals deze wezens.
Wild en woest zagen zij eruit.
Het waren grote krachtige wezens en ze straalden een oerkracht uit, waarvan hij rilde en beefde.
Honderden van deze mensen zag hij bijeen.
Hij hoorde hen spreken, maar dit was geen spreken, dit was een vreselijk geschreeuw.
Verwonderd zag hij naar dit tafereel, geen woorden kon hij ervoor vinden.
Hij wist dat men hem niet kon waarnemen, want dicht langs hem heen gingen enige van deze mensen.
Hoe waren deze mensen gespierd!
Hun lichamen waren behaard en geheel naakt.
„Ongelooflijk is het, Alcar.
Dit zijn geen mensen, het zijn roofdieren!”
Onder hen waren er zoals de normale mens, maar hij zag ook reuzen en tevens die wezens, die hij op de vorige planeten had waargenomen.
Hier leefden verschillende soorten van mensen bijeen en nu begreep hij wat al die stoffelijke graden betekenden.
De natuur was bijna zoals op aarde.
Toch voelde hij nog het grote verschil met de aarde, al had het bijna die graad bereikt.
„Zijn dit menseneters, Alcar?”
„Allen, André, niet één uitgezonderd.
In het beginstadium van deze planeet leefden ook zij afzonderlijk, zoals wij zo-even op die laatste overgang hebben gezien.
Doch in de vele eeuwen die voorbijgegaan zijn, is daar verandering in gekomen.
De mens die hier leeft is tot bewustzijn gekomen, doch dat bewustzijn is voordierlijk.
Wat hier geen weerstand heeft, zichzelf niet beschermen kan, wordt afgemaakt.
Hier geldt het recht van de sterkste, want de zwakkeren worden vernietigd.
Zij leven dicht aaneengesloten en voelen zich de meerderen.
Men volgt hen in alles en op deze wijze zien wij duizenden bijeen, die zich weer in verschillende groepen hebben gevormd.
Zij trekken ten strijde en roeien alles uit wat zij tegenkomen.
Van het begin van hun jeugd af zijn zij daarop ingesteld en wanneer zij de ouderdom daarvoor hebben bereikt, dan worden de jongeren in hun midden opgenomen.
Overal ontmoet je die wezens, want deze planeet is dicht bevolkt en is groter dan de aarde.
Je ziet, André, fors en krachtig zijn hun lichamen en toch bevinden zich onder hen al die graden, die je zo-even hebt waargenomen.
Het wezen voelt dit en zij die tot de zwakkeren behoren worden afgemaakt.
De moeder die een kind baart en ziet dat dit jonge leven die lichamelijke bouw niet zal bereiken, doodt dat jonge leven.
De jongeren die je hebt waargenomen, voelen zelf dat zij vroeg of laat zullen sterven.
Toch blijven zij in hun midden en tarten dit noodlot.
Ook zijn er onder hen, die zich afzonderen en heengaan.
Men ziet hen bij tientallen in de bossen rondzwerven; zij zoeken zich een bestaan, wat mogelijk is, want overal is voedsel.
Toch gaan allen te gronde en wel door de dieren, die hier in grote getale leven.
Niet alleen dus door vader of moeder te worden afgemaakt, doch tevens is hier het gevaar, door die voorwereldlijke diersoorten te worden vernietigd.
Dit is het leven van deze planeet en deze mentaliteit vindt men nu nog op aarde terug, want daar leven mensen, die nog als zij kunnen handelen.”
„Wat is dat verschrikkelijk, Alcar.”
„In wezen ja, doch dit is een natuurlijke toestand, omdat het innerlijke leven nog niet zover ontwikkeld is.
Toch ontwaken zij reeds, want dit is de eerste graad van bewustzijn die men hier waarneemt en die zij bezitten.
Door op deze wijze te handelen, volgen zij toch reeds een doel en dit doel is sterk te zijn en te blijven en zichzelf voor ondergang te behoeden.
Op onze volgende reis maak ik je dit alles duidelijk, want dit hoort bij de psychische wereld, bij het ontwikkelingsproces van het zieleleven.
Hier worden dus die afgemaakt, die de eerste graden van stoffelijke ontwikkeling hebben bereikt.
Ik zei je reeds dat zij in groepen bijeen leven.
De allersterksten voeren hen aan en wanneer dit tot een samentreffen komt, is deze ontmoeting verschrikkelijk.
Er wordt zolang gevochten totdat de anderen overwonnen zijn.
Dan gaan zij verder, maar toch blijven zij in hun eigen omgeving, want zij voelen zich de eigenlijke heersers daarvan.
Wie zich daar waagt, is onherroepelijk verloren en wordt omgebracht.
Zij worden dan naar hun kampen gesleept en als het dier op aarde gevild en opgegeten.
Dit geschiedt volgens de natuur, want braden en roosteren kent men hier niet.
Eerst in het derde tijdperk op aarde vond de mens dit uit en gingen zij in een hoger stadium van ontwikkeling over.
Deze wezens zijn voordierlijk en wisten dus van roosteren niets af, maar het stoffelijke organisme kon dit alles verwerken, want de innerlijke organen waren daarop ingesteld.
Het zijn dus allen menseneters en dit behoort bij hun leven en afstemming en is de tweede (kosmische) graad.”
„Mijn God, hoe verschrikkelijk, Alcar.
Zijn wij, die op aarde leven, zo geweest?”
„Niet alleen jij en wij allen, doch ook zij die reeds de goddelijke sferen hebben bereikt.
Allen zijn hier geweest en hebben die weg moeten volgen.
Als dit nog op de derde graad geschiedt, hoe zullen dan deze wezens zijn, die over duizenden jaren eerst op de aarde zullen overgaan?
Je ziet André, wat deze planeet, de tweede kosmische graad tot stand heeft gebracht.”
„Hebben deze dus de menselijke graad behaald, Alcar?”
„Ja, André, doch voor de tweede graad.”
„Waren zulke mensen ook op aarde?”
„Ja, in het begin van de aarde leefden deze wezens, doch de planeet aarde zou het stoffelijke organisme afmaken, wat in al die eeuwen is geschied.”
„Hier is alles zo heel anders dan op die vorige planeten, Alcar.”
„Dat is ook heel natuurlijk, André.
De natuur en alles wat in de natuur leeft, heeft zich verhard.
De bomen, die je waarneemt, zijn krachtig en sterk en behalen reeds de graad die wij op aarde kennen.
Het beenderstelsel van mens en dier is van een oerkracht, die men ook in het eerste menselijke stadium op aarde bezit.
Steeds maar weer die stoffelijke overgangen.
Al die overgangen van het stoffelijke organisme brengen ons naar de hoogste graad en dat is het stoffelijke lichaam, zoals de mens op aarde thans bezit.
Wij gaan nu een wandeling maken en zullen deze mensen volgen.
De natuur is woest en wild zoals de mensen uiterlijk en innerlijk zijn.
Ziedaar, André, moeders die hun kleinen verzorgen en dit doen zoals het dier dit zou doen.
In het begin verzorgen zij hun kleinen en wee hen die hun daarin belemmeren.
Als een tijgerin zal zij hem of haar bespringen en strijden totdat één erbij neervalt.
Op latere leeftijd, zoals ik reeds zei, zijn zij het die het jonge leven, wanneer het niet sterk genoeg is, afmaken en dit geschiedt alsof het zo hoort.
Gewetensbezwaren zijn hier niet aanwezig, dat komt eerst later, duizenden jaren later, doch dan leven zij op aarde.
Zie, hoe hun lichamen zijn.
Is het geen wonder, geen ontzaglijk wonder van ontwikkeling en kracht, dit organisme?
Wanneer men zo’n wezen op aarde zou zien, dat meer op een aap dan op een mens lijkt, zou men denken dat wij van hen afstammen.
Ook op aarde waren er geleerden die deze studie volgden en haar zelfs aanvaardden.
Dit hier is de mens in zijn voordierlijke afstemming en lijkt op dat dierlijke wezen.
Hun organisme is voor deze planeet tot het allerhoogste ontwikkeld.
Zie dit lichaam, André, en die wrede kop van dit voordierlijke monster.
Zie, hoe het bovenlichaam ontwikkeld is en het spierstelsel!
Volg hen in hun gang en uit alles spreekt de hoogste graad van stoffelijke kracht.
Bruinzwart is de huidskleur, doch het lichaam is geheel door haren bedekt.
Dit menselijke wezen lijkt op een dier en in wezen is het dat ook.
Wat je thans waarneemt, André, behoort dus reeds tot het latere stadium, de hoogste graad dus voor deze planeet, want in de eerste graad waren deze mensen hier niet aanwezig, net zomin als het leven dat tot het dierenrijk behoort.
Ik moet dus miljoenen jaren terugkeren wil ik je het eerste stadium kunnen tonen.
Maar dat zal ik op de derde graad doen en ik zal je daar tevens een algeheel overzicht geven zodat je kunt zien hoe dit proces geschiedde.
Wij volgen dus deze mensen van dit ogenblik af en dit is het hoogste stadium dat zij op deze planeet kunnen bereiken.
Wanneer deze volwassen stoffelijke wezens in die hoogste graad zijn gekomen, dan volgt een andere overgang en die overgang verbindt hen reeds met de derde graad, dus met de aarde.
Ook hier is veel water.
In die zeeën leven duizenden diersoorten, doch de mens heeft zich duizenden eeuwen geleden reeds van die toestand bevrijd.
Het wezen dat hier leeft is op de begaanbare planeet overgegaan.
Het heeft dus zijn bestaanswereld bereikt, is reeds volwassen en wacht op verhoging.
Het zijn allen reuzen.
Ook in de allervroegste tijden leefden deze reuzen op aarde.
Maar langzaam ging het stoffelijke organisme naar zijn andere toestand, de geestelijke afstemming over, dat het volmaakte lichaam op aarde betekent als kosmisch wezen.
Zoals dus de mens op aarde is, zo is tevens het organisme op de vierde kosmische graad, maar het stoffelijke kleed is dan van een andere substantie en is volmaakter en schoner dan de mens op aarde.
Doch hier in een lagere wereld, je ziet het, bezit het levend wezen een stofkleed zoals de natuur is en bij zijn omgeving past.
Het innerlijke gaat gepaard aan het uiterlijke en men ziet dat dierlijke instinct in het stoffelijke organisme overgaan.
Hoe dit alles zich heeft aangepast zal je duidelijk zijn.
Deze planeet had dus de taak het stoffelijke organisme omhoog te stuwen en voor deze planeet af te maken.
De geslachtsorganen zijn zoals bij de mens op aarde.
Het hoofd heeft zich van het bovenlichaam losgemaakt en de schedel lijkt op die van de mens op aarde, maar deze is grover en het kaakbeen steekt ver vooruit.
De ogen liggen diep in de kassen en vallen weg door die algehele beharing.
Daarom valt hun naaktheid niet op en lijken zij op dierlijke wezens.
Het zal je dan ook duidelijk zijn, André, dat iedere planeet een eigen werking bezit, een taak die zij voor het menselijke organisme te vervullen heeft.
In al die biljoenen jaren is het zover gekomen en nog zijn zij hier, bevinden zich deze wezens onder de derde graad en wachten, ook daarvan onbewust, om verder te gaan, om door het hogere wezen, een hogere planeet, te worden aangetrokken.
In alles zien en vinden wij Gods wijsheid, wij zien hoe het ene door het andere tot stand komt en uit het ene het andere, maar hogere wezen tevoorschijn treedt.
Daar, André, zie je een wezen dat tot het dierenrijk behoort.”
„Wat is dat voor een dier, Alcar?”
Een ontzaglijk groot dier kwam op hem af.
„O, blijf gerust staan, André, vergeet niet dat wij onzichtbaar zijn.”
„Wat een monster, Alcar.”
„Dit dier vinden wij in het beginstadium van de aarde terug.
Maar ook daar is van dit dier, in jouw tijd dan, niets meer te zien; dit dier is in andere levens overgegaan, het heeft een ander stoffelijk lichaam ontvangen.
Je ziet, duizenden andere toestanden heeft het dier te volgen, terwijl de mens één toestand volgt, één weg heeft af te leggen die hem voert naar het volmaakte stoffelijke kleed, dat de mens op aarde bezit.
Er is hier zo oneindig veel over te vertellen, maar ga ik daarop in, dan komen wij in een onoverzichtelijke toestand en kunnen het ene van het andere niet onderscheiden.
Wellicht, wanneer mij daartoe de tijd wordt gegeven, mag ik je de algehele toestand van het dierenrijk duidelijk maken, waardoor je eerst duidelijk kunt zien in hoeveel graden het dierlijke wezen is overgegaan voordat het dier de derde graad op aarde heeft bereikt en in dat stofkleed is gekomen.
Toch gaat het dier, zoals de mens, in zijn oerafstemming over en dit is nu reeds waar te nemen.
Dit dier daar voor je, wordt eens op aarde geboren om lange tijd daar te blijven.
Het heeft nu een afmeting van ongelooflijke grootte en het kan tien à twintig meters groot worden.
Dit is het evenbeeld van wat men op aarde heeft gekend, doch dat dier, dat op aarde leefde, is als de mens hier, in een andere toestand overgegaan.
Dit dier leeft dus hier onder het andere dier, dat de mens is.
Het valt de mens in alles aan, maar alleen dan, wanneer het daartoe gedwongen wordt, wanneer dus het organisme het daartoe dwingt.
Dit is de eeuwige strijd die men hier voert, een strijd om het bestaan.
Die strijd behoort tot dit leven en het leven op aarde en eerst op de vierde graad komt daaraan een einde.
Dan leven mens en dier bijeen en weet de mens dat het dier uit hem is, uit dat, wat uit de goddelijke bron is gekomen.
Hier echter en op aarde kent men geen liefde, weet men van die reine liefde niets af en allen die zich daarop instellen en afstemmen, behoren tot deze afstemming.”
„Wat een wonder, Alcar.”
„Zie daarginds, André, een ander wonder.
In zijn vorige toestand hebben wij dit dier ontmoet.
Thans gaat het in die andere afstemming over en het is reeds daarmee in verbinding.”
André herkende dit dier.
Het was als de schildpad op aarde.
Hier had het dier een reusachtige grootte bereikt.
De kop was reeds zichtbaar, maar het schild had die verharde toestand nog niet bereikt, was hier nog van vleesachtige substantie.
„Wordt dit dier de reuzenschildpad, die in het begin op aarde heeft geleefd, Alcar?”
„Ja, André, op aarde zien wij dit dier terug, maar dan heeft de natuur haar taak volbracht, wat het verdichtingsproces is.
Je zult dit dier daar terugzien en ook dat andere dier, maar dan zijn zij beide kleiner dan op deze planeet.
Doch op aarde bezit het dierenrijk meer weerstand en kracht, want het heeft die weerstand door al die eeuwen heen ontvangen.
Zie, daar zijn er tientallen bijeen.
De mens blijft uit hun omgeving, doch deze wezens zoeken het menselijke wezen op en dan ontstaat er een strijd op leven en dood.
Hoe groot zij ook zijn, toch zijn deze dieren zeer kwetsbaar.
De mens kent die kwetsbaarheid en weet hoe zij te treffen en te overvallen zijn.
Dit behoort bij hun leven en is het instinct dat dier en mens bezit.
Maar ook het dier weet het menselijke wezen te overvallen en ruikt waar het zich bevindt.
Ook de innerlijke organen zijn dus in hoge ontwikkeling gekomen, maar eerst op aarde gaat dit instinct, dit voordierlijke gevoel, tot bewustzijn over en handelen zij naar deze gevoelens.
Allen dus, mens en dier, passen zich wonderlijk aan elkander aan, wat de één nog niet bezit, is tevens in het andere dierlijke leven niet aanwezig, maar beiden bezitten krachten naar het stoffelijke organisme en hebben overgangen te volgen.
Ook de natuur, zoals ik zo-even zei, is anders dan op aarde en toch, bij een eerste blik denk je reeds op aarde te zijn.
Ik zou dit het reuzentijdperk kunnen noemen en dit is in waarheid ook het geval.
Hier ontwaakt dus alles wat tot het stoffelijke organisme behoort en deze planeet heeft dát, wat die andere planeten niet bezitten.
Deze planeet bouwt aan het stofkleed en is dit geen vreemd verschijnsel, dat het menselijke en dierlijke organisme deze grootte heeft bereikt?
De bomen en planten zijn ook van ontzaglijke grootte, doch het plantenleven overheerst hier.
Een blad van een plant, je ziet het, is zo groot als een dak van een aardse woning en de dikte is geweldig.
Het heeft hier die oerkracht, doch lost in de komende klimaatverandering in enige dagen, volgens aardse tijd, op.
De ontzaglijke struiken die je hier overal waarneemt, brengen een soort vrucht voort, waarmee zich de dieren voeden die de waterkant hebben bereikt.
Ook voor de mens is er dergelijk voedsel, dat echter maar in enkele tijden aanwezig is, omdat dit met het klimaat verband houdt.
Toch eten zij dit voedsel, al zijn zij op dierlijk voedsel ingesteld.
In het water en op het land dus is voedsel in voorraad.
Dan is er ook nog voor het menselijke wezen de mens zelf, die zij eveneens verorberen.
Ook hier leeft het vergiftige reptiel, doch het stoffelijke organisme is daar tegen bestand en zij kunnen een hoeveelheid verdragen, die voor de mens op aarde direct dodelijk zou zijn, wanneer zij zich daaraan zouden tegoed doen.
Het zal je dus duidelijk zijn, dat de eerste graad van stoffelijk organisme, dat op aarde leeft en zich ook daar nog bevindt, van een andere substantie is dan van de mens, die het hoogste stoffelijke lichaam bezit.
De voordierlijke wezens uit die eerste graad eten het rauwe vlees en hebben daar niet de minste hinder van.
Zie, André, weer enkele tientallen van deze diersoorten.
Het dierenrijk blijft bijeen en ook daar heerst vernietiging van het zwakkere organisme.
Dit is een natuurlijke wet en die natuurlijke wet beleeft men nog op verschillende wijze op aarde.
Toch hebben zij daar reeds een bewustzijn bereikt, maar dat bewustzijn behoort nog tot het instinct, bij de tweede graad van kosmische afstemming, doch zijn reeds in de derde graad overgegaan.
Kom, André, wij zullen ons even verplaatsen en de zeeën bezoeken.”
Onder hem lag dit land en toch kon André blijven waarnemen.
„Zie, daarginds is reeds een uitgestrekt water.”
Aan de oever daarvan lagen duizenden dieren.
Ontzaglijk was het tafereel dat hij waarnam.
Hij zag kleine en grotere diersoorten.
„Is al dit leven op aarde gekomen, Alcar?”
„Ja, André.
Dit dierlijke leven moet overgaan, want voor het dierenrijk heeft het die hoogste graad nog niet behaald.
Het dier dat tot de derde graad behoort, is echter uit al dit leven tevoorschijn getreden.
Dit geldt ook voor het menselijke organisme.
Wat je tot nu toe hebt waargenomen leeft reeds miljoenen jaren op deze planeet en dit behoort dus tot een bestaanswereld.
Al dit leven gaat verder en verder en vinden wij straks op aarde terug.
Nu is het reeds zo ver, dat deze wezens door de derde graad aangetrokken worden en daar de reïncarnatie plaatsvindt.
Alles wat hier leeft heeft dus dit biljoenenproces te volgen, zoals de eerste planeet en de daarop volgende overgangen dit ook volgen moesten.
Nu echter ga ik je met het verleden verbinden en kun je waarnemen hoe dit alles is geschied en dat iedere planeet, ieder lichaam dus, hoe klein ook, het eerste stadium heeft moeten volgen.
Verder, dat alles een eigen sfeer en een taak te volbrengen heeft, maar dat er maar één weg te volgen is en die weg is, wat wij op de eerste graad hebben beleefd en het verdichten van al die lichamen is.
Maar nu moet je even opletten, André.”
André zag, dat de aarde verdween.
De gehele planeet loste voor hem op, alleen bleef er maar een lichtverschijnsel over.
Hoe kan het, dacht hij.
Waar is al dat leven?
Waar is de mens en het leven dat tot het dierenrijk behoort?
„Zie nu daar, André.
Daar hoog boven je bevindt zich de eerste graad, de planeet dus die al deze organen heeft gevoed.
Uit die toestand is het zieleleven ontwaakt.
Die eerste planeet is het die dit werk heeft volbracht.
Dat grote lichaam voedde deze planeet, maar dit nam eerst een aanvang, toen dat wordingsproces zijn hoogste ontwikkeling had bereikt en het volgende stadium was ingegaan.
Deze planeet bevindt zich nu in een dicht waas gehuld.
Nog is deze niet verdicht, doch daarginds, al die duizenden organen zijn bezig te verdichten en dat zijn al die overgangen die op het eerste organisme zijn ingesteld en dit leven kunnen ontvangen, dat het innerlijke, de ziel is.
Je ziet dat daar reeds een verder stadium is ingetreden.
Ook hier is deze werking aanwezig, doch het leven moet nog ontwaken.
Eerst dan gaat deze planeet tot het verdichtingsplan over.
De eerste planeet van hieruit te zien heeft dat stadium bereikt, de kleinere organen zijn reeds gereed en toch, ook daar, ik heb je dat duidelijk gemaakt, vond een zelfde proces plaats, maar die organen hebben een andere taak dan het moederlichaam te verrichten.
Nog is deze planeet niet zo ver, alle energie gaat op die kleinere organen over en deze zijn het die in werking zijn getreden met de eerste graad en door dat lichaam in dit verdichtingsproces zijn opgenomen.
Ook hier voelen wij die ontzaglijke kracht, die de beïnvloeding is.
Je voelt zeker, dat ik je van deze plaats af met het verdichtingsproces heb verbonden en ik ga thans in een volgend stadium over.
Deze planeet is al meer en meer verdicht.
Miljoenen jaren zijn er voorbijgegaan.
Er is leven gekomen en dit leven is evenals op de eerste planeet, het eerste menselijke embryo.
Dit eerste leven ging over toen het met een ander leven in verbinding trad.
Maar dit leven bevond zich hier in een andere toestand dan het zich daar bevond.
Dit leven was krachtiger en die kracht, vergeet dit nooit, kreeg het van die eerste planeet.
Door die kracht en tevens van het bezielende leven, dat dus reeds miljoenen jaren heeft geleefd, vond nu op deze planeet het verdichtingsproces plaats en dit bespoedigde dit proces.
En nu zij zover was, dat zij aan die ontzaglijke werking en opbouwing kon meehelpen, haar eigen taak in dit miljoenenproces kon gaan vervullen, geschiedde dit verdichten volgens kosmische werking, wat Gods heilige werking is.
Op dit orgaan kwam nu leven en dit leven werd geboren en bezat een andere kracht dan die op de eerste graad.
Nu die vorige planeten zover waren, ging al die kracht op de tweede graad over en ontstond hier het eerste embryo.
Miljoenen jaren later was deze planeet zover verdicht, dat het menselijke organisme de oever bereikte en nam dit leven van deze planeet bezit.
Het eerste leven dat de oever had bereikt, was als het wezen dat wij daar hebben gezien, maar, en dit zal je thans duidelijk zijn, het was uit een andere en krachtiger substantie geboren.
Toch volgde het die weg zoals het leven daar op al die overgangen volgen moest, want in het universum is geen andere weg, dit ligt in het kosmische plan vast.
In die duizenden eeuwen die volgden en dit is tevens voor de planeet aarde, wat ik je daar zal tonen, ontwikkelde dit organisme zich op snelle wijze.
Toen het dierlijke wezen, dat de mens was, eenmaal de oever had bereikt en ook hier zijn visstadium had afgelegd, gingen al die krachten op de eerste overgangen en de tweede planeet over en ontwikkelde hier in die tijd dit krachtige wezen dat je zo-even hebt waargenomen.
Je ziet, André, één weg, één werking, één doel, dus voor dat, wat de mens op aarde bezit, het stoffelijke organisme, dat de ziel, het geesteslichaam dat wij zelf zijn, verbergt.
Ook de planeet aarde, zoals je weet, heeft eenzelfde proces beleefd en dat zal ik je straks tonen.
Maar nog leeft op deze planeet leven, is dit dierlijke leven aanwezig en duizenden, neen miljoenen jaren zullen er nog voorbijgaan, voordat dit leven is opgelost en op de hoogste graad overgaat, wat voor het zieleleven de planeet aarde is.
Je ziet, André, en daar gaat het mij nu om, dat iedere planeet uit de eerste graad wordt gevoed, al heeft de eerste graad zijn taak reeds verricht.
Nog is dat lichaam als een dichte massa waar te nemen en zolang het in deze toestand blijft, voedt het al die andere stoffelijke lichamen en staan mens en dier, ook de planeet waarop dit leven leeft, geestelijk en stoffelijk onder de invloed van het moederlichaam.
En deze invloed wordt op aarde gevoeld en zal men op aarde blijven voelen, omdat de aarde op deze planeet afstemming vindt en dit voor het stoffelijke en geestelijke leven is.
Zie nu naar de aarde, André.
Daarginds, rechts van je, zie je de aarde en het verdichtingsproces zie je als het ware nog door het geheel heen.
Ik toon je dus een beeld uit het verleden, toen hier op deze planeet het verdichtingsproces reeds miljoenen jaren oud was.
Ook de aarde gaat zich thans verdichten en wordt van deze planeet af gevoed.
De planeet aarde ontvangt nu haar taak, kan eerst nu een aanvang nemen en maakt zich gereed om het zieleleven te ontvangen.
Toen eenmaal de planeet aarde zover gereed was gekomen, ging het menselijke en dierlijke wezen, dat hier zijn hoogste stadium had bereikt, op de planeet aarde over en werd daar geboren.
Nu ga ik tot dit leven over.”
André voelde, dat hij terugkeerde.
„O, Alcar, hoe is het mogelijk, hoe geweldig groots is alles.”
„Wij staan nu aan de oever van een wereldzee.
In dit water leven duizenden diersoorten en dit water is alweer van een andere substantie dan het water in die vorige overgangen en dit alles zien wij terug op de bewoonbare planeet.
Heb je mij in alles begrepen, André?”
„Wanneer ik u goed heb begrepen, dan moet hier en waar wij waren alles uitsterven?”
„Zeer goed, zo is het.
Maar dit is niet eerder mogelijk, voordat de eerste stoffelijke graad in het laatste en hoogste stadium is overgegaan.”
„Dan is mij alles duidelijk, Alcar.
Ik ben u zeer dankbaar.
Zijn tussen de tweede en derde graad ook overgangen?”
„Ja, André.
Dat zijn kleinere en grotere planeten, voortoestanden dus, om op de derde kosmische graad over te gaan.”
„Kent men deze planeet op aarde en is deze vanaf de aarde te zien, Alcar?”
„Beide vragen kan ik met ja beantwoorden.
Deze planeet kent men op aarde en is vanaf de aarde waar te nemen.”
„Weet men daar dat hier mensen leven?”
„Weten doet men dat niet, doch men vermoedt het wel.
Ook dat kunnen zij niet met zekerheid vaststellen.”
„Zal men eens zo ver komen, Alcar?”
„Dat is mogelijk.
Wanneer men op de aarde deze instrumenten bezit, die zullen worden uitgevonden, dan is het mogelijk dat zij vanaf de aarde het leven op deze planeet en op vele andere kunnen waarnemen.
Doch om op andere wijze te trachten zich met deze planeten te verbinden, is niet mogelijk, omdat de mens niet buiten de dampkring kan gaan.”
„Gaat de invloed van deze planeet, zoals u zegt, op de aarde over?”
„Ja, wie op aarde de hoogste stoffelijke en geestelijke graad nog niet heeft bereikt en daar tot daden wordt gebracht die voor de aarde het dierlijke bereiken, staat onder de onmiddellijke invloed van deze planeet.
Dat is de verbinding met het kosmische geheel, met die graad, die nog in dat leven aanwezig is en voor vele eeuwen hier heeft afgelegd.
Het zal je dus duidelijk zijn, André, dat al het leven dat wij tot nu hebben ontmoet, op de planeet aarde geboren wordt, maar ook dan gaan mens en dier in andere toestanden over, om zich voor de vierde kosmische graad gereed te maken.
Dat is het overgaan naar een hogere afstemming voor de mens en het dierenrijk, om zich ons leven eigen te maken.
Een heerser op aarde die anderen vernietigt, is in verbinding met deze wereld en dus is het stoffelijke lichaam verder en volmaakter dan het geesteslichaam.
Is je dit duidelijk?”
„Ja, Alcar.”
„Op aarde moet de mens zich thans geestelijk gaan verrijken en het is dus niet mogelijk geweest reeds eerder over al dit leven te vertellen, omdat zij op aarde nog niet zover waren en eerst die stoffelijke en geestelijke ontwikkeling moesten bereiken.
Allen die het kwade zoeken, staan nog steeds onder de invloed van deze planeet en hebben hun voordierlijke gevoelens af te leggen.”
„Op aarde denkt men dat het leven op verschillende planeten verder is dan op aarde, Alcar.
Is dit dus niet mogelijk?”
„Ja, dat is wel mogelijk, want dat zijn de planeten die de overgangsorganen zijn voor de vierde kosmische graad.”
„Komen zij daar niet mee in verbinding?”
„Neen, dat is niet mogelijk en dat komt, omdat al die planeten op verre afstand van de aarde verwijderd zijn en men deze van de aarde af niet kan waarnemen.
Wat zij van de aarde af waarnemen, behoort tot de eerste drie graden en daarbij behoort de planeet aarde, die de derde graad als afstemming heeft.
Van de vierde, vijfde, zesde en zevende graad hebben zij niets te verwachten.
Wanneer de geleerden weten, dat de aarde de derde kosmische graad bezit en men met de vierde graad niet in verbinding kan treden, dan zullen zij zich anders gaan instellen en daardoor juist het kosmische geheel gaan begrijpen.
Dat een hogere graad verbinding zoekt met een lagere toestand is mogelijk, doch dieper kunnen zij niet gaan, omdat men al die kosmische wetten op aarde niet begrijpt.
Men is op de vierde kosmische graad bezig een verbinding tot stand te brengen.
Toch zullen er duizenden jaren voorbijgaan, voordat zij dat kunnen bereiken.
Maar in die tijd aanvaardt men op aarde een eeuwig voortleven en je voelt zeker reeds, dan stellen zij zich anders in, zodat zij eerst dan verbinding ontvangen.
Ook zullen er dan geleerden geboren worden die de gaven van zien en uittreden bezitten en in het geestelijke leven overgaan.
Zolang men echter ons leven niet kan aanvaarden, men dit alles wetenschappelijk wil verklaren, komen zij niet verder.
Men moet het geestelijke leven aanvaarden, wil men met de zichtbare en onzichtbare kosmos verbonden worden.
Want ons leven is in verbinding met het kosmische geheel.
Door ons leven te aanvaarden, André, daarin over te gaan, brengen wij aan deze zijde deze kosmische verbinding tot stand en vertellen wij hun wat zij moeten doen, om de schepping te kunnen overzien.
Wij kunnen hen helpen aan die instrumenten, die men reeds op de vierde graad bezit.
Op de vierde kosmische graad is men reeds met de vijfde graad in verbinding.
Men weet daar dat zij, dier en mens, op de vierde graad hebben geleefd.
Voel je deze grote genade, André?”
„Het is wonderbaarlijk, Alcar.”
„Op onze derde reis zal ik je met de vierde kosmische graad verbinden en je heel veel van die planeet duidelijk maken.”
„Is alles daar in een veel hogere toestand gekomen dan de aarde bezit, Alcar?”
„Ja, want wat men op de vierde graad bezit is wonderbaarlijk, is niet te omvatten, kan zich een aards wezen niet indenken.
Het leven daar is niet te vergelijken met het leven op aarde en de mens is van een wonderlijke substantie, een engel in een stoffelijk gewaad.
Daar heerst liefde, niets dan liefde, een toestand van volmaakt geluk, daar is men geestelijk ingesteld.
Men kan dat niet beschrijven, men moet dit leven zien en voelen, de mens kunnen waarnemen, wil men het geheel kunnen begrijpen.
De mens bezit dan geestelijk geluk, maar in een stoffelijke toestand.
Denk je dat eens in, André, geestelijk geluk te bezitten op een planeet, waar men geen ziekten kent en alles in harmonie is met het oneindige.
Je kunt je daar geen denkbeeld van vormen, je moet dit eerst beleven.”
„Weet men daar ook, dat zij op aarde zijn geweest?”
„Ja, dat weten zij, want men weet daar wat het universum is en hoeveel graden er aanwezig zijn.
Men kent daar al de planeten die in hun bereik liggen en is daarmee in verbinding.
In ons leven, dus aan deze zijde, zijn zij zover gekomen.
Al die geestelijke sferen hebben zij beleefd, afgelegd en eigen gemaakt en zijn, zoals de ziel voor de aarde, door twee wezens aangetrokken, wat de verbinding is die men op aarde kent en die van het begin van de schepping af is ingesteld.
Zij weten dat wij hun zusters en broeders zijn en die lange weg nog af te leggen hebben, maar toch straks, na duizenden jaren, zover zullen zijn, dat ook wij worden aangetrokken en de incarnatie op de vierde graad geschiedt.”
„U zei reeds, dat men daar zeer oud wordt?”
„Ja, André.
En dit kan immers niet anders.
De mens daar wordt ongeveer tweehonderd en vijftig jaren oud, volgens aardse berekening.
Vergeet niet daar is geen ziekte, is het stoffelijke organisme van een geheel andere substantie, want zij, die daar leven, zijn geestelijke wezens.
Het zal je verbazen wanneer ik zeg, dat men op de vijfde graad reeds honderden jaren oud wordt, in één, ook voor daar dus, stoffelijk leven.
De zesde graad is alweer niet te vergelijken met de vijfde graad; daar worden mens en dier duizenden jaren oud en denkt men dat er geen einde komt.
Toch komt dat einde, want men moet hoger en verder om de zevende graad te bereiken en dan in het Al over te gaan.
Doch zij die de zevende graad hebben bereikt, blijven daar miljoenen jaren en worden ook daar opnieuw geboren, voordat zij in het Al binnentreden.
De mens op aarde kan zich daarop niet instellen.
Maar wat het universum heeft beleefd, wat al die planeten hebben moeten beleven en dat biljoenen jaren duurde, is tevens voor al het organisme dat daar leeft en geleefd heeft.
Vergeet niet, dat wij uit het Al en uit al die planeten voortgekomen zijn en dat wij daarvan deel uitmaken en dit blijven doen.
Vergeet tevens niet dat wij bewust tot God zullen terugkeren en dan het gehele universum als innerlijk bezit dragen.
Dat is dan ons leven en dan beheersen wij al die planeten.
Dit alles zal voor de aarde fantastisch zijn en toch, zij zullen dit beleven, geen leven, mens of dier ontkomt hieraan.
Wij gaan verder, steeds verder en hoger en leven dan in het oneindige verder.
Op de eerste planeet ging het eerste menselijke embryo over, toen het met het andere leven, de stuwende kracht of het moederlichaam, in verbinding kwam.
Op hetzelfde ogenblik dat deze bevruchting geschiedde, legde dit leven zijn stoffelijke organisme af en werd het nieuwe leven geboren.
Toch leefde het diertje verder, bereikte duizenden stadia van telkens weer te moeten sterven en opnieuw geboren te worden, maar steeds duurde het leven langer.
Als dat dan een wet is, de wet van het Goddelijke plan en dit voor al het planten- en dierenleven, voor planeten en andere lichamen geldt, zal dat ook zo zijn naarmate wij hoger komen en een hogere toestand binnentreden.
Wat in het beginstadium miljoenen jaren duurde, ontvangt tevens het levend organisme in zijn allerhoogste toestand.
Je ziet in alles dit evolueringsplan zich voltrekken en dit is om tot het goddelijke terug te keren.
Wat God schiep en hoe de schepping geschiedde, beleeft de mens en het dier, die beide tot dat machtige behoren.
Wat dus in de allereerste ogenblikken geschiedde en je in de tempel der ziel hebt waargenomen en ik je op de eerste graad heb duidelijk gemaakt, ontvangt de mens wanneer hij het laatste stadium nadert.
Voel je wat ik bedoel, André?”
„Ja, Alcar.”
„Je voelt dan, dat er in het heelal geen tijd is, maar dat wij toch aan wetten gebonden zijn en die wetten moeten beleven.”
„Hoevele malen komt de mens hier terug, Alcar?”
„Dat is niet vast te stellen.
Duizenden malen hebben wij in een stoffelijk lichaam geleefd en dat is nodig, want wat leert de mens in één stoffelijk leven?
Wanneer wij aan onze volgende reis beginnen zal je dat duidelijk worden, want ik wil je daarmee verbinden.”
„Over het algemeen hoort men de mensen op aarde vaak zeggen: Ik wil hier niet meer terugkomen.”
„Zij hebben niets te willen, André, zij moeten.
Het is een wet die wij beleven moeten en die de wedergeboorte is.
Hieraan is niets te veranderen.
De mensen weten niet wat zij zeggen, omdat zij van al deze krachten en wetten niets begrijpen.
Duizenden malen zullen zij op aarde terugkeren.
In één aards leven kunnen zij zich die geestelijke schatten niet eigen maken die zij in dit leven moeten bezitten, willen zij daar niet terugkeren.
Hier gaan zij verder, doch alleen dan verder, wanneer zij de aarde als planeet innerlijk bezitten en dragen en zij al die overgangen in de geest hebben beleefd en eigen gemaakt.
Zij weten dit echter niet en zeggen dingen waarvan zij niets weten.
Zij willen al dat leed en al die ziekten niet, maar ook dat zal ik je duidelijk maken, dat God hun dit leed niet heeft gegeven.
Maar de mens is nog niet zo ver, dat hij ziekte en lijden kan overheersen en aanvaarden.
Wanneer de mens zichzelf gaat kennen, vraagt hij om nog meer te mogen beleven, daar hij voelt wat het hem geeft.
God overzag alles en wist dat de mens zich zou vergeten.
En doordat zij zich zouden vergeten kwam er leed, ellende en ziekten.
Toch is al dat leed, hoe verschrikkelijk het ook is, om in het Al over te gaan.
Maar de mens die zich in alles kan overgeven, beleeft dit op een wijze, zoals het in het kosmische plan vastligt, doch dit beleven er maar enkelen.
Dat zijn zij, die dit ontzaglijke proces voelen en dankbaar zijn voor hetgeen zij ontvangen.
God bracht geen ziekte op aarde, geen leed, maar niets dan geluk.
Waarom aanvaardt men het einde niet op aarde en het binnentreden in een andere wereld?
Waarom voelt men leed als hun geliefden heengaan?
Duizenden vragen zou ik kunnen stellen, maar de mensen op aarde willen niet luisteren, zij willen bezitten, eeuwig bezitten en hun geliefden voor een hogere wereld afsluiten.
Neen, André, dat alles moet en zal oplossen.
Wie zich niet kan overgeven zal dit te leren hebben, want hun geliefden gaan toch over, zij kunnen hen niet bij zich houden, zij moeten gaan en hun weg vervolgen.
Dat alles, al die onkunde, zal eens oplossen.
De aarde lost eens op, zal eens onbewoond zijn, zoals al die planeten reeds bezig zijn op te lossen.
Eens geschiedt dit, André, maar dan hebben zij iets overwonnen en leggen zij zich bij alles neer, geven zich geheel over.
Dan weten zij dat dit maar tijdelijk leed is, tijdelijke toestanden zijn.
Doch zij zijn op aarde nog niet zo ver, maar wie dit alles aanvaarden kan en zijn leven daar reeds gaat instellen, om in ons leven over te gaan, voor hen schijnt de zon en zij zijn dankbaar voor alles, hoe het ook tot hen komt.
Al die ziekten hebben zij dus zichzelf opgelegd.
Ik zal je dat alles aantonen wanneer wij het innerlijke leven, de psychische wereld, gaan bezoeken.”
„Konden de mensen op aarde dit maar aanvaarden, Alcar.”
„Het is niet zo eenvoudig dit te aanvaarden, mijn jongen.
Doch dat moeten zij met zichzelf uitmaken, wij dwingen hen nergens toe.
Maar wie hierover gaat denken, bouwt zich geen luchtkastelen.
Zij bouwen aan iets wat in en naast hen leeft, gaan daarin over en leren een ander leven kennen.
Laat hen begaan die om dit alles lachen.
Dat zijn juist die mensen die honderden malen op aarde zullen terugkeren, om zich daar datgene, wat die anderen reeds bezitten, eigen te maken.
Van de ene toestand zullen zij in de andere overgaan.
In dit leven zullen zij rijkdom en veel aards bezit hebben, maar in tientallen andere levens hebben zij niet te eten, bezitten leed, smart en ellende.
Dan zwerven zij langs de straten, zoals vele andere mensen en wordt er op hun zielen getrapt en voelen zij wat dit betekent.
Voor geen toestand blijven zij bewaard, alles wat op aarde is, zullen zij beleven, hieraan ontkomt geen mens, want dat is het juist waardoor zij zichzelf afleggen.
En toch is al dat leed niet nodig, doch in de vorige levens hebben zij dat zelf gewild.
Zij weten niet dat zij verdergaan, zij denken niet dat alles eens moet worden goedgemaakt tot de kleinste dingen toe.
Dat is het leed dat zij beleven, dat is oorzaak en gevolg, is karma.
De mens komt zo vaak op aarde terug, totdat zij iets achterlaten wat voor het geluk van de mensheid is.
Geen wezen dat daar heeft geleefd kan en zal van de aarde afscheid nemen, of zij hebben voor het geluk van de mensheid iets gedaan.
Dan gaan zij verder en dat is de dank voor hetgeen zij daar beleefd en ontvangen hebben.
In honderden levens op aarde breekt men af, doch daarna eerst bouwt men op wat men in al die levens heeft vernietigd.
Is men met opbouwen zover gereed, dan geeft de mens zichzelf geheel en eerst dan zijn zij geestelijke wezens.
Geloof mij, André, wanneer ik zeg dat er geen honderden maar duizenden levens voor nodig zijn, om de derde graad, de planeet aarde, op kosmische afstemming geheel te beleven, wat je in ‘De Kringloop der Ziel’ door de geest Lantos is verteld.
Voor de vierde kosmische graad zijn tienduizenden levens nodig en hoger kunnen wij dat getal niet eens meer uitspreken.
Dat is het doel van God, dat is de weg om tot het goddelijke terug te keren.
Wij allen hebben die weg te volgen.”
„Wanneer denkt u, Alcar, dat men uw werk goed zal begrijpen?”
„Dat ligt nog ver in de toekomst, André.
Er zijn er reeds die mij op aarde aanvaarden, doch die enkelen moeten tot miljoenen groeien.
Over enige honderden jaren zal men ons aanvaarden.
In die tijd weet men op aarde wat meer van ons leven af dan nu en zullen zij alles aanvaarden.
Dit werk, mijn jongen, dat mij is opgedragen, komt enige eeuwen te vroeg op aarde.
Toch ontmoeten wij mensen die ons volgen.
Jij zult daar dan ook niet begrepen worden, doch dat is voor jou niet moeilijk, wanneer je weet wat ik mij ervan heb voorgesteld.
Wanneer ik één mens kan bereiken, ben ik reeds tevreden, maar nu reeds hebben wij er duizenden mogen bereiken en al die duizenden zullen ons helpen en dragen ons werk naar hen, die het gevoel ervoor bezitten en dankbaar zijn dit te mogen ontvangen.
Zo gaat ons werk groeien en in de eeuwen die zullen komen gaat men ons voelen en begrijpen.
Dit komt, André, ik zie het, want het is de weg die zij te volgen hebben en die in ons werk vastligt.
Je boeken, je reizen in het Hiernamaals, de liefde waarvan je hebt verteld, dat alles willen zij bezitten en dat maakt hen gevoelig.
Thans gaan wij verder.
Ik heb je hier nog het een en ander mee te delen, maar wij zullen toch verdergaan en tot de aarde terugkeren.”
„Is deze planeet dichter en harder dan de aarde, Alcar?”
„Neen, de aarde is van een andere substantie dan dit lichaam en is harder en dichter.
Maar er zijn hier planeten die een vastheid bezitten, die men op aarde niet kent.
Niets van wat op aarde is, kan men met deze vastheid vergelijken, zo ontzaglijk hard is het.
Dat zijn de kleinere planeten die een andere taak hebben te volbrengen.
Wanneer deze planeet en tevens de aarde die dichtheid, die verharde toestand zouden bezitten, had daar nooit leven kunnen komen of geboren worden.
Toch werd daar leven geboren, maar geen menselijk noch dierlijk leven heeft dáár geleefd.
Vergeet niet dat alles leeft, alles energie is.
Dat zijn meestal al die lichamen die een andere taak in het universum hebben te volbrengen en een plaats in het geheel hebben ingenomen.
Het zijn die planeten, die men als sterren, lichtgevende vuurbollen waarneemt, doch niet voor het menselijke lichaam bestemd zijn.
Ik zal je thans geheel met dit lichaam verbinden, dan zul je voelen hoe ontzaglijk het leven is dat hier leeft.
Voel je wat ik bedoel, André?
Dit is een andere wijze van verbinden.
Je gaat geheel op deze planeet over, doch je voelt de innerlijke toestand als geheel in je.”
André voelde zich wegzinken.
Merkwaardig was dat.
Hij begreep onmiddellijk wat zijn leider bedoelde.
Deze planeet kwam in hem en hij ging het leven, dat daarop leefde, zien en voelen.
Dicht was deze planeet bewoond.
Overal zag hij leven, mens en dier hadden dit bezit aanvaard.
Hoe wonderlijk was dit overgaan.
Dit had hij nog niet beleefd.
In hem lag deze planeet en hij las in dit ontzaglijke lichaam als in een open boek.
Toch kan hij het in zijn geheel niet verklaren en daarom vroeg hij aan Alcar: „Is dit goed wat ik voel, Alcar?”
„Volkomen juist,” hoorde hij zijn leider zeggen.
„Je voelt thans hoe dicht deze planeet bewoond is.
Ik doe dit, omdat ik je op aarde een dergelijk beeld wil geven, waardoor je zult voelen het machtige verschil van leven tussen deze beide planeten.
Ook de aarde zul je in je voelen en dit kunnen vaststellen.
Nu keer je tot jezelf terug.”
André voelde dit overgaan en vond het zeer wonderlijk.
„Merkwaardig is dit overgaan, Alcar.”
„Ja, dat is voor ons mogelijk, omdat ik al dat leven ken en dus jou een duidelijk overzicht kan geven hoeveel leven hier aanwezig is.
Zie, daar voor je, tal van menselijke wezens.
Zij zijn op hun rooftochten en doen dat, omdat zij niet beter weten.
Zij roven en moorden en denken dat dit zo hoort.
Het menselijke lichaam gebruiken zij, zoals zij het dierlijke leven als voedsel gebruiken.”
„Ontzaglijk is zeker hun kracht, Alcar?”
„Hun krachten zijn niet te peilen.
Kijk, een gevecht vindt er plaats.
Zij worden door een dierlijk wezen aangevallen.”
André zag een monster van geweldige grootte.
Een groenachtig beest stoof op hen af.
Hij hoorde hun verschrikkelijk gekrijs en zag dat er enigen werden aangevallen.
Na een kort ogenblik had het beest enkelen van hen met zijn afschuwelijke staart neergeveld.
De anderen liepen weg en lieten hun doden achter.
Het dier stootte een angstwekkend geluid uit en vertrapte de menselijke lichamen, tot er niets meer van over was.
„Wat afschuwelijk, Alcar.”
„Een tafereel dat je op aarde beleven kunt, doch dit behoort tot deze planeet, want dit dier is ook op aarde geweest en de mens heeft daar zijn krachten gevoeld.
Nu echter is het in het eeuwige plan opgelost, maar hier nog aanwezig en zal ook hier uitsterven.
Dit is voor de aarde het verleden, doch voor hier behoort het dier nog tot het heden waarin het leeft.
Ik kan je dus met het verleden, het heden en met toekomstige beelden verbinden.
Dit alles echter wat je hebt waargenomen, behoort tot het heden en zal oplossen, omdat al dit leven verdergaat.
Maar thans gaan we naar de aarde, onderweg kan ik je van deze overgangen vertellen, die tussen de tweede en derde graad aanwezig zijn.”
Zwevende verlieten zij de tweede graad en gingen de aarde tegemoet.