De diepte van het zieleleven

„Dit alles behoorde dus bij het stoffelijke leven; en je hebt een klein idee gekregen van de stoffelijke en innerlijke toestand van al die mensen.
Ik ga nu het zieleleven volgen en daarover is nog heel veel te vertellen.
Want wat geschiedt er, nu de innerlijke mens de zeven stoffelijke graden heeft beleefd?
Dat zal ik je thans duidelijk maken.
In de eerste stoffelijke graad op aarde heb je duidelijk hun innerlijk en geestelijk leven kunnen voelen en eveneens kunnen peilen.
Maar de diepte van hun innerlijke leven is niet te peilen, wanneer men al die graden van stoffelijk organisme niet kent.
Waarvandaan is die bezieling gekomen?
Wij weten nu, dat het bezielende leven voor de eerste stoffelijke graad van een andere planeet komt en daar in die toestand is gekomen en een voordierlijke afstemming bezit.
Nu komt dat bezielende leven op aarde en ontvangt een ander lichaam en is als daar en toch iets anders.
Voel je waarheen ik wil, André?”
„Neen, Alcar, ik heb geen vermoeden, ik kan dit niet voelen.”
„Dat is heel eerlijk van je, doch luister.
Dat wat veranderd is, ik heb je daarvan verteld, komt doordat het stoffelijke organisme een hogere graad heeft bereikt.
Dit organisme is anders dan dat wat wij op de tweede kosmische graad hebben leren kennen en zij daar hebben ontvangen.
Het aardse lichaam is fijner dan dat van die andere planeet.
En deze stoffelijke verhoogde kracht die het aardse lichaam bezit, trekt daardoor het innerlijke leven omhoog.
Ik heb je daarvan op onze vorige tocht verteld, toen wij het dierenrijk volgden.
Naar die stoffelijke kracht handelde het dier en zoals je weet, was het gevaarlijk.
Een kat, wij hebben die vergelijking gemaakt, bevindt zich in dezelfde graad als de tijger, want ook daarin liggen zeven graden van stoffelijke kracht.
Het zal je nu duidelijk zijn, dat het bezielende leven dat op aarde wordt geboren, in het eerste stadium naar die stoffelijke kracht handelt, ja handelen moet en dat dit de stuwing is voor het innerlijke leven.
Je ziet, André, dat ook deze werking in het menselijke en stoffelijke organisme aanwezig is, wat wij in het dierenrijk hebben leren kennen.
Maar het bezielende leven is thans op aarde en gaat verder en hoger om zich van die dierlijke afstemming los te maken.
Dan volgen daarop de overgangen en die mensen leven om de eerste graad verspreid.
In die tijd gaat het innerlijke leven zich reeds aanpassen en neemt het eigenschappen van die andere overgangen over en ontwaakt het innerlijke leven.
Dit heb ik je duidelijk gemaakt.
Wanneer de ziel de vierde stoffelijke graad heeft bereikt, dan heeft het zieleleven dus reeds honderden levens op aarde afgelegd, doch leeft dan nog steeds in die toestand.
Opnieuw wordt het bezielende leven aangetrokken, telkens en telkens weer om de zevende stoffelijke graad te bereiken.
Is dit geschied, wij hebben dit kunnen volgen, dan treedt die geestelijke chaos in, waarover ik heb gesproken.
De planeet aarde heeft haar taak volbracht en het innerlijke leven neemt nu een aanvang.
De mens, die in de zevende stoffelijke graad leeft en sterft, keert opnieuw naar de aarde terug en begint aan zijn innerlijke leven, dat wil zeggen: goedmaken wat hij in al die levens misdeed.
Dit is nu die ontzaglijke wet en is in ieder mens aanwezig.
Het is de goddelijke afstemming in ons, die ons een halt toeroept, die ons dwingt dat te vereffenen, dat goed te maken, wat wij in al die graden hebben misdaan.
Dat beleven en terugkeren naar de aarde is dus het karma, is oorzaak en gevolg, van al die duizenden levens, waarin wij het ene leven na het andere hebben afgeslacht.
Een ontzaglijke berg van zonden en fouten heeft de innerlijke mens te beleven.
Hoe verschrikkelijk dit alles is, weet alleen God die al Zijn kinderen kent.
Geen mens, ga hem maar na in al die stoffelijke graden, heeft iets van zijn aardse leven gemaakt, omdat hij zichzelf niet kent en zich dus niets eigen heeft gemaakt, dat bezit betekent in het leven na de aardse dood.
Hij bezit niets wat geestelijk bezit betekent, kent geen reine liefde die wij bezitten, wil hij de sferen van licht kunnen binnentreden.
Hoe machtig dit alles is, André, zal je duidelijk zijn, maar de diepte van dit proces is tevens voor geen mens te peilen.
De planeet aarde heeft haar taak volbracht, het innerlijke leven kan nu een aanvang nemen, de wet van oorzaak en gevolg treedt nu in werking.
De wet van oorzaak en gevolg roept de mens een halt toe en ontzagwekkend is deze kracht.
Nu zien wij al die bewustzijnstoestanden in één organisme.
Het innerlijke leven, dat de zevende graad heeft bereikt, daalt thans in de vierde graad neer, om in die stoffelijke graad goed te maken.
Voel je wat dit betekent, André?”
„Neen, Alcar, ik voel dit niet.”
„Dan zal ik het je duidelijk maken, luister.
Het innerlijke leven, dat dus reeds tot het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) behoorde, daalt thans in een donker zwart lichaam (van de vierde stoffelijke levensgraad) af, om daarin de wet van oorzaak en gevolg te beleven.
Dit geschiedt vanaf de vierde graad, omdat het bezielende leven in de eerste drie graden niet kan binnengaan.
De mens die in de vierde graad zijn broeder of zuster afmaakte, wordt nu door dat bezielende leven aangetrokken, omdat haat, die verschrikkelijke kracht, hen doet verbinden.
Je ziet, zielen trekken nu zielen tot zich, het ene leven zal thans het andere ontmoeten en goedmaken.
Die haat, of hartstocht, hoe diep ook in het zieleleven teruggezonken, is tot ontwikkeling gekomen en trekt dat leven nu tot zich en wij zien oorzaak en gevolg, leren deze goddelijke wet kennen.
De oorzaak ligt duizenden eeuwen terug, doch de ziel keert tot daar eveneens terug, ontmoet dat leven op aarde en zal goedmaken.
Dit is voor ieder mens, hierin ligt de diepte van het zieleleven.
Als dit niet zo was, dan kon de mens onze sferen niet bereiken en was er voor het zieleleven geen mogelijkheid om goed te maken en aan zijn karma te beginnen.
Doch dit geschiedt, zoals alles is geschied, dit is een wet, het is God, het is onze afstemming en de verbinding met het Al.
Ik heb dat allemaal beleefd, André.
Ik zei je reeds, ik heb mijn eigen levens gezien en eenieder die aan deze zijde de vierde sfeer heeft bereikt, zal dit beleven.
Tot de vierde graad, dus in een donker lichaam, toen ik als innerlijk leven al die stoffelijke graden had afgelegd, omdat ik die bestaanstoestand op aarde moest bereiken, ging ik terug, moest ik terug, om aan mijn verleden te beginnen en alles, alles goed te maken.
Ik zag mijzelf in dat bruinzwarte gewaad en dat zijn die overgangen, die kleurlingen, die je bedoelde, om daar iets goed te maken.
Daarom en daarom alleen, zien wij onder hen intellectuelen, mensen met begaafdheid, zoals het hoogste ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) op aarde is en dat vinden wij in al die graden terug.
De mens die dit beleeft, is zich natuurlijk van die wet niet bewust, want hij aanvaardt niet eens een eeuwig voortleven.
En achter de dood ligt dit alles, eerst dán, wanneer wij het leven na de dood aanvaarden, leren wij al deze geestelijke wetten kennen.
In dat leven, toen ik daarin mijn haat, mijn verderf ging goedmaken, trok iets mij van het hogere ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) aan en toen kon ik het onder die zwarte mensen niet meer uithouden.
Toch had ik daar mijn taak volbracht, want die krachten waren in mij en hielden mij aan de plaats waar ik leefde gevangen.
Maar later dreef mij echter iets voort, ik zocht en werd nooit voldaan.
Ik hoorde daar niet en wilde bezitten, dit, wat die andere mensen op aarde hadden.
Ik vroeg mij af, waarom dat grote en machtige verschil in het aardse en stoffelijke kleed was, waarin ik leefde en ik zag naar de blanken, doch ik begreep niets van dit alles.
Maar diep in mij was er iets dat mij voortdreef, dat ik niet kende en begreep en dat mij ook nimmer duidelijk zou worden.
In dat leven echter was ik de slaaf van een ander wezen en daarin lag al mijn strijd en goedmaken.
Hoe wonderlijk dit is, zal je duidelijk zijn, nu wij dit alles weten.
Nu trad er opnieuw een andere wet naar voren die ik eerst aan deze zijde, dus in de vierde sfeer, leerde kennen.
Op vijfenzestigjarige leeftijd ging ik in dat zwarte kleed over.
In dat leven had ik goedgemaakt en kwam mijn einde op aarde.
Ik zou, waar het mij om gaat, deze leeftijd bereiken.
Mijn geboren worden en sterven op aarde lag dus vast.
Ik zou niet ouder en niet jonger kunnen sterven.
Die wetten, André, leerde ik in de tempel der ziel kennen.
Voel deze diepte aan en wanneer je dit voelt, dan weet je, dat het geboren en sterven op aarde vastligt, niets anders dan het karma is, dat deze wet beheerst.
De dood op aarde betekende voor mij het einde van oorzaak en gevolg voor dat leven.
Mijn dood op aarde was voor diegenen die mij lief hadden een groot verlies, zij voelden leed en smart, maar voor mij betekende de dood een genade, omdat ik in een andere toestand zou overgaan.
Ik had in dat leven goedgemaakt, mijn eigen karma riep het verdere leven op aarde een halt toe.
Ik ging over en wachtte opnieuw op een andere incarnatie waar ik, zoals in die vorige toestand, goed had te maken.
Ik zal nu even mijn eigen leven blijven volgen, waardoor je een duidelijk beeld van enige levens ontvangt.
Je ziet daardoor dat niet God het wezen roept, niet zegt: nu is het genoeg, maar dat onze eigen toestand dit doet en ons verleden is.
Het is een natuurlijke wet, de wet van oorzaak en gevolg, die dit tot stand brengt.
In de sferen van licht zag ik verschillende levens van mijzelf en zag, dat ik na dat leven, waarvan ik vertelde, in het Noorden overging.
Maar in dat leven nu bezat ik het moederkleed.
Vijfhonderd jaren waren er echter voorbijgegaan.
In die vijfhonderd jaren leefde ik in de wereld van het onbewuste en toen ik door mijn ouders werd aangetrokken en daar dus werd geboren, beleefde ik de vijfde stoffelijke graad.
Het diepe wonder dat ik door de kosmische meesters mocht beleven, die mij met vele levens verbonden, omdat dit een bedoeling had, wat ik je ook later duidelijk zal maken, daarvan rilde en beefde ik en ik voelde diep ontzag in mij komen.
In dat leven verlangde ik naar kinderen en die kinderen werden mij gegeven.
Doch het wezen, dat naast mij leefde, vervloekte mij en ik leed een leven als in de hel niet te beleven is.
Op vijftigjarige leeftijd ging ik over, innerlijk gebroken en verscheurd.
En waarom was dit alles?
Ook ik had die ander het leven vernietigd.
Ik had hem zó gepijnigd, dat het met zijn leven geen raad wist en zich verpletterde.
Ik was echter de oorzaak van zijn overgang en zou hem nu weer ontmoeten en dit geschiedde, want dat lag vast.
Opnieuw trad ik de wereld van het onbewuste binnen.
Het volgende leven dat ik waarnam en waarin ik was overgegaan, leefde ik in Egypte.
Het is alles zo wonderbaarlijk, André, en voor de mensen op aarde raadselachtig, maar je kunt mij geloven, want ik spreek de heilige waarheid.
Ik hielp mee aan een kosmisch plan, een gebeurtenis die met de diepe menselijke geschiedenis heeft te maken.
Ik hielp bouwen aan de Piramide van Gizeh.
Ik zag mijzelf en ik zag hem die ik vernietigde.
Wij waren bezig steen voor steen omhoog te brengen.
Hij, die ik vernietigde, ontnam mij mijn liefde.
Ik wachtte reeds lang op het goede ogenblik en dit ogenblik kwam.
In een worsteling stootte ik hem naar beneden, waarna hij enige dagen later stierf.
Hierin schiep ik opnieuw leed en smart.
Dat leven ging in een chaos voorbij en ik trad de astrale wereld binnen.
Opnieuw werd ik geboren en zag dat ik weer in Egypte leefde.
In dat leven was ik de slaaf van mijn meester.
Op een keer was mijn meester op jacht en plotseling werden wij aangevallen.
Ik sprong voor hem en het monster doodde mij.
Een heel eenvoudig iets, doch dit zou geschieden.
Op jeugdige leeftijd ging ik over.
Duizenden levens heb ik in die miljoenen jaren beleefd.
In het ene leven bezat ik het mannelijke kleed, in het andere bezat ik het moederlichaam.
Dat heeft ieder mens te beleven, goedmaken en terugkeren, geboren worden op aarde en sterven.
Daarna het binnentreden in de geestelijke wereld, maar steeds en steeds weer in de wereld van het onbewuste, om daar af te wachten tot een nieuw lichaam gereed is, waarin men zal neerdalen om dát goed te maken, wat eeuwen en eeuwen voordien geschiedde.
In iedere toestand ging ik op tijd over.
In elk leven deed ik iets wat mijn zonden en fouten deed oplossen.
Daar gaf ik mijzelf, had ik mijzelf te geven, in een andere toestand werd ik vernietigd.
Hierdoor evolueerde ik en als dit niet mogelijk was geweest, kwam aan mijn aardse leven geen einde, had ik nooit de sferen van licht kunnen bereiken.
Eén wet hield mij gevangen, bracht mij met die wezens in verbinding, stuurde mij naar de aarde terug waarin ik goed kon maken.
Stel je thans eens die toestand op aarde voor, André.
Er is geen mens op aarde of hij is daar met een vast doel.
In de eerste plaats om de hoogste stoffelijke graad te behalen en wanneer die is bereikt, dan al die fouten en zonden goed te maken en te herzien en het verleden af te leggen.
Niet één ontkomt hieraan, want als dit niet mogelijk was, hoe zouden dan de mensen de sferen van licht kunnen bereiken?
In de sferen van licht, waar niets, niets in ons moet zijn wat tot de aarde behoort of het houdt ons tegen, verspert ons de weg om die reine sferen te betreden.
Geen mens kan de sferen van licht binnengaan of hij moet alles goed hebben gemaakt, niets moet er zijn dat die sferen kan bezoedelen.
Wij hebben al die overgangen voor het stoffelijke leven beleefd en zou dit in de geest dan niet zo zijn?
Ik heb je duidelijk gemaakt dat ik en eenieder aan de hel heb helpen meebouwen, maar toen ik het stoffelijke organisme, de zevende graad had beleefd, liet Moeder Aarde mij vrij en kon dat miljoenenproces een aanvang nemen.
Op onze volgende reis ga ik je enige andere levens duidelijk maken, nu echter blijf ik bij dit leven en volg ik het zieleleven van de mens.
Als iets rechtvaardig is, dan is het deze wet.
Als één wet ons een halt toeroept, dan is het juist deze wet.
Hoe diep is alles!
De menselijke haat brengt ons terug waar wij die haat hebben doen ontwaken.
Een moord verbindt ons later opnieuw met hem of haar, die wij hebben omgebracht.
Dit zien wij vanaf de vierde stoffelijke graad geschieden.
Nu zijn wij hier, dan weer daar.
De éne keer in het Westen, dan weer in het Oosten, Noorden en in het Zuiden, om daar tientallen levens te beleven.
Dit alles, André, zijn geestelijke wetten, is dát wat het bezielende leven heeft te beleven.
God is rechtvaardig, God overzag dit alles, al die diepten en al die mogelijkheden die voor het zieleleven zijn.
Niet ik alleen, maar allen die in de hoogste sferen aan deze zijde leven, beleefden deze wetten.
Toen alles was goedgemaakt, ging ik verder en trad ik in een ander lichaam en beleefde ik mijn laatste leven op aarde, waar ik kunstenaar was.
Thans ben ik in de vijfde sfeer en je weet hoe mijn leven is.
Je zult op onze volgende tocht wonderen beleven, André.
Ik ga je dan, wat ik je reeds heb verteld, met het leven van mijn vriend verbinden en dan zullen wij enige van zijn aardse levens volgen.
Daardoor ontvang je weer een ander beeld van de wedergeboorte op aarde.
Zie, André, wij zijn nu weer in de vierde graad teruggekeerd, opnieuw zien wij deze zwarte mensen voor ons.
Nu volg ik echter hun leven.
Wat is hun innerlijk bezit?
Niets bezitten zij, niets.
Zij verlangen te bezitten, doch zij leven hun eigen leven en gaan straks over.
Peil nu al deze mensen.
Voel aan hoe hun leven is en waarvoor zij op aarde zijn, al die stoffelijke graden zijn je thans bekend.
Deze mensen kun je herkennen, André, want die wezens volgen slechts één weg, die ook wij hebben gevolgd.
Maar hier is het dat zij, die in het hoogste stoffelijke kleed hebben geleefd, thans daarin zijn afgedaald om goed te maken.
In de vierde graad zien wij het intellect, in de vijfde, zesde en zevende graad zien wij het oerinstinct afdalen.
Er leven mensen op aarde in de zevende graad, die dierlijke wezens zijn.
Hoe leven zij daar?
Duizenden mensen brengen zij om.
In de zesde graad zien wij dit eveneens en in de vijfde graad niet anders.
Zo leven op aarde al die stoffelijke en geestelijke graden verspreid en leven zich uit.
Houd dat nu eens uiteen.
Volg en voel dit en zeg dan of je de diepte van het zieleleven kent.
Wie kent dus zichzelf?
Wie weet waarvoor hij op aarde is?
Wie ziet in de ander zijn slaaf?
Wie herkent zijn vroegere meester in de bedelaar die hij ontmoet?
Dat is niet te peilen, want het ligt in de diepte van de ziel verborgen en dat maakt het menselijke karakter uit.
Het is daarom hier, dat de mens aan zijn karakter en persoonlijkheid gaat bouwen en zich in de geest gaat verrijken.
Heb je mij in alles kunnen volgen, André?”
„Ja, Alcar, alles is mij duidelijk, het is geweldig.
Wat weet men daar op aarde vanaf?
Kennen de geleerden deze ziele-diepte?”
„Neen, daarvan weten wij (wellicht bedoeld: zij) niets.
Zij kennen dit niet, kennen zichzelf niet en zullen dit ook niet aanvaarden.
Waarheen zal het hen brengen?
Waarvoor dient dit alles?
Het brengt hen op die andere weg, een weg die van het begin van de schepping af door het universum slingert en thans reeds de aarde heeft bereikt, zelfs de goddelijke sferen is binnengegaan.
Zie hen gaan, al die biljoenen wezens, al die kinderen van God.
De één sleept zich voort en heeft niet te eten, een ander is op zoek naar zichzelf, eenieder doet iets, allen zijn bezig goed te maken en leven.
Eén wet drijft hen voort, steeds maar voort en stuurt hen van het ene leven in het andere, steeds verder het goddelijke tegemoet.
Dit is reeds biljoenen jaren bezig en nog is het einde er niet, nog zullen allen terugkeren die hun karma niet hebben beleefd en hebben goedgemaakt.
In het ene leven zwart of donker, zodat zij door eenieder die het blanke lichaam bezit worden veracht, in het daaropvolgende leven een meester in de ene of andere kunst, of koning of keizer.”
„Mijn God, hoe houdt U dit uiteen,” ontviel André, toen hij in gedachten dit alles volgde.
„Hoe God dit uiteenhoudt?
Is het je nog niet duidelijk en voel je dan niet, André, dat dit reeds in het begin van de schepping vast lag?
Toen de eerste lichtflitsen doorbraken, wat je in de tempel der ziel hebt waargenomen, toen lag alles reeds vast en wist God wat de mens zou beleven, zou hebben te leren, wilde hij de goddelijke sferen binnengaan.
Maar weegt dit niet op, wat ik je reeds meermalen vroeg, tegen dát, wat ons wacht?
Is het mogelijk al die zonden over te slaan, verder te gaan en dat maar te vergeten, terwijl in alles die wetten aanwezig zijn en wij moeten beleven?
Leefden wij niet in al die levens onbewust?
Waren wij zover dat wij dat leven begrepen en kenden wij onszelf?
Neen, duizendmaal neen, niets hadden en konden wij ons eigen maken, omdat onze innerlijke toestand nog niet zover was.
Maar dat zal ik je duidelijk maken en tonen, want wij gaan verder, steeds verder en dan zien wij wat de mens in al die stoffelijke levens doet.
Kom, André, wij gaan nu weer heen en volgen de innerlijke mens naar de zevende stoffelijke graad.”
André was diep in gedachten.
Lange tijd spraken zij geen woord.
Hoe is het mogelijk, dacht hij, wie kan dit aanvaarden?
Voor de aarde is dit alles onbekend en toch hoe machtig en natuurlijk was alles, wat zijn leider hem duidelijk maakte.
Wie was zichzelf en wie begreep de schepping?
Hoe werden de mensen misleid.
Wat is geleerdheid op aarde, dacht hij?
Hoeveel wisten deze mensen van de schepping af?
Van al deze donkere zielen die in het oerwoud leefden?
Waarom leefden zij daar?
Nu had hij dat alles, dat onbegrijpelijke leren kennen.
Dit was een openbaring voor hem, zoiets groots had hij zich niet kunnen indenken.
Al die wonderen die hij tot nu had beleefd, hij duizelde ervan en nog ging zijn leider verder, om hem nog meer wonderen te tonen.
„Heeft u die mens uit uw Egyptische tijd nog later teruggezien of ontmoet, Alcar?”
„Ja, doch eeuwen later.”
„Hoe wonderbaarlijk is ook dat en hoe machtig, Alcar.
En dat beleven wij allen?”
„Geen uitgezonderd, André.”
„Kent u mijn levens, Alcar?”
„Ook dat, mijn zoon.”
Alcar keek naar zijn instrument en zei:
„Ben je niet verlangend te weten waar je hebt geleefd en hoe je levens waren?”
„O, als dat nog eens mogelijk was, Alcar?”
„Voor ons is dit mogelijk, André, dus ook voor jou, doch op deze reis hebben wij andere plannen en dat behoort niet daartoe.”
„U zou mij dus aan deze zijde met mijn eigen leven kunnen verbinden?”
„Je bedoelt je vorige levens?”
„Ja, Alcar.”
„Ja, dat is mogelijk.
Ik heb je in het begin van onze vorige reis met mijn leven en je eigen leven op aarde verbonden.
Op verschillende wijze heb ik je mijn leven getoond en ook nu daarvan verteld.
Ook heb ik je met je ouders verbonden, met je jeugd en je vele andere taferelen laten zien.
Als dat mogelijk is, kan ik je tevens met die andere levens verbinden.”
„Ik ben bereid alles te aanvaarden, Alcar.”
„Het zal geschieden, mijn jongen, heb slechts nog wat geduld.”
„Zal ik dat op onze volgende tocht beleven, Alcar?”
„Ja, dat beloof ik je.”
„Wat ben ik u dankbaar, Alcar!
Ik zal mijn levens zien?
Hoe wonderlijk, hoe machtig!
Hoe dankbaar ben ik God daarvoor!
Waarom weet men daarvan toch zo weinig, Alcar?”
„Dat heb ik je reeds verteld en duidelijk gemaakt.
Dat is zeer eenvoudig.
Alleen de sensitieven kunnen iets van hun verleden voelen, doch men moet in het verleden kunnen schouwen, helderziend zijn en die gaven bezitten, wil men iets kunnen waarnemen.
Maar vooral moet er aan deze zijde iemand zijn die deze verbinding tot stand brengt.
Voel je wat ik bedoel?”
„U bedoelt, dat ik alleen niet kan zien?”
„Juist, dat bedoel ik en dat is ook niet mogelijk.
Het verleden ligt diep in de ziel verborgen.
De mensen op aarde kennen de dood niet eens en dan deze diepte.
Zie naar al deze wezens.
Zie wat zij doen, hoe zij leven.
Allen gaan te gronde, gaan verder en verder en leven zich uit.
Iets stuwt hen omhoog, in ieder wezen is er een kracht, dat de verbinding is met onze heilige Vader.
Doch de diepte van hun eigen leven kennen zij niet, is ook voor hen niet te peilen, omdat dit dierlijke mensen zijn.
Voel je dit, André?”
„Ja, Alcar.
Men kan dus alleen in het verleden zien, wanneer men innerlijk zover is gekomen?”
„Ja, anders is het niet mogelijk.”
„Dan is mij dit duidelijk, Alcar.
Het verklaart dan tevens hetgeen mensen mij zeiden en zij beleefd hadden.”
„En dat is, André?”
„Ik heb iemand gesproken, Alcar, die in een ander land kwam en daar nooit was geweest, maar toch vele dingen kende en zich kon oriënteren.
Hij wist precies waar hij zich bevond en vond dit zeer vreemd.
Er kwam een gevoel in mij, zo zei hij, alsof ik daar had geleefd.
Behoorde dit tot zijn eigen verleden?”
„Dat is mogelijk.
Het verleden kunnen sommige mensen voelen, doch om bewust in het verleden te schouwen, daarvoor is verbinding van deze zijde nodig.
Het aardse leven neemt de mens geheel over en zij kunnen zich niet oriënteren.
Wanneer zij echter zoiets voelen, overheerst meestal het verleden, het dringt plotseling tot het dagbewustzijn door, maar zij kunnen daar geen verklaring voor vinden.”
„Is het tevens mogelijk, Alcar, dat zich eigenschappen in dit leven manifesteren, die wij ons in een ander leven eigen hebben gemaakt?”
„Ja, zeker, doch al deze eigenschappen gaan in het gevoel, dus in een bewustzijnstoestand over.
Voel je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar, ik begrijp je.
Zijn deze gevoelens te herkennen?”
„Ook dat is mogelijk, bijvoorbeeld, gevoelens voor de een of andere kunst.
Ik heb je daarvan reeds verteld.
Bij kinderen ziet men deze toestanden het duidelijkst.
Soms zijn deze gevoelens op jeugdige leeftijd bewust, bij andere kinderen zijn deze verschijnselen niet waar te nemen.
Op aarde spreekt men dan van aanleg, of van verstand, doch dit is de waarheid niet.
De ziel heeft zich deze eigenschappen in het vorige leven eigen gemaakt, of wellicht vele levens daarvoor.
In ieder geval staat vast dat, wanneer zich deze gevoelens voordoen, deze in de diepte der ziel zijn terug te vinden.”
„Wanneer ik u goed heb begrepen, Alcar, dan voel ik, dat deze mensen, die in de vierde graad leven, in dit leven, waarin zij nu zijn, niets van het verleden zullen voelen, omdat zij daarin niets hebben beleefd?”
„Heel goed, André, dat is zeer duidelijk.
Het ene leven van hen is als het andere.
Doch wanneer wij hoger komen, je voelt het zeker, dan ontwaakt het intellect en die gevoelens betekenen aanleg of intuïtie, voor het één of ander, dat zij tot stand trachten te brengen.
Is je dit duidelijk?”
„Ja, Alcar, ik begrijp u volkomen.
Hoe eenvoudig is het.
U volgt thans de innerlijke mens van de vierde graad af, Alcar, is het daarom dat u die eerste drie graden niet bezoekt?”
„Ook dat is heel duidelijk, André.
Al die levens zijn als één leven, met andere woorden, daarin ligt niet de minste diepte.
De eerste drie stoffelijke graden zijn om uit het voordierlijke het dierlijke binnen te treden.
Dit zijn dus bewustzijnstoestanden in dierlijke graad, doch eerst in de hogere bewustzijnstoestanden zien wij het menselijke karakter vormen.”
„Heeft dan alles geen betekenis wat deze mensen beleven?”
„Ja, zeker, doch vergeet niet dat alles en alles wat de ziel in het aardse leven beleeft, zich in het karakter zal openbaren en dat, wanneer deze eigenschappen tot de aarde behoren, in de geest geen betekenis hebben.
Voel je ook dit, André?”
„U wilt daarmee zeggen, dat wanneer ik iets van de aarde heb geleerd, dat aards is, dit aan Gene Zijde niets zegt?”
„Ja, dat bedoel ik.
Voor deze zijde heeft alleen gevoel betekenis en dit gevoel moet de reine liefde zijn die wij aan deze zijde bezitten, wat licht betekent in het leven van de geest.
Voel je ook dit, André?”
„Ja, Alcar, u heeft mij dit reeds duidelijk gemaakt, ik begrijp nu wat u bedoelt.”
„Ik ga aanstonds in een andere toestand over, ik volg dan een mens die van de vierde graad af zijn weg vervolgde en wij zien deze ziel verschillende malen in het aardse en stoffelijke leven terug.
Ik wil je daardoor een duidelijk beeld geven van hetgeen het innerlijke leven moet beleven, voordat het de hoogste stoffelijke graad heeft bereikt.
Ik heb deze ziel, waarvan ik je zal vertellen, gekend en meermalen in het aardse leven ontmoet.
Volg mij dus, André en luister naar hetgeen ik je zal zeggen.
Wij zullen ons zwevend voortbewegen.
De ziel die wij zullen volgen, leefde in de vijfde graad en je weet thans hoe ver deze mensen zijn en wat zij aan innerlijk gevoel bezitten.
Voordat het leven, dat ik volgen wil, deze hoogte had bereikt, was deze mens dus honderden malen op aarde geweest.
Doch van al die levens wist deze mens niets af en hij wachtte in de wereld van het onbewuste, om opnieuw te worden geboren.
Het oerwoud, de eerste drie graden, zo ook de vierde stoffelijke graad heeft deze mens dus beleefd en ging in de vijfde graad over.
Iedere geboorte, dat zal je duidelijk zijn, geeft aan de ziel als mens, als het innerlijke leven, meer bezit.
Dat bezit is hetgeen de ouders aan aardse goederen hebben en zich het hunne kunnen noemen.
Voel je wat ik bedoel, André?”
„Ja, Alcar, dat is mij zeer duidelijk.”
„Wanneer je mij begrijpt dan zal het je duidelijk zijn, dat het innerlijke leven meer rijkdom kan ontvangen, naarmate het de hoogste stoffelijke graad gaat bereiken.
In het oerwoud hebben de mensen geen aards bezit, niet dat, wat de mens in de grote steden zijn bezit kan noemen.
Dit is, wat je voelt, een machtig verschil, doch daardoor ontwaakt het innerlijke leven.
Je voelt tevens dat hoe hoger het innerlijke leven nu komt, dit zich in het stoffelijke leven manifesteert en een merkwaardig verschijnsel te noemen is, maar toch een natuurlijke werking heeft.
Ook daarin zien wij de menselijke ontwikkeling, de ontwikkeling naar het hogere bewustzijn en dit bewustzijn vraagt, ja eist een andere en eigen toestand.
Die toestand is het leven op aarde, voor het kind dus, de ouders waar het wordt geboren.
Komt nu deze ziel of het innerlijke leven bij rijke ouders, zal en kan dit leven beleven, dan past het zich aan en wij voelen hoe dan dit leven zal zijn.
Daarentegen zal het innerlijke leven bij arme ouders niet dat kunnen beleven, omdat deze mensen de aardse middelen niet bezitten.
Je voelt zeker waarheen ik wil en wat de bedoeling is van deze uiteenzetting?
Dit leven, André, werd opnieuw geboren.
Wat in de voordierlijke en dierlijke afstemming niet mogelijk was, is thans wel mogelijk.
De ouders hebben aards bezit en dit zieleleven, hun eigen kind wordt verwend.
Dit is het bezit van de aarde.
Het kind groeit op en past zich wonderlijk aan dat nieuwe leven aan, doch het innerlijke leven komt uit dat dierlijke leven, waarin het in zijn vorige incarnatie heeft geleefd.
Al die vorige levens zijn in onbewustzijn beleefd.
Dit ziet en voelt men niet op aarde, omdat men op aarde van geestelijk bewustzijn niets weet.
Ik spreek van dierlijk bewustzijn, André, doch het innerlijke leven moet hoger en hoger, totdat het geestelijke bewustzijn is bereikt.
Maar er is nog meer wat de ziel zich eigen moet maken.
In de eerste vier graden beleeft het innerlijke leven het aardse leven, omdat dit leven een organisme bezit.
Dat is zeer eenvoudig en natuurlijk.
Maar waar al deze mensen niet aan denken en niets van weten is, dat zij als innerlijk leven daarin bewust moeten worden en dit is het ontwaken.
Zij leven, omdat zij leven móeten, handelen in dat leven, omdat al deze mensen handelen móeten en dit alles hun door het stoffelijk organisme wordt opgelegd.
Voel je, André, hoe groot en hoe diep dit alles is?
Voel je dan, dat wanneer het innerlijke leven hoger komt, het zichzelf moet verliezen?
Dat dit leven uit dat dierlijke, dat onbewuste tevoorschijn treedt en dat alles gaat afleggen?
Maar dat daarvoor honderden karaktereigen­schappen, in het verhoogde leven opgedaan, in de plaats komen en zij, al deze wezens, van realiteit en bestaanstoestanden niets kennen en niets kunnen bezitten?
Ik volg deze ziel en wij zien, dat zij hetgeen zij heeft gekend en beleefd, thans gaat verliezen.
En dit alles is gevoel, is om van een onbewustzijnstoestand het bewuste wezenlijke binnen te treden.
Dat is het moederleven, of de reine en zuivere moederliefde en dit is het machtigste dat wij van God hebben ontvangen.
In die dierlijke afstemmingen geschiedde de verbinding en het baren van kinderen in een onbewust leven, omdat, dit is toch zeer duidelijk, zij een stofkleed hadden en daarnaar moesten handelen.
Zij volbrachten dit alles.
Het moederlichaam onderging dit gebeuren, beiden voelden en beleefden, toch waren deze wezens zich van niets, van geen hogere gevoelsuitingen bewust, zij waren de slaaf, de werktuigen van de stoffelijke mens.
Zij beleefden dit alles dierlijk en wij mensen zouden dit machtige, dit allesomvattende op menselijke en daarna geestelijke wijze beleven.
Doch de geestelijke wijze bezit bijna niemand op aarde, want dan behoort dit alles bij het geestelijke bewustzijn.”
„Het is wonderbaarlijk wat u mij nu vertelt, Alcar.”
„Ik moet je dit duidelijk maken, omdat je zult voelen, dat alleen bewustwording mogelijk is, door de verbinding van twee aardse wezens, waarvan het moederlichaam de schepping beleeft.
Heb je dit duidelijk gevoeld, André?
Want wanneer je mij niet voelt, kun je mij aanstonds niet goed volgen en gaat het schone van wat ik je duidelijk wil maken verloren.
Vraag mij dus als het je niet duidelijk is.”
„Het is verbazend diep, Alcar en toch voel ik wat u bedoelt.”
„Denk rustig na, mijn zoon, wij hebben al de tijd.
Je moet dit voelen of ik kan niet verdergaan.”
André dacht over alles na en begon dit diepe probleem te voelen.
Een wonderbaarlijke wereld ging er thans voor hem open.
Mijn God, zei hij, wie kent deze wetten?
Wie op aarde zal daaraan denken?
„Ik weet het nu, Alcar en zal trachten heel duidelijk mijn vraag aan u te stellen.
Wanneer ik u goed begrijp, dan bedoelt u, dat de mensen op aarde leven, omdat zij als geest een middel bezitten en dat middel is het menselijke maar stoffelijke lichaam?”
„Prachtig, ga verder, André.”
„Dit middel of werktuig, zoals u zegt, daarin leeft de geestelijke mens, of de ziel.
De ziel beleeft nu in al die graden, naar de kracht en de werking die dit organisme bezit.
Al de handelingen doet de innerlijke mens, maar in al die graden doen al die mensen dit, omdat dit nu eenmaal zo is, zij dit organisme bezitten.
Ik voel thans, dat al deze mensen als het „dier” leven, Alcar.
Ik kan mij niet duidelijker uitdrukken.”
„Dit is heel goed, André, zoals het dier leven al deze mensen.
Maar dit zijn mensen en omdat zij mensen zijn moeten zij naar een hoger leven en verlaten zij dus de dierlijke afstemming.
Wat geschiedt er nu?
Zij verliezen zichzelf en zullen zich, door al die levensproblemen te beleven, terugvinden.
Is het je duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, maar dan zijn er weinig mensen op aarde, die als mens leven.
Zijn zij, die mens zijn en als mens leven, dan in de geestelijke toestand of afstemming gekomen?”
„Deze mensen zijn in de stoffelijke toestand gekomen, André, want daarachter eerst ligt de geestelijke afstemming.”
„Dan zal ik u kunnen volgen, Alcar.”
„Ik dank je, André, dan gaan wij verder.
Deze ziel, waarvan ik sprak, zal dit moeten beleven.
In de jeugdjaren reeds is dit kind niet te temmen en wij vragen ons af hoe het, naarmate het opgroeit, zal leven.
Volg nu dat jonge leven en zie hoe het leeft.
Het beleven van de schepping, dat de ziel in het moederkleed alleen kan beleven, is nu de enige mogelijkheid om te ontwaken.
De mens, die dus nog niet zover is, moet ontvangen, moet beleven, want daardoor zal hij kunnen ontwaken.
Daardoor ontwikkelt zijn liefde, gaat de ziel in een andere en hogere bewustwording over.
Op deze wijze dus komt de ziel in alle maatschappelijke toestanden.
In al die levens voelt het zich thuis en dit is reeds miljoenen jaren bezig.
Van het ene leven gaat de ziel in het andere over.
Van de vierde in de vijfde en van de vijfde in de zesde graad, waarin dit zieleleven moet ontwaken.
In het aardse leven zal de ziel ontvangen en dat ontvangen is het geboren worden van het kind.
Dit is het openbaringsproces, dat de individuele mens bezit en waarin het leven moet ontwaken.
Steeds dat ontwaken, André, in verschillende bewust­zijnstoestanden, wat ik je zo-even duidelijk maakte.
In al die levens wordt kwaad op kwaad gedaan, omdat dit leven van een hogere liefde niets weet.
Wanneer de ouders dan de middelen bezitten waardoor het aardse leven aangenaam is, geeft dit aan het innerlijke leven voldoening en ontwaakt er iets, dat deel van het karakter gaat uitmaken.
Doch in de vijfde stoffelijke graad kan het zieleleven niet veel beleven, omdat er in al die graden geen middelen zijn en zich het karakter niet kan ontplooien.
Ik ga dan ook in de zesde graad over en daarin verder.
Het laatste aardse leven dat deze ziel had volbracht, was het sterven van deze mens op hoge leeftijd.
Honderden jaren later werd dit leven opnieuw geboren.
In dit leven bezat de ziel het (mannelijke) menselijke kleed en ook dit leven ging in hartstocht en verdierlijking voorbij.
Weer keerde dit leven naar de wereld van het onbewuste terug en wachtte om geboren te worden en weer zie ik deze ziel daarna in het mannelijke kleed.
Ook dat leven ging op dezelfde wijze voorbij.
Doch al die aardse belevenissen sloegen diepe wonden in de menselijke ziel, lieten daarin iets achter, dat de mens zich eigen heeft gemaakt.
Dan kwam opnieuw de dood en trad dit innerlijke leven de astrale wereld binnen.
Wat zal er thans geschieden?
Opnieuw komt deze ziel op aarde, groeit op en wordt wakker.
In dit leven ligt verlangen en dat verlangen ontwaakt, naarmate het stoffelijke kleed groeit.
Wat is dit nu voor een toestand, André?
Kun je aanvoelen wat er thans gaat geschieden?
Is je duidelijk hoe dit leven zal zijn?”
„Voor mij te diep, te onbegrijpelijk, Alcar, ik weet het niet.”
„Dan moet je luisteren en mij goed volgen.
Ik heb het over de zesde graad van stoffelijk leven en wij moeten verder om de zevende graad binnen te treden, hetgeen wij straks zullen doen.
Een wonderlijk gebeuren speelt zich nu in dit leven af.
De ziel leeft thans in het vrouwelijke lichaam.
Wat zij zich in al die levens heeft eigen gemaakt, is niets dan hartstocht en verdierlijking.
Met alles is het in disharmonie, met de natuur en met het leven zelf.
Wat bewust is leeft aan de oppervlakte; wij noemen dat het dagbewustzijn en het is niets anders dan geweld, moord, verdierlijking, vernietiging en al die duivelse hartstochten meer.
Het kent geen vader- of moederliefde, het heeft geen geloof, geen godsdienst, niets bezit het.
Nu komt dat leven weer op aarde, want God gaf dit zieleleven een nieuw lichaam.
God wilde dat, want wanneer dat niet geschiedde, zou dat leven nimmer die goddelijke graad bereiken.
Het moet en het zal ontvangen, anders komt het niet verder en staat het stil in ontwikkeling, want het evolueringsplan moet doorgaan, daar dit leven een deeltje is van God en Zijn eigen leven vertegenwoordigt.
Wat zal er nu geschieden?
Hoe zal thans dat zieleleven zich voelen?
Wat zal het nu verlangen en wat zijn die verlangens?
Bij welke ouders zal dit kind worden geboren?
Vragen, mijn zoon, niets dan vragen, maar al de antwoorden zal ik je geven.
De ouders zijn zoals zij is.
De ziel is in het moederlichaam afgedaald, zoals ik reeds zei en zij kan moeder worden.
Wij kennen echter het leven dat daarin leeft, maar het is niet gereed voor dat lichaam.
Toch is dit machtige wonder geschied, dat niemand echter kent.
Een wonderbaarlijk iets en voor de aarde een heel gewoon gebeuren, dat men dagelijks, iedere seconde, kan waarnemen.
Wanneer het scheppende en dienende lichaam zich verbinden, dan wordt er nieuw leven geboren, wanneer dat lichaam volmaakt is.
Dit zien wij op aarde, maar niet alleen voor de mens, doch tevens in het dierenrijk.
Altijd door, van het begin af is dit zo geweest.
In het eerste stadium reeds, ik heb je dat aangetoond, heeft dit plaatsgehad.
Dit wist en overzag God, want de ziel zou niet ontwaken, kon niet ontwaken wanneer het de schepping niet had beleefd.
Nu is dus dat zieleleven daarin neergedaald.
De ouders hebben aangetrokken en ontvangen zoals zij zelf zijn en aan innerlijke afstemming bezitten.
Nu is die wet van aantrekken van dát wat wij zelf zijn in werking.
Het heeft één graad, één afstemming, de ouders en hun kind zijn één, al zijn zij, de ouders, in het scheppende en stuwende vermogen verder, want zij hebben zich verbonden, of ook dit was niet geschied.
Ik maak je dit duidelijk, omdat het vreemde gevoelsleven dat men op aarde kent en niet begrijpt, in dit zieleleven ontwaakt.
Het is de strijd, die verschrikkelijke strijd om van het scheppende in het stuwende leven over te gaan.
Deze ziel is nu noch man, noch vrouw, zij bezit alleen hartstocht en verdierlijking.
Zij bezit alles, wat echter tot het dierlijke behoort, maar nu ontwaakt zij.
Iets is er thans in dat leven bewust en dat is de vorige incarnatie.
Omdat dat leven zo intens is beleefd, is dat het enige dat in dagbewustzijn leeft en wakker is.
Het leven of de ziel bezit dus het vrouwelijke lichaam, maar voelt zich mannelijk.
Begrijp je nu wat er geschiedt, André?
Voel je hoe diep, hoe onbegrijpelijk deze mensen zijn die men op aarde veracht?
Ik heb je daarvan verteld toen wij de zielszieken bezochten en het één en ander duidelijk gemaakt.
Thans echter zul je dit opnieuw beleven, omdat wij de mens in zijn ontwikkeling volgen.
Dit leven is nu noch man noch vrouw en dat reeds in de zesde graad van stoffelijk leven.
In de laatste drie graden zien wij dan ook deze verschijnselen ontwaken.
Het is een vloek voor zichzelf, want deze ziel wil beleven, maar alleen kan dit zieleleven beleven zoals het zich voelt, doch het is in strijd met de natuur.
Maar er zijn andere wezens op aarde die zich zoals zij voelen en het instinct dat in de ziel is, voelt dit bij intuïtie, doch alles is dan abnormaal en onnatuurlijk.
Dit is geen liefde, dit is hartstocht en die hartstocht gaat, hoe verschrikkelijk het ook is, naar een hoger bewustzijn over, doch eerst dan, wanneer er andere levens zijn beleefd.
Dit leven is dus een hel en in dit leven ontvangt de ziel alleen dát, wat zij wil bezitten en waarnaar zij jaagt.
Dit gehele leven gaat in deze abnormale toestand voorbij.
Op haar eigen leeftijd, die vastligt, gaat deze ziel over en zij heeft als een voordierlijk wezen geleefd.
Dit was nog niet geschied, maar dat wat het beleefde, bracht dat onnatuurlijke voort, het mannelijke gevoel lag en leefde in dit moederlichaam en daaraan kon dit leven niets veranderen.
Voel de afschuwelijke strijd van dit monsterachtige gebeuren, voel hoe verschrikkelijk dit leven is, hoe het al die jaren heeft gevoeld, heeft gestreden om die afschuwelijke brand te stillen.
Doch die brand bleef, aan die innerlijke toestand was nu eenmaal niets te veranderen, dit kon alleen God.
Maar God wist wat nodig was, God weet en voelt hoe het moet en wat de ziel in haar volgende incarnatie ontvangt en zal beleven.
Voel hoe diep dit zieleleven is, voel de kwellingen die het beleefde, hoe het hart brak van verlangen.
Waar het eenzelfde wezen ontmoette, daar werd het naartoe getrokken.
Als een magneet werkte dat wezen op haar en haar strijd, om in het moederleven over te gaan, nam weer een aanvang.
Dan kwam de dood en maakte aan deze strijd een einde.
De dood was de verlosser en voor haar een genade.
Doch niet voor hen die haar ouders waren.
Niet voor allen die van de dood niets weten en hem voor iets verschrikkelijks aanzien.
Voor haar was de dood een genade, een verlosser en een vriend, doch ook zij voelde dat niet, want zij had willen leven en willen beleven, om dát, wat in dat diepe innerlijke lag, te kunnen stillen.
Maar zij ging over, moest overgaan, want God zei, nu is het genoeg.
Eerst tweehonderd jaren later werd zij in het volgende leven geboren en kwam zij opnieuw op aarde en weer in het vrouwelijke lichaam.
Wij zien dit leven terug, André.
In het vorige leven armoede, in dit leven veel bezit.
Hoe goed is God voor Zijn eigen leven, want nu had zij bezit nodig.
In dit leven werd zij weer verwend en kon zij alles ontvangen.
Ook deze ouders waren zoals zij voelde, beiden gaven zich geheel, toch leefde in haar moeder eenzelfde leven en ook zij was niet rein, niet vrij en niet volmaakt moeder.
De moeder leefde haar dubbele leven en haar kind ontwaakte en behaalde de vrouwelijke leeftijd.
In haar waren echter geen verlangens.
Toch, hoe ouder zij werd, ontwaakte er iets, want doordat het stoflichaam de volmaakte en volwassen leeftijd bereikte, ontwaakte haar bewustzijn en ging haar innerlijke leven in het dagbewustzijn over en ontwaakte opnieuw iets in haar.
Beide geslachten waren nu in haar ontwaakt.
Toch bezat het moederkleed het overheersende gevoel en de kracht voor het moederschap, zodat zij moeder werd.
Maar dit leven werd niet volmaakt, want zij was moeder en geen moeder.
Zij bezat gevoel, had dit beleefd en toch gaf zij niet om dat jonge leven dat toch haar eigen kind was.
Al spoedig maakte zij zich vrij en liet vader en kind in de steek en ging heen.
Nog begreep zij niets van haar innerlijke leven.
Zij was een slecht wezen en bezat niets van wat een moeder moet bezitten, want welke moeder kan haar eigen kind verlaten?
Is dit moederliefde?
Bezit deze ziel dat heilige vuur?
Zij onderging deze heilige verbinding, doch was zich van niets bewust.
Maar waarom handelde zij op deze wijze, waarom ging zij heen?
Zij zocht, maar wist niet wat, moest heengaan, want niets gaf haar rust, niets kon haar tot rust brengen.
In het aardse leven zien en kennen wij deze moeders.
Wanneer zij echter kon beleven, dan voelde zich deze ziel rustig en was er geen strijd meer.
Doch na korte tijd was die strijd weer aanwezig en zocht zij opnieuw, want zij kon krijgen wat zij wilde, omdat zij in dit leven rijk was.
Zo bleef zij steeds ontvangen, werd ouder en ouder, tot zij eindelijk overging en de wereld van het onbewuste binnentrad.
De dood had ook aan die strijd een einde gemaakt.
Toch had zij in dat laatste leven geleerd.
In dat dierlijke leven had zij iets ontvangen, dat zij niet heeft gekend, noch gevoeld, omdat een andere kracht, een hartstocht in haar lag, die overheerste.
Zij had iets beleefd en wel in een onbewuste toestand.
In haar was dat wonderbaarlijke geschied.
Zij had de schepping beleefd, zoals in de eerste graad geschiedde.
Zij had dat wonder, dat in iedere moeder aanwezig is en de schepping is, beleefd.
Ook daar in de eerste toestand beleefden wij dit onbewust, maar nog duizenden malen zouden wij dat machtige gebeuren in onbewustzijn beleven.
Voel je, André, waarheen ik wil en waarvoor dit alles is?
Voel je dan, mijn jongen, dat de ziel zich het bewust scheppende gevoel eigen moet maken en dat dit alleen door het moederlichaam mogelijk is?
Dat wij mensen hierdoor bewust in de schepping overgaan?
Dat de ziel dat machtige in al die duizenden levens onbewust beleefde?
Maar dat zij hierin moet ontwaken?
Dat dit de bedoeling is van God en wanneer dit niet zou geschieden wij het geestelijke nimmer zouden kunnen bereiken?
Voel dit grote gebeuren en begrijp dat dit nodig is en het enige om te ontwaken.
Niets geschiedde in die miljoenen jaren dat moest geschieden, om dit bewust te beleven.
Op de planeet aarde, ook dat zal je thans duidelijk zijn, moet de ziel ontwaken.
Deze ziel had het scheppingsplan dus beleefd en dit beleven, nu die verschrikkelijke strijd in haar was, dit gevoel, mijn zoon, maakte haar wakker.
De ziel was nu zover gekomen en daarin gegaan en had dit gevoeld.
Eerst nu, na al die miljoenen jaren.
Wij kennen dit leven en weten waar het heeft geleefd.
Is dit alles dan zo onbegrijpelijk?
Kon deze ziel op een andere planeet zich een hogere bewustwording eigen maken?
Was dat mogelijk?
Hebben wij die mensen niet leren kennen en weten wij niet hoe hun innerlijk leven is?
Nogmaals, André, was dit in die andere levens mogelijk?
Neen, André, duizendmaal, neen!
Eerst nu zou deze ziel ontwaken, nu is zij gereed, nu wordt zij bewust, doch daarvoor zijn vele levens nodig.
Driehonderd jaren gingen er nu voorbij, voordat er voor haar een nieuw stoffelijk organisme gereed was.
Je voelt, steeds hoger worden de aantallen van jaren om een nieuw leven te kunnen aanvaarden.
Toch keerde dit leven op aarde terug en kwam thans in een overgang tussen de zesde en zevende stoffelijke graad.
Ik zie haar terug als kind van boerenouders.
Daar ontwaakte dit leven.
Zeven kinderen werden bij deze ouders geboren en deze ziel was het derde kind.
Zij trad opnieuw in het moederlichaam binnen.
En waarom, André?
Kun je dit voelen?”
„Neen, Alcar, dat is te diep voor mij, ik weet het niet.”
„Luister, ik heb je in ons leven duidelijk gemaakt, dat wij, wanneer wij aan iets denken, daarin zullen overgaan, moeten overgaan of er treedt een disharmonische toestand in, wat ten gevolge heeft, dat wij ons evenwicht zullen verliezen en in een krankzinnige toestand komen.
Gerhard heeft je dat duidelijk gemaakt, ik heb je daarvan verteld en jij hebt het zelf in de duisternis beleefd.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘Zij die terugkeerden uit de Dood’.)
Toen wij in de duisternis waren en je dacht aan iets en je lette niet op hetgeen waaraan je dacht, bijvoorbeeld toen wij die man gingen opzoeken die de crematie had ondergaan en ik je zei te wachten en jij mij toch volgde, werd je terstond aangevallen, omdat je je toestand en afstemming ging verlaten en daaraan dacht.
(voetnoot in eerste druk: Zie het eerste en tweede deel van ‘Een Blik in het hiernamaals’.)
Dat is overgaan in een andere toestand, dat is iets beleven en dat beleven komt uit ons diepe innerlijk voort en is dus in het zieleleven aanwezig.
Dit zijn geestelijke wetten en behoort tot het zieleleven, is de concentratie en het ogenblik waarin het leven zich bevindt.
Verder weet je, dat in de geest geen stukken kunnen worden overgeslagen en tevens, dat wat men verlangt, wil beleven, geschiedt, omdat de mens een eigen wil bezit.
Doch dat willen ligt diep in het innerlijke leven verborgen en het is de ziel die deze verlangens bezit.
Dan is het verlangen, dan is het dát beleven zoals de innerlijke afstemming is, het is een bewustzijnstoestand waarin het leven leeft.
En daarom vraag ik je, is het dan zo vreemd dat deze ziel opnieuw het moederlichaam zal ontvangen?
Is dat niet natuurlijk?
De ontwikkeling gaat voort en niet terug, want die werking is in de schepping niet aanwezig, deze werking of wetten kennen wij niet.
Dus voort, steeds verder en verder om te ontwaken.
Wat volgt dan op dat vorige leven?
Hoe is de innerlijke toestand van deze ziel?
Kan dit leven terug, moet het niet verder?
Dan kan zij alleen het moederlichaam ontvangen en dit wonder geschiedt.
Hierin ligt nu dat wonder van God en liggen verschillende geestelijke en natuurlijke wetten.
Hierin ligt vast dat het zieleleven dit kleed, het moederlichaam zal ontvangen en dus voordat het kind in het moederkleed ontwaakt, in het vrouwelijke lichaam overgaat.
Voel je thans, André, wat voor wonder dit is?
Dat dit zou geschieden en hieraan niets is te veranderen?
Dat dit in het zieleleven aanwezig is, maar dat dit de wetenschap, de geleerden op aarde nimmer zullen kunnen vaststellen, omdat dit een natuurwet betekent?
De ziel ontvangt dus het moederkleed, omdat dit leven daarvoor en alleen daarvoor naar de aarde zal terugkeren en zij nu innerlijk zover is gekomen.
De ziel ontvangt het moederkleed om in de moederliefde over te gaan, om daardoor in een hoger bewustzijn te komen.
Denk je dit nu eens in.
Dit is dus geen stoffelijke gebeurtenis, doch een geestelijke.
Dit is geen stoffelijke wet, maar een geestelijke wet, André, en het bezielende leven beheerst deze wet en het innerlijke leven als mens zal dit lichaam ontvangen.
Van tevoren lag dus vast dat bij die ouders een meisje zou worden geboren.
Dit heeft de ziel dus in haar macht en dit is een wet, omdat het bezielende leven op dat ogenblik daarin leeft en dit het evolueringsplan, het verder en hoger gaan voor dit leven is.
Is het geen machtig wonder?
Voel je, André, dat daaraan mensen niets kunnen veranderen en dat zij deze wetten niet kennen?
Dat wij dit alleen in ons leven zien en beleven?”
„Ik heb er geen woorden voor, Alcar.”
„Ik heb je nog heel veel meer te zeggen, André.
Ja, mijn zoon, dit is een wonder, maar dit wonder vinden wij in alle stoffelijke graden en geestelijke levens terug, want van het begin van de schepping af is dit zo geweest.
Het is een wonder en een genade van God, waarvan de mensen niets, maar dan ook niets weten.
Het is het leven waarin het zieleleven zich bevindt, het is het verlangen te beleven, maar daarachter ligt een wet en deze wet dwingt het bezielende leven die weg waaraan het is begonnen, te volgen, anders zou het leven er nimmer komen.
Wat in de natuur moet ontwaken en moet worden geboren, zal ontwaken en worden geboren, moet vooruit en niet terug, of Gods schepping liep vast en er was onrechtvaardigheid.
Doch onrecht hebben wij nog niet ontmoet, terugkeren naar een andere bewustzijnstoestand evenmin, Gods leven, Gods schepping, alles wat door God geschapen en in werking is gebracht, moet tot het goddelijke terugkeren.
Dit zieleleven daalde dus opnieuw in het moederlichaam af en het ontving het ene leven na het andere en genoot de vreugde van de Hemel, wat het scheppingsplan is.
In haar omgeving leefde de scheppende kracht: de man.
Hij zou haar man worden en al was hij aan het andere einde van de aarde, wanneer hij haar zou moeten ontmoeten, zou dat gebeuren.
Dan treedt er een nieuwe wet naar voren en worden zij verbonden.
Doch ik zei reeds, hij leefde in haar omgeving en uit deze verbintenis werden zeven kinderen geboren.
Een heel eenvoudig aards gebeuren, dat iedere seconde op aarde wordt beleefd, doch daarachter, in deze wereld ligt het diepe zieleraadsel.
Deze ziel was moeder, toch bezat zij die diepe en reine moederliefde nog niet, dit geschiedde omdat het zou geschieden.
Miljoenen kinderen worden op deze wijze geboren, maar dat is geen geestelijk beleven, dat geschiedt door de hartstocht van hem of haar en dan gaan zij in dat proces over.
Een geestelijke moeder was zij dus niet, want haar gevoel en innerlijk bewustzijn liet te wensen over.
Haar man was het die dit wilde en zij gaf zich gewillig over.
Nog was deze heilige gebeurtenis niet volmaakt, niet bewust en was zij arm, heel arm, want dit was niet uit reine bezieling tot stand gebracht.
Kun je ook dit voelen, André?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, op oudere leeftijd ging zij over en weer gingen er honderden jaren voorbij, want nog was dit leven niet bewust.
Dan werd dit zieleleven opnieuw aangetrokken en daalde zij op aarde af.
In een ander werelddeel werd zij geboren en opnieuw ontving zij het moederkleed.
Dit kind groeide op en toen het de leeftijd van achttien jaren had bereikt, ontwaakte het.
Zij voelde zich tot de kunst aangetrokken.
Haar ouders hadden geen groot aards bezit, toch waren de middelen er, zodat zij zich daarvoor kon inspannen om zich die studie eigen te maken.
Hoe kwamen echter die gevoelens voor de kunst in haar, zo ineens?
Je kunt dit niet voelen en daarom zal ik het je zeggen.
Deze ziel beleefde de schepping en door dat grote en machtige gebeuren waren die gevoelens in andere overgegaan en manifesteerde zich dat in haar leven.
In haar lag het gevoel om te scheppen.
Voel je thans, André, wat in haar is ontwaakt?
Dit ontzaglijke gevoel, dit gebeuren, het ondergaan, het beleven van de schepping, manifesteerde zich in haar en zij voelde thans voor kunst.
In haar lag dit gevoel, die drang, doch zij begreep dit niet, wist niet vanwaar deze gevoelens tot en in haar kwamen.
Dit vraagt zich de mens niet af, omdat hij zichzelf niet kent en hem al deze wetten niet bekend zijn.
Scheppen wilde zij, niets dan scheppen en haar bezieling was groot en krachtig en dit zou geschieden.
Zij trouwde en bracht een kind, een jongen ter wereld.
Ook dit is weer een geestelijk raadsel, wanneer men dit raadsel en die werking niet voelt.
Eén jongen bracht zij ter wereld, André, en door dit kind kwam deze ziel in een andere en wel hogere gevoelstoestand, omdat in dat leven de scheppende kracht aanwezig was.
Die verbinding tussen moeder en kind bracht haar, de moeder, in een hogere scheppingstoestand en zij voelde zich tot grote dingen in staat.
Niet alleen dus haar eigen gevoelens, die in haar waren ontwaakt door haar vorige leven, doch thans door het leven dat zij had aangetrokken en dat tot haar was gekomen, verhoogde haar innerlijke leven.
Ook het kind werd een kunstenaar en zelfs een groot kunstenaar en toen men dit op aarde zag en beleefde, had het kind dit van zijn moeder, want de moeder voelde voor kunst, maar zou die hoogte niet bereiken.
Doch de moeder was het die hem dat gevoel had gegeven, waaruit dit geboren werd en waarvan hij het gevoel had ontvangen.
In haar lag het gevoel tot scheppen, het verlangen iets tot stand te brengen en dit is scheppen.
Haar kind dat op aarde kwam en kunstenaar zou worden werd kunstenaar, omdat zij in die scheppingsdrang tijdens het dragen overging, maar in haar vorige leven was haar zieleleven reeds ontwaakt.
In het scheppingsplan ligt werking en die werking is gevoel en betekent liefde.
Dat had zij in dat andere leven zeven malen beleefd en dat beleven had nu eerst een diepe indruk in haar zieleleven achtergelaten, had haar doen ontwaken, zodat zij ging verlangen.
Maar eerst in een later leven zou zij voorgoed ontwaken en ook dat geschiedde.
Zij was vijfenzestig jaren oud toen zij overging, maar het duurde zeshonderd jaren voordat zij op aarde zou terugkeren.
Toen dit zover was, was haar innerlijke leven uitgerust en gereed en geschiedde dit wonder.
Weer in een ander land werd zij geboren, maar wat was nu haar bezit, in welk lichaam daalde deze ziel thans af, André?”
„Ik kan daar geen antwoord op geven, Alcar.”
„Nu daalde zij weer in het mannelijke kleed af en werd in dat stoffelijke gewaad geboren.
Het scheppende gevoel dat zij zich in die andere levens eigen maakte, bracht haar nu in het mannelijke kleed.
In honderd andere scheppende lichamen was zij reeds geweest, doch in de voordierlijke en dierlijke toestand weet daarvan het gevoelsleven weinig af, is slechts dierlijk bewust.
Toch manifesteren zich deze gevoelens in deze mensen en zien wij dáár reeds het scheppend gevoel ontwaken.
Hoe wonderbaarlijk is dit alles, André.
In de eerste drie stoffelijke graden zien wij dit proces zich voltrekken.
Wat God als Schepper van hemel en aarde tot stand bracht, zien wij de mens bezitten en deze goddelijke kracht ligt in het scheppende organisme, in het mannelijke kleed.
In dit organisme ligt de schepping vast, maar het moederlichaam ondergaat de schepping.
Wij aan deze zijde zien en voelen deze werking en vanwaar deze gevoelens komen.
Het is de drang tot scheppen, het is dát wat wij van God hebben ontvangen en waardoor wij goddelijk zijn.
God, mijn zoon, schiep het heelal, schiep mens en dier, doch de mens gaat bewust in dit gevoel over, maakt zich dit gevoel eigen en dit eigen maken manifesteert zich in de kunst.
In de kunst, ja, wat is kunst?
Waaruit is de kunst geboren?
Hoe ontstond de kunst?
Uit en door de schepping, André.
Uit dát, wat diep in ons ligt, uit het Al, uit God, omdat wij Zijn eigen leven vertegenwoordigen.
En deze goddelijke gave ligt in het mannelijke organisme, want dit kleed schept een ander leven, het heeft deze kracht van God ontvangen.
Hoe hoger nu de innerlijke mens, de ziel dus, komt, des te schoner de kunst wordt.
Voel je, dat naarmate de innerlijke mens groeit en ontwikkelt, het scheppingsgevoel bewust wordt?
Voel je dan tevens, dat iedere rassoort (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) een eigen kunst kan en moet bezitten en dit weer met al deze stoffelijke graden te maken heeft?
Dat het gevoel kunst zich in al deze graden manifesteert en eens een hoogte moet bereiken, die met de zevende stoffelijke graad verbinding heeft en daarmee één is?
Dat ook dit geen toeval is maar bewustwording betekent?
Wij zien dit alles en kennen al deze bewustzijnstoestanden, want wij hebben dit alles beleefd.
Wanneer ik nu nog even verder ga en ik vraag de mens op aarde: wat is kunst?
Wat zal hij mij dan hebben te zeggen?
Hij zal mijn vraag herhalen, meer niet en dan zijn schouders ophalen en heengaan, wanneer ik hem mijn gevoelens duidelijk heb gemaakt.
Kunst, mijn zoon, is het ontwaken van het scheppingsgevoel, dat in het mannelijke stofkleed aan werking aanwezig is.
Dit verklaart dan tevens, waarom de man als scheppend kunstenaar die hoogte kan bereiken.
De man is schepper, als kosmisch wezen heeft hij deze macht van God ontvangen.
De ziel die in dit lichaam ontwaakt, schept, daarin ligt die macht en die kracht, wat het moederlichaam niet bezit en niet kan zijn, omdat dit wonderbaarlijke kleed een andere werking ondergaat.
Alleen de man schept en bereikt in kunst het allerhoogste.
In de kunst zien wij dan ook het innerlijke leven van de kunstenaar.
Voor de mens op aarde is dit kunst, voor ons aan deze zijde de bewustwording in de schepping.
Voel je, André, dat hieraan alles en alles vastligt?
Maar dat dit gevoel de goddelijke vonk is en het ontwaken van de innerlijke mens betekent?
Dat dit is omdat wij tot de schepping behoren en God dit in onze handen heeft neergelegd?
Nu zien wij dit gevoel ontwaken.
In al die stoffelijke graden hebben wij dit gevoel leren kennen, iedere ziel bezit iets van dit gevoel, omdat wij allen leven zijn en van de schepping deel uitmaken.
Hoe hoger de ziel komt, des te schoner wordt de kunst, gaat de innerlijke mens hoger, en ontwaakt het bezielende leven.
Ik zei, in honderden levens had deze ziel het mannelijke kleed ontvangen en even zovele malen het vrouwelijke organisme, doch in al die levens leerde het niets, wat tot die eigenschappen behoorde, die het karakter en de persoonlijkheid, een hogere bewustwording uitmaken.
In de wildernis kunnen wij niet van persoonlijkheid spreken en evenmin op die andere planeten waar het innerlijke en stoffelijke leven in wording is.
Al die levens zijn dus nodig om daarvan iets te maken.
Want wat leert de mens op aarde in één leven?
Wat leert de mens in die eerste stoffelijke graden en wat leert de mens wanneer hij onbewust is?
Van menselijke liefde weet hij niets.
Wat de mens zich in het ene leven eigen maakte verknoeit hij weer in het andere leven, want er is nog steeds geen bezit, geen persoonlijkheid, geen bewustwording, geen reine liefde, alles is dierlijk.
Nogmaals, André, wat leert men in een kort aards leven op aarde?
Ga al die mensenlevens eens na en zie hoe zij oud worden en het ene leven na het andere verknoeien.
Zie, hoe zij leven en anderen het leven ondraaglijk maken.
Hoe zij willen bezitten en de mens beliegen en bedriegen.
Alles is slechts hartstocht, is ruw en grof en dat is geen geestelijk bezit.
Vele malen heb ik je al duidelijk gemaakt hoe het leven op aarde is en wat de mensen ervan maken.
Zeventig en tachtig jaren worden zij oud en wat hebben zij bereikt?
Voor hun bezit, voor hun eigen leven en dat van hun kinderen hebben zij gewerkt, alleen daarvoor.
Maar praat met al deze mensen eens over liefde, dan zie je hoe zij hun schouders ophalen, hoe ze je uitlachen en voor fantast uitmaken, alleen omdat het voor hen te ongelooflijk, te onnatuurlijk is en zij van geen God in de hemel weten.
Wat zij nodig hebben is veel aards bezit.
Wat zij wensen is het geluk van de aarde en dat kan eenieder zich eigen maken en zal eenieder beleven, omdat hij dat beleven moet.
Maar zij vergeten hun innerlijke leven, dat voortgaat, steeds verder en hoger en tot God terugkeert.
Volg al die mensen op aarde en zie hoe zij hun God vervloeken.
Van het ene leven gaan zij in het andere over en in al die levens volgen zij hun eigen weg, want in hen is dat gevoel en dat gevoel is hun zieleleven, hun geestelijke afstemming.
Daarin en daardoor beleven zij, omdat dit een wet is, een natuurkracht en zij zullen ontvangen dat, waarnaar zij verlangen.
Nog is dit mogelijk, straks echter niet meer, want dan komen er andere wetten in werking waarvan ik je zal vertellen en waar ik je reeds mee heb verbonden.
Dat is het goedmaken, mijn zoon, dat is het beleven van hun zonden en fouten, dat is hun karma.
Maar de mens gaat verder en steeds hoger klimt hij op de maatschappelijke ladder.
Steeds hoger komt hij en dan heeft hij zijn doel bereikt.
Doch dan, André, vallen zij en zullen in de diepte van hun eigen zieleleven terechtkomen.
Er is echter nog geen geestelijk bezit en zij zullen zich vergeten, doch met dat alles gaan zij te gronde.
Dat is een wet en ligt vast, omdat zij nog niet zover zijn, dat hun eigen zieleleven hun een halt toeroept.
Zij vallen en moeten vallen, om daarna weer van voren af aan te beginnen.
Er zijn geen daden die met het hogere leven verbinding hebben, op niets kunnen zij terugzien.
De ziel moet deze kracht bezitten, want in ons ligt de bescherming voor vernietiging, voor alles wat wij in het leven op aarde kunnen ontmoeten en beleven.
In ons ligt er iets dat zegt: tot hier en niet verder, want ik voel en zie een ander leven, ik weet dat ik eeuwig voortga.
Ik heb God lief en heb mijn Vader begrepen.
Ik leef niet voor mijzelf, doch voor alle mensen, omdat al die mensen uit God en mijn zusters en broeders zijn.
Ik heb geen hartstocht, geen vernietiging in mij en ik wil leven en mij gereedmaken, om verder en hoger te kunnen gaan, want ik weet van een eeuwig leven af en wil het goede.
Hoelang zal het echter nog duren voordat de mensen zo spreken en voelen, mijn zoon?
In hen is niets van dat alles, geen geestelijk bezit, niets, zij leven en beleven en moeten zich dat bezit nog eigen maken.
Zij zullen zich dit echter eigen maken, want daarvoor geeft God hun miljoenen malen de gelegenheid.
Steeds weer opnieuw ontvangen zij een stoffelijk gewaad, doch al die gewaden zijn bezoedeld.
Zij breken niet alleen zichzelf af, doch zij vervloeken Hem die hun dat ontzaglijke heeft gegeven.
Zij kunnen niet anders, want zij zijn nog niet zo ver, het zijn mensen die zich al die krachten nog eigen moeten maken.
Zij hebben nog niet hun God, de natuur, hun vader en moeder leren kennen en zij bezitten nog geen klein beetje gevoel van liefde voor hem of haar, die dit tot stand bracht, hun het leven gaf.
Doch allen, ook de vader en moeder, leven nog in een onbewust leven, kennen zichzelf niet, vallen opnieuw naar beneden, omdat zij van geestelijke liefde en hoger gaan, van een God van liefde niets weten.
En dat hebben zij zich eigen te maken, daarvoor zijn zij op aarde, daarvoor geeft God hun al die liefde, omdat God weet, dat zij het in één aards leven niet kunnen bereiken.
Als dit niet mogelijk was, André, hoe vaak heb ik je dit reeds niet duidelijk gemaakt, stonden wij stil.
In duizenden toestanden heb ik je duidelijk gemaakt dat dit moet, of we komen niet verder.
De ziel is het die handelt en die vraagt en zichzelf al die vragen beantwoordt.
De ziel kan en zal al die wonderen tot stand brengen, omdat dit het bezielende leven is.
Dit is uit God en zal tot God terugkeren.
Dit is het volmaakte en heeft een goddelijke afstemming en die afstemming zullen wij ons eigen maken, doch daarvoor zijn duizenden levens op aarde en op al die planeten nodig, willen wij die hoogte bereiken.
In al die levens op aarde zouden wij ontwaken en dit ontwaken geschiedt.
Van het ene lichaam gingen wij in het andere over.
In dat eerste leerden wij voelen en in dat andere leven maakten wij ons dat gevoel eigen.
Wij leerden hoe te moeten praten en veel te kunnen praten, want dat is bezit.
Wij leerden iets dat tot de kunst behoort en dat andere mensen niet kenden, nog niet als bezit droegen en gingen naar andere landen, om ook daar de mensheid te leren kennen.
Maar wat wij kenden en innerlijk droegen was dát wat tot de aarde behoort.
Al dat bezit was ons gegeven, was voor onszelf, om iets van onszelf te maken en dat geschiedde.
Maar wat is het?
Niets dan aardse persoonlijkheid.
In ons lag echter geen geestelijke persoonlijkheid.
De mens zwerft over de aarde en maakt zich dingen eigen die anderen niet bezitten en leeft zich uit.
Maar waarvoor is dit alles?
Ook dat is om te ontwaken en behoort bij het aardse leven.
Maar daardoor en daarmee ging dat aardse leven voorbij en was er geen tijd meer voor iets anders.
In dat aardse leven hadden zich al die mensen de wijsheid van de aarde eigen gemaakt.
Doch wanneer zij gingen sterven, traden zij een ander leven binnen en voor dat leven hadden zij geen bezit.
Dat leven was zoals zij zelf waren en innerlijk droegen en hun persoonlijkheid en het zieleleven betekent.
Dat zieleleven was voor die andere wereld levend dood en kon daar ook niet leven, want het moest het volmaakte stoffelijke gewaad nog op aarde beleven.
Weer terug naar de aarde om een ander gewaad te ontvangen, ging deze ziel in andere toestanden over en werd een heerser.
Want in al die levens was dit verkregen bezit geleerd en eigen gemaakt en dit behoorde tot de scheppende kracht die in dit zieleleven aanwezig was.
Doch dit betekende tevens ten onder gaan.
Nog dieper wordt de val, nog groter het bezit.
God gaf de mens alles en de mens maakte zich dat eigen.
Dit eigen maken wordt de persoonlijkheid, doch die persoonlijkheid is aards, is grofstoffelijk en zij die daarin leven zijn de heersers in het kwaad, leven op aarde om te vernietigen.
Hoe meer bezit, hoe groter de persoonlijkheid, hoe dieper hun val, omdat alles geen betekenis heeft in het leven na de dood.
Toch is dit alles nodig om een persoonlijkheid te worden.
Die krachten gaan echter straks in de geest over en eerst dan gaat de mens, gaan al die zielen aan een ander en hoger leven beginnen.
Dan groeit en straalt hun innerlijke leven, dan is er iets in hen, wat hun voor dat dierlijke leven een halt toeroept en dat is dan het verkregen maar geestelijke bezit en de liefde die zij zich in dat aardse leven eigen maakten.
Zo gaat het steeds hoger en steeds verder.
Wanneer het scheppende vermogen in het zieleleven ontwaakt, eerst dan begint het eigenlijke leven, ontwaken al die oerdriften zoals haat, hartstocht en geweld in een krachtige en hevige concentratie ingesteld, maar alleen om te bezitten.
Als de ziel daarin overgaat, ik zei het reeds zo-even, dan eerst ontvangt dit zieleleven wat het hoogste geluk voor de aarde is, zoals veel bezit.
Alles wat de aarde toebehoort en daar aanwezig is, is voor deze ziel, omdat dit zieleleven daarin moet ontwaken.
In het scheppende en met dit scheppende gevoel, komen al die verschrikkelijke eigenschappen naar voren, die het karakter en de persoonlijkheid uitmaken.
Als het scheppende vermogen in aantocht is en tot bewustzijn komt, dan bruist en stormt het in dat zieleleven.
Dan is het een brandend vuur en is dat zieleleven wakker en bewust.
Maar dan wordt dat leven links en rechts geslingerd.
Vele levens gaan er dan voorbij, er is geen rust en dan vervloeken zij eerst met recht hun goddelijke afstemming en is er van halt toeroepen geen sprake.
Het kwaad in de mens is ontwaakt en het oerinstinct overheerst opnieuw en de mens leeft als in het dierenrijk niet zou kunnen.
Dan gaan zij honderden malen te gronde, keren telkens en telkens terug in één toestand om daaruit te komen en aan een ander leven te beginnen.
Ik kan nu al die levens niet volgen.
Dit is echter een beeld wat zal en moet geschieden, van hetgeen dit zieleleven, waarvan ik je vertelde en dat thans in het mannelijke kleed is neergedaald, zal beleven.
Nu gaat het leven in de scheppingskracht over en ontvangt de ziel dat stoffelijke organisme, dat schone menselijke gewaad.
Nu kan hij zich bewegen, is zijn eigen heer en meester, wat in die vorige toestand niet mogelijk was.
In het moederlichaam heeft de ziel te ontvangen.
Dat ontvangen is de tweede persoonlijkheid, dat is in het scheppende vermogen overgaan, te aanvaarden en te dienen.
In de geest hebben wij voor de dienende liefde heilig ontzag, doch op aarde is dit dienen beleven.
Daarin moet de ziel zich geheel geven en dit is door het wezen, dat in het vrouwelijke organisme leeft.
Het scheppende lichaam vraagt, het dwingt, het schept, dat is de eerste persoonlijkheid en is zijn eigen heer en meester.
Het kan doen wat het zelf wil en daarin vergeet het leven zichzelf.
O, die kracht, dat oerwezen, dat zal ontwaken.
In dat kleed kan het bergen verzetten en breekt met alle bestaande wetten en is niet te bereiken.
Het vrouwelijke wezen kan hiertegen niets doen, hieraan niets veranderen, hierin niets bereiken, omdat het deze kracht niet bezit.
In dat lichaam ligt nu het eerste ogenblik, dat je in de tempel der ziel hebt waargenomen.
Dat eerste ogenblik is een ontzaglijke kracht, die niet is te berekenen, die niemand kent, of voelt, of de mens moet aan deze zijde zijn en al die krachten, al die planeten kennen en het scheppingswonder in de geest aanvaarden en beleven.
Wat is dat voor een kracht die in het mannelijke lichaam ligt, die het oerinstinct wakker kan roepen, wakker maakt?
Wat is dat voor een macht die daaraan vastligt?
Het is het allesomvattende, het is dát, wat God in al Zijn leven heeft neergelegd en dat Zijn eigen leven uitmaakt.
Het is de afstemming op God en de werking van al die planeten, waardoor alles is geschapen.
Dit is het scheppingswonder en biljoenen jaren oud.
Dit is van het eerste ogenblik af gekomen, waardoor alles, alles is ontstaan, de kracht die sterren en planeten met elkander heeft verbonden.
Dit is het universum, is hemel en aarde, is, zoals ik reeds zei, het allesomvattende leven, het is God zelf.
Het mannelijke lichaam dus is de bezieling, is het wonder van God, want God legde dat wonder, die oerkracht, die Alkracht, in een stoffelijk organisme vast.
Zie en voel of dit zo is, of je die krachten kent en in je voelt.
In dit lichaam ligt dat wonder.
Mijn God, als dat eens ontwaakt!
Als dit moet ontwaken, wat zal er dan geschieden?
Waarheen zal dat gaan en waar is het einde?
Dat einde is niet te overzien.
O, mijn God waarom gaf U dat wezen deze kracht en deze rijkdom?
Zie, hoe het U vervloekt!
Hoor de mensen jammeren, geen mens op aarde kan hem tegenhouden, want deze ziel doet wat hij zelf wil.
Het beheerst en overheerst allen en iedereen.
Volg dit leven, André, en zie hoe verschrikkelijk het leeft.
Maar dit moet geschieden, omdat dit leven zal ontwaken.
Het leven op aarde zal het beleven en moet daardoorheen.
Dit leven zal het hoogste dat op aarde is, bereiken.
Daarvoor is het leven op aarde en eerst dan heeft het zijn doel bereikt.
Dit zal dat kind beleven, de ziel die wij volgen, die thans in het mannelijke kleed is neergedaald.
Maar ook dit leven gaat voorbij en dan komt de dood.
Daarna treedt het in de geestelijke wereld binnen, om later opnieuw in een ander gewaad op aarde af te dalen.
Weer zal de ziel het mannelijke kleed ontvangen, omdat het thans verder moet en de ziel dit bezit heeft.
Het bruisende en vervloekende leven ging voorbij, maar in dit leven wordt het vervloekt en zal het dát ontvangen, wat het anderen aandeed.
Doch nu komt dat zieleleven in opstand.
Het laat zich niet overheersen, het staat niet toe dat men het martelt.
Niets van al deze dingen wil het ontvangen.
Het is op aarde en heeft nu geen aards bezit, want de ouders zijn eenvoudige mensen.
Toch schept de ziel zich een eigen toestand.
Het is niet zoals het vorige leven, het weet daarvan ook niets af, want het kan niet weten dat het dit leven reeds heeft geleefd.
Dit leven, deze mens is op aarde en leeft daar tussen miljoenen anderen.
Het zoekt en vindt en wat het beleeft en beleven zal, gaat naar een ontzaglijke hoogte.
Toch kan het die hoogte niet bereiken, omdat het dat aardse bezit niet heeft en in dat vorige leven heeft gehad.
Maar het zoekt en wil bereiken, een kracht is in dit leven aanwezig die het opvoert, voortjaagt en die niet is tegen te houden.
In dat aardse leven bereikt deze ziel niets, het schept een eigen leven, velt neer wanneer men dit leven een halt toeroept en zijn weg wil versperren.
De ziel heeft nog geen geestelijk bezit, want er is niets in dit leven aanwezig dat men als beheersing kent.
Waar heeft het zich deze grote kracht eigen gemaakt?
Dit leven komt in opstand, het wordt tegengehouden, gedwarsboomd en dan geschiedt het dat zij, die dit leven willen tegenhouden, te gronde gaan.
In alle maatschappelijke kringen zien wij deze wezens, André.
Waar je ook ziet, daar leven deze mensen.
Dit leven zullen wij volgen.
Dit leven is niet tegen te houden, noch een halt toe te roepen.
In die diepe, die menselijke ziel bruist het, is er een kracht ontwaakt die bergen verzet, die wil scheppen en wil bezitten alles wat op aarde is en het leven mooi maakt.
Het leven wil aards bezit, wil eer, roem en verheerlijking.
Het wil iets zijn, een persoonlijkheid, het wil dát wat men op aarde als ontzag voelt, het wil heersen over duizenden mensen.
Toch houdt men dit zieleleven tegen.
Op deze weg ontmoet dat zieleleven anderen, die ook datzelfde willen.
Niet alleen dus deze ziel, maar er zijn miljoenen op aarde die datzelfde willen en zo ontstaat er strijd.
Dit is het ogenblik dat dit zieleleven zal vernietigen en het vernietigt, want het kent geen God, noch gebod, of liefde.
De liefde die al het leven doet liefhebben, is in dit zieleleven nog steeds niet aanwezig.
Toch gaat het verder en het ogenblik is nog niet gekomen, dat dit leven ten onder gaat.
Doch eindelijk is het zo ver, dan wordt dit leven aangevallen en vernietigd.
Er is een andere macht op aarde die besliste, zoals dit wezen in het vorige leven handelde, omdat het toen die macht bezat.
Ook dit leven werd afgemaakt omdat het eens moordde, anderen het levenslicht ontstal.
Een slecht mens ging ten onder en trad het leven aan deze zijde binnen en wachtte op een nieuwe geboorte.
En dit zal en moet geschieden.
Waar is het einde?
Tot hoever kunnen deze wezens gaan?
Roept dan niemand hun een halt toe?
Is er een God in de hemel en kan een God dit alles goedvinden?
Wordt hier niet ingegrepen?
Moet dit leven verdergaan om anderen af te slachten?
Leed, smart en ellende strooien deze zielen over de aarde, vernietigen alles en iedereen die zij ontmoeten.
Hoe kan God dit goedvinden?
Dit alles horen wij in de sferen van licht, dit komt tot ons en ook wij kunnen niets doen, geen Vader, niemand kan hen op aarde helpen.
God gaf de mens een eigen wil.
God helpt, doch op een andere wijze, een wijze, die de mensen op aarde niet kunnen en niet willen aanvaarden, of zij zouden dit alles begrijpen.
God helpt, helpt steeds, in alle eeuwen door helpt God al Zijn kinderen.
Tracht mij te volgen, André.
Dit leven moet verdergaan, moet ontwaken, moet op aarde terugkeren om daar te leren liefhebben.
God is Liefde.
Zou God een Vader van Liefde zijn, als Hij deze mens niet de gelegenheid gaf goed te maken?
Zou God een rechtvaardige God zijn, als dit niet mogelijk was?
Moet deze ziel in deze hel blijven voortleven?
Opnieuw ontving deze ziel een ander stofkleed en weer het mannelijke lichaam.
Wat zal er thans geschieden?
Als kind reeds bezat dit wezen een eigen wil.
De ouders konden dit kind niet volgen en vroegen zich af, waar komt deze ziel vandaan?
Hoe kan het, hoe is het mogelijk, het kind is als een duivel.
Ouders spreken op deze wijze.
Zij vragen zich af, „waarom en waarvoor”, „hoe is het mogelijk”.
De ouders begrepen dit niet want zij waren gelovig en baden tot God.
Dit kind zou aan de ouders geen geluk schenken, want al vroeg zagen zij, dat in dit wezen slechtheid en verderf leefde.
Wij echter kennen dit wezen.
Wij weten dat het straks opnieuw zal zoeken en zo lang zal zoeken, tot het heeft gevonden, toen het ’t laatste leven op aarde ging verlaten.
Het zal vinden en moet vinden, want toen dit zieleleven opgroeide zocht het vrienden, die vrienden waren slecht en voerden dit jonge leven naar de afgrond.
Dit zou geschieden, dit was niet tegen te gaan, hoe de ouders ook baden en zuchtten, hun kind zou ten onder gaan, want in dit leven was een afschuwelijke haat ontbrand en in die haat zou het nu leven.
In die haat zou het opgroeien en die haat voerde het naar dát, waardoor het was ontwaakt.
Het zou daarmee worden verbonden, want die verbinding, die kracht lag in dit zieleleven vast, het leefde daarin.
Toen het de mannelijke leeftijd had bereikt, wilde dat leven bezitten, wilde liefhebben en beheerste zich in niets.
Het zocht naar aards bezit en naar liefde en het ging om die liefde en hartstocht aan te wakkeren tot de drank over.
Die stuwing, daarbinnen in de diepte der ziel, wat toch zijn gevoelsleven was, spoorde het leven aan te drinken en die haat wakker te maken.
Maar nu niet alleen, doch tevens met vrienden die voor eenzelfde gebeuren en beleven op aarde waren.
Maar er was nog meer.
In de hel aan deze zijde leefden duizenden, neen miljoenen wezens die reeds hun geestelijke bestaanswereld hadden bereikt en niet meer op aarde konden worden geboren, omdat allen hun kringloop der aarde hadden volbracht.
Toch waren die wezens op aarde, ik heb je dat proces duidelijk gemaakt, zij wilden hun duisternis en koude bestaan ontvluchten, wilden beleven, zochten naar menselijke warmte en dat geschiedde door al die aardse mensen, want wij weten hoe zij dit kunnen bereiken.
Al die monsters en duivelen van de hel daalden in het gevoelsleven af en zo waren die aardse mensen in handen van het kwaad.
Nu werd er geleefd, André, geroofd en gemoord om te bezitten, om die verschrikkelijke brand diep in hen voedsel te verschaffen.
Dat dierwezen binnen in hen wilde steeds meer en het ging verder en verder, totdat het niet meer was te verzadigen.
Nu moest en zou er een einde komen.
Een verschrikkelijk gevecht op leven en dood maakte een vroegtijdig einde aan dit leven.
Opnieuw daalde het in de wereld van het onbewuste af en wachtte om een ander lichaam te ontvangen.
Nog steeds riep God deze ziel, deze aardse mens geen halt toe.
Integendeel, weer zou deze ziel naar de aarde terugkeren.
Toen deze ziel weer op aarde kwam en opgroeide, werd het kwaad steeds heviger, de diepte waarin dit leven afdaalde, was niet meer te peilen.
Van het ene kwaad viel het in het andere en nog was dat dierwezen daar in die diepte niet verzadigd, nog bezat deze ziel het zevende volmaakte stoffelijke gewaad niet, waarvoor zij zou moeten terugkeren.
Eeuwen gingen er voorbij, toen daalde deze ziel weer op aarde af en kreeg een ander gewaad.
Het ontwaakte op aarde in eenzelfde toestand en in dat leven daalde het nog dieper af dan in het voorgaande.
De ouders die dit zieleleven hadden aangetrokken, leefden als dierlijke wezens.
Zij vroegen zich niet af waarom en waarvoor, zij hadden geen bezit en hun kinderen evenmin.
De ziel, die wij volgen, had reeds in zijn jeugd het ouderlijk huis verlaten en leefde in een ander werelddeel.
Dit leven bezat intellect, maar dat intellect was het dierlijke instinct dat in dit menselijke lichaam ontwaakte.
Dit zieleleven voerde nu anderen aan om te stelen, te moorden, zodat het een massaslachting werd.
Het had een hoge maatschappelijke positie bereikt.
Ook in dit leven ging het weer geheel ten onder.
Met duizenden zonden, fouten en misdaden, trad dit zieleleven het leven na de dood binnen.
Honderden jaren gingen er voorbij en opnieuw moest dit leven naar de aarde.
Thans kwam het in de zevende stoffelijke graad, al die vorige levens had het in de stoffelijke overgangen geleefd.
Geen ouders had het daar gekend, geen zuster- en broederliefde gevoeld, deze ziel was in de diepste hel afgedaald en had zich die hel eigen gemaakt.
Het had duizenden levens afgeslacht, en als het de kringloop der aarde had bereikt, behoorde dit zieleleven tot de meesters en de genieën in het kwaad.
Doch nog moest het leven terug, het had op aarde de hoogste stoffelijke graad nog te beleven.
Door vele eeuwen in de wereld van het onbewuste in slapende toestand te hebben geleefd, kwam dit leven tot rust.
In de diepte van dit zieleleven lag dit alles, al die zonden en fouten die niet te peilen noch te voelen zijn, vast.
Eeuwen gingen er voorbij, toen was op aarde een stoffelijk kleed gereed en werd deze ziel opnieuw aangetrokken, om het stoffelijke leven te beleven, in het hoogste organisme af te dalen en daarin het leven te eindigen.
Dit wezen bezat alles, het bezat kunst en vele eigenschappen die het karakter en de persoonlijkheid uitmaken, doch op dierlijke afstemming.
Vele eeuwen had dit leven geslapen en in deze slaap was er nu een groot wonder geschied.
Het was in een andere toestand gekomen, de natuur had het daarin gebracht.
Dit zieleleven was tot rust gekomen, zoals ik reeds zei en was tot het eerste stadium teruggekeerd, toen het de kringloop der aarde begon.
In dat voordierlijke stadium dus, doch nu als mens in het hoogste organisme, dat de ziel op aarde kan ontvangen, zakte dit zielebewustzijn in het diepe onderbewustzijn terug en dit deed het stoffelijke organisme.
Die verhoogde stoffelijke kracht nu is het, die dat bewustzijn tegenhoudt, of die oerkracht zou dat fijne gewaad vernietigen.
Het zenuwgestel dat het hoogste stofkleed bezit, is voor die oerkracht in vol bewustzijn niet berekend, daarin moet het denkend bewustzijn leven.
Wat nu met deze ziel geschiedde, was dus een natuurlijke wet en de hulp van God.
Dit stoffelijke lichaam hield die oerkracht tegen en dit leven begon op aarde in een toestand van wakend en halfwakend bewustzijn.
Het volle bewustzijn lag in de diepte van de ziel, was het onderbewustzijn van dit leven.
Dit onderbewustzijn nu is het evenwicht, de grens die tussen het stoffelijke en het geestelijke leven ligt.
Wat geschiedde er nu?
Weer werd dit zieleleven door ouders aangetrokken en die ouders waren noch stoffelijk noch geestelijk wakker.
De ziel die in het aardse leven neerdaalde, ontving nu een ander kleed en daalde in het vrouwelijke wezen af.
Wie zal dit zieleleven kennen?
In haar jeugd stil en somber, gingen de jeugdjaren voorbij.
In dit leven schiep deze vrouwelijke ziel zich een eigen toestand.
Een verbintenis sloot zij echter niet, daar bezat zij geen gevoel voor, want in haar waren geen verlangens.
Toch kon zij soms hevig verlangen en overviel haar een afschuwelijk iets, dat uit de innerlijke diepte voortkwam.
Dat iets was de werking van haar stofkleed en hield met de maandelijkse natuurwet verband.
O, hoe kon zij dan schreien en verlangen.
Maar wanneer die tijd voorbij was, keerde de rust in haar terug en was zij weer zichzelf.
Zo ging dit leven voorbij, zij deed geen goed en geen kwaad.
Op zeventigjarige leeftijd ging zij over.
In dit leven had zij niets beleefd, maar zich ook niets eigen gemaakt en niets vernietigd.
Weer kwam zij in het leven na de dood en trad de astrale wereld binnen.
Daar moest zij wachten op een ander kleed.
Nu duurde dit niet zo lang, want in dit leven was niets beleefd, de natuur had spoedig haar taak volbracht.
Hoe diep zijn die natuurwetten.
God wist en overzag alles, God heeft deze ziel reeds geholpen, doch daarvan weten mensen op aarde niets af.
Als God niet had ingegrepen, als de natuur dit niet tot stand had kunnen brengen, dan had dit zieleleven die verschrikkelijke strijd niet kunnen verwerken.
De goddelijke afstemming, mijn zoon, bracht haar in slaap, daardoor behield de ziel het evenwicht en zou aan een ander proces beginnen.
Weer daalde dit zieleleven in het moederlichaam neer, maar nu in een andere omgeving.
In die omgeving was meer leven en bezit en dat bezit spoorde dit leven aan het aardse leven te beleven.
Zij huwde en baarde twee kinderen.
Nu zou een ander leven beginnen.
Doch dit leven betekende voor haar de strijd tegen haar kwade ik, zij zou zichzelf moeten overwinnen.
Maar hoe groot is Gods liefde.
God wist dat zij al die zonden en misdaden niet in dagbewustzijn kon dragen en bracht haar innerlijk in slaap.
Voel je dit, André?”
„Ja, Alcar, maar wat is dat voor een wonderlijk gebeuren?”
„Dat is voor ieder wezen dat de uiterste grenzen in de natuur heeft overschreden.
Deze zielen móeten tot rust komen, of het stoffelijke organisme zou onder deze innerlijke drang en krachten bezwijken.
Op de eerste kosmische graad heb ik je dat duidelijk gemaakt.
Wij zien dus, dat ook daar geen verandering in is gekomen.
Het innerlijke leven moet zich aan het stoffelijk kleed aanpassen.
En dit brengt de natuur tot stand.
Voel je dit diepe geestelijke raadsel, André?”
„Wanneer ik alles heb begrepen, Alcar, dan daalt thans het bewustzijn in de diepte van haar eigen leven af?”
„Inderdaad, zo is het.”
„Maar dan is dit leven als kind toch niet natuurlijk?”
„Ook dat is heel duidelijk.
Neen, want dat is immers niet mogelijk?”
„En deze zielen leven op aarde?
Wie kan dit voelen, Alcar?
Wie kent deze zielen?
Deze diepte is immers niet te peilen?
Welk een raadsel.”
„Ook ik zou nog evenzovele vragen kunnen stellen en toch, dit zou en moet geschieden, of het innerlijke leven kon niet worden aangetrokken.”
„Wanneer dus een dergelijke ziel als kind op aarde leeft, is het rustig, omdat een geestelijke wet het daarin heeft gebracht?”
„Ja, André, dit moeten wij aanvaarden.”
„Maar zal deze ziel dan ontwaken?”
„Ook dat zal geschieden en wij zullen haar volgen.”
„En daarvan weet niemand iets af, kan de mens niet voelen, omdat hij deze diepte niet kent?”
„Neen, André.
De mens op aarde weet van natuurwetten en uiterste geestelijke grenzen niets af.
Doch duizenden leven er op aarde die alle natuurwetten hebben overschreden.
Hier in het leven van de geest, leren wij al die wetten kennen en begrijpen.
In het stoffelijke leven op aarde is dat niet mogelijk.”
„Heeft deze ziel dan al die fouten en zonden niet goed te maken?”
„Jazeker, ik zei reeds, dat zij nu aan een ander leven gaat beginnen, doch daar zijn vele levens voor nodig.
Langzaam maar zeker ontwaakt dit zieleleven.
Het eerste dat in haar ontwaakt, is het gevoel voor haar kinderen.
Dit waren de gevoelens die nu uit die diepte naar boven en tot bewustzijn kwamen.
Ik zei je zo-even dat zij twee kinderen baarde.
In haar was rust en verlangen.
Dit leven ging in rust en geluk voorbij en toch weten wij wie zij is.
Dan kwam de dood en trad zij dit leven binnen.
Het ene leven volgde nu op het andere.
In al die levens zou zij het evenwicht herstellen.
Zo bleef dit proces voortgaan.
Langzaam ging zij voelen en ontwaakte haar innerlijke leven, werd zij wakker en bewust.
De diepte van haar zieleleven ging nu in dagbewustzijn over.
Dan weer was zij moeder, dan daalde zij in het mannelijke kleed af om zich deze bewustwording eigen te maken.
Doch nadat zij opnieuw ontwaakte, vergat zij zichzelf, want nog steeds bezat zij geen geestelijk bezit.
Het ene leven was nog verschrikkelijker dan het andere.
Zij ontving niets dan leed en smart, toch was haar leed niet te vergelijken met hetgeen zij anderen had aangedaan.
Zo gingen er duizenden jaren voorbij en zien wij een ander wonder.
De planeet aarde liet haar nu vrij en je voelt zeker wat er thans zal geschieden.
Nu zou zij aan haar karma moeten beginnen, eerst nu na al die ellende die zij toch reeds had ontvangen, stond zij voor de wet van oorzaak en gevolg.
Een berg van ellende, van leed en smart versperde haar de weg, dit alles moest zij nu goedmaken.
Zij bezweek onder haar leed en ging waanzinnig van smart over.
Toch zou zij terugkeren.
In ieder leven waarin zij leed had gebracht, ging zij nu goeddoen.
Toch deed zij opnieuw zonden en fouten, want in haar was nog steeds geen geestelijk bewustzijn.
Van het ene leven ging zij in het andere over.
Voor moord en verdierlijking stond zij echter niet meer open.
In al die levens had zij iets geleerd en dit bezit lag in haar.
Zij moest en zou thans dit evenwicht herstellen, duizenden jaren was zij het stoffelijke organisme ten achter.
In al de levens die zij nu ging beleven, vroeg zij waarom en waarvoor moet ik zo lijden?
Mijn God, help mij, ik word vertrapt en bezoedeld.
De ene ellende volgde de andere op.
In alle landen van de aarde had deze ziel reeds geleefd en overal leed gebracht.
Toch zou deze mens haar einde bereiken, maar nog steeds had deze ziel ontvangen.
Niets had ze, voor alles wat zij van God had gekregen, gedaan, want in al die duizenden eeuwen was dit niet mogelijk geweest.
Hoe zijn al die levens geweest?
Wat leert men in één leven op aarde?
Immers niets.
Wat bracht deze ziel van al die levens terecht?
Toch deed zij opnieuw verkeerde dingen, in haar lag nu het grofstoffelijke gevoel.
Toch deed zij ook goede dingen, want in elk leven zijn goede en kwade dingen gedaan.
Ik zei reeds, toch ontwaakte dit leven, ging dit leven in andere en hogere gevoelens over.
In haar lagen vele eigenschappen, doch al die eigenschappen zouden thans in geestelijke moeten veranderen.
Daarvoor waren levens nodig en in die levens zou deze ziel dat moeten bereiken.
God is een Vader van Liefde.
Hoe groot is de genade die de mens ontvangt.
Alles wat de aarde bezit, zullen wij ontvangen.
In alle rangen van de maatschappij zullen wij leven en wij allen scheppen ons een eigen toestand.
Allen trachten op aarde vooruit te komen om een bestaanswereld te veroveren en dit geschiedt naarmate wij ontwaken.
Zo gaan wij verder, steeds verder.
Ook deze ziel zou innerlijk ontwaken en in een laatste leven op aarde overgaan.
Deze ziel had wonderen en problemen beleefd en thans stond zij voor haar laatste probleem.
Nu zou de ziel in haar volle bewustzijn overgaan en zou die verschrikkelijke diepte bewust worden, nu, na die vele levens, zou zij in de geest ontwaken.
Als laatste incarnatie ging zij in het moederlichaam over en zij zou dit kleed als kosmische afstemming behouden.
Tientallen van levens zijn er dus in leed en ellende nog voorbijgegaan.
Deze wil ik niet volgen, ik ga thans tot haar laatste leven over.
Ik zei reeds: de diepte van haar zieleleven kwam boven, de natuur kwam in evenwicht en wat nog in haar lag zou zij thans beleven, móeten beleven, omdat haar innerlijk en het stoffelijke organisme één waren.
Haar geest trad dus nu bewust in het laatste stoffelijke kleed binnen.
Wanneer ik thans spreek van bewustzijn, wil dit niet zeggen dat zij zich van al deze levens bewust was, doch haar innerlijk was wakker en bewust.
Dit kind werd geboren en in haar jeugd reeds voelden de ouders dat zij iets bijzonders moest zijn.
In haar leefde een ontzaglijke kracht, het laatste dat zij nog goed te maken had.
Nu wilde zij beleven.
Dat gevoel bruiste, was bezieling en scheen niet te blussen, dat gevoel was het intellect van een begaafd wezen.
In deze ziel leefde iets, wat haar wakker deed maken.
De goddelijke vonk blies haar innerlijke vlam tot grote hoogte op, maar er was nog geen geestelijk bezit.
Wat zij had beleefd, in al die duizenden eeuwen, was het goedmaken van al haar vroegere zonden.
Zij had alleen haar karma beleefd en had niets kunnen doen voor zichzelf.
Zij kon zich dus niets eigen maken, omdat haar schuld groter was dan hetgeen zij kon ontvangen en eigen maken en dat in ons leven geestelijk bezit is.
Begrijp je waarvoor zij op aarde was?
Nog was haar innerlijke leven honderden jaren ten achter.
Het stoffelijke organisme was het innerlijke leven in die eeuwen ver, heel ver vooruit geweest en nu zou zij van zichzelf iets moeten maken.
En zij maakte iets van zichzelf, zij schiep zich een eigen leven, schiep kunst en werd in dat leven beroemd en op handen gedragen, doch ging opnieuw ten onder.
Opnieuw ten onder, want in haar was nog geen reine liefde, doch haar stoffelijke kringloop had zij volbracht.
In dat laatste leven verloor zij zichzelf, geen geestelijke liefde had zij zich eigen weten te maken.
In dat leven bleef zij kinderloos en op hoge leeftijd trad zij hier binnen.
Toen zij ontwaakte, leefde zij in een andere wereld en dit was onze hel, zij had dus haar eigen hel geschapen.
In al die levens had zij daaraan gebouwd en opnieuw weer afgebroken.
Ik heb je dat duidelijk gemaakt.
In dat laatste leven had zij zich niet kunnen bevrijden.
Nog was er duisternis in haar, nog bezat zij geen innerlijk licht.
Diep ontroerd ontwaakte zij.
Naast haar leefden mensen, die waren zoals zij.
Toch was er iets in haar dat haar deed ontwaken en waardoor zij aan een ander leven ging beginnen.
Haar moeder, die reeds lang over was, trok haar in een andere toestand en zij zag en voelde het vele kwaad dat zij had gedaan.
Toen keerde zij naar de aarde terug en zag waar zij had geleefd.
Van al haar vorige levens wist en begreep zij niets.
Dit was ook niet mogelijk, zij kende zichzelf niet eens.
Haar moeder hielp haar en bleef voor haar bidden.
Een halve eeuw ging voorbij, toen had zij zich losgemaakt van de duistere sferen en trad de sferen van licht binnen.
Doch je voelt wel, André, wat zij daarvoor heeft moeten doen.
Aan deze zijde werd zij zich bewust van haar eigen leven.
Hier toonde men haar hoe zij had geleefd.
Eerst aan deze zijde kreeg zij wroeging en in die toestand was zij te bereiken.
Toen zij in de eerste sfeer binnentrad, ontwaakte haar geestelijk en hoger gevoel.
Nu bad zij tot haar Vader en dankte Hem voor alles.
Maar iets was er, dat haar wroeging deed toenemen, want niets, niets, had zij voor al die genade gedaan.
Op aarde had zij niets achtergelaten, zich alleen uitgeleefd en duizenden dingen van God ontvangen.
Zij had zich alleen van de duisternis bevrijd en was in het licht overgegaan.
Nu bad zij vele jaren achtereen en vroeg aan God om opnieuw op aarde te mogen worden geboren en daar iets voor al die rijkdom, die zij van God had ontvangen, te mogen doen.
Steeds bleef zij bidden.
Zou God dit gebed verhoren?
Want anders zou zij zich van deze wroeging niet kunnen vrijmaken.
En weer komt God deze ziel te hulp.
Haar geliefden, die aan deze zijde haar waren gevolgd, wisten waarheen zij ging.
Zij zou haar dankbaarheid in iets op aarde neerleggen en een taak volbrengen.
Zij zou helpen de aarde vooruit te brengen, door de mens geestelijk voedsel te brengen, want geestelijk voedsel heeft de mens nodig, door al dat stoffelijke ging de mens ten onder.
Dat bracht zij dus op aarde en zij gaf zich geheel.
In alles legde zij haar zielegeluk.
Zij wist van een volgend leven af, in haar lag geestelijk bezit.
In dit bezit zou zij als kind ontwaken.
Toen haar leven een aanvang ging nemen, was zij reeds bezield door haar eigen gevoel, de wroeging die in haar lag.
Dit leven werd dan ook in de geest volbracht.
Daarna keerde zij terug en ging aan deze zijde verder.
Ik toonde je flitsen van een ziel, André, van een mens, ik zei je reeds, die ik heb gekend.
Dit zijn geen verhaaltjes, doch deze ziel heb ik op aarde telkens en telkens weer ontmoet en thans leeft zij in mijn eigen sfeer.
Met duizenden van hen leefde ik in mijn tijd op aarde, daar hebben wij elkander ontmoet en opnieuw verloren.
Nu leeft zij in de vijfde sfeer en is een engel in de geest.
God is liefde.
God weet alles en is rechtvaardig.
Alle leed, ziekte en ellende is nu voorbij en zij gaat hoger en hoger en op een andere planeet over.
Op de vierde graad zullen wij elkander terugzien.
Daar weten wij, dat wij zoveel levens hebben af te leggen, want het leven zou daar niet volmaakt zijn, als wij dat niet wisten en dit gevoel niet in ons was.
Allen gaan wij verder.
Eens verwacht God ons en zegt: „Zie, mijn kinderen, de Hemel wacht u.
Ik waak over u allen.”
Dan schreit de ziel van geluk, omdat God, onze Vader, zo goed is.
En nu wij dat grote probleem gaan kennen, vallen wij neer en weten niet hoe dankbaar wij zullen zijn.
Dat is het aardse leven, André, en dat beleeft ieder mens.
Zij moeten dat beleven, of zij komen niet in het Al terug.
Dit moest ik je zeggen en duidelijk maken, wil je een beeld van het stoffelijke en geestelijke of innerlijke leven op aarde ontvangen.
Maar het is ook alleen voor de aarde, alleen de aarde bezit strijd, leed en ellende.
Het is om van het voordierlijke in het geestelijke leven over te gaan.
Is je alles duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, maar ik zou u nog enkele dingen willen vragen.
Dat aantrekken, geschiedt dat in alle levens?”
„Ja, van de eerste zonden en fouten af gaat de mens aan zijn eigen karma beginnen.
Dit is toch je bedoeling, nietwaar?”
„Ja, Alcar.
Het is wonderbaarlijk, hoe dat alles geschiedt en vastligt.
Ligt bij iedere geboorte dus vast wanneer de ziel zal sterven en hoe de mens zal sterven?”
„Ja, dat is een wet en ook dat ligt vast, doch hoe de mens en waaraan de mens zal overgaan, heeft hiermee niets uit te staan.
Het leven komt en gaat wanneer het geroepen wordt.”
„Hoe diep is de mens, Alcar, dit had ik niet verwacht.
Wie zal dit kunnen volgen?”
„In de sferen kunnen wij dat volgen.
Geen gedachte die uitgezonden is, kan ontsnappen.
Eenieder ziet zijn eigen levensfilm en ieder mens die de vierde sfeer, je hebt dit in de tempel der ziel beleefd, heeft bereikt, kan dit waarnemen.”
„Hoeveel vaders en moeders hebben wij dan niet gehad, Alcar?”
„Duizenden, mijn jongen, doch vader- en moederschap heeft alleen voor de aarde betekenis.
Vader- en moederschap lost aan deze zijde in de universele liefde op.
Ik heb je dat reeds lang duidelijk gemaakt en behoef er dus niet dieper op in te gaan.”
„Dit is toch een groot raadsel voor de mensen op aarde, Alcar.”
„Het zullen problemen en wonderen voor hen blijven, voor anderen fantasie, doch dit behoort tot ons leven, alles, wat ik je toonde en duidelijk maakte, behoort tot de wedergeboorte op aarde.”
„Is het mogelijk dat mensen reeds op aarde geestelijk bewust worden?”
„O, ja, zeer velen.
De ziel waarvan ik vertelde, ontwaakte eerst aan deze zijde, doch anderen komen op aarde zover en treden hier bewust in de sferen van licht binnen.
Miljoenen wezens leven reeds op aarde in een geestelijke toestand en hebben zich daar reeds die afstemming eigen gemaakt.”
„Geschiedt dit ook in normale toestand, ik bedoel, niet, wanneer zij daarom vragen?”
„Ja, André, miljoenen mensen zijn op aarde zover gekomen.”
„Wanneer ik u in alles goed heb begrepen, dan lossen godsdiensten later op en zijn alleen de godsdiensten aan de aarde gegeven, opdat de mens houvast zou bezitten.”
„Zo is het, maar wist je dit al niet lang geleden?”
„Ja, Alcar, maar thans is mij dit zo duidelijk.
Is hetgeen in al die eeuwen van Gene Zijde is gegeven, met een vast doel geschied?”
„Ja, op onze volgende reis zal ik je dat duidelijk maken.
Alles en alle hogere gedachten zijn aan deze zijde geboren.”
„Ook uw kunst?”
„Ook mijn kunst, want ik behoorde daarbij en alle meesters die in die tijd op aarde leefden.”
„Wonderbaarlijk is het, Alcar.”
„Vergeet niet, dat de aarde de enige planeet is, waar diep leed wordt beleefd.
Wij hebben deze ontwikkeling kunnen volgen.
De mensen kennen hun eigen leven niet en de dood is nog steeds een afschuwelijk monster voor hen.
De dood vergalt het leven op aarde en ontneemt hun alle moed om iets van het leven op aarde te maken.
De dood breekt alle energie en zij geven zich daaraan over.
Dit moet echter oplossen en wanneer zij kunnen aanvaarden, eerst dan komt er rust en vreugde op aarde en denken zij aan een weerzien aan deze zijde.
Wie dit aanvaarden, kunnen rustig en gelukkig zijn en zich heel anders instellen, ook al hebben zij hun geliefden verloren.
Eens zien zij elkander hier terug.
De één moet echter eerder overgaan dan de ander, maar wanneer een moeder alleen achterblijft, kan de vader haar van hieruit bezoeken, haar steunen en helpen op aarde.
Dit alles is mogelijk, wanneer zij zich ernstig in al deze problemen en wonderen willen verdiepen, dan ontstaat er een hechte verbinding en leren zij het leven van de geest kennen.
Eens komt dit, maar dan zijn wij enige eeuwen verder.”
„Waar zijn wij op dit ogenblik, Alcar?”
„In een ander land, André.
Wij zweefden steeds verder en zijn van het ene land of werelddeel in het andere gekomen.
Toch heb je daarvan niets gemerkt.
Ik volgde één weg en die weg bracht mij naar die plaatsen en steden waarvan ik vertelde en waar deze ziel leefde.
Jij echter luisterde naar mij en zodoende kon je niet waarnemen.”
„Was ook dit mogelijk geweest, Alcar?”
„Ja, zeker, ik had je met al die levens kunnen verbinden, doch dat vond ik thans niet nodig, het werd te veel voor je.”
„U bedoelt zoals op onze vorige reis, Alcar, toen u mij met uw eigen leven hebt verbonden?”
„Ja, dat bedoel ik.”
„Hoe moet ik dit alles in mij zelf verwerken, Alcar?”
„Heb geen angst dat je al dit leven zal overvallen, ik zal je daarbij helpen en het zal je gemakkelijker gaan, dan toen je van je vorige reis terugkeerde.
Nu ben je bewust van ons leven en kun je ook alles, hoe diep het ook is, verwerken.”
„Kunnen over het algemeen de mensen dit niet verwerken?”
„Om van de aarde af zonder geestelijke hulp tot de diepste geestelijke problemen door te dringen, André, daar is in de eerste plaats een krachtig zenuwgestel voor nodig, maar vooral het gevoel voor al deze wetten.
Een geleerde, of wie het ook is op aarde, kan zonder deze geestelijke verbinding deze diepte niet bereiken.
Dit moet men voelen en hun eigen persoonlijkheid moeten zij kunnen afleggen.”
„Ik ben zo gelukkig, Alcar.
O, als ik thans dit aan de mensheid mocht vertellen en dat u mij van deze zijde af zou helpen.
Ik zal ervoor bidden, dat u die genade mag ontvangen.”
„Dat alles is zeer mooi, André, wellicht komt het, doch eerst moeten wij dit alles vastleggen.
Ook dat is een groot werk, maar je zult het ontvangen.
Het is de bedoeling van de meesters, dat wij dit aan de mensheid brengen.
Nu is dit mogelijk, want velen dorsten naar geestelijk voedsel en dit voedsel zullen zij ontvangen, over de gehele aarde zijn wij verspreid.
Velen met mij zijn op aarde bezig en werken door instrumenten, allen mediums die een taak hebben te volbrengen.
Allen zijn wij God dankbaar dit te mogen doen, want nu kunnen wij dankbaar zijn, omdat wij begrijpen wat de bedoeling is van al dat leed, al die ziekten van de aarde.
Nu zijn wij wakker en bewust.
Hoe dankbaar ben ik dat mij die taak is opgedragen, hoe heb ik mij voorbereid!
Tweehonderd jaren lang stelde ik mij op al deze toestanden in.
Op onze volgende reis zal ik je daarvan vertellen.
Thans zijn er mensen op aarde die tot de gevoelswezens behoren, zij willen nu ontvangen, want de godsdiensten geven hun niet dat wat zij wensen, geven hun niet, waar zij behoefte aan hebben.”
„U zei, Alcar, dat al die godsdiensten oplossen, maar wat bracht Christus dan aan de mensen?”
„Vergelijk het leven van Christus niet met een godsdienst, André.
Onze grote meester bracht liefde en geloof aan God.
Wat Christus bracht is voor alle planeten tot de hoogste graad, dat is de zevende kosmische mentaliteit.
Dit kan niet sterven, is niet te doden, dit is wat ons allen bezielt, het is Gods heilig leven.
Christus bracht zichzelf, bracht het Goddelijke leven.
Alleen door Hem kunnen wij God bereiken, door niets en niemand anders.
Al die godsdiensten lossen op, omdat zij de waarachtige kern niet bezitten en de geestelijken zich op voetstukken plaatsen.
Dit blijft, André, dit is eeuwig, want het is volmaakt, door Christus leren wij God kennen en begrijpen.”
„Wanneer ik u in alles goed heb begrepen, Alcar, dan leven er geen mensen op aarde die vrij zijn van leed?”
„Neen, dat is niet mogelijk, maar alleen zij die zichzelf kennen en een taak op aarde hebben te volbrengen, weten dat hetgeen zij beleven, zij niet als leed moeten zien, doch dat het is om te ontwaken en goed te maken.
Dan verandert alles en is het geen leed meer, maar een genade.
Doch al die miljoenen mensen leven in deze toestand, omdat hun afstemming zo is en zij geen leed willen en van een verleden niets weten.”
„In al die graden, tot de hoogste graad van stoffelijk organisme, leven mensen in steden en dorpen en op alle hoeken van de aarde, die dus leed en ellende hebben?”
„Heel goed, zo is het.
Eenieder leeft in zijn eigen toestand en die toestand is hun kosmische afstemming, dat wil zeggen, zij hebben een ander leven aanvaard en maken goed, wat hun karma is en waar zij voor op aarde zijn.
Er zijn geen mensen op aarde, die mensen kúnnen er niet zijn, die vrij zijn van leed.
Dan zouden zij niet meer op aarde zijn, maar aan deze zijde, of reeds de mentale gebieden hebben bereikt, om door de vierde kosmische graad te worden aangetrokken.
Het is dus niet mogelijk dat er mensen op aarde leven die vrij zijn van ieder leed, je zult dan ook geen wezen ontmoeten dat geen leed kent.
Wanneer zij al die kosmische graden kennen en kunnen aanvaarden, dan is dat leed een ander leed, want dan is het goedmaken wat zij eens misdeden en weten zij dat er daarna geluk en rust komt en dat dat eeuwig blijft.
God kent al Zijn kinderen.
God zal niet toestaan dat één van Zijn kinderen onnodig verdriet ontvangt.
Toch denken en zeggen de mensen dat God hun dat leed heeft gegeven en heeft opgelegd, doch wij weten beter.
Wij hebben ons eigen leven leren kennen en weten dat God het niet is die ons dat leed oplegt, maar dat het oorzaak en gevolg is, goedmaken, wat wij eens misdeden.
Wanneer de mensen dit op aarde konden aanvaarden en begrijpen, wanneer zij zich bij alles zouden neerleggen en dit natuurlijk zouden beleven, dan loste spoedig dat diepe verdriet op.
De mens denkt dat God straft, doch wij weten dat God niet kan straffen, maar dat de mens de natuurwetten heeft overschreden en daarmee weer in harmonie moet komen.
Die krachten en natuurwetten sluiten hem voor hoger gaan af en zijn de onnoembare hartstochten en het leed aan anderen aangedaan.
De mens trekt juist daarom die wetten aan, waarin die geestelijke stoornis ligt, omdat die moeten worden goedgemaakt.
Goddank dat dit geschiedt, of wij bleven in deze poel van ellende leven en kwamen nooit hoger.
Nu wij weten dat alles liefde, rust en vrede is en God geen leed, noch ellende kent, zal de mens al die verschrikkelijke dingen moeten oplossen.
Ik heb je nu duidelijk gemaakt hoe het geschiedt en daarvan kan geen mens zich vrijmaken, kan er niet aan ontkomen, want wij zelf trekken het aan.
Alles op aarde lijkt verschrikkelijk, doch wanneer wij het leven gaan kennen is alles anders en natuurlijk.
Maar hoeveel mensen zijn er op aarde niet, die van een eeuwig leven niets weten?
Zij voelen niets van al die wetten en lachen hen uit die van deze wonderen vertellen.
Voel je hoe arm deze wezens zijn?
Goddank, dat het nu onze tijd is, dat wij tot de mensen terug mogen komen om hun te zeggen dat wij leven.
Nu weten wij wat kan en worden zal, nu leven wij in die tijd en dat maakt ons hier allen gelukkig.
Ach, die arme mensen die zichzelf niet kennen en nog niet weten dat alles liefde en dat God een Vader van rechtvaardigheid is.
God ziet toe hoe de mensen zich vergeten, maar God kent al Zijn kinderen.
Toch vragen zij om geluk en aards bezit, maar de diepte van hun eigen leven kennen zij niet.
Met het verleden willen zij niets te maken hebben, zij willen leven en gelukkig zijn, want eenieder heeft recht op geluk.
Iedere seconde worden er op aarde mensen geboren, doch er moesten juist mensen ontwaken en innerlijk worden geboren.
De innerlijke mens is en blijft zoek.
De aarde is een paradijs, God heeft het zo gewild, maar de mens heeft dit paradijs in een afschuwelijke hel veranderd.
Arme mensen, arme aarde, maar in haar leeft het en daar ligt het leven van God.
De aarde schenkt alles aan de mensen, wie zij een plaats gaf om te kunnen leven.
Doch hoe handelen de mensen?
Het zal je duidelijk zijn geworden, André, dat er niets op aarde en niets aan deze zijde is, of de mensen hebben het tot stand gebracht.
Er is geen leed, of de mens heeft dat gewild, heeft het geschapen.
Heb ik niet in tientallen toestanden aangetoond, dat het onze eigen schuld is, wat wij in andere levens hebben gedaan?
Heb ik je niet aangetoond dat er wedergeboorte moet zijn, daar wij anders niet voort konden gaan op de eeuwige weg?
Dat alles vastligt en die werkingen in en door ons zijn geboren?
Is er iets tegenstrijdigs in alles wat je hebt waargenomen?
Wie zich eerlijk openstelt en zich geheel overgeeft, zal dit voelen en begrijpen, zal oorzaak en gevolg waarnemen.
Gods eenvoud ligt in alles en houdt alles in stand.
Aan ons die eenvoud te leren kennen en eigen te maken.
Uit het ene wordt het andere geboren.
Wat de mens vandaag bezit, zal hij morgen weer verliezen.
Dit alles doet hem echter ontwaken en dan zal hij voelen dat er een wet bezig is om hem te doen buigen.
Wanneer hij dit kan, dan is hij zover en is het leven op aarde niet voor niets geweest.
Eens komen allen aan deze zijde en staan de mensen voor al deze wetten.
Dan zien zij dat ons leven waarheid is en wij de waarheid hebben gesproken.
Dan eerst zullen zij dankbaar zijn voor hetgeen zij op aarde van deze zijde af hebben ontvangen.
De mensheid ontvangt nu een beeld van de schepping, over de gehele aarde werken wij thans op de mensheid in.
De mensen op aarde moeten weten, dat hun geliefden leven en dat zij hun vader en moeder zullen terugzien.
Zij moeten weten, dat zij op aarde hun eigen geluk in handen hebben, moeten voelen dat het leven daar slechts tijdelijk is.
Een groter geluk kunnen zij zich niet indenken.
Waar zij ook zijn en leven, in welke toestand zij ook verkeren, het paradijs, zoals God het aan ons mensen heeft gegeven, is door ons niet begrepen.
Eens komt er geluk en leren zij hun Vader van liefde kennen en weten zij dat zij zelf schuld zijn aan alles.
Dit is hard en toch, ook wij hebben dit moeten aanvaarden.
Hoe verschrikkelijk hun leven op aarde ook is, eens komt er een tijd en buigen zij hun hoofd en danken God voor alles.
Dan eerst begrijpen zij dat zij schuld zijn aan hun eigen ongeluk.
Heb je mij in alles kunnen volgen, André?”
„Ja, Alcar, ik dank God voor dit aan mij gegeven.
Nu ik dit alles weet, begrijp ik het paradijs en ga ik deze twee mensen, als Adam en Eva en alles wat in de Bijbel staat, beter voelen.”
„Diezelfde twee mensen, André, vertegenwoordigen nog steeds de mensheid op aarde.
Toen begon, voor de geleerden dan, de schepping.
Er zou een begin moeten worden gemaakt en daarvoor dienden twee mensen en die twee mensen waren Adam en Eva.
Ik heb je daarvan reeds verteld.
Volg hen en zie, nog zien wij die beide wezens tezamen, zij gaan verder en verder van de ene eeuw in de andere en leren zichzelf niet kennen en begrijpen.
Deze beide zielen zouden de schepping vertegenwoordigen.
De mens zou een voorbeeld worden gesteld en in die tijd waren dit deze beide mensen.
Toen sprak God, doch het waren wezens die reeds aan deze zijde leefden en deze boodschap brachten.
Dat verhaal is gegeven, doch zij hebben het nog steeds niet begrepen.
In alles wat op geestelijk gebied in die tijd op aarde is gebracht en tot stand is gekomen ligt waarheid, doch aan die waarheid is de kern ontnomen.
Adam en Eva waren het scheppende en stuwende vermogen en dit bezit is nog in de mens, niets is er veranderd.
Nog leven Adam en Eva op aarde en zijn uit het paradijs verdreven, omdat zij nog steeds niet tot zichzelf zijn gekomen.
De mens op aarde is in niets veranderd en nog vele eeuwen later zullen zij over deze beide mensen praten en niet begrijpen, dat zij in één en dezelfde toestand leven als die twee mensen.
In de Bijbel staan vele van dergelijke dingen en wanneer men de realiteit daarvan ziet en voelt en de bedoeling weet van hen die dit tot stand brachten, dan voelt men de heilige waarheid, doch dan is alles anders.
Zij, die daaraan meehielpen, hebben deze boodschap niet begrepen.”
„Wat jammer dat zij alles verkeerd hebben begrepen, Alcar.”
„Ja, André.
Op aarde wil de mens niet begrijpen.
Christus kwam en dit was reeds eeuwen van tevoren voorspeld en toen Hij kwam, zagen de mensen Hem als een gewoon mens en sloegen zij de heiligste Mens, die er ooit heeft geleefd, aan het kruis.
Doch Christus’ leven en geloof blijft, want het is uit het Goddelijke, Christus was als God en bracht deze boodschap op aarde.
Ik heb je daarvan reeds verteld en het zal je duidelijk zijn.”
„Weet u wat goed en wat niet goed is in de Bijbel?”
„Ja, maar dat kun jij ook weten, dat kun je voelen, André.
Wie het leven liefheeft, treedt de sferen van licht binnen.
Wie het leven vernietigt, daalt in de duisternis af.
Voel aan, wat de liefde brengt, wat de reine liefde is en aanvaard het, aanvaard alles wat in de Bijbel staat.
Doch geen hartstocht, geen vernietiging, geen ellende, geen egoïsme en geen eigenliefde, alleen de opofferende liefde, waarvan Christus spreekt.
Al dat andere is mensenwerk, hebben de geleerden tot stand gebracht en heeft geen betekenis.
Christus bracht zichzelf en offerde zich voor de mensheid op, wist van tevoren wat zou geschieden.
Toch kwam Christus naar de aarde om van onze Vader in de Hemel te vertellen.
Alleen door Christus kunnen wij de goddelijke sferen bereiken.”
„Waren de mensen uit die tijd reeds met Gene Zijde in verbinding, Alcar?”
„Die geestelijke verbinding is er steeds geweest, André.
Van het ogenblik af, toen de astrale mens niet meer naar de aarde kon terugkeren.
Van die tijd af begon het leven op aarde en trachtte de geestelijke mens met hen, die hun stoffelijke kringloop nog niet hadden volbracht, in contact te komen.
Eeuwen gingen er voorbij, doch toen de sferen van licht werden geboren, het in en om hen heen licht werd, toen zij voelden en begrepen dat zij in het Al leefden en dat er hoger gaan mogelijk was, keerden zij met spoed naar de aarde terug, om hun zusters en broeders in het stoffelijke leven te overtuigen.
Je weet dat dit mogelijk is en ook daarin is niets veranderd.
Duizenden, neen miljoenen met mij doen op dit ogenblik niet anders.
Toen brachten zij al de boodschap van het eeuwige leven.”
„Ik heb gehoord, Alcar, dat men vele mensen ombracht, alleen omdat zij van een ander leven of geloof vertelden.
Is dat waarheid?”
„Ja, André.
Dat was in die tijd verschrikkelijk.
Doch nog niet zo heel lang geleden werden alle mediums levend verbrand en omgebracht, wanneer zij van dingen vertelden, waarvan de rest van de mensheid niets wist of begreep.
Toch waren er velen die, al wisten zij dat ook zij, vroeg of laat, werden omgebracht, zich openstelden voor hun onzichtbare helpers, astrale wezens dus, die door hen spraken.
In hen was geen angst voor de dood, geen angst voor vernietiging, allen wisten dat zij vroeg of laat zouden sterven.
Niet één zou ontkomen en toch stelden zij zich beschikbaar.
Allen waren bezield, in hen leefde het heilige vuur van Christus, lag die reine opofferende liefde.
Doch wanneer hun taak op aarde was volbracht, dan wachtte hun groot geluk.
Duizenden mensen zijn alleen reeds omgebracht voor hetgeen zij vertelden.
Dit was een verschrikkelijke tijd voor de aarde, maar wat geschiedt er thans?
De mensen zijn nu zover gekomen, dat zij onze mediums niet meer vernietigen, doch in verschillende landen is daarin nog niets veranderd.
In vele landen zijn er die ons werk en dat van duizenden anderen bezoedelen.
O, wanneer deze wezens hier binnentreden!
Deze mensen vergeten, dat voor dit werk miljoenen mensen hun bloed en hun eigen leven hebben gegeven.
Wanneer er mensen op aarde zijn die zich voor de een of andere profeet uitgeven, dan moeten zij dat weten, maar als één mens daardoor leed en smart ontvangt en het geloof in God ontnomen wordt, dan wacht hun de duisternis, want dat leed zullen zij moeten goedmaken.
Duizenden verlieten het aardse leven doordat zij van een God van liefde vertelden en met deze zijde in verbinding waren.
Thans, André, is de mensheid iets verder, of ook jij was reeds lang aan deze zijde.”
„Zouden ze mij ombrengen, Alcar?”
„Jou en alle andere mediums die voor ons werken.”
„Ik ben bereid, Alcar, mijn leven voor dit alles te geven, ze mogen mij ombrengen.”
„Dat zal thans niet meer geschieden, doch ik ben je zeer dankbaar voor deze woorden en allen die zo durven te spreken.
Neen, mijn zoon, die tijd is voorbij.
Wij zijn iets verder gekomen, de innerlijke en uiterlijke mens, zo ook de planeet aarde, is veranderd.”
„Nu ik dit alles weet, Alcar, wat is die vooruitgang dan gering; we zijn toch duizenden jaren verder?”
„Ja, zo is het.
Wij hebben geen grote vorderingen gemaakt en toch is er veel veranderd.
Nu, in jouw tijd, worden de mediums niet meer omgebracht, doch zij worden bespot en gehoond.
Nu is alles duivelswerk en zij leven met de duivel onder één dak!
Vele mensen schelden en schreeuwen, doch wanneer men hen liet begaan, ik verzeker je, men sleurde je uit je eigen huis en je werd omgebracht.
De mensheid is dus zover gekomen, dat zij dit verbieden.”
„Is het daarom, Alcar, dat er van Gene Zijde zo ingewerkt wordt en al dat geestelijke voedsel wordt gegeven?”
„Ja, André.
Nu is het mogelijk om geestelijk voedsel aan de aarde te brengen.
Het is thans de eeuw van technische wonderen en geestelijke ontwikkeling.
Nu kunnen wij hen die daarvoor openstaan, van een eeuwig voortleven overtuigen.
Enige eeuwen geleden was dat nog niet mogelijk, want het is nog niet zo héél lang geleden, dat zij onze mediums ombrachten.
Zie terug en voel hoe kort dit achter ons ligt.”
„Wat gaat die ontwikkeling dan langzaam, Alcar.”
„Een snellere ontwikkeling is niet mogelijk, mijn jongen.
Dit is op aarde te volgen.
Miljoenen jaren duurde het voordat de aarde als bewoonbare planeet gereed was.
Miljoenen jaren waren nodig voordat de eerste mensen op aarde leefden en even zovele eeuwen duurde het om van dat leven iets te maken.
In de gehele schepping zien wij dit terug.”
„Ik begrijp niet Alcar, dat er maar zo weinig mensen zijn, er zijn er toch miljoenen op aarde, die van een eeuwig voortgaan iets weten.
De dood kennen zij niet.
Van een voortgaan weten zij niets.
De wedergeboorte is iets afschuwelijks voor hen en te moeten terugkeren is het afgrijselijkste van alles.
De geestelijken spreken van eeuwige verdoemenis en eeuwigdurend branden en maken de mensen angstig.
Het is alles zo bekrompen en gevoelloos.”
„Is je dat niet duidelijk, André?”
„Neen, Alcar, daarvan begrijp ik niets.”
„Je vergeet dat de innerlijke mens nog moet worden geboren.”
„Maar de aarde is toch biljoenen jaren oud?”
„Wanneer ik van miljoenen jaren spreek, dan klinkt dat als iets geweldigs en toch is het slechts als één seconde op de eeuwigheid.
Wij aan deze zijde kennen de schepping en weten hoe moeilijk het is om op aarde iets te bereiken.
Iedere ontwikkeling gaat langzaam, vooral in de geest is dat niet zo eenvoudig.
De aarde is biljoenen jaren oud, maar nu, in jouw tijd, begint eerst de geestelijke eeuw, eerst nu is het mogelijk hun van voortgaan en van wonderen te vertellen.
Volg de mens op aarde en je ziet en voelt dat wij in dit stadium verkeren.”
„Het is niet te geloven en toch moet ik dit wel aanvaarden.”
„Inderdaad, je moet dit aanvaarden, want de mensheid is niet verder.
Hoe kort ligt het achter ons dat de meesters in de kunst op aarde leefden?
Eerst kwam de beeldende kunst, daarna kwamen de schilders.
Drie eeuwen voor de kunst.
In die eeuwen brachten de geesten kunst op aarde.”
„Geesten, zegt u?”
„Ja, André, want al deze meesters werden daarvoor geboren.
Dit machtige gebeuren werd van deze zijde af geregeld.
Al deze kunstenaars waren instrumenten, dit lag in het grote plan vast.”
„Wisten deze kunstenaars dan, dat zij geestelijke instrumenten waren, Alcar?”
„Neen, André, daarvan wisten en begrepen zij niets.
En toch leefden allen eens aan deze zijde en werden daarvoor opnieuw geboren.
Op onze volgende tocht zal ik je hier meer van vertellen.
Mij gaat het echter hier om.
Ik wil je aantonen, dat dit nog niet lang is geleden en dat het in deze drie eeuwen eerst mogelijk was, kunst aan de aarde te brengen.
Al de meesters in de muziek leefden aan deze zijde.
Ik leefde aan deze zijde, werd opnieuw geboren en toen ik mijn taak had volbracht, keerde ik naar de sferen terug, maar mijn kunst was op aarde.
En waarvoor is dit alles?
Om de mensheid naar het hogere op te voeren, André.
De mensheid had iets schoons nodig.
Dit werd aan deze zijde begrepen.
Voor oog en hart en gemoed bracht men kunst.
Onze kunst is tastbaar en kan men zien, doch het werk van de componisten kan men alleen voelen.
Daardoor zou de mensheid ontwaken.”
„En is de mensheid daardoor ontwaakt, Alcar?”
„Niet al die miljoenen, André, doch tientallen.”
„Is daarvoor al die moeite gedaan?”
„Voor één mens offeren wij ons op, mijn zoon.
Wij weten dat wij geen miljoenen mensen kunnen bereiken.
Eén levend mens, André, de anderen zijn levende doden en nog niet te helpen.
Eén kind en dat kind is van God, dit kind wil ontwaken en daarvoor komen wij thans naar de aarde, om dit wezen van een eeuwig voortleven te overtuigen.
Wij aan deze zijde weten wat kan en wat niet mogelijk is.
Jij kunt dat nog niet begrijpen.
Je begrijpt tevens niet dat zij de wedergeboorte niet aanvaarden en van verdoemenis en eeuwig branden spreken.
Doch wij weten dit alles, wij kennen al deze mensen en weten hoe ver zij zijn gekomen.
Dacht je, André, dat zij jou met open armen zouden ontvangen?
Dit wordt niet begrepen, André.
Maar over enige eeuwen zullen zij ons werk op handen dragen, doch dan ben je reeds lang aan deze zijde.
Hier gaan wij verder, want anderen zullen ons werk voortzetten.
Eerst aan deze zijde zul je begrijpen hoe groot ons werk is.
Al de meesters in de kunst hebben dit begrepen, doch wat wij thans aan de aarde brengen dient voor hun eeuwig geluk.
Of zij dit alles willen aanvaarden, dat moeten zij zelf weten, André.
Dit wordt aan de aarde gegeven en velen zullen wij er bereiken.
Voor jou is dit vreemd, voor ons niet, omdat wij het leven op aarde kennen.
Nu wij aan deze zijde leven, zien wij door al die verschijnselen heen.
De mensheid is nog niet zo ver.
Wij weten, André, hoe moeilijk het is om mensen van iets hogers te overtuigen.
Nogmaals, wij staan daarom eerst aan het begin van geestelijke ontwikkeling.
Eerst nu, in de twintigste eeuw, is het mogelijk, hun van ons leven te vertellen.
En dat is zeer eenvoudig, omdat zij de dood nog niet kennen.
Denk je dit eens in, André.
Biljoenen jaren is de aarde oud en nog kent men de dood niet.
Iedere seconde gaan er op aarde mensen over en treden dit leven binnen.
Toch zien zij alleen de dood en blijven hem zien, omdat zij innerlijk nog niet verder zijn, geen andere wereld in zich voelen.
En is dit alles zo vreemd, wanneer wij weten dat daar duizenden eeuwen voor nodig zijn?
Ga in je zelf na en voel hoe moeilijk het is, om één fout te herzien en daarna af te leggen.
Honderden malen doen wij opnieuw fouten en zonden en toch zijn wij bezig ze af te leggen.
Doch het lukt niet, het is bijna onmogelijk.
Doch door telkens te vallen en weer op te staan, komen wij zo ver.
Voor hele kleine dingen gaat zelfs het gehele aardse leven voorbij en toch hebben wij dit niet bereikt.
Dan komt de dood en gaan wij over.
Eerst hier zien wij hoe verschrikkelijk ons leven is geweest.
Aan deze zijde gaan wij onszelf leren kennen en begrijpen wij dat we geen moeite hebben gedaan al deze fouten af te leggen.
Ook hier staan wij voor eenzelfde toestand.
Geen mens, geen geest kan ons daarbij helpen, dit moeten wij zelf doen.
God gaf ons alles, gaf ons Zijn eigen leven, Zijn Goddelijke afstemming.
Aan ons, ik heb je dat meermalen verteld, er iets van te maken.
Door het leven te beleven, zullen wij zover komen.
Daarvoor zijn al die duizenden levens nodig.
In één aards leven bereiken wij niets, kunnen wij niets bereiken.
Daarvoor ontvangen wij van God al die levens, en gaan van het mannelijke kleed in het moederlichaam over.
Voorwaar, mijn zoon, dit alles is een grote genade.”
„Ik heb zelfs met geleerden gesproken, Alcar, en die vonden de reïncarnatie zó iets verschrikkelijks, de grootste domheid die een intellectueel mens kon uitspreken.
Dat telkens als kind op aarde te moeten beginnen, al die jaren, die voor niets voorbijgingen, voordat de volwassen leeftijd is bereikt, vonden zij bekrompen.
Wat heeft het voor nut, zo zeiden zij, die korte tijd die zij dan nog op aarde leefden?
Velen gingen zelfs, wanneer ze volwassen zijn, over.
En wat dan?
Weer terug naar de aarde en weer opnieuw als kind?
Zo bekrompen stelden zij zich God niet voor.”
„En wat heb je geantwoord, André?”
„Niets, Alcar, niets heb ik gezegd, ik kon hen niet antwoorden.
En dat waren geleerden, mensen die een graad hebben behaald.
Als zij het niet voelen, wie dan?”
„Deze mensen zijn niet zo ver, André.
Vooral onder de geleerden zien wij deze mensen.
De eenvoudigste mensen voelen en begrijpen meer van al deze wetten dan de geleerden op aarde.
De theologen spreken van verdoemenis en eeuwig branden en ook zij zijn geleerd, hebben hiervan een studie gemaakt.
Al deze wezens, André, moeten nog ontwaken.
Al die geleerdheid heeft aan deze zijde geen betekenis.
Wie zo spreekt, toont wie hij is en het bewijst dat deze mens geen gevoel, geen geloof en geen ontzag heeft voor alles wat in de schepping aanwezig is.
Deze behoren tot de levende doden.”
„En toch zijn deze mensen soms gelovig, Alcar.”
„Ook dat is mogelijk, André, ook die mensen leven op aarde.
Er treden hier mensen binnen die aan geen God geloven en toch was er licht in hen.
Zij gingen regelrecht van de aarde naar de tweede sfeer en je weet wat dat wil zeggen.
Toch geloofden zij aan geen God, doch in hun leven op aarde hadden zij de natuur en al het andere leven lief en de natuur is God.
Je voelt wel hoe diep alles is en toch weer eenvoudig.
Al die andere mensen vinden het verschrikkelijk, kunnen geestelijke wonderen niet aanvaarden en zijn geestelijk blind.
Dit alles wijst erop dat wij eerst aan het begin staan van geestelijke ontwikkeling.
Alles is in wording, André.
Het menselijke maar geestelijke gevoel moet nu worden geboren.
Eerst dan kunnen zij dit aanvaarden en zij hunkeren ernaar, iets van dit alles te mogen horen.
Laat hen daarom rustig praten en stoor je nergens aan.
Wij gaan verder.
Aan deze zijde kun je hen overtuigen, voordien is dat niet mogelijk.
Dan zullen zij grote ogen opzetten en hun hoofd buigen.
Eerst dan, wanneer zij de sferen van licht hebben bereikt, kunnen wij hen van al die wonderen overtuigen en zullen zij zien en beleven waarvoor dit alles is.
De mens is nog niet zo ver, André.
De aarde is biljoenen jaren oud en toch zegt dit niets.
Wisten de mensen van vóór Christus, van al de technische wonderen die men thans op aarde bezit, af?
Hoeveel vindingen zijn er niet geboren, maar dat is eerst nu mogelijk.
Waren toen de geleerden reeds zover als in je eigen tijd?”
„Maar hoe verklaart u dan de Egyptische tijd, Alcar?
Waren die mensen niet vergevorderd?”
„Ik dank je, André, voor deze woorden en dat je hiervan af weet.
Ja, mijn zoon, deze mensen waren ver, heel ver, doch die hoge beschaving en kennis heeft een heel andere betekenis, wanneer wij weten wat er in die tijd is geschied.
Maar ook hiervan zal ik je een verklaring geven, doch eerst op onze volgende reis.
Dan zal ik je verklaren en aantonen waarom die mensen zover waren.
Je zult verwonderd zijn wanneer ik zeg, dat deze mensen niet meer kunnen worden geboren.”
„Wat zegt u, niet meer kunnen worden geboren?”
„Neen, André, althans niet meer in deze toestand, voor dit gebeuren.
De mensheid moet nu trachten op eigen krachten zover te komen.
Ook dit is reeds bezig, in verschillende vakken van studie zijn zij reeds verder.
Die wijsheid is hun in die tijd van deze zijde gegeven, zo ook al de kunst die op aarde is.
Dit alles is voor jou heel vreemd en wonderbaarlijk, doch ook deze wonderen zul je leren kennen.”
„Is het dan niet moeilijk om op aarde iets te bereiken, Alcar?”
„Neen, André, moeilijk is dat niet, vooral niet voor hen, die het van anderen stelen en zich door het leed van anderen verrijken.
Dat is zeer eenvoudig.
Ons gaat het echter om de geestelijke ontwikkeling.
Wij hebben één mens op aarde gevolgd, wij hebben gezien hoe deze ziel leefde en zich geestelijk ontwikkelde.
Maar zie naar al deze mensen.
Volg hen en zie hoe zij zich een eigen toestand scheppen.
Die rijkdom kan eenieder bereiken, als zij het gevoel daarvoor bezitten.
Hoor je wat ik zeg, André?
Het gevoel, want alles moet men doorvoelen en dit innerlijk bezitten, wil men die stoffelijke hoogte, hetzij rijkdom, een maatschappelijke betrekking en duizend andere dingen, kunnen bereiken.
Dat schept de mens zichzelf, in die duizende eeuwen hebben zij zich dat eigen gemaakt.
Dit behoort echter tot de stoffelijke gevoels­wereld.
In de vele levens die voorbijgingen, zijn al die aardse mensen zover gekomen en behoren dus tot de materialistische wereld.
Nu volgt en komt de geestelijke wereld.
Zij zullen nu al die stoffelijke eigenschappen en gevoelens in die van het hogere bewustzijn veranderen.
Zij zullen zich van de stoffelijke wereld vrijmaken en zich innerlijk, dus geestelijk gaan verrijken.
Eerst daarna, André, komt de bewustwording.
Doch ik zei reeds, duizenden eeuwen waren hier voor nodig en hoelang duurt thans de geestelijke ontwikkeling, het verlangen naar een hoger leven?
Leven al deze mensen niet, zoals wilde dieren niet zouden kunnen?
Hebben wij dat niet kunnen volgen en heb ik je dat niet aangetoond?
Voel je dan niet, dat er duizenden in de stoffelijke wereld zullen ontwaken en slechts één in de geest?
En die éne, André, daarvoor is al dit werk, al dit geestelijke voedsel.
Voor hem komen wij naar de aarde, deze mens trachten wij van zijn eeuwig voortleven te overtuigen, want thans is dat mogelijk.
Die anderen, die stoffelijk ingestelde wezens, die moeten nog ontwaken en zijn niet te bereiken.
Wij weten dit, André, wij kennen de mentaliteit, de stoffelijke, neen de voordierlijke afstemming van al deze mensen.
Wij zien hoever zij op hun kosmische weg zijn gekomen.
Zie niet naar de biljoenen jaren die achter ons liggen, zie in het „nu”, in het heden en voel wat het aardse leven betekent.
Nu is het de eeuw van technische wonderen, zoals ik reeds zei en van geestelijke ontwikkeling.
Want het is toch wel merkwaardig, dat men thans over de gehele aarde deze geestelijke inwerking voelt.
Wie voor het hogere openstaat, ontgaat dit niet.
De anderen beleven hun aardse leven en gaan daarin ten onder.
Wie ons werk denkt te moeten bezoedelen, moet dat zelf weten.
De meesters, die eeuwen geleden op aarde leefden, zien van deze zijde op hen neer en glimlachen, want zij weten en begrijpen waarom zij als kunstenaars op aarde leefden.
Aan deze zijde eerst werd hun duidelijk, wat hun kunst aan innerlijke en geestelijke waarde betekende en waarom zij die hoogte bereikten.
Hier werden zij zich van al die geestelijke wetten en wonderen bewust en begrepen zij de diepe betekenis van dit wonder.
Want ook dit is een wonder dat wij alleen kennen, maar de innerlijke mens in het aardse en stoffelijke leven beleeft.
Dit alles, André, is aan de aarde gegeven en zullen de mensen zich eigen moeten maken.
Zij staan aan het begin van geestelijke ontwikkeling.
Langzaam ontwaakt de innerlijke mens.
Nu eerst is het mogelijk geestelijk voedsel te brengen, waarin zij de diepte van hun eigen innerlijk terugvinden en waardoor zij al dat grofstoffelijke gaan afleggen.
Wanneer ik spreek van geestelijke ontwikkeling, dan wil dat zeggen, dat de menselijke evolutie zover gekomen is.
Op aarde spreekt men thans van beschaving en omdat er mensen zijn die zo spreken, is het voor ons mogelijk hen te bereiken.
Deze zijn wakker en bewust, staan voor het hogere leven open.
Zij maken zich los van alle geweld, hartstocht en verdierlijking.
Voor duizenden jaren konden wij niets bereiken, zelfs voor enige honderden jaren was dit niet eens mogelijk geweest.
Toen werd je levend verbrand, doch thans bespot en uitgelachen.
Doch dat deert je niet.
In je ligt de overtuiging van ons leven, de wetenschap dat je de dood hebt overwonnen en de zalige rust des geestes.
Je treedt uit je stoffelijke lichaam en beleeft dit alles, maar ook zij zullen uittreden, doch dat betekent, dat zij op aarde sterven.
Jij keert op aarde terug met een schat van geestelijke wijsheid.
Je beleeft wonderen en problemen waarvan zij niets weten, die zij niet kunnen aanvaarden, omdat zij nog niet zover zijn.
Toen een geleerde op aarde verklaarde dat de planeet aarde om de zon draaide, haar loop vervolgde en niet de zon om de aarde, werd ook hij door de gehele geleerde wereld uitgelachen.
Thans weten zij beter, kennen zij deze natuurwetten en buigen hun hoofden voor deze mens.
Is het je duidelijk, André, waarom er zo weinig gevoelsmensen op aarde leven?”
„Ja, Alcar, nu is het mij duidelijk, ik dank u.”
„Heb je mij nog vragen te stellen?”
„Ja, Alcar, er zijn dingen die mij nog niet geheel duidelijk zijn.”
„En die zijn, André?”
„U sprak van goed en kwaad en van uiterste grenzen.
Ik wilde u vragen: Is het mogelijk voor de stoffelijke mens, dus op aarde, deze uiterste grenzen te overschrijden?”
„Ja, zeker, André.”
„En is dit tevens mogelijk, voordat het innerlijke leven het hoogste stoffelijke organisme heeft bereikt?”
„Een zeer mooie vraag, André.
Ja, ook dat is mogelijk, want ik maakte je duidelijk, dat God ingrijpt, de ziel te hulp komt, die de uiterste grenzen overschreed.
Ik maakte je duidelijk, dat deze ziel in de wereld van het onbewuste tot rust kwam, in een diepe slaap is gevallen, omdat dit overheersende leven de stoffelijke krachten zou vernietigen.”
„Hoe is dan de werking op aarde, Alcar?”
„Het stoffelijke organisme kan die duivelse krachten niet verwerken.
Dit alles is zeer diep en toch zal ik trachten het je nog duidelijker te maken.
De ziel keerde naar de astrale wereld terug en wachtte daar om opnieuw te worden geboren.
Nu heeft deze mens in dat laatste aardse leven als een verschrikking geleefd, heeft dus de uiterste grenzen overschreden en treedt de wereld van het onbewuste binnen.
Wanneer er nu onmiddellijk een nieuwe geboorte zou volgen, er dus van rusten geen sprake was, dan bracht dit zieleleven in het embryo een stoornis tot stand en werd de bevruchting verbroken.
Voel je wat dit betekent?”
„U wilt dus zeggen, dat die innerlijke kracht, het bezielende leven, de vrucht zou vernietigen?”
„Ja, mijn zoon, dit zou geschieden, zeer goed gevoeld.
En dit is voorkomen, omdat het innerlijke leven tot rust kwam.
Maar laten wij nu eens aanvaarden, dat dit niet mogelijk was, het zieleleven in diezelfde toestand bleef en in deze toestand door de twee stoffelijke wezens werd aangetrokken.
Wat zou er dan geschieden?
In welke toestand is het kind dan bij de geboorte?
Welke verschijnselen zien wij dan in dit kind?”
„Wellicht krankzinnigheid?”
„Neen, André, want dat is geestelijk bewustzijn en alleen in volwassen stoffelijke toestand mogelijk.
Dit is niet mogelijk bij het kind.
Maar luister.
De stoffelijke organen kunnen deze hoogspanning, als ik het zo noemen wil, niet verwerken en het kind zou een onnatuurlijke dood sterven.
Het stoffelijke organisme zou de verstikkingsdood moeten aanvaarden en zo zien wij het tegendeel van krankzinnigheid geschieden.
Want hier is geen harmonie, kon geen geestelijke harmonie zijn, omdat het bezielende leven overheerste.
Dit zou in de eerste plaats de vrucht vernietigen, maar in de tweede plaats, zijn in de schepping deze krachten en werkingen niet aanwezig, wij hebben die werking op onze lange tocht nog niet leren kennen.
Het stoffelijke leven zou het bezielende leven niet kunnen aantrekken en het innerlijke leven kon niet afdalen, dus is er van bevruchting geen sprake.”
„Weet men hiervan op aarde iets af, Alcar?”
„Van dit alles, neen, doch wel van stoornissen in het zenuwgestel, waardoor reeds geen bevruchting mogelijk is.”
„Maar dan kan men toch ook dit aanvaarden?
Dit is toch één en dezelfde werking, zou ik denken?”
„Ja, André, dit is één en dezelfde werking, maar van een astrale persoonlijkheid willen zij niets weten, zij zijn dus nog niet zo ver, althans de geleerden.
En juist de astrale persoonlijkheid overheerst, maar, wij hebben dit kunnen volgen, door een natuurwet, of door Gods hulp, kwam het bezielende leven tot rust.
Als dit toch zou geschieden, ik zei je reeds, dat het niet mogelijk is, dan zagen wij heel andere verschijnselen en leerden wij tevens andere wetten kennen.
Wat denk je wat dan geschiedt?”
„Wanneer de ziel in diezelfde toestand opnieuw geboren zou worden, Alcar?”
„Ja, André, dat bedoel ik.”
„Ja, dat weet ik niet, dat kan ik niet voelen, Alcar.”
„Dan zal ik het je zeggen.
Als dit mogelijk was, André, dan wist ieder mens op aarde van al zijn vorige levens af, kenden zij de dood, begrepen zij de schepping en duizend andere geestelijke wetten en wonderen meer.
Want de ziel als innerlijk en geestelijk leven daalde bewust in het stofleven af.
In dit geval dus, het embryo.
Is je dit duidelijk?”
„Ja, Alcar, nu voel ik dit wonder en de mogelijkheid hiervan.
Het is merkwaardig.”
„Doch nu het bezielende leven terugkeert, wat wij in het eerste stadium hebben gezien, moeten wij dit alles, deze natuurwetten, aanvaarden.
Voor mens en dier is dit één toestand.
Maar omdat nu het bezielende leven deze weg moet volgen en aanvaarden, daalt tevens de gehele persoonlijkheid in de diepte van dit zieleleven af en komt eerst dán tot bewustwording, naarmate de jaren voorbijgaan en het kind opgroeit.
Voel je ook dit, André?”
„Ja, Alcar, het is wonderbaarlijk en toch zo natuurlijk.
Heeft u mij reeds hiervan verteld?”
„Ja en neen, tot deze diepte zijn wij echter nog niet gekomen, toch heb ik je dit reeds duidelijk gemaakt.”
„Kent u al deze werkingen van het zieleleven en van het stoffelijke leven, Alcar?”
„Ja, André, maar er zijn er vele, waarvan ik nog niet heb gesproken.”
„Bedoelt u de verbinding met het embryo, Alcar?”
„Ja, André, hierin ligt een schat van wijsheid, wellicht kan ik je dit eens duidelijk maken.”
„Weet u dit dan niet zeker?”
„Neen, mijn zoon, want dan zouden wij nog tientallen boeken kunnen vullen en dat is de bedoeling niet, nu men op aarde nog niet zover is.
Het is mij mogelijk, om jou en de geleerden op aarde, uit en door het moederlichaam het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal te verklaren, echter niet alleen dit, doch tevens te kunnen aantonen, waardoor zij al deze wonderen leren kennen.”
„Hoe machtig lijkt mij dat, Alcar.
U kunt dus steeds verdergaan?”
„Ja, André, deze wijsheid is oneindig.
Het embryo verbindt mij met de schepping, van het begin tot het einde, dus met het Al.
Ik zou je wonderen kunnen laten zien en ze je tevens duidelijk kunnen maken.
Bijvoorbeeld dit.
In het embryo, dat kleine nietige vruchtje, dat in het moederlichaam is en het kind wordt, ligt toch reeds in dat stadium de gehele schepping vast.
De geleerden op aarde zijn reeds zo ver, dat zij het menselijke visstadium erin terugzien.
Maar wij zien meer.
Wij zien daarin alle tijdperken die de planeet aarde heeft beleefd, het planetenstelsel, het universum dus, maar tevens al die vorige overgangen die het menselijke wezen heeft afgelegd.
Dat biljoenenproces, André, ligt dus in het embryo opgesloten, ligt daaraan vast, het is de schepping.”
„Wat is dat wonderbaarlijk, Alcar.
Als het mogelijk is, dat zij het visstadium reeds kennen, kunnen de geleerden dan al die andere wetten die erop volgen en daarvoor liggen niet aanvaarden?”
„Neen, mijn zoon, zij zijn nog niet zo ver.
Op het ogenblik dat twee mensen eraan denken de stoffelijke verbinding tot stand te brengen, dan reeds wordt het bezielende leven aangetrokken.
En dit aantrekken is weer het eerste stadium, de schemering die je in de tempel der ziel hebt waargenomen, waarin het openbaringsproces een aanvang nam.
Toen God zich openbaarde, trad er een lichtende toestand in, met andere woorden: de duisternis loste op.
Dit verschijnsel manifesteert zich op dezelfde wijze, als toen God zich openbaarde, in de mens, wanneer deze mens wil scheppen.
Wanneer het scheppende wezen, dus de man, hieraan denkt en die handeling voltrekt, dan schept hij een toestand en geschiedt er iets, wat God in het openbaringsproces wilde en wij daar hebben leren kennen.
Op ditzelfde ogenblik zien wij het openbaringsproces geschieden, dit proces heeft God dus in de handen van één mens, het scheppende individu, neergelegd.
Na deze daad, deze wilsconcentratie, schiep de mens en kwam de bevruchting tot stand.
Het dienende en stuwende wezen aanvaardde deze werking en er ontstaat een wonder.
Dat wonder is het eerste stadium van iedere planeet, ze is doorschijnend, maar het gaat zich verdichten.
Je voelt zeker reeds, dat alles en alles in het menselijke embryo aanwezig is, wij Gods openbaring in geestelijke en stoffelijke vorm daarin terugzien en het eerst dán volmaakt is, wanneer het kind wordt geboren.
Dan is in die negen maanden geschied, wat in de schepping biljoenen jaren duurde, voordat het universum gereed was.
Daarom, André, is het universum in het moederlichaam aanwezig en kan ik tot in het oneindige doorgaan.
Wat nu iedere seconde geschiedt, kan ik in het universum, in het moederkleed en in het embryo terugvinden, de gang van ontwikkeling verklaren en vooral aantonen.
Wanneer de man dus hieraan denkt en daarom is dat alles heilig, dan doet hij niet anders, dan wat God in het oneindige deed en het heelal werd.
De mens schept, want hij geeft het leven aan de andere mens.
De mens schept in het klein wat God in het oneindige deed.
Ook daarin en daardoor keer ik naar het allereerste stadium van de eerste planeet terug en word ik met dit wonder verbonden.
Dáár gaf het ene leven zijn eigen leven aan dat andere schilletje of celletje, nu doet dit de volmaakte mens en blijft in leven, omdat hij die natuurkrachten bezit.
Dáár echter in dat eerste ogenblik stierf het stofleven.
Je ziet, dat wanneer het scheppende individu zich geeft en de moeder dit heilige ontvangt, er een werking tot stand komt, die wij in de schepping hebben kunnen volgen en de ganse schepping en het universum vertegenwoordigt.
Dat machtige, mijn zoon, dat goddelijke heeft God in ’s mensen handen neergelegd, omdat wij mensen goddelijk zijn en Zijn eigen leven hebben ontvangen.
Wij worden als God, maar moeten dat verdienen.”
„Hoe ontzaglijk is dit alles, Alcar.”
„Ik kan hierop doorgaan, mijn zoon, boekdelen vullen, maar ook dit wordt niet begrepen.
Aan deze zijde, André, zien wij door al die wonderen en natuurwetten heen, wij leren die wetten kennen en voelen de werking van al deze wetten.”
„Heeft u daarvan een studie gemaakt, Alcar?”
„Ja, André.”
„Is dat voor eenieder mogelijk?”
„Eenieder die de sferen van licht heeft bereikt, kan zich aan deze zijde voor de een of andere studie bekwamen.”
„Zij, die in de duisternis leven, kunnen zij dat ook?”
„Neen, want zij kennen zichzelf niet eens, weten van lichtende sferen niets af en zijn levende doden.
Die wezens, je weet dit reeds lang, weten niet eens dat zij op aarde zijn gestorven en zij die het wel weten, zijn arme mensenkinderen die voor zichzelf geen raad weten en het dierlijke leven opzoeken.
Van al deze natuurwetten weten zij niets af, zij leven in een duisternis, kennen geen liefde en staren zich blind op hun eigen ellende.
Eerst moeten zij dat duistere leven afleggen.
Eerst in de vierde sfeer aan deze zijde kunnen wij ons voor een geestelijke studie bekwamen, want eerst daar hebben wij al het abnormale, dat bij de aarde behoort, afgelegd en zijn dus het normale leven binnengetreden.
Zij, die daar leven, hebben het gevoel, zijn zover op de geestelijke weg gekomen en begrijpen wat het leven na de dood betekent.
Zij weten dat zij steeds hoger zullen en kunnen gaan, zij weten dat zij op aarde kunnen terugkeren en vooral, zij begrijpen de schepping.
Voordien is het niet mogelijk daarvan een studie te maken.”
„Hoelang duurt zo’n studie, Alcar?”
„Een dergelijke studie duurt honderden jaren.
Vergeet niet, dat al deze wezens met het universum zijn verbonden en dat zij zich al die natuurwetten eigen moeten maken.
Het duurt alleen reeds tientallen van jaren, voordat zij het probleem geboren worden en sterven en de vele natuurwetten die daaraan vastliggen, leren kennen en in de ware betekenis voelen.
Het is hier in dit leven niet leren en berekenen wat men ons leert, doch wij moeten dit kunnen voelen, kunnen beleven, of het dringt niet tot ons door en het heeft geen nut je daaraan te wijden.”
„De mensen moeten dus zelf zover zijn, Alcar?”
„Ja, André, zo is het.
Zij moeten het gevoel innerlijk dragen, dus bezitten, of geen leermeester kan hen helpen noch onderwijzen.
Doch hier zien wij wie het innerlijke licht daarvoor bezitten en deze kunnen zich voor de ene of andere studie bekwamen.”
„Wat is dit alles wonderbaarlijk, Alcar.
Ik heb er geen woorden voor.”
„In alles ligt Gods eenvoud.
De dood lost hier op en wij mensen gaan in al die wonderen over, want wij zelf zijn die wonderen.
Ook dit is een groot probleem voor de mensheid op aarde, doch wij allen die hier zijn hebben dit beleefd.
Wanneer het woord „dood” werd afgeschaft, was alles anders.
Hier lost dat woord ineens op.
En zo is het met alle andere wonderen.
Wanneer een mens van de aarde hier binnentreedt en niet kan aanvaarden dat hij daar is gestorven, dan zullen de zusters en broeders hem daarvan overtuigen.
Een dergelijk beeld heb ik je getoond, toen wij aan onze eerste reis gingen beginnen.
Wanneer zij toch ongelovig blijven, dan vraagt men hun of er familieleden aan deze zijde zijn, die dus reeds op aarde zijn gestorven.
Meestal is dat zo en dan worden zij tot hen gebracht.
Dan moet je hen zien, André, op hetzelfde ogenblik lost de dood op, kennen zij deze verschrikking niet meer en buigen hun hoofd.
Eerst dan zijn zij bereid alles te aanvaarden en begrijpen dat zij niets van dit alles bezitten.
Vele geleerden moet men op deze wijze overtuigen.
Eerst dan staan zij voor geestelijke waarheden open en hunkeren ernaar om er meer van te weten.
Dan leren zij al deze wonderen kennen, doch alleen dán, ik zei het reeds, wanneer het in hen licht is.
Voor velen gaan er dan honderden jaren voorbij, voordat zij zich aan deze zijde kunnen bekwamen.
Men voert hen naar de duistere sferen, terug naar de aarde en daar hebben zij duizenden geestelijke dingen te leren.
In de eerste plaats de dood, het stervensproces op aarde, dan het voornaamste en het moeilijkste, het geboren worden.
Wanneer zij daarvan iets weten, gaan hun gidsen in het universum over en zijn zij gereed om het leven op andere planeten te kennen, dan worden zij ook daarheen gebracht.
Je moet hen zien, al deze geleerden.
Gebroken keren zij naar de sferen van licht terug.
Velen doen niets anders dan schreien, want ze moeten schreien of zij willen of niet.
In hen is er iets gebroken, het aardse leven met alles wat op aarde leeft, ligt thans ver achter hen.
Dan volgen zij hun eigen leven op aarde en eerst dan voelen zij hoe verschrikkelijk zij waren, om dat, wat zij niet begrepen, af te maken.
Eenieder werd op aarde aangevallen, hun vlijmscherpe woorden braken alles en iedereen af, die van geestelijke wetten sprak en de eenvoud van alles in zich voelde.
Nu moet dat worden goedgemaakt.
Nu leven zij in het leven van de geest, maken deel uit van dit machtige en hebben niets, niets gedaan dan afgebroken.
Toch traden zij een lichtende sfeer binnen.
God zag en wist dit alles, ook wij, die hen volgden en in hun werk op aarde gadesloegen.
Wij zijn meestal hun vaders en moeders, zusters en broeders waarmee zij op aarde waren verbonden.
Deze wezens zullen hen dan overtuigen en dit is mogelijk, omdat de duisternis ver achter hen ligt.
Anderen dalen in die duisternis af en zijn voor honderden jaren verloren.
Velen hebben de uiterste wetten overschreden en zijn in duizenden jaren niet te helpen.
Zo is ons leven, André, dit zijn de geestelijke wetten, die eenieder zal leren kennen en vooral zich eigen hebben te maken.”
„U heeft mij zo-even de verklaring gegeven van die uiterste grenzen, Alcar.
Maar wat geschiedt er nu wanneer de mens niet naar de aarde kan terugkeren?”
„Je bedoelt hen, die in de duisternis leven en hun kringloop hebben volbracht?”
„Ja, Alcar, deze mensen bedoel ik.
Hebben deze mensen die grenzen overschreden?”
„Jazeker, André.”
„En wat zijn dat meestal voor mensen, Alcar?”
„Dat zijn meestal de heersers in het kwaad, mensen die duizenden wezens op aarde hebben omgebracht.
Toen wij in de duisternis waren om daar het leven te leren kennen, voerde ik je naar de diepste sferen, hellesferen dus, die wij aan deze zijde bezitten.
Ik heb mij met één van deze wezens verbonden en je verteld wat ik waarnam.
Al die mensen lagen daar als levend dood, zij waren in hun dierlijk leven ten onder gegaan.
Weet je dat nog, André?”
„Ja, Alcar, heel goed kan ik mij dat herinneren.”
„Welnu, deze mensen hebben de uiterste graden in de natuur overschreden en leven nu in het leven van de geest, hebben dus hun aardse kringloop volbracht en kunnen niet meer terugkeren.”
„Komt daar dan geen einde aan?
Hoe komen deze mensen uit deze toestand?”
„Ik heb je dat reeds verteld maar wij zullen hen op onze volgende tocht gaan bezoeken en dan zal ik je dit alles verklaren.
Ook nu komt God deze zielen te hulp doch hoe dit geschiedt, is alweer een groot wonder, waar wij mensen en geesten niets van weten.”
„Worden deze mensen dan toch opnieuw geboren, Alcar?”
„Dat is zeer goed gevoeld, André, een andere weg is er niet.
Doch voel je wat er zal geschieden, hoe deze mensen op aarde komen en in welke toestand zij daar zullen leven?”
„Neen, dat weet ik niet, Alcar, dat kan ik mij niet voorstellen.”
„Ik zei reeds, ook dit is een machtig wonder van God aan de mens gegeven.
Wanneer dit niet mogelijk was, ik verzeker je, André, dan kwamen deze zielen niet verder en waren gedoemd daar eeuwig te blijven voortleven.
In hun eigen dierlijk leven gingen zij ten onder, alles hebben zij vernietigd, voor hen is er dus geen bestaansmogelijkheid meer.
En toch zijn ook zij Gods kinderen en behoren tot de schepping, maken deel uit van dit alles.
Er moet uitkomst zijn voor al deze arme mensen, doch dat zal ik je straks duidelijk maken, dan zien wij opnieuw dat God liefde is en geen kind verloren gaat.”
„In beide toestanden kunnen mensen dus deze wetten overschrijden, Alcar?”
„Ja, André, in beide toestanden kunnen zij zich zó vergeten, dat zij geen leven meer voelen.
Is je dit duidelijk?”
„Ja, Alcar, doch niet te omvatten.
Het is alles zo machtig, zo groots en toch zo eenvoudig en natuurlijk.
Dat zijn dus de heersers in het kwaad, Alcar?”
„Ja, allen zijn heersers in het kwaad, deze mensen brachten op aarde verderf en ongeluk.”
„Dat is het juist, Alcar, wat de mensen op aarde niet begrijpen, dat één mens de macht bezit om anderen en dat zijn er duizenden, te kunnen afslachten.”
„Is dit je niet duidelijk?
Hebben wij dit alles niet kunnen volgen?
Heb ik je niet aangetoond dat God ons alles, alles heeft gegeven?
Hebben wij die macht niet in eigen handen?
Toonde ik je niet, dat dit voor eenieder is?
Dat de mensen op aarde dit zullen beleven wanneer zij daarnaar hunkeren?
Dit alles is mogelijk, André.
De mens schept zich een eigen toestand, de mens is zijn eigen heer en meester.
Al deze mensen gaan ten onder en ook zij die deze mensen volgen.
Wanneer een heerser duizenden mensen in zijn macht heeft en deze mensen niet voelen dat zij ten onder gaan, hem steunen en helpen te roven en te moorden, dan zijn al deze mensen demonen en wacht de duisternis hen op.
Maar de mensen begrijpen nog steeds niet, dat God dit niet goedvindt en hun die macht niet heeft gegeven.
Doch dit heeft met God niets uit te staan.
Degenen die verder zijn dan al deze mensen, sluiten zich niet bij hen aan en volgen hun eigen weg.
Deze mensen zijn anders, zijn verder en zien door al dat geweld heen.
Wie die heersers volgt, gaat ten onder, wie zijn eigen weg vervolgt, zoekt het goede.
Eens zullen al deze mensen ontwaken en zien en beleven zij hun eigen daden.
Eens, André, komt aan al dit geweld een einde.
Maar nog is dit op aarde mogelijk, nog leven deze wezens op aarde.
Je ziet alweer, hoever de innerlijke mens is gevorderd, hoe ver hij nog verwijderd is van hogere idealen, hoelang het nog duurt voordat ook deze wezens ontwaken.
Al die heersers gaan te gronde, ook al denken zij veel voor de mensheid op aarde te doen.
Wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard vergaan.
Christus bracht deze boodschap, doch de mensen storen zich nergens aan en gaan verder.
Zij vernietigen de mensheid en denken nog hen te helpen.
Zie naar deze krankzinnigen, zie hen gaan, André.
Verschillende malen heb ik je daarvan verteld.
De mensheid roept en smeekt om van deze demonen te mogen worden verlost.
Toch leven zij en blijven zij in leven en ook dit, althans hun einde, ligt vast.
Eens echter lost dat alles weer op, al hun ideeën worden opnieuw vernietigd.
Wat door het bloed van de mensheid is geboren, wat door haat, hartstocht en geweld tot stand is gebracht, geloof mij, dit is een wet, lost op.
Niets blijft daarvan over, ook dit heeft geen mogelijkheid van bestaan, want het is zoals zijzelf zijn en aan gevoel bezitten.
In de duisternis aan deze zijde leven deze mensen, liggen daar neer en zijn als dood.
Toch leeft er iets in hen.
In de diepte van al deze ellende leeft de vonk Gods.
Eens echter was dit deeltje van God als mens op aarde.
Je zult hen zien, André.”
„Hoe denkt u over de heersers in mijn tijd, die nu nog op aarde leven, Alcar?”
„Ook zij gaan ten onder.
Iedere verkeerde gedachte moet worden herzien, iedere daad moet worden goedgemaakt.
En denk je nu al hun zonden en fouten eens in.
Een berg van ellende hebben zij zich geschapen.
Niet één maar honderden mensen hebben zij vernietigd en laten afmaken.
Geen mens houdt hen tegen, kan hen tegenhouden, dit hebben zij op aarde bereikt.
Dit is het hoogste, althans in het aardse en stoffelijke leven, dat een mens kan bereiken.”
„Behoort ook dat bij de schepping?”
„Of dit bij de schepping behoort, André?
Hoe kun je deze vraag nu stellen, doch ik begrijp wat je hiermee bedoelt.
Dit alles behoort bij de innerlijke mens, mijn zoon.
Je ziet alweer, hoever wij in al die biljoenen jaren zijn gevorderd.
Nog is dit op aarde mogelijk, nog luisteren mensen naar deze demonen, volgen hen in hun dierlijke leven.
Maar thans vragen zij waarom en waarvoor en smeken zij God hen te helpen.
Toch wordt er nog niet genoeg gebeden, nog inniger moeten zij bidden en God om hulp vragen.
Dit schiep zich de mens zelf.
De ziel die wij volgden, deed niet anders.
Zo leeft de mens op aarde en bereikt het hoogste.
Dat is aards bezit, is rijkdom en macht en dit is voor eenieder weggelegd.
Doch zij die ernaar hunkeren en hun handen ernaar uitsteken, gaan ten onder.
Toch zullen alle mensen dit beleven, omdat dit het leven op aarde veraangenaamt.
Of dit bij de schepping behoort, André?
Ik herhaal je vraag en antwoord: neen, duizendmaal neen, dit heeft met Gods schepping niets uit te staan.
Dit hoort bij het bezielende leven en dit leven is dierlijk bewust.
Wij hebben dit leven kunnen volgen en weten nu hoever al deze mensen zijn.
Aan hen, zich daarvan te bevrijden en het hogere te zoeken.
Wie hen volgt en dit aanvaardt zijn allen dierlijke wezens en behoren tot deze afstemming.
De planeet aarde is gereed, doch de mensheid is ten achter.
Het stoffelijke leven is het innerlijke ver, heel ver vooruit.
En toch willen al deze mensen dit niet inzien.
Zij volgen deze demonen en verstoren de rust op aarde.
Waar zij komen daar heerst hartstocht en geweld, verdierlijking en ondergang.
De aarde is een paradijs, kon dit zijn als er geen mensen waren.
De mens is als de duivel van de hel en heeft dit alles in bezit genomen, wil heersen, wil vernietigen.
Dat heeft God niet bedoeld.
Nu komen wij naar de aarde om hun duidelijk te maken, wat voor wezens zij volgen en wie zij zijn en wat hun na de dood wacht.
Miljoenen jaren is de innerlijke mens de stoffelijke mens ten achter.
Dit moeten zij trachten te herstellen.
Dit geschiedt zoals wij individueel onze zonden en fouten moeten goedmaken.
Dit alles is dus voor de mensheid, het bezielende leven op aarde.
Hoe dankbaar moesten zij echter zijn dit te mogen ontvangen.
Nu zijn er mensen op aarde die het hogere zoeken en voor hen is al dit geestelijke voedsel.
Zij moeten en zullen ontwaken, zoals wij allen ontwaakten die de sferen van licht hebben bereikt.”
„Hoe denkt u over de toestand die nu op aarde heerst, Alcar?”
„Hoe wij daarover denken?
Aan deze zijde zien wij alles anders, André.
Wij kunnen hen niet helpen.
De mensheid moet dit beleven en aan een ander leven beginnen.
Ook nu is het een chaos en de mensen zijn angstig, omdat zij zien dat dit vastloopt.
Nog is de mensheid niet zover dat zij in rust en vrede wil leven.
De individuele mens moet tot rust komen.
Eenieder moet aan zijn eigen leven beginnen.
De één haat de ander en wil bezitten wat die ander zich heeft eigen gemaakt.
Daarin zien wij de mensheid op aarde ten onder gaan.
Juist door dat aardse bezit, André, want dat willen zij niet missen.
Hoe is het leven op aarde zonder rijkdom?
Zien al deze mensen niet naar dit geluk, hunkeren zij niet om veel van dit alles te bezitten?
Wij hebben dit kunnen volgen.
Eenieder heeft in rijkdom geleefd, heeft armoede gekend, leed, smart en ellende, doch daarvan weten zij niets meer.
Dat alles ligt in het diepe verleden, een geestelijke sluier houdt dit verborgen.
Niet één aanvaardt dit, zij willen beleven, willen bezitten en toch gaat hun aardse leven in armoede voorbij.”
„Wanneer zij dit alles weten, Alcar, dan is het toch een geluk voor hen, dat zij weinig van al deze schatten bezitten?
„Inderdaad, André, dit kan geluk betekenen, als zij het begrijpen en dan zegt het ons dat zij aan een ander en hoger leven bezig zijn, of in de een of andere bewustzijnstoestand leven.
Het is tevens mogelijk, dat al deze mensen eerst over enige eeuwen in deze rijkdom zullen komen.
Is dit zo, dan volgt daarop, dat zij opnieuw in het stoffelijke leven zullen terugkeren en wie weet, wat zij dan ontvangen.”
„Hoe diep is alles, Alcar.
Echter zijn er toch mensen op aarde die rijkdom bezitten, maar tevens goed leven, dat wil zeggen, zij zoeken het hogere.
Dan kunnen deze mensen toch niet slecht zijn?”
„Dat is een heel andere toestand.
Er zijn rijke mensen op aarde, die tevens een hoge maatschappelijke positie bekleden en de één of andere taak hebben te volbrengen.”
„Is dat ook mogelijk, Alcar?”
„Ja, zeker, al deze mensen kennen geen armoede, geen leed, smart of ellende, ik bedoel niet die ellende, die zij door hun eigen karma moeten beleven.
Voel je dit verschil, dat dit een andere toestand is?”
„Ja, Alcar, het is mij duidelijk, maar het wordt steeds ingewikkelder.
Ik kan dit bijna niet meer uit elkander houden.
Wanneer weten wij nu op aarde dat wij aan eigen karma bezig zijn?
Dit kan toch niemand voelen, niemand weten?”
„Dat is ook niet nodig, André.
Het leven op aarde is om te ontwaken.
Wij hebben gezien dat er mensen in de eerste stoffelijke graad leven, die dierlijk en voordierlijk bewust zijn, doch daar en in het oerwoud kunnen al deze zielen niet blijven en gaan dus naar een hoger leven.
Tussen de vierde en vijfde graad gaan zij in die andere toestand over.
Daar begint eerst met recht hun strijd.
Maar wanneer nu al deze mensen zich bij alles konden neerleggen, dan schiepen zij zich geen ander leed, geen ellende en waren zij niet in opstand.
Doch het eerste menselijke wezen moet daar nog worden geboren, dat zich in deze stoffelijke graden kan beheersen.
Niet één mens bezit in alle stoffelijke graden dit innerlijke bezit.
Van de eerste tot de hoogste graad zoeken zij naar aards bezit.
En op deze wijze gaan al die duizenden levens voorbij.
Hoever zijn dan al die mensen op de geestelijke weg gekomen?
Hoe is hun innerlijk leven?
Wat is hun kosmische afstemming?
In welke bewustzijnstoestand leven zij?
Is het de voordierlijke, de dierlijke, de grofstoffelijke of de stoffelijke afstemming?
Kun je mij deze vragen nu beantwoorden, André?
Wij hebben al deze graden beleefd.
Ik heb je daarvan op verschillende wijze verteld, heb je iets van mijn eigen levens duidelijk gemaakt, ik ging het leven bij die zwarte mensen na en ik verbond je met de astrale wereld.
Dan volgden wij die éne ziel en nu moet je mij antwoorden.”
André dacht lang na en voelde wat zijn leider bedoelde.
Dan zei hij tot Alcar: „Zij hebben nog geen bezit, Alcar, in al die levens hebben zij zich vergeten en zoeken naar al dat aardse.”
„Ik dank je, mijn zoon, wij zijn daar niet voor niets geweest, je hebt mij begrepen.
Neen, in hen ligt geen geestelijk bezit, zij zoeken en blijven zoeken en moorden, roven en vernietigen, wanneer zij het niet goedschiks ontvangen.
Deze mensen leven in al die verschillende afstemmingen.
Al deze mensen zijn dierlijke wezens, ook al hebben zij het hoogste van de planeet aarde en van God ontvangen.
Duizenden eeuwen, hoor je, gingen er voorbij.
In al die eeuwen beleefden deze mensen het sterven en opnieuw geboren worden.
In die duizenden jaren zoeken zij naar iets en ontzien niets en niemand om het beoogde doel te kunnen bereiken.
Leven deze mensen niet op aarde?
Zie je deze wezens niet dagelijks?
Leven er in jouw tijd geen heersers die denken het recht te bezitten hun medemensen te kunnen mishandelen?
Die duizenden tiranniseren?
Zijn dat geestelijke wezens?
En kunnen deze mensen in één leven het goddelijke bereiken?
Wij weten nu dat dit niet mogelijk is en waarom al deze mensen zo zijn, hun afstemming hebben wij kunnen volgen.”
„Kunnen wij deze mensen door ons gebed niet helpen, Alcar?”
„Om voor hen te bidden dat zij anders gaan leven?”
„Ja, Alcar, dat is hetgeen ik bedoel.”
„Neen, mijn zoon, helaas neen, dat is niet mogelijk.
Luister.
Nog nooit is er zoveel gebeden als in jouw tijd.
In de eeuw waarin je leeft, wordt er zó intens gebeden, als er nog nooit gebeden is.
Is ook dit geen raadsel?
Waarom wordt er thans zoveel gebeden?
Wij weten dit alles, alleen wij, die aan deze zijde leven.
Niets dan gebeden vangen wij op en ze gaan hoger en hoger, van sfeer tot sfeer, van Hemel tot Hemel en eindelijk tot de kosmische meesters, die wij hebben leren kennen.
Dan tot Hem, tot Christus en daarna tot God, onze heilige Vader.
Maar wat nu?
Helpt God al Zijn kinderen?
Staat God toe dat deze dierlijke wezens al die anderen vermoorden?
Al die heersers, André, hebben het hoogste op aarde bereikt, zijn zover in hun ontwikkeling gekomen, maar hebben tevens een eigen wil.
Niemand, hoor je, geen geest, geen mens, geen engel, geen kosmische meester, heeft hen daarbij gesteund, dit is eigen verkregen bezit.
Dit is voor ieder mens, want God gaf ons alles.
Dit is geen nonsens, dit is realiteit, dit kunnen wij op aarde bereiken.
God gaf zichzelf, Gods leven ligt in ons.
Die macht en kracht, dat allesomvattende, kunnen mensen zich eigen maken.
Maar er is een grens en die grens mag niet worden overschreden en dan kunnen deze mensenkinderen, André, daar iets van maken, voor het geluk en welzijn van hun medemensen.
Wanneer zij zover zijn, dan voel je, dat zij voor hun medemensen leven.
Ongelooflijk is de kracht en de macht maar tevens de taak die in hun handen ligt.
Zij, al deze begenadigden, kunnen maken en breken wat zij zelf willen.
Maar hoe is nu hun leven?
Leven zij voor hun medemensen?
Delen zij met anderen, wat in hun eigen bereik ligt?
Bouwen zij verder, voor het geluk van al deze mensen?
Offeren zij zich voor de mensheid op, zoals eens Christus deed?
De mens bidt, vraagt en smeekt, roept God te hulp en toch, niets, niets geschiedt er.
Op al deze vragen kan ik alleen dit zeggen.
De mens heeft een eigen wil, de mens ontving alles, alles, maar aan hem het goede te zoeken.
Wij leven, zoals ik je reeds zei, in de eeuw van technische wonderen en van geestelijke ontwikkeling.
De technische wonderen kunnen de mensen aanvaarden, omdat zij die wonderen zien.
Maar dat wij in de eeuw van geestelijke ontwikkeling leven, dat kunnen zij en ook jij, André, niet aanvaarden.
En toch, ik spreek de heilige waarheid, thans bidt de mens, smeekt om geestelijk voedsel, roept God te hulp om hen van deze demonen te bevrijden.
Nu komen wij naar de aarde om hen van dit alles, van het ontstaan van het heelal, van mens en dier, van geestelijke afstemmingen en duizenden geestelijke wetten meer, te overtuigen.
Alleen dit weten kan hen helpen, kan hen uit die chaos bevrijden.
Nogmaals, God gaf ons alles, maar God kan ons thans niet helpen, want wij hebben een eigen wil en moeten die alleen ten goede gebruiken.
Mens op aarde, mijn zusters en broeders, zoek dus het goede en tracht in uw eigen huis rust en vrede te scheppen.
Aanvaard dat gij eeuwig voortgaat en straks deze wereld zult binnentreden.
God waakt en staat niet toe dat één van Zijn kinderen leed ontvangt.
Voel aan wat dit zeggen wil.
Geen leed zal en kan u treffen, wanneer de wet van oorzaak en gevolg de uwe niet is.
Dat zegt dus dat gij alles, maar dan ook alles in het diepe verleden hebt goedgemaakt en thans op aarde bent voor het ene of andere doel.
Staak uw bidden niet, want toch wordt gij allen geholpen.
God waakt, ook al ligt uw eigen lot in uw handen.
Gij hebt alles, alles van uw God ontvangen, maar weet dat zij die heengingen, over u waken en van hieruit u zullen helpen.
Ook aan deze chaos komt een einde.
Bid, bid en verlies uw geloof en vertrouwen niet, ook al dreigt de mensheid ten onder te gaan.
Weet, dat gij op uw kosmische en vastgestelde tijd zult sterven, dat alles van tevoren is geregeld.
Blijf dus bidden, dat is uw enige redding, dan zal eens het goede zegevieren.
Bewijs wat gij wilt, wat in u is en zorg dat gij bereid zijt te sterven en te trachten in die chaos het goede te zoeken.
Begin nog heden, nu moet het geschieden, want morgen wordt gij misschien uit dat aardse leven weggerukt en leeft gij aan deze zijde.
Dan kan alleen reine liefde uw redding en uw geluk zijn in dit leven van realiteit.
God geve u de kracht uw kruis te dragen, God bescherme u en de uwen.
In wezen zijn wij één, doch wij hebben onze kringloop volbracht en alle leed geleden.
Aanvaard deze boodschap, het is een grote genade dit alles in uw stoffelijke leven te mogen ontvangen.
Aan uw menselijke horizon flikkert een heel zwak licht.
Dat is het licht van de geestelijke bewustwording.
Voel aan, gij mens der aarde, hoe zwak dit licht is, maar toch, nu wij dit zien, geeft het ons hoop en vertrouwen, ons werk voort te zetten en af te maken.
Christus leefde eens op de planeet aarde en bracht ons mensen het hemelse geluk.
Dit werd niet aanvaard, niet begrepen en nog voelt men niet wat dit betekent.
Duizenden jaren geleden reeds had er vrede en rust op aarde kunnen zijn.
Maar de mensen aanvaardden niet, geloofden niet en gingen ten onder.
Van die tijd af had het leven op aarde een paradijs kunnen zijn, maar nog is daar geen verandering gekomen, na al die eeuwen is er niets veranderd.
Al die geestelijke wetten zijn er nog, doch de dood zwaait nog steeds zijn scepter, is heer en meester op aarde en bezorgt de mensen angst, zo ook leed en smart.
Zie door dat zwarte masker heen, gij ziet geen luchtkastelen, maar het eeuwige leven en ons, die voor u heengingen.
Wij, die aan Gene Zijde leven, hebben de boodschap van Christus leren kennen en begrijpen en aanvaarden dat de gehele kosmos bewoond is.
Wij hebben geleerd dat wij als God zijn en bewust daarin overgaan.
Dit moet gij u eigen maken.
Gij moet aanvaarden dat gij eeuwig voortleeft, eerst dan zult gij in de geest ontwaken en ziet gij in de andere mens uw zuster en broeder.
Heb elkander lief, zoals gij uzelf liefhebt.
Zie omhoog, het hemelse geluk wacht u.
Aan u, dit te verdienen, dit alles eigen te maken.
Is ook jou alles duidelijk, André?”
„Ik heb er geen woorden voor, Alcar, en dank God voor alles.”
„Heb je mij nog vragen te stellen?”
„Neen, Alcar.”
„Dan keren wij naar je stofkleed terug en is ook deze reis ten einde.
Kom, André, wij zweven je aardse kleed tegemoet.
Spoedig kom ik je weer halen.
Dan gaan wij opnieuw in het verleden over en zul je mijn eigen leven en dat van mijn vriend leren kennen.
Ik zal je bij alles helpen, maak je dus niet ongerust.”
„Zal ik slapen, Alcar?”
„Ja, André, je zult slapen, want nu ben je geheel open en dat open-zijn zul je op onze volgende reis leren begrijpen en aanvaarden.”
André voelde zich gelukkig.
Hoeveel had hij thans ontvangen, het was niet te geloven en toch, hoe diep het ook was, in alles lag die reine eenvoud en werkelijkheid.
Wonderen had hij beleefd, geestelijke problemen leren kennen en vooral de diepte der ziel, al die duizenden levens die in het menselijke wezen aanwezig zijn.
Wonderbaarlijk is het leven, dacht hij en machtig.
Nu zou hij weer spoedig in zijn lichaam zijn en op aarde leven.
Als een ander mens keerde hij naar zijn aardse lichaam terug.
Nu moest hij dit verwerken.
Alcar zag hem aan en zei: „Ja, mijn jongen, ook dit en al dat andere dat je nog zult beleven.
Eens komt je laatste reis en dan ben je hier bij mij en gaan wij vele jaren lang op reis, want er is geen einde.
Kijk, André, wij zijn weer terug.”
André keek naar zijn stofkleed.
Hoe begreep hij thans zijn eigen stoffelijke lichaam.
„Vaarwel, André, spoedig zijn wij weer tezamen, doch het duurt nu iets langer dan de vorige keer.
Sterk zijn, Gods zegen moge je vergezellen.”
André dankte zijn leider voor alles.
Dan daalde hij in zijn stofkleed af en ook deze uittreding behoorde weer tot het verleden.
 
Einde Tweede Deel