De vierde kosmische mentaliteit
„Waar gaat u thans heen, Alcar?”
„Ik ga nu op de vierde kosmische graad over.
Onderweg daarheen ga ik je echter met andere toestanden verbinden, doch mijn doel is de vierde kosmische graad.
Ik heb je beloofd je daarmee te verbinden.”
„Gaat u op die planeet over, Alcar?”
„Je bedoelt zoals op al die andere planeten die wij gingen bezoeken?”
„Ja, Alcar, dat bedoel ik.”
„Neen, mijn zoon, dat is daar niet mogelijk en dat zal ik je straks duidelijk maken.
Maar toch zal je een duidelijk beeld ontvangen hoe het leven daar is en in welke toestand zij daar leven.”
„U zei dat die planeten tot een ander zonnestelsel behoren?”
„Ja, André.
Duizenden planeten staan miljoenen lichtjaren ver van de aarde verwijderd, doch al die planeten zijn van de aarde af niet waar te nemen.”
„Hoe is dat op aarde te berekenen, Alcar?”
„Er zijn er vele die hun uitstraling en innerlijk licht rondom en naar de aarde uitzenden en dat uitgezonden licht, afgelegd in één jaar, berekent men op aarde en dan zien wij getallen die niet meer zijn uit te spreken.
Dat noemen de geleerden lichtjaren.”
„Is dat van de aarde af vast te stellen?”
„Zij benaderen de werkelijkheid, doch dit zuiver te kunnen vaststellen is niet mogelijk.”
„Is dat van al die planeten niet mogelijk, Alcar?”
„Bij sommige kunnen zij dat berekenen, André.
Maar nu moet je eens luisteren.
Wij zijn thans in de geestelijke of onzichtbare kosmos.
Je ziet en hebt alles waargenomen vanuit onze eigen wereld, ons Hiernamaals dus.
Wil ik nu tot de stoffelijke wereld overgaan, dan moet ik mij daarmee verbinden en zien wij het universum zoals men dat vanaf de aarde ziet.
Je ziet duidelijk dat er geen sterren en planeten zijn, omdat wij tot de onzichtbare kosmos behoren, doch daarin een bewustzijnstoestand hebben bereikt.
Is je dat duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, ik heb dit alles kunnen volgen.”
„Maar ik ga nu op het stoffelijke universum over.
Je voelt dus en dit weet je reeds lang, dat wij een stoffelijke en een geestelijke kosmos kennen en dat wij mensen, zo ook de dierenwereld, kortom alles wat leeft, daartoe behoren.
Wat wij in het universum hebben waargenomen, is ook in ons aanwezig.
Ons innerlijke leven is de onzichtbare kosmos, ons stoffelijke organisme is de stoffelijke kosmos, beide maken deel uit van dit allesomvattende, dat God is.
Mijn innerlijke leven als mens behoort dus tot de onzichtbare kosmos, is ons Hiernamaals en zijn de bestaanswerelden voor de geestelijke mens.
Nu heb ik de vijfde sfeer bereikt, maar mijn sfeer behoort tot de derde kosmische graad, evenals de twee sferen die boven de mijne liggen daartoe behoren.
Eerst daarna, ik heb je dat verteld en duidelijk gemaakt, ga ik in de mentale gebieden over en word ik door de vierde graad, de eerste overgangsplaneten dan, aangetrokken.
Dat alles ligt boven mijn vermogen en geestelijk bezit.
En wat ik aan deze zijde niet bezit, of aan liefde niet draag en niet eigen heb gemaakt, daarvan weet ik niets af.
Een meester nu, die de zevende sfeer heeft bereikt, is in verbinding met de vierde graad.
Straks wordt dit wezen, wanneer zijn taak in de zevende sfeer voorbij en volbracht is, door die planeten aangetrokken en daalt het zieleleven dus in de mentale gebieden af, wat voor ons de wereld van het onbewuste is.
De aarde houdt het zieleleven gevangen en laat eerst dan het zieleleven geheel vrij, ik heb je dat duidelijk gemaakt, wanneer wij op aarde de hoogste stoffelijke graad hebben bereikt.
Dan zijn wij echter nog niet vrij, want dan trekt, zoals je weet, ons eigen innerlijk ons terug en moeten wij goedmaken, wat wij eens in vele levens hebben misdaan.
Als een meester dus zover is, dan is het tevens mogelijk voor hem, anderen iets van zijn kunde en wijsheid te geven en ons van dat wat hij bezit en kent, te schenken.
Want hij, deze meester, is reeds met de vierde graad in verbinding.
Die vierde kosmische graad is in hem, hij is gereed, voelt wat men daar voelt, omdat al die wezens in zijn eigen sfeer zijn geweest en daar hebben geleefd.
Was dit niet mogelijk voor hem, dan was er nooit een Piramide van Gizeh op aarde geboren, omdat er geen wezens waren die deze berichten hadden kunnen ontvangen.
Doch wij weten dat het gehele universum bewoond is, niet alleen stoffelijk, maar vooral geestelijk.
Astrale werelden zijn er geboren, sfeer en sfeer kwam tot stand en werd bewoond.
Het ontstaan van het heelal is aan de meesters getoond, een duidelijk beeld van de ontwikkeling van die planeten hebben de meesters ontvangen.
Omdat dit nu mogelijk is, André, en anderen die daarvoor openstaan zover zijn gekomen en dit begrijpen, kan ik je thans met de vierde graad verbinden, omdat ik door de meesters word verbonden.
Dit behoort bij mijn werk en is mijn taak, of het zou ook mij niet worden gegeven.
Ik sta dus steeds en ook thans onder de leiding van de meesters en zij geven mij die krachten, waardoor ik jou kan verbinden.
Begrijp je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar.”
„Dan begrijp je ook, dat, nu wij steeds verdergaan, wij aanstonds geen aarde, geen sterren, niets van dat wat tot het uitspansel en de derde kosmische graad behoort en van de aarde af te zien is, meer kunnen waarnemen.
Hoe verder wij nu komen, hoe donkerder het wordt en al gaan wij links of rechts, omhoog of omlaag, het doet er niet toe, want er is geen afstand, geen hoger, geen rechts of links, er is alleen ruimte en die ruimte dijt uit.
Er is geen begin en geen einde, er is alleen leven.
Straks dus zie je alleen duisternis, omdat wij naar een ander zonnestelsel gaan.
Dat zonnestelsel, ik zei je reeds, is niet meer van de aarde te zien en zullen zij nimmer leren kennen, omdat dit de vierde kosmische graad en mentaliteit is.”
„Wat geweldig is dit nu weer, Alcar.”
„Het is groots, André.
Dat is het uitdijende heelal.
Op aarde weet men daarvan af en men geeft toe dat zij niet de enige bewoners kunnen zijn in dit machtige geheel.
Zij weten dat het heelal uitdijt, dat er geen einde is en dat er meer zonnestelsels zijn dan die, waarbij de planeet aarde behoort.
Dus niet alleen dat zij al die planeten niet meer kunnen zien, doch tevens geen zon, die toch een lichtgevende vuurbol is en de aarde verwarmt.
Alles lost straks op, omdat wij in een ander deel van het heelal komen.
Van een ander deel of gedeelte mag en kan ik niet spreken, omdat, ik zei het reeds, er geen midden, geen links of rechts of hoogte of laagte is.
Er is alleen ruimte en leven en al dat machtige is God.”
„Het wordt reeds duister, Alcar.”
„Ja, dat zie ik, André.
Daardoor krijgen wij weer een ander beeld en dat verbindt ons weer met de schepping, maar nu met het begin, toen er dus nog niets was.
Hoe verder wij gaan, hoe duisterder het wordt.
Zó duister zal het worden, als je in de tempel der ziel hebt waargenomen.
De stilte die je aanstonds zult voelen is niet meer te beschrijven.
Dit kan men alleen voelen, maar stoffelijke wezens kunnen dit niet voelen, want zij zouden bezwijken.
Hier zouden geen mensen kunnen leven.
Wanneer, ook dat heb ik je op onze eerste reis duidelijk gemaakt, de mens zich buiten zijn eigen dampkring begeeft, stikt hij, of spat zijn organisme uiteen.
Hier zijn andere wetten en krachten die heersen en alles wat hier niet toe behoort gaat ten onder.
Hier komt niemand, het is een overgangs-toestand en die toestand is een astrale wereld, toch zweven daarin duizenden planeten.
Het is dus mogelijk, mijn zoon, hoe onbegrijpelijk dit ook is, dat wij reeds door andere planeten zijn gegaan, maar al die lichamen zijn voor mij onzichtbaar, ook al zouden zij stoffelijk zijn.
Ik zie dus niet alleen de geestelijke hogere toestand niet meer, doch tevens ligt de stoffelijke kosmos niet meer in mijn bereik.”
„Hoe diep is dit, Alcar.”
„Ja, André, dat is het en als je die macht en kracht goed voelt, dan begrijp je dat men op aarde van de vierde graad niet spoedig iets zal horen, omdat die planeet te ver van de aarde is verwijderd.
Die andere planeten waarbij de aarde behoort en die een plaats in het uitspansel innemen, hebben geen menselijk bewustzijn, daar leven mensen die van goed noch kwaad iets afweten.
Die mensen kunnen de aarde geen berichten toezenden, zij zijn levend dood en moeten nog ontwaken.
Want dacht je niet dat, als er op die andere planeten mensen leefden die een hogere bestaanswereld hadden bereikt, zij niet zouden trachten een verbinding met de aarde tot stand te brengen?
Wanneer zij verder waren en meer gevoel bezaten dan de mensen op aarde aan gevoel bezitten, zouden zij dan niet verlangend zijn hun op aarde te zeggen, wij leven, wij zijn mensen zoals gij?
Ik weet het, geloof mij, zij zouden zich dit afvragen en zouden reeds lang getracht hebben met de planeet aarde in verbinding te komen.
Maar in al die biljoenen jaren is dat nog niet geschied.
Zij, die op al die planeten, die men in ons zonnestelsel vindt, leven, zijn levend dood.
Zij zijn arm aan gevoel en moeten naar de aarde om zich gevoel eigen te maken.
Zij moeten menselijk bewust worden.
Men denkt op aarde dat daar mensen leven die verder zijn dan zij, maar er leven mensen zoals die voorhistorische wezens, die wij hebben leren kennen.
Ook zij hebben geen gevoel, zijn levend dood en moeten nog ontwaken.
Maar de mensen van die andere planeten van de vierde kosmische graad, die kunnen de aarde bereiken, doch nu ligt hiertussen een kloof en die kloof is de dood.
Zolang men op aarde een eeuwig voortgaan niet kan aanvaarden, zullen zij die diepe gevoelens van de kosmisch bewuste mens niet verstaan en spreekt ook dit volmaakte mensenkind voor hen wartaal.
De geleerden, ik heb je daarvan verteld, zullen er nooit komen, wanneer zij niet onze wereld en alles wat wij te zeggen hebben aanvaarden, dat wij van de geleerden aan deze zijde, de meesters in de zevende sfeer die het universum als derde graad innerlijk dragen en bezitten, ontvangen.
Maar de mens leeft en weet niets van dood en leven, wil er niets van weten en gaat ten onder.
De dood brengt hen in opstand en zij zeggen en roepen: waarom en waarvoor?
Je begrijpt dus wel dat de mensen der aarde deze stilte niet kunnen voelen, dat zij zouden bezwijken.
Wanneer zij hier konden zijn, zouden zij schreien van angst omdat zij dachten dood te zullen gaan.
Zie, mijn zoon, weer zijn wij verder gekomen.
Zo was het voor de schepping, André.
Toch dringen links en rechts lichtschijnsels door en dat zwakke licht is nog steeds van het zonnestelsel waartoe de aarde behoort.
Doch wij gaan verder en verder en zo zal je aanstonds niets meer kunnen waarnemen.
Een ongelooflijke stilte zal je dan voelen.
Zie, André, de duisternis treedt nu in.”
André zag niets meer.
Ook zijn leider was onzichtbaar voor hem.
In deze diepe stilte en duisternis kwam hij tot zichzelf.
Mijn God, dacht hij, hoe machtig is alles.
Dan zei Alcar tot hem: „Voel je deze stilte, mijn zoon?”
„Ja, Alcar.”
„Zo was het voor de schepping, André.
Uit deze duisternis is alles geboren.
God openbaarde zich.
Wij zien niets, doch kunnen nu alleen voelen.
Heilig is alles, ook deze duisternis en deze stilte.
Toch zullen nu aanstonds lichtschijnselen doordringen en dat zwakke licht is van het zonnestelsel waartoe de aarde niet meer behoort.
Doch het beeld dat wij dan waarnemen, is als het eerste lichtschijnsel dat je in de tempel der ziel hebt waargenomen, maar hier betekent het dat wij een ander zonnestelsel naderen.
Je ziet, André, de duisternis lost reeds op.
Straks wordt het weer lichter en dan naderen wij meer en meer de vierde kosmische graad.
Op de dag, als je van dag kunt spreken, is er diepe, zeer diepe duisternis, omdat hier geen zonnestelsel is.
En dan te weten, dat er duizenden zonnestelsels in het universum zijn!
Toch zien wij dus leegten, zien wij duisternis.
Van de ene graad gaan wij in de andere over.
De ene graad is voor de andere verborgen en onzichtbaar.
Dat is het gehele universum waarvan wij allen niets weten en dat alleen God kent.
Duisternis, André, niets dan duisternis.
Is het niet alsof God tot ons spreekt?
Hoor mijn stem, hoe ze klinkt, hoe ver ze gaat, hoe diep en machtig alles is.
Je denkt dat er geen einde komt en toch komt er straks licht.
Licht van een zon, die vele planeten bestraalt, waaronder wij als hoofdplaneet de vierde graad kennen.
Nu zijn wij vele en vele lichtjaren van de aarde verwijderd.
Men zal ons op aarde niet kunnen geloven, maar dat is niet nodig.
Als ik bereik dat zij de dood leren kennen ben ik tevreden, meer verlang ik niet.
Kijk, André, het wordt iets lichter.
Alles is daar ook anders.
Men heeft daar een andere dampkring, omdat het stoffelijke organisme anders is dan het aardse stofkleed.
Het aardse organisme is grof in vergelijking met dat van hen.
De mens op aarde is een scheppingswonder, maar daar is de mens doorschijnend en is hij als een geestelijk wezen uit de vierde sfeer aan deze zijde.
Je weet hoe zij daar stralen, doch dat is hun geesteskleed, maar op deze planeet is het stofkleed als de innerlijke uitstraling van de vierde sfeer.
Denk je dat nu eens in.
In een kleed te mogen leven en in een leven te zijn waar geluk, liefde en reinheid is en alles je toelacht.
Waar mensen zijn zoals wij de meesters van de zevende sfeer kennen.
De meesters uit de zevende Hemel en allen die met hen daar leven, komen op de laagste stoffelijke graad aan en beginnen dan aan hun eerste leven.
Ook daar dus kent men een hoogste stoffelijke graad van het lichaam, doch daar is geen zwart en geen bruin meer (zoals in de eerste lichamelijke graden op aarde) en zijn de dierlijke (gevoels)graden beleefd.
Dat is voor de aarde, dat is voor al die andere planeten die men van de aarde af ziet.
Zie, André, een schemering treedt er nu in.
Het is alsof de dag nadert.
Dit heeft een betekenis.
Ook daar kent men dag en nacht.
Ik kan in enige seconden daar zijn, want voor ons is er geen afstand en meester Cesarino zal mij leiden, door hem zullen wij dit beleven.
Het licht wordt krachtiger en dat is het teken dat wij in een ander zonnestelsel komen.
Nu lost tevens die ontzaglijke stilte op, want ook het licht is in beweging, is energie, al zullen wij dat niet voelen.
Alles is beweging.
In die diepe duisternis voelt men dus de goddelijke stilte.
Stel je daar meer op in, dan zal je nu voelen dat die stilte er niet meer is.”
André deed wat Alcar zei en voelde nu een andere stilte dan zo-even.
„Wat is dat wonderlijk, Alcar.”
„Deze schemering is reeds beweging en die beweging is kracht en werking en die werking overheerst reeds deze diepe stilte.
En daarin liggen vele geheimen.
Wanneer men eenmaal op aarde zover is dat zij het zonnelicht weten te benutten, dan staan zij voor duizenden mogelijkheden.
In dit licht, het zonnelicht dan, liggen vele vindingen, want die werking is ontzagwekkend.
Zij zijn op aarde nog niet zo ver, dat zij deze krachten aan de kosmos weten te onttrekken, maar eens zullen er uitvinders op aarde worden geboren die dit wonder ontdekken.
Maar het is nog zover niet en het zal nog duizenden jaren duren.
De uitvindingen die zij tot nu toe hebben gedaan, zijn niets in vergelijking met wat in de kosmos aanwezig is.
Op de vierde graad is men verder.
Op aarde kunnen zij die hoogte en diepte niet bereiken, omdat de stoffelijke toestand van het menselijke organisme daar niet op berekend is.
Zij komen dus niet verder dan hun eigen kosmische afstemming is.
Toch zullen zij zich eens op het zonnelicht gaan instellen en trachten die energie bruikbaar te maken.
Het is nu, ik zei dat reeds, de eeuw van technische wonderen, toch bereiken zij maar een gedeelte van alles wat in het heelal aanwezig is.
Vergeet niet dat het zonnelicht energie is en van zo’n geweldige kracht en sterkte, waarvan men zich geen denkbeeld kan vormen.
Er zijn reeds geleerden die zich daarop instellen, doch om iets te kunnen bereiken, is nog niet mogelijk, omdat deze geleerden een andere innerlijke afstemming moeten bezitten en zij zich geestelijk moeten gaan instellen, dus dieper moeten voelen dan zij thans doen.
Alles houdt verband met hun innerlijke leven en daarnaar stellen zij vast en voelen de werking van al deze geheimen.
Nu zal ik je een ander wonder laten beleven, dan weet je waarin wij ons bevinden.”
André voelde plotseling dat hem een diepe slaap overviel.
Toch bleef hij zich bewust van alles en vroeg: „Wat is dat, Alcar, ik zou in slaap vallen.”
„Dat is, dat wij ons in de mentale gebieden bevinden.
Ik liet je even op eigen krachten voortgaan en omdat ik mij niet meer concentreerde viel je onmiddellijk in slaap.
Dan treedt de bewusteloosheid in en weet je niets meer.
Ook ik sta onder deze werking, maar de meester helpt mij.
Ik houd voortdurend mijn gedachten daarop geconcentreerd of ook ik zou in slaap vallen.
Wij gaan dus thans door de mentale gebieden van de vierde kosmische graad.
Maar er zijn meer wonderen en ook die zal je voelen en beleven.
Let op, André.
Je beleeft thans dat alles één is en inéén is.
Ik heb je vele malen op deze wijze verbonden, doch thans is dit nog groter en machtiger.
Je weet dat wij naar een ander zonnestelsel gaan en een andere planeet zullen bezoeken.
Al kunnen wij daarin niet leven, toch kunnen wij waarnemen, maar meer ook niet.
Hier echter is tevens ons Hiernamaals, maar ook de hel en de astrale dierenwereld, toch zijn wij ver, heel ver in gevoel van de aarde en het Hiernamaals waarin ik leef, verwijderd.
Voel je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar, het is haast niet te geloven.”
„Ik zal het je tonen, mijn zoon.
Nu eerst zal je een duidelijk beeld krijgen, wat in ons en om ons leeft en waarvan men op aarde niets weet.
Kijk, nu ga ik mij allereerst met de hel, de diepste duisternis in ons eigen leven, verbinden.
Wij zijn daar reeds geweest, je hebt daar al die demonen gezien en ook het land van haat is je bekend.
Ik heb je dat duidelijk gemaakt.
Doch waar het mij nu om gaat is dit.
Ik ga mij verbinden, André, welnu, zie daar de duisternis, de hel in het leven na de aardse dood.”
Op hetzelfde ogenblik ging André waarnemen.
Mijn God, riep hij uit, hoe kan het!
Deze wereld veranderde.
Hij zag de duisternis, de hel die hij op zijn reizen met Alcar had gezien en waar de demonen leefden.
Ook zag hij die holen en krotten voor zich, waarin mensen leefden.
Hoe is het mogelijk, dacht hij en hij verwonderde zich dat hij dit alles zo goed begreep.
„Ik begrijp wat u bedoelt, Alcar.
Is dit op één na de laagste sfeer in de duisternis?”
„Ja, heel goed, daar zijn wij reeds geweest.
Doch hier is die sfeer ook aanwezig.
Hier is alles en dat behoort tot de derde graad en de astrale kosmos.
Maar je ziet daardoor dat alle sferen aan deze zijde oneindig zijn.
Ik heb mij dus met de astrale kosmos verbonden en toch zijn wij thans, zo-even dan, in de stoffelijke kosmos wat het universum is.
Denk je deze oneindigheid van alles eens in, maar ook de bekrompenheid van de mens op aarde, die denkt alles te kunnen bereiken wat hij zich wenst.
Wie dit beleeft, voelt de nietigheid van zichzelf, maar voelt tevens wat hem te wachten staat en hij kan bereiken.
In deze toestand heb ik mij met de demonen, de dierlijke wezens die hier leven, verbonden.
Ik heb je in die tijd duidelijk gemaakt en in je tweede boek (het tweede deel van de trilogie ‘Een Blik in het Hiernamaals’) vastgelegd, dat zij trachten het land van haat te bereiken en eenmaal daar begint hun geestelijk en dierlijk leven opnieuw.
En toch, André, zijn wij dicht bij de vierde kosmische graad, zijn wij in de mentale gebieden en in duizenden andere toestanden en dat alles kan ik je tonen en duidelijk maken.
Je voelt tevens, dat ik thans weer op mijn eigen krachten leef en daarnaar handel, omdat deze sfeer onder mijn eigen afstemming is.
Begrijp je nu, André, de macht en de kracht die de mens zich eigen heeft te maken en wat ons allen wacht?
Is daarvoor het leven op aarde niet waard beleefd te worden?
Is al dat leed dan zo verschrikkelijk?
Zie wat wij bereiken kunnen, denk je al deze astrale en geestelijke werelden eens in en dan nog verder en hoger naar de vijfde kosmische graad!
Het is niet te geloven en toch moeten wij dit aanvaarden, want dat wacht ons, wordt zelfs ons bezit.
Al die sferen kennen wij en gaan wij leren kennen.
Ik kan je tevens met de tweede graad verbinden en in die astrale wereld binnengaan, zodat je opnieuw die voordierlijke wezens zult zien.
Ook die sfeer, die wereld is hier waar wij thans zijn.
Je ziet, waar wij zijn bevindt zich dát, waarop ik mij kan instellen en daarin overgaan.
Dit is de oneindige kosmos, is het Al, de oneindigheid van iedere toestand, sfeer of hemel, die ons voor die andere afsluit omdat wij nog niet zover zijn.
Dus, André, geestelijke en stoffelijke overgangen.
Eerst als wij die hogere overgangen gaan voelen en ons eigen hebben gemaakt, wat alleen door te dienen mogelijk is, gaan wij zien en tevens hoger.
Ik kan nu omhoog gaan en dan zien wij nog twee duistere sferen.
Daarna komt het land van haat en ga ik dan nog verder en hoger, dan zie je dat hier licht komt en zo kan ik tot de vijfde sfeer gaan, die mijn eigen sfeer is.
Toch zijn wij in de kosmos en zweven naar een andere planeet, een ander zonnestelsel.
Hier en waar je je ook bevindt leven dus dierlijke wezens en die mensen zijn van de aarde hier aangekomen en hebben hun kringloop der aarde volbracht.
Deze mensen kunnen niet terug, maar wanneer zij dit gevoel zouden bezitten en daarnaar verlangden, ook dat heb ik je gezegd en duidelijk gemaakt, zou God hen te hulp komen.
Doch in deze toestand kunnen zij niet geboren worden, want het zijn beesten die de grens van het diepste kwaad, dus natuurwetten overschreden.
Ik zal je dit alles duidelijk maken, doch straks, dan keer ik hier terug en zal ik je opnieuw verbinden.
Op onze vorige reis heb je mij die vragen gesteld, straks zal ik al je vragen beantwoorden.
Nu zal ik mij echter op een hogere toestand afstemmen, dan zullen wij ook die waarnemen en daarna ga ik in de volgende sfeer over en zo verder, zodat je zult zien dat al die astrale werelden in één wereld zijn en dat is de ruimte.”
André voelde dat Alcar terugkeerde.
Hij zag tevens dat de ene sfeer na de andere oploste.
Nu zag hij het land van haat, dan het schemerland en vervolgens kwamen al die andere en hogere sferen.
Het werd steeds lichter en hij zag reeds de eerste sfeer aan Gene Zijde.
Wonderlijk was alles wat hij ook nu weer op deze reis beleefde.
Dan ging Alcar nog verder en hoger, maar dit hoger gaan deed hij alleen in gevoel.
Zij bleven waar zij waren, ver van de aarde verwijderd en toch beleefde hij al die geestelijke graden van de derde kosmische graad.
Hoe ingewikkeld was alles en toch waren al die sferen van elkander gescheiden.
Daar kwam de tweede sfeer, de derde en de vierde sfeer en nu ging Alcar in zijn eigen sfeer over.
Langzaam maar zeker loste nu zijn sfeer voor André op en was deze sfeer nog als in een dicht waas zichtbaar.
Toch ging Alcar verder en trok zich in die andere wereld terug.
Dan kwam de duisternis weer waarin zij waren geweest en voelde hij dat Alcar opnieuw in de stoffelijke kosmos overging.
Nu zag hij die diepe duisternis als voor de schepping, doch ook dit ging weer veranderen en opnieuw trad die schemerachtige toestand in, waarin zij zo-even waren.
„Heb je mij in alles kunnen volgen, André?”
„Ja, Alcar, het is wonderbaarlijk, alles is eigenlijk één wereld.”
„Alles is één wereld en toch heeft iedere toestand een eigen afstemming, een eigen wereld.
Overgangen dus in stoffelijke en geestelijke toestand.
De astrale werelden liggen ineen, in die ene ruimte vinden wij al die hogere en lagere astrale werelden.
Wij leven in het Al, André, en eerst nu zal je dit duidelijk zijn.
Wij gaan nu verder en zullen spoedig de vierde kosmische graad bereiken.”
Alcar zweefde nu in snelle vaart die graad tegemoet.
Wat zou hij thans weer beleven?
Het werd steeds lichter, want een gouden glans, als van de opkomende zon op aarde, straalde hem tegemoet.
Dit was een andere atmosfeer dan die men op aarde had, deze was helderder, hij voelde dit duidelijk.
Steeds verder ging zijn leider en het hemellicht werd krachtiger, naarmate zij vorderden.
Het uitspansel had reeds een gouden glans aanvaard.
Nu zag hij een ander wonder.
Hoe verder zij kwamen hoe meer verwaasde dat gouden licht en een diep paarsblauw overstraalde het gouden licht.
„Is dit nu het uitspansel, Alcar?”
„Ja, André, zoals op aarde, maar toch is dit uitspansel helderder dan men op aarde ziet.
Dit blauw is dieper, helderder dan op aarde.
Dit overstraalt alles.
Hoe verder wij nu gaan, hoe helderder het uitspansel wordt.
Zie daarginds, André, dat zijn de overgangsplaneten voor de vierde graad.
Ook hier vinden wij die overgangen als planeten terug, omdat men niet ineens op de vierde graad kan overgaan.
Wij gaan nu verder, maar zullen vanuit onze wereld waarnemen.
Daarginds zweeft de vierde graad in dit wonderlijke heelal.
Daarop neer te dalen, ik zei het reeds en onder hen te leven en waar te nemen, is niet mogelijk.
Wij kunnen ons daarmee niet verbinden omdat zij verder en hoger in gevoel zijn dan wij.
Dit kunnen alleen de meesters.”
„Mijn God,” riep André uit, „hoe kan het.”
Daar voor hem zag hij als het ware de aarde.
Het uitspansel had een heldere lichtblauwe tint aanvaard en die kleur was als men in de vierde sfeer kende.
In de vierde sfeer zag men in het uitspansel een paarse gloed en ook hier was die gloed aanwezig.
Hij zag een prachtig landschap, tempels en gebouwen, zodat hij dacht in de vierde sfeer, het Zomerland aan Gene Zijde, te zijn.
„Voel ik dit goed, Alcar?”
„Ik liet je dit voelen, André.
De vierde kosmische graad in een stoffelijke toestand is als de vierde sfeer in ons leven.
Je kent de schoonheid van ons Zomerland.
Je weet hoe rein deze sfeer is.
Je ziet in onze sfeer dat de bloemen licht uitstralen en in zekere zin is dat hier in een stoffelijke toestand.
Dit is kosmisch geluk, dat is in een stoffelijk leven, een sprookjesachtig geluk bezitten.
Wij dalen tot dicht bij deze planeet en dan zien wij de mens van de vierde kosmische graad.
Ik ga daarop over en zal je van enige afstand veel duidelijk maken.
Wij blijven dus steeds in de ruimte zweven.”
André beleefde dit wonder.
Hoe zou men hem echter kunnen geloven?
Daar voor zich zag hij mensen.
Ach, hoe wonderlijk en welk een stilte!
Dicht was zijn leider hen genaderd.
Hoe goddelijk waren deze mensen en wat droegen zij prachtige gewaden!
Hij zag deze gewaden in alle tinten.
Zoals een geest aan Gene Zijde zijn gewaad droeg, zo droegen zij hun kleding.
Groots was dit wat hij waarnam.
Hij beefde van geluk toen hij deze mensen zag.
Nu hoorde hij Alcar zeggen: „Blijf rustig, André.
Vergeet toch niet dat ook ik onder andere krachten sta en dat ik eveneens diep ontroerd ben.
Enige malen heb ik dit reeds beleefd, toch ligt in mij steeds groot geluk, wanneer ik hen in deze schoonheid terugzie.
Dat zijn mensen in een stoffelijk organisme, doch zie, André, hoe zij stralen, hoe fijn dit organisme is!
Dit is menselijke schoonheid.
Deze gewaden zijn, maar dan stoffelijk, zoals de geestelijke mens in de vierde sfeer draagt, omdat deze stoffelijke toestand met de vierde sfeer aan onze zijde éénzelfde toestand is.
Ik zou je dit dus aan onze zijde duidelijk hebben kunnen maken, doch dit beeld geeft je hun algehele toestand weer.”
„Hoe wonderlijk mooi zijn deze mensen, Alcar.
Zoiets heiligs had ik mij niet kunnen voorstellen.”
Zoals in de vierde sfeer, jong en schoon!
Zie die gebouwen en deze omgeving en hier leefden vrouwen, mannen en kinderen.
O, welk een geluk.
Het was als een paradijs, dacht André.
„Dit is reeds een paradijs,” hoorde hij zijn leider zeggen.
„Is de vierde sfeer aan onze zijde niet als het paradijs?
Dit is een paradijs maar stoffelijk.
Denk je dat nu eens in.
Hier zijn vogels in ongekende schoonheid en bloemen die men op aarde niet kent.
Wat men hier heeft vindt men ook op aarde in verschillende dingen terug, doch daar is alles in een lagere toestand.
Had je dit verwacht, André?”
„Hoe zou ik dit hebben kunnen verwachten?
Het is als een groot wonder.
Hoe mooi zijn deze mensen.
Ik ben diep ontroerd door al deze schoonheid.
Deze mensen kan men met het aardse lichaam niet vergelijken, zij zijn doorschijnend, Alcar.”
„Ik heb je dat toch gezegd.
Deze wezens zijn als de geestelijke mens die in de vierde sfeer leeft.”
„Kunnen de mensen in uw leven dat allemaal zien?”
„Ja, maar alleen zij die de vierde sfeer hebben bereikt, want dan eerst kan men hen hiermee verbinden.”
„En ik leef nog op aarde, Alcar.”
„Voor jou is dat heel iets anders, want het behoort tot mijn werk.
Jij hebt de zevende sfeer gezien, je bent met de hoogste meester, met een vorst van liefde naar de zesde en zevende sfeer geweest en dat is alleen omdat je voor de meesters op aarde als instrument dient.
Anders was het niet mogelijk, André.
Alleen zij die de vierde sfeer zijn binnengegaan, gaan hierheen en kunnen zien wat ons te wachten staat.
Is het geen grote genade?
Kun je thans niet dankbaar zijn dit te mogen zien, terwijl je nog op aarde leeft?”
„Ik ben heel gelukkig, Alcar, maar dit zal men helemaal niet kunnen aanvaarden.
Dit gaat te ver, te hoog, is te ongelooflijk voor hen op aarde.”
„Wie dit niet aanvaarden en geloven kan, moet het dan maar naast zich neerleggen, André.
Wij dringen hun dit niet op.
De anderen die een leven na de dood kunnen aanvaarden, zullen gaan denken en dan in dankbaarheid alles aanvaarden.
Zij, die gevoeligen van geest, zullen zich dit kunnen indenken, wanneer zij van al deze heerlijkheden, van al dit geestelijke en stoffelijke geluk hebben gehoord.
Zij zullen dit in zich voelen en zullen ons dankbaar zijn, dit beeld van wat ons allen wacht, te hebben mogen ontvangen.”
„Het is geweldig, Alcar, ik heb er geen woorden voor en dat ik dat mag beleven.”
„Aanvaard, mijn jongen, dat ook dit bij mijn werk behoort, of het was niet geschied.
Nu ontvang je alles en dat alles is geestelijk en kosmisch bewustzijn.
Jij bent nu geestelijk wakker en bewust en kunt dit alles verwerken.
Straks zal je zien en begrijpen waarom je dit alles mag beleven en wat je mediumschap betekent.
Ook dat zal ik je duidelijk maken en wat ik er reeds van vertelde is nog niets, dat zijn maar flitsen van je innerlijke leven en je mediumschap op aarde.
Jij dient, André, ik dien en ook de meesters dienen.
Vraag nu niet waarom en waarvoor, maar neem waar, straks zullen wij het daarover hebben.
Nu moet je echter alles waarnemen, want ook de mensen op aarde moeten jouw beeld kunnen beleven dat jij als uitgetreden mens hebt mogen zien.
Zie deze natuur, André, als in het Zomerland.
Je kent de stilte en de rust van de vierde sfeer, maar deze mensen zijn nog dieper en bewuster, omdat al deze wezens in de zevende sfeer zijn geweest.
Hun uiterlijk is echter zoals in het Zomerland, het straalt en is rein als geen mens der aarde bezit.
Het aardse lichaam is mooi en krachtig, doch dit is een geheel andere constitutie en andere bouw, ook de innerlijke organen, kortom deze planeet bouwde een ander stoffelijk gewaad dan de planeet aarde.
De atmosfeer is anders, de loop van de planeet verschilt met die van de aarde, alles is in een andere en voor de aarde onbekende toestand.
Ook de bloemen en bomen zijn anders en het water is als kristal en het leven van de mens is zo rein en zuiver, als slechts de volmaakt geestelijke mens kan zijn.
Stel je dit geluk eens voor, voel aan wat het zeggen wil mens te zijn en voel aan wat ons allen wacht.
Mijn God, hoe dankbaar moeten de mensen op aarde zijn als zij daar sterven.
Dan is alle leed voorbij en wacht hen groot geluk.
Nu kun je hen waarnemen, André, deze verbinding hebben de meesters tot stand gebracht.
Gaan zij tot andere dingen over, stellen zij zich dus op iets anders in, dan verbreekt het contact met deze wereld.
Zie dus wat je kunt zien, straks is dit niet meer mogelijk.”
André keek naar alles en nam zoveel mogelijk in zich op.
Hoe kan het, dacht hij.
Zie die gewaden, zie deze mooie mensen!
Kosmische wezens zag hij, engelen in een stoffelijk organisme.
Het is haast niet te geloven, dacht hij en toch, daar leefden mensen.
„Voel je nu, André, dat Emschor dit niet aan Lantos kon tonen, dat men Lantos niet kon verbinden?
Daarvoor moet men in de vierde sfeer aan deze zijde leven of het is niet mogelijk.
Toch zou ook Lantos overtuigd worden van al deze wetten en hoger gaan, omdat dit bij ons werk behoort.
Ook Lantos en zijn ziel zijn instrumenten van Cesarino en allen die voor de meesters werk verrichten.
Je ziet daardoor dat er velen met ons bezig zijn om de mensheid van ons leven te overtuigen en daarvoor dienen wij allen.
Meester Emschor en Lantos waren één, Lantos was zijn eigen kind en wij beiden en vele anderen helpen ons dit tot stand te brengen.
Ook dat was dus van tevoren berekend en meester Emschor wist dat dit zou geschieden.
Dit schone wat je thans waarneemt behoort dus bij dit grote werk en wij mogen daar dankbaar voor zijn.”
„Het is alles zo wonderbaarlijk, Alcar.
Dit is een paradijs en hier heeft de mens geluk.
Hier kent men geen zorgen en geen gebrek.
Is dat hier niet aanwezig, Alcar?”
„Neen, mijn zoon, hier is alles, alles liefde en zij weten van hoger gaan af en kennen hun Vader in de Hemel.”
„Alles wat zij hier bezitten, Alcar, is dat ook op aarde?”
„Ik zei reeds, vele dingen kent men op aarde, die men ook hier bezit.
Op aarde heeft men muziek en andere kunst en nog vele dingen meer, maar de kunst staat hier zo ongelooflijk hoog, dat wij daarvan niets kunnen begrijpen.
Deze kunst is als hun eigen leven, is naar de liefde die in hen is.
Hier wordt niet meer vervloekt en kent men leugen, noch bedrog.
Hier is dus alles anders.”
„Zijn hier ook koningen of heersers?”
Alcar keek André aan en zei: „Hoe zouden deze wezens hier kunnen leven?
Dat alles behoort toch bij de aarde en hebben zij reeds lang afgelegd.
Dat geschiedde al in de eerste sfeer aan onze zijde.
Zouden zij, die de eerste sfeer hebben bereikt, nog zoals die geweldenaars, ik bedoel hen die anderen vernietigen, kunnen handelen?
Neen, mijn zoon, dat is niet mogelijk, dat had je kunnen weten.”
„Maar hoe is hun leven, Alcar?”
„Hun leven is zoals wij aan deze zijde bezitten.
Ook daar zijn meesters evenals in alle sferen aan onze zijde, want er is leiding nodig, doch dat zijn vorsten van Liefde.
Voor hen heeft men ontzag, zoals wij voor de hogere mens voelen die hoger is dan wij zelf en dus meer liefde bezit.
Zij zorgen voor alles, hebben hun kinderen lief en geven zich geheel voor hen, die deze hoogte hebben bereikt.
In alles ligt hun wijsheid, hun leven is rein en heilig en dat in een stoffelijk lichaam.”
„Zo stelt zich eenieder die het hogere zoekt, het geluk voor.”
„Ja, zo denken zij die de waarachtige brand van liefde in zich voelen, zo stellen wij allen ons de wereld voor en zo had de aarde kunnen zijn.
In een stoffelijke toestand geluk en wel rein geluk te bezitten, dat kun je je bijna niet voorstellen en toch heeft hier de mens dit geluk.
Denk je dit geluk nu eens in, André, geen haat, geen jaloezie, geen bedrog, geen geweld, geen eigenliefde, geen hartstocht en geen oorlog of enig ander geweld, niets, niets van al die hartstochten, al die onaangenaamheden die de mensen op aarde beleven.
Hier is alleen rust en wel heilige rust en heeft men waarachtig lief.
Toch zijn wij eerst op de vierde kosmische graad.”
„Hebben zij hier ook geld net als op aarde?”
„Neen, André, ook dat is niet mogelijk, hier heerst een ander leven.
Hier bestaat alleen innerlijke waarde.
Al dat aardse vindt men hier niet en toch is ook hier alles aanwezig, doch dat is voor iedereen.
Toch zien wij hier zeven graden van innerlijk leven en die zeven graden zijn als de zeven sferen aan onze zijde.
De laagste graad van innerlijke en geestelijke afstemming dus, is de mens die in de zevende sfeer aan onze zijde leeft.
Een geest uit de zevende sfeer begint hier in de eerste graad en gaat langzaamaan omhoog.
Die sferen, die graden van innerlijk leven, zien wij ook op al die andere en hogere planeten.
Alleen de overgangen, die andere planeten dus die hierbij behoren, hebben deze afstemming nog niet bereikt.
Maar er is hier maar één stoffelijke graad en dat lichaam is gereed.
Begrijp je wat ik bedoel, André?”
„Als ik u goed heb begrepen, is alles heel anders dan op aarde, gaat men eerst hier in dat volmaakte stoffelijke gewaad over.”
„Zeer juist.
Die overgangen, wat dus planeten zijn, hebben een eigen afstemming en al heeft het bezielende leven die lange weg reeds afgelegd, het is toch niet gereed deze afstemming, dit leven dus, te aanvaarden.
Als een wezen uit de zevende sfeer onmiddellijk hier geboren zou worden, zou dit enige stoornissen voortbrengen, omdat dit stoffelijke organisme hoger is dan de innerlijke mens die in de zevende sfeer leeft.
Dit zien wij op al de planeten en dat is zelfs voor de hoogste graad wat de zevende kosmische hemel is.
Het is een zeer verfijnd stoffelijk gewaad en de ziel die hier binnentreedt, moet in harmonie zijn met deze stoffelijke afstemming.”
„Het is bijna niet te geloven dat voor die hogere wezens nog overgangen nodig zijn.”
„Toch is dit zeer duidelijk, André.
Keer maar naar ons eigen leven terug.
Hoe hoger wij komen des te moeilijker wordt het om die hogere toestanden te kunnen bereiken.
Ik leef in de vijfde sfeer en boven mij liggen nog twee sferen die ik kan bereiken, toch heb ik daar honderden jaren voor nodig om die liefde te bezitten, die zij daar voelen en innerlijk dragen.
Zij leven in en om mij en toch zie ik hen niet, ben mij zelfs van hun leven en aanwezigheid niet eens bewust.
Zij echter zien ons wel en voelen en weten wat wij doen en hoe wij denken.
Al die sferen zijn er, er zijn gebouwen, tempels en bloemen, want ik heb je dat op deze reizen en zo-even getoond en toch, ik zie niets van al die schoonheid.
Maar in en om mij leeft toch alles en moet ik mij eigen zien te maken.
Ik heb nu reeds verbinding met de zesde sfeer en toch ben ik daar nog een vreemde, al word ik door hen die daar leven met open armen ontvangen en zijn zij verheugd dat weer een ziel die hoogte heeft bereikt.
Dit geldt dus ook voor hen, zij moeten zich dus kunnen voorbereiden en daarvoor zijn die overgangsplaneten.
Dan geschiedt, wat de mensen in de derde en vierde sfeer aan onze zijde telkens ontvangen, dat zij hun verkregen bezit gaan beleven.
Dat zeer schone gewaad eist van de drager alle geestelijke concentratie en je voelt zeker wel, André, dit leven is niet meer te beschrijven.
De meesters echter weten wat hiervoor nodig is.
Is het innerlijke leven niet ten volle gereed, dan, ik zei het reeds, is die stoornis een andere dan op aarde en verliezen zij het evenwicht.”
„Zijn hier ook ziekten, Alcar?”
„Neen, André, er zijn hier geen ziekten, geen zenuwstoornissen of al die verschrikkelijkheden die men op aarde bezit, want de innerlijke mens leeft zijn natuurlijke leven en past zich aan die wetten aan en tracht zich nog hogere wetten eigen te maken.
Deze planeet bezit dus één organisme, doch de innerlijke mens kan hoger gaan en daarin vinden wij zeven graden.
Je ziet dus, André, dat het geheel anders is dan op aarde, want op aarde zien wij zeven stoffelijke graden.
De natuur is als bij ons in de vierde sfeer, ook de vogels zijn wonderbaarlijk schoon en de bloemen en al het andere leven is niet te beschrijven.
Al die disharmonische toestanden van de planeet aarde kent men hier niet.
Wat de aarde bezit aan leed en smart, is hier reine en onbaatzuchtige liefde.
Deze kosmische mensen zijn dus allen volkomen gelukkig en ons wacht dit geluk, André.”
„Worden ook deze mensen zoals op aarde geboren, Alcar?”
„Je bedoeling is, of hierin verandering is gekomen?”
„Ja, Alcar.”
„Neen, mijn jongen, dat is voor al het leven, mens of dier, dus ook hier.
Er is maar één mogelijkheid en dat hebben wij van het eerste stadium af ontvangen.
Dat is voor het gehele universum.
God schiep voor alle planeten twee lichamen, het scheppende of mannelijke en stuwende of vrouwelijke lichaam.
Maar hier is dat een heilige gebeurtenis.
Dit is het heiligste dat God heeft geschapen, want het is de schepping en heeft het menselijke en goddelijke wezen van zijn Alvader ontvangen.
Hier is dat heilig, André.
Hoe hoger wij komen, des te dieper dringen wij tot het heiligste van alles door, gaan dieper en reiner voelen, waarvan men op aarde niets weet.
Het gevoel dat zij hier bezitten en innerlijk dragen, dit gevoel gaat boven mijn eigen krachten.
Wij weten echter hoe zij voelen en hoe hun leven is, hoe zij denken, maar kunnen deze reine band die tussen twee wezens bestaat niet omvatten, omdat wij zover nog niet zijn.
Zij leven anders dan wij zouden willen en kunnen.
Wanneer er een kind wordt geboren, weten zij van tevoren wat de afstemming is van dit jonge leven en vooral, waar het innerlijke leven, de ziel dus als geest en als mens, heeft geleefd, wie het is en waar zij dit innerlijke leven hebben ontmoet en hebben gekend.
Voel je dit wonderbaarlijke, mijn zoon?”
„Ja, Alcar.”
„Maar er is nog veel meer, waarvan mensen op aarde niets weten, omdat zij deze paradijsachtige toestand niet kennen.
Want zij allen, niet een uitgezonderd, zijn in hoogste graad helderziend.
Deze mensen, André, zijn kosmisch bewust, kosmisch georiënteerd, zij weten wie tot hen behoren, want allen zijn tweelingzielen.”
„Hoe verheven is dit weer, Alcar.”
„Dat moet wel zo zijn, André.
Wij allen die de vierde sfeer aan deze zijde hebben bereikt, zijn geestelijk bewust en hebben dus het derde kosmische bewustzijn bereikt.
Als ik niet kosmisch bewust was, een bewustzijn dat bij de derde graad behoort en niet als bezit in mij lag, dan had ik je niets van al dit machtige dat bij onze graad behoort, kunnen vertellen of duidelijk kunnen maken.
Nu echter ligt dit in mij, ik heb dat beleefd en kan mij met dat wat onder mij ligt weer opnieuw verbinden.
Ik zie nu door al die graden heen en ken de natuurwetten, zowel stoffelijk als geestelijk.
Ik weet wat ik moet doen om in harmonie te zijn met dit machtige en toch ben ik maar een kind, een klein deeltje, een vonk van dit grote geheel.
Als ik je kan zeggen wat ik zie en hoor, dat anderen, die niet in mijn sfeer zijn, niet kunnen horen en zien en toch aanwezig is, dan zullen die hogere wezens dit toch zeer zeker kunnen, want zij allen leefden aan onze zijde en waren in de zevende sfeer.
Zij kennen al de kosmische wetten van de eerste drie graden, hebben die graden beleefd, kennen hun God van Liefde, weten dat zij verder en hoger gaan, kortom, zij zijn in hun toestand bewust.
Als hier een kind wordt geboren, dan kunnen zij van de geboorte af zuiver en duidelijk zien hoe dit leven zal zijn, want hier zijn voor de mens geen raadselen meer en eenieder weet wat hij in dat leven zal bereiken.
Als ik spreek van kosmisch georiënteerd zijn, dan wil dat zeggen dat zij hun eigen leven begrijpen en dat leven als bezit in hen ligt.
Het leven waarin zij worden geboren ligt dus voor hen geheel open.
Allen zijn één en weten, zij zijn bewust in hun graad van leven en dit is kosmisch bewustzijn.”
„Wat vertelt u weer wonderbaarlijke dingen, Alcar.
Hoe ga je hiernaar verlangen.”
„Dat wonderbaarlijke is de heilige waarheid, André, dat wacht ons allen.
Ook wij verlangen daarnaar en doen ons best zover te komen.
Wij echter aan onze zijde leven in rust en gaan, zoals zij, bewust verder.
Wij kunnen geen zonden en fouten meer begaan, evenals allen in ons leven, die de hogere sferen hebben bereikt, geen zonden en fouten meer zouden kunnen doen.
Bij ons is er reeds geen disharmonie meer en nu spreek ik nog maar van de eerste sfeer aan deze zijde, dán de hogere sferen, wat geestelijke hemelen zijn!
Al deze wezens, die vele overgangen hebben beleefd voordat zij op deze planeet overgingen, dragen een ontzaglijke liefde en zijn in alles één.
Wanneer het dan zover is gaan beiden over en aanvaarden dit machtige geluk waarnaar ons hart verlangt.
Dat geluk hebben zij beiden dan verdiend.”
„U bedoelt diegenen, die uit de mentale gebieden worden aangetrokken, Alcar?”
„Ja, André.”
„U zegt van beiden, wat betekent dit?”
„Dat is een ander wonder, mijn zoon.
Je weet dat wij allen, als wij eenmaal zover zijn, onze tweelingziel ontvangen.
Er zijn reeds mensen op aarde, die dáár al hun eeuwige tweelingziel bezitten, doch de meesten die op aarde leven en dan nog alleen zij die dorsten en verlangen en veel liefde voelen en kunnen geven, die bewust zijn in hun gevoelens en hun liefde, ontvangen aan deze zijde hun tweelingziel en die band is eeuwig.
Maar dat is eerst mogelijk, wanneer zij zichzelf en het leven van hun eigen ziel en al het andere leven liefhebben en begrijpen.
Dan ontvangen zielen, dus mensen, het hoogste geluk dat ooit een mens kan ontvangen en dit is de tweelingliefde.
Het geluk dat dan in je komt en je als bezit draagt, is onbeschrijfelijk.
Dan denk je dat het universum in je ligt, dat God in eigen persoon in je leeft.
Dit gevoel, dit geluk, mijn zoon, is iets geweldigs.
Het is zo machtig en groot, zodat je zweeft en je op handen gedragen wordt.
Alles lacht je tegen.
In de eeuwige stilte ga je over, je voelt je met God verbonden, je voelt reine liefde voor dier en mens en het leven dat God heeft geschapen.
In je diepe innerlijk ligt een heilige brand, het Goddelijke vuur waarvan en waardoor hemel en aarde werd geboren.
Al dat machtige leven krijgt een plaats in je eigen hart en zij of hij die bij je behoort, voelt zoals je zelf voelt, heeft lief zoals je zelf liefhebt, draagt zoals je dragen zult, (beiden) buigen dus hun hoofden voor al die reine gaven.
Geen zucht, geen onbegrijpen, geen hard woord, geen disharmonische klank zal die rust verstoren.
Het is niet mogelijk, want beide wezens zijn één, één in hun beider leven.
Zij danken hun heilige Vader in de Hemel voor dit ontzaglijke geluk en aanvaarden, zijn gelukkig omdat zij zover zijn gekomen.
En als dan de mens na het aardse zwoegen, dit geluk aan deze zijde ontvangt en zijn geestelijke woning aan deze zijde in bezit neemt, die door de engelen uit onze wereld gereed is gemaakt om die zielen een ware ontvangst te bereiden, dan valt de mens neer en weet niet wie hij het eerst moet danken.
Toch is dat steeds weer onze heilige Vader in de Hemel, die wij voor al dat grote geluk moeten danken.
Dan ziet de mens zijn ziel, of wacht, totdat zij of hij komt en is er aan onze zijde feest, geestelijk geluk en worden zij voor eeuwig verbonden.
Dat is ontzagwekkend, dat weet je, André, want je hebt dit in mijn eigen sfeer mogen beleven.
Toen ik je dat machtige mocht tonen, heb je gezien dat de Christus zich manifesteerde en zij hoger gingen.
Dat waren twee reine wezens die op aarde een grote taak hadden volbracht en eindelijk hoger kunnen gaan.
Dan leven zij duizenden jaren in hemels geluk, maar toch moeten zij verder, tot zij de zevende sfeer hebben beleefd.
Wat zal er echter dan geschieden?
Geen geest kan deze tweelingzielen scheiden, dat is en blijft één leven.
Toch komen er tijden dat beiden in onbewustzijn leven, want beiden gaan tegelijk in de mentale gebieden over.
Voel je dit wonder, André?
Zij worden dan aangetrokken en op de eerste overgang geboren en zien elkaar daar weer terug.
Reeds als kinderen zien en herkennen zij elkander en spelen en groeien op en weten straks dat zij bij elkaar behoren.
Dat bewustzijn komt reeds in het tiende jaar tot rijpe ontplooiing, zodat zij weten dat zij voor eeuwig tezamen zijn.
In hun innerlijke leven is dat aanwezig.
Dan gaan zij verder en verder en volgen elkander.
Eindelijk is deze planeet bereikt en vinden zij elkaar ook daar terug.
Geen seconde te vroeg worden zij geboren, ook de ouders weten daarvan.
Denk je dit maar eens in en vergelijk dan dit bewustzijn met dat van de mens op aarde.
Je kunt echter geen vergelijkingen maken, dat is niet mogelijk.
Hier zijn zij wakker en bewust en blijft de mens zijn kosmische afstemming behouden, dat is het stuwende of het scheppende organisme.
Maar voor zij die afstemming behouden, ook dat zal je voelen, André, gaat ook hier het zieleleven in beide organismen over en dat dient, om de diepte van dit zieleleven en stoffelijke leven als natuurafstemming te aanvaarden en eigen te maken, daarna in de laatste graad weer hun kosmische afstemming te aanvaarden.
Dat is dus het kleed waarin zij in het beginstadium van de eerste planeet zijn geboren.
Hoe hoger het zieleleven dus komt, des te dieper wordt het.
Daarvoor beleeft ook hier het innerlijke leven de schepping en dat beleven is een heilig wonder voor hen die hier leven.
Door dit heilige wonder zullen allen op deze planeet in een hogere bewustwording ontwaken.
Zij weten dus, André, dat zij in het vorige leven het mannelijke kleed droegen en dat zij in het daarop volgende leven het reine en heilige moederlichaam zullen bezitten.
En juist door dit alles te mogen weten en te kunnen voelen, is hun één zijn en deze verbinding heilig.
Zij weten dat zij op dat ogenblik van verbinding met God verbonden zijn, zij voelen zich één met God en begrijpen dat het openbaringsproces in hen ligt en zij dat beleven.
Zij weten tevens dat zij een kosmisch wezen zullen ontvangen en dat deze ziel biljoenen jaren op weg is en zij weten dat dit hun vader of moeder, zuster of broeder is, die zij op de planeet aarde hebben gekend.
Voordat deze wezens zich zullen verbinden, knielen zij neer en trachten zich geheel één te maken met het grote en diepe gebeuren.
Zij zonderen zich af en mediteren.
Het heiligste van alles dat God heeft geschapen, gaan zij beleven.
Wat zich in het heelal openbaarde, openbaart zich thans in het moederlichaam.
Zij zijn zich bewust van hetgeen geschiedt en voelen de diepe betekenis van één zijn.
Voor hen is dit heilig.
Voor hen is dit gebeuren de verbinding met God, want God legde dit machtige in ’s mensen handen.
Deze wezens, André, bereiden zich voor en dat voorbereiden is nodig, omdat zij weten dat een groot wonder gaat geschieden.
Zij allen zijn zich van dit ontzaglijke wonder bewust en wie daarin bewust is, beleeft dit in reine overgave.
Je kunt je de diepte van dit heilige wonder, dat men op aarde bezoedelt, niet indenken, want op aarde is het vaak een gebeuren op dierlijke wijze.
Hier weet men dat zij het zieleleven aantrekken, dat met verlangen daarop wacht en een kind van God is.
Zij weten dat zij gereed moeten zijn om hun zuster of broeder te kunnen ontvangen.
En zij zijn gereed, zijn wakker en bewust, want zij beleefden de schepping zoals God het aan al Zijn kinderen heeft gegeven.
Als dan de moeder in zich dit wonder voelt ontwaken en het jonge leven groeit en ontwaakt, is reeds de moeder met haar kind in verbinding en spreekt zij in haar diepste zieleleven met dit nieuwe leven.
Diep daalt de moeder af in dat andere leven dat in haar is, waarmee zij één is; zij zijn één in gevoel en in reine liefde.
Dat kind, dit jonge leven, André, wacht geluk!
Dan leren wij een nieuw wonder kennen, want de moeder die de andere tweelingziel ontvangt, zal die andere moeder bezoeken en zij leven tezamen verder.
Ook zij zijn één en praten van toekomstig geluk voor hem of haar die in hen leven.
Zij horen dan prachtige muziek, die onbeschrijfelijk schoon is en hen doet leven en gelukkig zijn.
Zij bidden en zijn in volle harmonie met allen en met zichzelf en zij danken de Vader in de Hemel voor al die gevoelens, voor al deze zaligheid.
Van de verbinding af zonderen zij zich af, wandelen in de reine natuur en maken zich gereed om dit jonge leven te ontvangen.
Zij leven voor niets en niets anders, dan alleen voor hetgeen in hen is.
Op deze wijze voelen zij God, voelen en beleven zij het scheppingswonder.
Zij dalen diep in het allerheiligste af om dit bewust te ondergaan.
Als dan de geboorte komt is daar geen dokter voor nodig, maar is de natuur de heelmeester.
In hen ligt deze wetenschap, zij allen zijn natuurlijk, de geest heeft dit in eigen handen.
De moeder zondert zich dan af en maakt zich gereed.
Hemelse muziek trilt in haar ziel en die klanken brengen haar in een verhoogde afstemming.
In deze toestand van gebed en meditatie, van reine zieleklanken, wordt de mens geboren.
Hoe hoger zij komen en zich innerlijk bezit eigen maken, des te reiner en grootser wordt de geboorte.
Zij, deze moeders, hebben geen hulp van derden nodig, in hen ligt alles, zij zijn als de natuur, zij zijn bewust.
Het kind straalt, als een kind van God in die afstemming stralen kan.
In enige jaren is het wakker en bewust.
Het ziet dan in deze wereld en het voelt en berekent, ja herkent het innerlijke leven waarmee het is verbonden.
Het moederlichaam is hier dan ook heel gevoelig, want de natuurlijke werking bracht haar in een verheven toestand.
Ik zei reeds de beide moeders zoeken elkander op en zijn lange tijd tezamen.
Hun kinderen zijn dus tweelingzielen.
Deze komen van een andere planeet, hebben op aarde geleefd, de sferen aan deze zijde afgelegd en de lange reis voor de vierde graad is bereikt.
Als een ontloken bloem is dit jonge leven en de liefde die allen voelen is ontzagwekkend.
Dan is er feest en dat feest is voor deze jonge wezens, want zij hebben die graad bereikt.
In volle liefde wordt dit kind opgevoed en op jonge leeftijd spreekt het reeds over wonderen en problemen, gaat dit jonge leven bewust in het verkregen bezit over.
Tezamen beleven zij dus dit grote wonder.
In alles zijn zij één en volmaakt voor deze afstemming.
Dan ontwaakt hun diepe innerlijk en gaan zij in de volwassen leeftijd over.
Tezamen gaat het leven verder en zij beginnen aan een taak, die hun door de vorsten van liefde wordt opgelegd.
Daarna beleven ook zij de schepping.
Een wet, zoals je die op aarde kent, verbindt hen dus niet.
In hen zelf ligt die wet, want hun ja is een heilig woord en men kent hier geen leugen en bedrog.
Ook van vader en moeder heeft men hier geen begrip meer, toch moet ik zo spreken wil ik je iets van hun heilig leven duidelijk kunnen maken.
Maar er zijn hier geen ouders, geen vader of moeder, hier zijn allen zusters en broeders in de geest en hebben alles lief wat leeft.
Dit zijn geestelijke en stoffelijke wetten, die de natuur hun oplegt en die wetten worden natuurlijk beleefd.
Hier roept de natuur de mens een halt toe en daarnaar luisteren allen, want allen zijn één met de natuur.”
„Wat is dat wonderbaarlijk, Alcar.
Wie zal dit kunnen aanvaarden?”
„Wanneer de mensen op aarde dit voelen, zullen zij dit alles aanvaarden.
In de sferen reeds lost het vader en moeder zijn op, aan onze zijde kennen wij alleen de universele liefde.
Van de eerste sfeer aan onze zijde af, gaan wij reeds in die afstemming over.
Indien wij ons van het vader- of moederschap niet los kunnen maken, komen wij tevens niet verder, want dit behoort bij de planeet aarde.
Dit is dus een aards en stoffelijk gevoel en deze gevoelens moeten wij afleggen.
En nu wij weten dat wij aan deze zijde, in de sferen dus, zover zijn gekomen, moeten wij aanvaarden dat men op deze planeet verder en hoger is en al die aardse wetten en toestanden niet meer bestaan.
De universele liefde staat boven alle aardse liefde, daarin lost de vader- en moederliefde op en ook op deze planeet is dit niet anders.”
„Heeft men hier bij de geboorte nog hulp nodig, Alcar?”
„Neen, André, zoals ik reeds zei, ligt in hen deze kracht, het stoffelijke organisme van deze planeet is als de natuur en is in niets bezoedeld.”
„Wanneer ik u goed heb begrepen, dan bedoelt u dat op deze planeet alles geschiedt zoals men de natuur kent?”
„Zo is het, zij zijn geestelijk en stoffelijk één.”
„Het is geweldig, Alcar.
Hiernaar moet men wel verlangen.
U heeft mij al die stoffelijke graden van de aarde duidelijk gemaakt, maar is daar niet één graad bij, die de geboorte op natuurlijke werking beleeft?
Hebben al die mensen hulp nodig, Alcar?”
„Neen, mijn zoon, er zijn mensen op aarde die zoals de natuur zijn en dit wonderbaarlijke proces alleen beleven, dus zonder hulp.
Het zijn die mensen, die wij in de eerste, tweede en derde stoffelijke graad hebben ontmoet en die hebben, zoals zij hier, al die aardse hulp niet nodig.
Je ziet daardoor hoe de intellectuele mens de natuurlijke weg heeft verlaten, ook al denken al die wezens verder te zijn dan deze arme zielen in die donkere gewaden.
Zij hebben zich een toestand geschapen die niet natuurlijk meer is.
Zij behangen zich met sierlijke dingen, gaan goed en rijk gekleed, doch hebben hun natuurlijke afstemming afgelegd.
Zij zijn verdwaald in hun mooie en rijke levens en doen dingen die de mensen in het oerwoud niet zouden kunnen doen.
Dat is het instinct, de natuur en die natuurwetten en krachten heeft de intellectuele mens verloren en bezoedeld.
Is het dan zo vreselijk wanneer ik zeg dat de natuurlijke kern zoek is?
Dat zij hun lichamen uiterlijk verfraaien en dat het innerlijk aan geestelijke honger sterft?
Daar in die oerwouden heeft men geen dokter nodig, de natuur is zover dat de mens, het innerlijke leven deze kracht bezit en zij beleven dit zoals hun lichamen en de natuur is.
Op deze planeet is die harmonie hersteld, is hun stoffelijke en geestelijke leven één afstemming, zij leven natuurlijk.
Aan deze zijde dus, mijn zoon, zijn zij zover gekomen en is dit hun innerlijk bezit.
Hier heeft men geen geleerden nodig.”
„Zijn hier dan geen geleerden, Alcar?”
„Ja, zeker, doch voor ziekten heeft men hen niet nodig, want hier kent men geen ziekten.”
„Hoe ongelooflijk is ook dit, Alcar.”
„Inderdaad, André, maar ik spreek de heilige waarheid, of ook hier was geen geluk.
De geleerden van deze planeet zijn kosmisch bewust en hebben verbinding met andere planeten, voor hier de vijfde kosmische graad.”
„Kan men dan hier al de wetenschappen die de planeet aarde bezit niet volgen?”
„Alleen die wetenschappen die tot hun eigenlijke leven behoren, met andere woorden: zij trachten de natuurwetten te leren kennen.”
„Wat is ook dit wonderbaarlijk, Alcar.
Men kent hier dus geen rechtsgeleerden, geen doktoren, geen theologen, of wetenschappen die tot de planeet aarde behoren?”
„Neen, André, want hier kent men geen leugen of bedrog, hier kent eenieder zichzelf, zij zijn geestelijk en kosmisch bewust en hebben ook geen godsdiensten meer nodig.
Dat alles behoort bij de planeet aarde.
Op aarde heeft men een rechtsgeleerde nodig, omdat daar het kwaad leeft.
Voel je dit wonder, André?”
„Ja, Alcar, ik begrijp u volkomen.
Maar bezitten zij hier dan geen telefoon en televisie, Alcar, want dat is toch een groot wonder?”
„Inderdaad is dat een groot wonder, André, maar hier heeft men dat wonder niet meer nodig.”
„Wat zegt u?
Kan men deze wonderbaarlijke vindingen hier niet gebruiken?
Deze behoren toch wel tot de grootste wonderen, die de aarde bezit, Alcar?”
„Zo is het, mijn zoon, doch ik zal je dit grote probleem duidelijk maken, luister.
Dat grote wonder, André, dragen zij die hier leven innerlijk en is hun eigen verkregen innerlijke bezit.
Voel je wat dit zeggen wil?”
„U wilt zeggen dat deze mensen een technisch wonder in zich dragen?
Hoe is dat mogelijk, Alcar, dat kan men toch niet aanvaarden?”
„En toch spreek ik de waarheid.
Vergeet toch niet, mijn zoon, dat al deze mensen kosmisch bewust en helderziend zijn in de hoogste graad.
Een stoffelijke uitvinding van de aarde is het innerlijke bezit van deze mens.
Zij hier stellen zich op die andere mens in en kunnen zich ver van hun eigen lichaam verwijderd manifesteren.
Wat de aarde aan stoffelijke vindingen bezit, dat is voor hen hier eigen bezit en zijn dus geestelijke gaven.
Al deze mensen hebben deze stoffelijke verbindingen niet meer nodig.
Als één van hen de andere mens, die op duizenden mijlen van hem vandaan is, zou willen spreken, dan stelt hij zich innerlijk op hem in en komt er dus een geestelijke verbinding tot stand.
Daarbij kunnen zij zich op die plaats manifesteren en dan treden zij uit hun stoffelijke kleed en beleven hetgeen zij wensen.
Hier beleven al deze mensen geestelijke wonderen maar in een stoffelijk leven.
Het zijn wonderen die wij reeds aan onze zijde kennen en eigen hebben gemaakt.
Zij spreken met elkander op verre afstand en gaan dan geheel in elkaar over.
Deze geestelijke verbinding is onfeilbaar.
Voor hen hier, is er geen afstand meer, want zij zijn geestelijk zover gekomen en ontwikkeld.
Zij zien in ieder ander leven en waar zich dat leven ook bevindt, zij kunnen zich verbinden en dan volgt hetgeen zij wensen.
Hun scherpe en onfeilbare intuïtie en concentratie brengt dit gesprek op verre afstand tot stand.
Hier hebben zij al die vindingen van de aarde niet nodig en toch kennen en bezitten zij stoffelijke wonderen, die men op aarde nog niet kent.
Ook zij bewegen zich in de ruimte en daarvoor zijn technische wonderen geboren, die veel weg hebben van die van de aarde, doch hier is alles volmaakt.”
„Kunnen hier geen ongelukken geschieden, Alcar?”
„Neen, André, ook dat is niet meer mogelijk.”
„Hoe onbegrijpelijk is ook dit, Alcar?”
„En toch zo heel eenvoudig, mijn zoon.
Want hier kan geen mens voor zijn tijd sterven, vooral niet door een ongeluk, want dat ligt vast en weet men lange tijd van tevoren.”
„U wilt dus zeggen, dat allen die hier leven hun dood van tevoren weten?”
„Ja, dat bedoel ik, André.
Wanneer zij zich dus in de ruimte begeven, dan weten zij van tevoren of er iets kan en zal geschieden en voorkomen zij deze stoornis.”
„U gaat steeds dieper, hoe wonderbaarlijk is ook dit, Alcar.
Het is bijna niet te geloven en toch moet ik het wel aanvaarden, want aan Gene Zijde is men reeds zo ver.”
„Zo is het, André.
De geleerden van deze planeet werken samen en zijn allen aan één doel bezig.
Dat is de verbinding met de hogere planeten, die er reeds is.
Zij voeren gesprekken met hen die verder zijn en daar hebben zij instrumenten voor.
De techniek is hier heel ver, doch wat zij zelf bezitten en dus aan geestelijk bezit innerlijk dragen, overheerst het stoffelijke kunnen.
Alleen die uitvindingen worden en kunnen worden geboren, die hun nut kunnen bewijzen en alleen dienen voor hulp van de mensheid, om het leven te veraangenamen.
Geen andere vindingen komen er tot stand.
In alles wordt hier rekening gehouden met de innerlijke toestand van het menselijke wezen.
Alles staat daarop ingesteld en leeft en werkt om zich innerlijk bezit eigen te maken.
Hun werkzaamheden zijn met die van de aarde niet te vergelijken.
Wat daar de mens moet verrichten en doen om te kunnen leven, is hier niet meer aanwezig.
Al dat zwoegen kent men hier niet.
Eenieder bezit stoffelijk en geestelijk geluk, hier is aan niets gebrek, allen leven in een volmaakt geluk.
Alle gebouwen en tempels, evenals in onze geestelijke wereld, hebben zij zelf ontworpen.
Ook zij bezitten voertuigen, die zich van de aarde kunnen losmaken, doch ik zei reeds, hier geschieden er geen ongelukken meer.”
„Is dat zover berekend, Alcar?”
„Dat is niet alleen berekend, André, doch dat is doorvoeld.
Ik zei reeds, zij hier overzien een technisch wonder, dat wil dus zeggen, dat zij van tevoren weten of een machine zal storen, omdat zij dit aanvoelen.
Voor de mens op aarde is dat moeilijk, maar tevens mogelijk.
Ook daar leven mensen die van tevoren een ongeluk voelen en naar hun gevoelens handelen.
Is het dan zo vreemd wanneer ik zeg, dat zij dit kunnen en die krachten innerlijk dragen?
Maar wanneer dit op aarde geschiedt dan ontvangen deze mensen die berichten en gevoelens meestal van onze zijde en worden zij dus door hun geliefden gewaarschuwd.
Hier echter is dat eigen verkregen bezit, zijn geestelijke gaven, omdat zij deze verhoogde afstemming hebben bereikt.
Zij weten dit dus van tevoren en voorkomen een stoffelijke ondergang.”
„Hoe geweldig is dit alles, Alcar.”
„Dit, mijn zoon, zal eenieder bereiken, wij allen zullen zover komen.
Men treurt ook niet om hen die overgaan, want zij weten dat zij straks zullen terugkeren.
Nu leren wij andere wetten kennen.
Het terugkeren geschiedt zoals wij in de wereld van het onbewuste voor de derde graad kennen.
Wat daar vele en vele eeuwen kan duren, gebeurt hier niet meer.
Ik zei je reeds, wat voor de planeet aarde de wereld van het onbewuste is, zijn hier de mentale gebieden, doch alles is anders.”
„Hoeft men hier dan niet zolang op een nieuw lichaam te wachten, Alcar?”
„Neen, André, hier heerst kosmische harmonie.
Op de tussenplaneten leeft het leven langer dan op de eerste drie graden.
Hoe hoger het innerlijke en stoffelijke leven dus komt, treedt ook hier verandering in.
Op al die overgangsplaneten leven dus mensen, maar het zieleleven is nu in harmonie met het stoffelijke kleed en dat is het kosmische evenwicht.
Dit kosmische evenwicht is echter op aarde verloren gegaan, want daar leven mensen die reeds lang, reeds eeuwen geleden in de sferen van licht hadden kunnen zijn, maar nog steeds in de duistere sferen leven.”
„Wat is dat voor een raadsel, Alcar?”
„Dit geestelijke en kosmische raadsel behoort bij de planeet aarde, mijn zoon.
Ik zal je dit raadsel verklaren en dan zal het je duidelijk worden, hoe natuurlijk alles is wat wij tot nu hebben leren kennen.
Luister en tracht mij te volgen.
Het zegt ons, André, dat, hoe hoger wij komen, hoe meer ons innerlijke en stoffelijke leven in harmonie komt en wij weer tot de natuurlijke afstemming terugkeren.
Wanneer hier het zieleleven gereed is, dan wordt dit innerlijke leven onmiddellijk aangetrokken.
Doch op aarde is dit niet mogelijk en duurt het soms eeuwen.
En waarom duurt dat eeuwen?
Omdat op de planeet aarde het kwaad heerst, dat wil zeggen, dat het leven, dat daar leeft, in een disharmonische toestand verkeert en dit tot stand bracht.
Op de aarde heerst geweld, verdierlijking, vernietiging door anderen en zelfmoord.
Al deze hartstochten veroorzaken kosmische stoornissen voor het innerlijke leven.
Daardoor treden zielen te vroeg ons leven binnen, gaan dus vóór hun kosmische tijd over en wachten om opnieuw te worden aangetrokken.
De astrale werelden voor de planeet aarde zijn dus door deze stoornissen overbevolkt.
De ziel die een einde aan het aardse leven maakt, ik heb je dat duidelijk gemaakt, moet en zal op aarde terugkeren, om de derde kosmische graad te beleven.
Dus terug naar de aarde, maar er zijn miljoenen zielen die deze wetten stoorden en zo duurt het eeuwen voordat zij, al deze mensen, een nieuw lichaam ontvangen.
Die overbevolking van de astrale wereld komt dus, omdat al deze mensen deze levens opnieuw moeten beleven, willen zij de sferen van licht kunnen bereiken.
Is je dat duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, hier is alles anders.
Hier is en kent men geen hartstocht, geen geweld, geen zelfmoord, geen vernietiging meer, op al die tussenplaneten voor deze graad heerst kosmische harmonie en het zal je dus duidelijk zijn, dat wij thans andere wetten leren kennen.
Hier, André, is de mens kosmisch bewust en in harmonie met de natuur.
Daardoor leren wij de kosmische harmonie kennen, omdat het innerlijke leven zover is gekomen en zich dus mens en dier in natuurlijke harmonie bevinden.
Hoe hoger wij dus komen, hoe meer is het stoffelijke en innerlijke leven in alles één.
In de mentale gebieden wacht één ziel op één lichaam, voor de planeet aarde echter wachten duizenden zielen op één organisme en dit verklaart de disharmonische toestanden die de planeet aarde bezit en wij op onze lange weg hebben leren kennen, die ik je een voor een duidelijk heb mogen maken.
Is het je thans duidelijk, André, hoe wonderbaarlijk alles is?
Maar vooral, dat wij mensen ons geluk en leed in eigen handen hebben?
Dat de mensen op aarde hiervan niets weten?
Dat eenieder in harmonie met de schepping moet komen en zich deze natuurwetten eigen moet maken?”
„Ja, Alcar, ik begrijp u in alles, hoe natuurlijk is het.”
„Deze kosmische en natuurlijke afstemming moet hier dus zijn en dit is het ontwaken, het overgaan en het geboren worden in het volgende stadium, in een ander organisme, dat gereed is.”
„Hoe oud worden deze mensen, Alcar?”
„Dat varieert naarmate zij hoger komen.
Van de eerste overgangsplaneet af gaat dit proces reeds beginnen.
Daar worden de mensen reeds, volgens aardse berekening dan, honderdvijftig jaren oud en als de vierde graad bereikt is worden zij nog ouder en passeren de twee eeuwen.
Zo wordt de ouderdom van het stofkleed en van het innerlijke leven steeds hoger, omdat wij naar het Al gaan.
Is je dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, en zeer natuurlijk.”
„Dit moet wel zo zijn, mijn zoon, en dit heeft tevens een kosmische betekenis.
De hoogste ouderdom die op deze planeet bereikt wordt, overschrijdt de drie eeuwen, om dan te sterven.
Op de vijfde graad en dit zijn weer geestelijke raadsels voor de aardse stervelingen, worden de mensen duizenden jaren oud en is het innerlijke en stoffelijke leven in andere en hogere wetten overgegaan, waarvan ook ik niets weet.
In de zevende stoffelijke graad kent men haast geen stoffelijk einde meer.”
„Maar moet dan de ziel niet langer wachten, Alcar?”
„Neen, André, want ook daarin is kosmische harmonie.
Van deze planeet af leren wij die harmonische wetten kennen en hoe onwaarschijnlijk het ook voor ons is, ook daarin is geen verandering gekomen, ook al duurt het stoffelijke leven duizenden jaren.
Dit zijn dus andere en hogere wetten dan wij tot nu toe hebben leren kennen en is één gebeuren.”
„U bedoelt dat het sterven en het aantrekken van het innerlijke leven één werking is?”
„Ja, André, en hierin ligt die kosmische orde.”
„Nu ga ik het begrijpen, Alcar.
Wat geschiedt er wanneer wij de zevende kosmische graad hebben bereikt?
Weet u van die stoffelijke ouderdom iets af?”
„Ik zei je zo-even reeds, op de zevende kosmische graad kent men haast geen getallen meer en komt er aan dat leven bijna geen einde.
Toch gaat de ziel in de astrale kosmos over en dan is de mens in het Al teruggekeerd.
Wat daar voor wetten zijn, dat kunnen wij niet meer volgen en tevens niet begrijpen.
Tot de zevende kosmische graad is de schepping te volgen, maar wat daarna geschiedt, daarvan weet geest, noch mens iets af.
Bij de piramide heb ik je dat duidelijk gemaakt.
Doch al die kosmische graden moeten wij ons eigen maken.”
„Wanneer ik u in alles goed heb begrepen, Alcar, is het Al als de mentale gebieden?”
„Zeer goed, mijn zoon, doch de goddelijke afstemming.
Op al deze planeten wordt dus geen tijd onnodig verknoeid, doen de mensen geen dingen meer waarvan zij later spijt hebben, want dat is niet meer mogelijk.
Hier op deze planeet, André, bereikt men in één leven dát, wat men bereiken moet.
Op aarde denken de mensen niet aan natuurwetten en leven dus maar raak.
Zij allen hier weten waarvoor zij leven en wat van hen verwacht wordt.
Al deze wezens dienen.
Als de mensen hier dus in het eerste stadium sterven, gaan zij in een volgend leven, in een ander en hoger stadium over.
Op aarde echter keren wij vele malen in één en hetzelfde stadium terug, omdat wij ons daarin hebben vergeten.
Hoe hoger men hier dus komt, des te ouder wordt men.
Is je dit nu duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.
Als ik u goed heb begrepen, dan is dit dus alleen voor het innerlijke leven?”
„Juist, dat bedoel ik.
Het stoffelijke organisme is hier één toestand, doch voor het innerlijke leven zijn zeven graden, overgangen dus van ontwikkeling.
Op aarde zien wij zwart en bruin, maar het hoogste lichaam in stoffelijke toestand is het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), hier echter heeft alleen de mens met geestelijke graden te maken en daarvoor keert hij terug.
Dus ook hier sterven en geboren worden en een nieuw lichaam, zowel het mannelijke als het vrouwelijke organisme, ontvangen.
In al die graden leven de mensen in het vrouwelijke en mannelijke stofkleed, om in die verhoogde toestand het diepe zieleleven te kunnen beleven.
Hier heeft men heilig ontzag voor het moederlichaam, want het moederlichaam is daarom het heiligste kleed, omdat het de schepping ondergaat en de ziel beleeft.”
„Wat voor wonderen vertelt u mij toch, ik duizel ervan, Alcar.”
„Ik niet, André en geen van hen die aan onze zijde en hier op deze planeet leven.
Zij die hier leven weten dit alles, ook ik ben dankbaar dat ik dit weet en daarop bouw ik voort, ga ik mij concentreren.
Ik zei je reeds, André, dat ik over duizenden jaren zover hoop te zijn, maar ik heb nu reeds geestelijk geluk en rust in mij, dus kan ik mij daarvoor gereedmaken.
Mijn gehele leven zal ik daaraan wijden.
Ik dank God, dat Hij mij de genade heeft gegeven om dit alles aan de aarde te mogen brengen.
Ik ben dankbaar, mijn zoon, dat ik leef en wakker ben, dat ik een deeltje ben van al dit machtige en van deze zijde af dit alles heb leren kennen.
Wat je thans beleeft, mijn zoon, is heilig.
Aan enkelen van de aarde wordt dit maar gegeven.
Daarvoor medium te mogen zijn is een genade en jij kunt gelukkig zijn.”
„Dat ben ik ook, Alcar.”
„Dat weet ik, André.
Wij allen zijn gelukkig als wij iets voor onze broeders en zusters op aarde kunnen doen.”
„Al dat ruwe werk dat de mens op aarde moet verrichten, is hier dus niet meer nodig, Alcar?”
„Neen, ook dat niet.
Want hier heeft men bijvoorbeeld geen kolen nodig, hier werkt een natuurkracht, maar ook die kracht bezit men op aarde.
Dat is de elektriciteit, doch hier is men verder.
Het zonnelicht wordt opgevangen en verwerkt en die kracht is sterker dan de elektriciteit, doch dat kent men op aarde nog niet.
Op deze planeet kent men deze kracht.
Men weet hier wat deze ontzaglijke kracht betekent, tot in het oerstadium is dit te volgen.
Daaruit komen duizenden vindingen voort, die men hier gebruikt.
Men leeft hier ook vegetarisch, want geen enkel dier wordt afgemaakt.
Dierlijk voedsel wordt dus niet meer gebruikt, omdat het verfijnde organisme dat niet eens meer kan verteren.
Zij leven van natuurlijk voedsel, van producten die in hun midden groeien.
Overal, waar men ook is, is natuurlijk voedsel aanwezig, evenals bij ons in de sferen.
Wanneer men iets wil eten, gaat men in de natuur en plukt het wanneer in hun directe omgeving niets is te vinden.
Deze atmosfeer is anders dan die waarbij de planeet aarde behoort, ook dit heeft een kosmische betekenis.
Iedere planeet heeft dus een eigen atmosfeer en daarnaar is het leven.
Ook hier kent men warmte en afkoeling.”
„Is dan al dat vee van de aarde hier niet aanwezig, Alcar, en niet meer nodig?”
„Neen, want om te worden geslacht, is hier niet meer nodig, maar toch weten wij dat ook het edele dier, zoals het paard en vele andere diersoorten, hier leeft.
Doch mens en dier zijn één.
Het dier geeft zich geheel voor de mens en de hogere mens geeft zich voor het dier en is voor al die liefde zeer dankbaar.
En dat is Gods bedoeling.
Hier is dus alles rein en zuiver zoals de natuur is.
Hun gewaden zijn van een zijdeachtige stof gemaakt en zijn als het geestelijke gewaad, dat men in de ganse kosmos ziet.”
„Het is wonderbaarlijk, Alcar.”
„Dat is het, André, en toch zo natuurlijk.”
„Zijn al die diersoorten die men op aarde bezit dan alleen voor de planeet aarde?”
„Ja, André, iedere planeet bracht een eigen organisme voort en tot stand en dit is ook voor de dierenwereld.
Alleen de hogere diersoorten, ik heb je dat reeds duidelijk gemaakt, gaan met ons naar het Al en zij zullen die graad bereiken.
Je weet tevens, dat al die diersoorten in de hoogste soort moeten en zullen oplossen, dat is het dier, dat de hoogste graad in eigen soort heeft behaald.
Al dat vee, al die duizenden diersoorten, behoren bij de menselijke toestand op aarde.
Is je dat duidelijk, André?”
„U wilt dus zeggen dat, wanneer de innerlijke mens zover gekomen is, tevens de dierenwereld zover is?”
„Ja, dat bedoel ik, in wezen geschiedt dit op aarde.
Al dat vee zal eens uitsterven, want dan is dat dier niet meer nodig.
Wij weten echter, dat ook dit dier in een hoger stadium is gekomen en deze evolutie zich heeft voltrokken.”
„Hebben zij hier dan geen machines, die men toch voor vele dingen op aarde gebruikt, Alcar?”
„Jazeker hebben zij die, André, doch niet zoals men ze op aarde heeft.
Er zijn duizenden machines die het werk voor de mens verrichten en waarvan de mens profiteert, maar niet zoals op aarde, dat enkelen er profijt van trekken en anderen moeten verhongeren.
Dat is hier niet meer mogelijk, hier kennen zij geen verhongeren, geen gebrek, hier is de mens gelukkig.
Eenieder heeft zijn eigen taak, zoals ik reeds zei, door hogere wezens aan hen opgedragen.
De moederliefde is het innigste bezit en geluk dat zij hier kennen, de moederliefde beheerst en draagt deze planeet.
De moeder is het die dit kosmische en goddelijke wonder beleeft en men voelt heilig ontzag voor het scheppingswonder.
Wie in het vrouwelijke en moederlichaam leeft, heeft zich aan deze natuurlijke werking aan te passen en dit gebeuren is heilig.
Misschien zal je denken dat dit leven zeer ingewikkeld is, toch is dat niet het geval.
Het is juist zeer eenvoudig, want men kent hier zichzelf en men is in alles bewust.”
„Wat moet men hier als kind leren, Alcar?”
„De kinderen en de ouderen moeten de natuurwetten leren kennen.
Ook aan onze zijde doen wij niet anders.
Hun leven is zoals wij aan onze zijde in de zevende sfeer bezitten, maar dan in stoffelijke toestand.
De meesters zijn met hen steeds en steeds in verbinding.
Ons leven, zeggen de Mentors van deze planeet, is zoals wij in de zevende sfeer hebben leren kennen.
Wat men daar in een geestelijke toestand dus waarneemt en de mensen bezitten, hebben wij hier ook en is ons aller bezit.
Je voelt zeker, André, dat ook deze berichten tot ons gekomen zijn.
„Voel dat wonderlijke aan”, zo zeiden zij, „en u kunt zich ons leven indenken.
Wat u daar weet, hebben wij hier in stoffelijke toestand aan de kosmos onttrokken.
Hier weten wij dat wij sterven en opnieuw worden geboren, dat wij moeten leren en dat leren onze geestelijke ontwikkeling is, zoals de meesters ons vertelden toen wij daar leefden.
Wij hebben tempels en gebouwen zoals in de vierde sfeer, maar de onze zijn stoffelijk en stralen zoals wij allen aan innerlijke uitstraling bezitten.”
Ook vroeg men nog: „Heeft u een eigen taal?
Wij kennen alle talen die men op aarde bezit, doch wij hebben ook onze eigen talen, welke echter weinig worden gebruikt, omdat wij de geestelijke taal gebruiken.
Waarom zouden wij het ons nodeloos moeilijk maken, wanneer wij onze gedachten en gevoelens kunnen opvangen?
Wij trachten te leven zoals wij het in de zevende sfeer hebben geleerd en ons eigen maakten.
Ons leven hier is dus een leven van rein geluk.
U kunt zich ons leven indenken, maar bedenk dan tevens, dat wij stoffelijke wezens zijn en dat alles in stoffelijke toestand bezitten.
Gij allen kent het scheppingswonder, maar dat beleven wij hier, niet één uitgezonderd, bewust.
Ga in uzelf na wat dat zeggen wil, bewust te zijn met de Alvader.
O, wij zijn zo gelukkig, want in ons midden leeft God en wij voelen ons dicht bij Hem.
Wij zijn met onze broeders en zusters in verbinding die de vijfde graad reeds hebben bereikt en dat geluk, dat leven daar, is niet meer te vergelijken met het onze.
Wij ontvangen veel vindingen van onze zusters en broeders uit de vijfde graad en die kunnen wij alleen toepassen en voor gebruik gereedmaken, wanneer wij zover zijn en de hoogste innerlijke graad hier hebben behaald.
Alleen die vindingen willen wij gebruiken, die ons kunnen dienen, maar wat wij zelf kunnen, zullen wij met onze eigen krachten bereiken.
De rust en vrede die wij bezitten is u bekend.
Wij allen zijn zoals gij u voelt, alleen de zes hogere innerlijke graden zijn verder dan u zich daar voelt.
Het feest van onze meester Jezus Christus, beleven ook wij en dat is niet anders dan bij u, alleen voelen de hogere meesters dieper dat leed en die smart die de meester eens heeft gevoeld.
Zij maken ons duidelijk hoe dit moet worden beleefd en gevoeld.
Deze diepte is het afdalen in Zijn heilig leven.
Wat wij op de planeet aarde kunnen beleven en na de beleving naar de sferen terugkeren, doen wij ook hier en dan zijn wij allen één.
Daarin is niets veranderd en dat is ook op de vijfde graad evenals op alle planeten aanwezig.
Dat wordt beleefd en zal zo blijven, want wij voelen het diepe onrecht, dat men Hem heeft aangedaan.
Van tijd tot tijd brengen wij deze verbinding tot stand en uw gevoelens worden door ons opgevangen.
Wij kennen uw leven en keren terug in het verleden en de verbinding die daarvoor nodig is kent u.
Hij, die zich met u heeft verbonden, leeft in de vijfde geestelijke graad en dit is mij door de meesters opgedragen.”
Zo sprak deze Mentor, André, tot hen allen en dit gesprek heb ik eens mogen beleven.
Ook ik werd dus verbonden.
Ik vertelde je van een geestelijke verbinding tussen deze planeet en onze zijde en dit geschiedt meermalen.
Door mijn meester Cesarino mocht ik dit beleven, want hij heeft deze verbinding tot stand gebracht, was het instrument om deze berichten te kunnen opvangen.”
„Het is wonderbaarlijk, Alcar.”
„Al de schoonheid die hier aanwezig is, André, bezit de stoffelijke mens die hier leeft.”
„Ik ben sprakeloos, Alcar, weet hierop niets te antwoorden.
Maar is hier ook dag en nacht?”
„Dat is in het ganse heelal.
Ook deze planeet beschrijft een eigen baan om het zonnelichaam, doch ook die verschilt met de planeet aarde en die werking is te zien en te voelen.
Hier kent men evenals op aarde de jaargetijden, maar in niets heeft dit met de aarde afstemming.”
„Maar zij zullen toch wel tijd kennen en die hebben ingesteld?”
„Op alle planeten is die tijd aanwezig en dit geldt voor alle stoffelijke lichamen waarop zich leven bevindt.
Het leven brengt dit mee en niet alleen het leven, doch de natuur dwingt de mens daarnaar te handelen.
Niet de planeet dus als kosmisch geheel, doch ook het stoffelijke lichaam heeft behoefte aan slaap, omdat dit nodig is en in het organisme ligt.
Dit is dus tevens voor deze mensen, al zijn deze wezens hoger dan de stoffelijke mens op aarde.
Ik zei reeds, deze planeet heeft een andere atmosfeer dan de aarde.
Daarom is de natuur anders en is hetgeen deze planeet voortbrengt heel anders dan wat de aarde voortbrengt.
De vruchten die in deze natuur groeien, zijn vol van heerlijk sap, zoals ook in ons leven is.
Daarop heeft zich deze mens geconcentreerd, daarvoor leven en werken zij en geven zich geheel.
Wij weten dat zij hier ontzaglijke vorderingen maken en dat er al reeds veel is bereikt, toch gaat dit steeds verder.
Het zoeken naar het volmaakt stoffelijke ligt in het bereik van de mens en dat is ook voor de aarde.
Ook daar vinden en kweken zij steeds nieuwe vruchten en hogere soorten en dat is in de natuur mogelijk.”
„Er zijn dus toch heel veel dingen, Alcar, die men op aarde heeft en die men ook hier gebruikt?”
„Ja, zeker, vooral wat de natuur voortbrengt, maar ook kunst en wetenschappen, doch hier is alles meer volmaakt.”
„Als ik u goed heb begrepen, Alcar, heeft men hier al die instellingen, die men op aarde voor het zelfbehoud nodig heeft, niet meer nodig?”
„Neen, André, ik zei je reeds, hier kent men noch leugen, noch bedrog, men steelt en vecht hier niet meer, hier is geestelijke rust.”
„Wat heerlijk is dat, Alcar.
Dan wordt hier ook nooit iets verknoeid en begeert de ene mens niet het bezit van de ander.”
„Al die aardse hartstochten, ik zei je dit zo-even al, zijn hier niet.
Hier zijn geen heersers meer, die mensen kent men alleen op aarde.
Daar is dat nodig, hier niet, want hier kan men iedereen vertrouwen en bezit ieder wezen reine liefde.”
„Het is wonderbaarlijk en een groot geluk wacht ons mensen van de aarde.
Doch als ze dit maar konden aanvaarden.
Dat zal echter niet mogelijk zijn.”
„Ik zei je toch, dat zij zich dit niet kunnen voorstellen en toch zullen wij er velen overtuigen.
Anderen echter weer verklaren ons voor krankzinnig en voor fantasten, maar dat moeten zij weten.
Eens zullen zij zover komen en gaan ook zij dit beleven.
Geen ziekte, geen onrust, geen dood, geen angsten voor de toekomst, niets, niets van al die aardse narigheid vindt men hier.
Denk je dat eens in.
Mijn God, wie zou daar niet voor willen leven?
Al die aardse ellende kent men hier dus niet.
Eenieder weet hoe hij leven moet en ook hoe oud hij wordt en duizenden dingen meer, want in alles zijn zij bewust.
Nu eerst maakt de mens van zijn innerlijke gaven gebruik en dat doet men ook wel op aarde, doch niet in deze toestand en afstemming.”
„Hoe is de indeling van zo’n planeet, Alcar?”
„Bedoel je hoe ze verzorgd en bestuurd wordt?”
„Ja, dat bedoel ik.”
„O, dat is zeer eenvoudig.
In het midden van de planeet leven de meesters, zoals aan onze zijde.
Die meesters zorgen voor ons allen en wij weer voor anderen, totdat de laagsten ontvangen.
Dan is iedereen met elkander in verbinding en die verbinding gaat van het middelpunt uit en stroomt zo in ronde lijn over de gehele planeet.
Van daaruit geven zij hun bevelen en die worden stipt en getrouw uitgevoerd, want eenieder doet volmaakt zijn werk omdat zij hier geen bewuste fouten meer kunnen doen.
Dit is de geestelijke verbinding en de planeet wordt dus als in onze geestelijke wereld bestuurd.
Deze planeet, André, heeft dus niets meer van de innerlijke en stoffelijke mens der aarde.
O, die reine liefde die zij hier bezitten!
Die brand, dat geestelijke vuur, is hun bezit.
Om in zo’n toestand, in zulk een schoon stofkleed te mogen leven, te musiceren, te schilderen en te mogen beeldhouwen, dat alles, André, is zo verheven en rein, waarvan men zich op aarde geen denkbeeld kan vormen.
Hier is geestelijk en stoffelijk geluk.
Mijn God, hoe moeten wij U danken!
Zo is het hier, André, op de vierde kosmische graad, die je thans hebt leren kennen.
Het is een genade die, ik zei het al, maar weinigen kunnen beleven.
Dit is de waarachtige waarheid.
Eens zullen ook wij hier zijn.”
„Hoelang zal het duren voordat de dierlijke mens hier binnentreedt, Alcar?”
„Je bedoelt de dierlijke mens van de aarde, nietwaar?”
„Ja, Alcar, die graad van bewustzijn bedoel ik.”
„Wellicht tien, twintig, of misschien wel honderdduizend jaren.”
„Voordat zij hier geboren worden?”
„Ja, zo lang kan dat duren.”
„En de grofstoffelijke mens, of zij die reeds voor geestelijke dingen voelen en dit alles kunnen aanvaarden?”
„Voor de grofstoffelijke mens kan het duizenden en duizenden jaren duren, zo ook voor de geestelijk aanvoelende mens.”
„Hoe is het mogelijk, Alcar, zo lang nog?”
„Ja, André, vergeet niet, hoe hoger men komt des te langzamer gaan wij vooruit.
Voordat ik in de zevende sfeer ben, kan dat nog wel duizend jaren duren en daarna, voordat ik naar de mentale gebieden ga en voordat ik op deze planeet geboren word, gaan er eveneens duizenden jaren heen.”
„Wat een lange weg hebben wij toch af te leggen, Alcar.”
„Die weg voert ons tot God, mijn zoon.
Als je eerst maar geestelijke grond onder de voeten voelt, dan voel je je veilig en ga je rustig verder.
Je kunt je niet haasten en dat is verkeerd, want dat tempo kun je niet volhouden.
Wij aan deze zijde gaan bewust en zeker verder en weten wat wij kunnen bereiken.
In de geest kun je geen stukken overslaan en toch zullen wij allen hier worden geboren.
Wij maken ons gereed, wij dienen en offeren ons voor al het leven op, wij geven ons geheel, wij werken en bidden en komen schrede voor schrede verder.
Gerhard zette alles op alles en dat kon hij doen omdat die krachten in hem waren.
Maar dat kan hij niet in de tweede en derde sfeer.
Het wordt steeds moeilijker en daar is een ander leven voor nodig.
Die sferen zijn niet zo spoedig te bereiken.
Hij was in die paar jaar ver gevorderd, maar die jaren waren vertienvoudigd, wanneer hij van de eerste in de tweede sfeer of in de derde sfeer had willen binnengaan.
Zij die op aarde leven en gaan voelen dat zij eeuwig voortleven, moeten zich op rustige wijze gaan instellen en de heilige geest op zich laten inwerken.
Dan zullen zij onze zijde bereiken en kunnen zij verder gaan.
En wanneer zij dan alles beleven, snellen zij naar de aarde terug om hun familieleden te vertellen dat zij leven en dan keren zij met frisse moed naar de sferen terug en gaan zich de hogere gevoelens eigen maken.”
„Dan is hier van krankzinnigheid tevens geen sprake meer.”
„Dat is zeer goed gevoeld, André, doch dit weet je reeds lang.
Neen, dat kan immers niet meer.
Allen zijn geestelijk bewust en krankzinnigheid is in wezen de beïnvloeding van een lager bewustzijn.
Dat kennen zij hier niet, dat is voorbij, is niet meer mogelijk.
Al die ziekten en geestelijke verschijnselen behoren bij de aarde.
Je weet waarom dit is, ik heb je dat duidelijk gemaakt.
Het stoffelijke lichaam van de planeet aarde is ziek en de maatschappij is nog zieker.
Daar is niets zoals de natuur is en waarnaar zij moeten leven.
Men begrijpt niet dat er nog niet meer mensen worden afgemaakt, want als je vanuit onze zijde de aarde bekijkt, dan ril en beef je van al het kwaad, van al de ellende, maar kom je hun vertellen van een eeuwig voortleven, dan kijken de mensen je aan en verklaren je voor krankzinnig.
Maar hier is dat anders.
Hier verlangen zij naar geestelijke wijsheid en ontvangen die ook.
Hier stelt iedereen zich in en ontvangt en beleeft het hoogste geluk.
Was dit maar op aarde, wilden zij alleen maar de dood vernietigen, dan reeds waren zij daar verder en veranderde het aspect van de aarde.”
„Kent men hier tevens geen godsdiensten, Alcar?”
„Neen, André, doch ook dit weet je reeds lang.
Niets van al die aardse godsdiensten en kerkelijke haat kent men hier.
Dat wat op aarde is, vinden wij hier dus niet.
Hier hebben mensen geestelijke honger en die honger wordt gestild.
Zij kennen alleen het leven en dat leven hebben zij lief in reine liefde.
Meer hebben zij niet nodig en dat is hun geloof en is het volmaakte dat de mens nodig heeft.
Alleen Christus kennen zij, want hun gevoelens voor Gods heilig Kind zijn groot.
Hoe handelt men echter op aarde?
Wij horen hun gebeden, maar wij weten dat ook deze niet zuiver zijn, want zij vragen aan God hun vijanden te vernietigen.
Ook de priesters doen dat en blijven op deze wijze bidden.
Maar zulke geestelijken leven dan ook maar alleen op aarde.”
„Hier zijn dus geen geestelijken, Alcar?”
„Neen, mijn zoon, men heeft hier al deze mensen niet meer nodig, want zij kennen zichzelf niet eens en wat kunnen deze wezens voor anderen doen?
Zij kennen hun God niet.
Christus niet en het leven niet, ook zij zijn levend dood.
Hier echter leeft men en is men wakker en bewust.
Deze mensen sluiten zich niet op, zij leven zoals de natuur en God het van hen hebben wil.
Al die godsdiensten behoren bij de planeet aarde, want het is daar dat wij mensen voor hoger gaan ontwaken.
Allen, geen uitgezonderd, mijn zoon, hebben lief, waarachtig lief.”
„Wat een machtig verschil met de aarde, Alcar.”
„Het geluk heeft de mens op aarde in eigen handen.
Wie het goede zoekt en ernaar leeft, zoals God het wil, maakt zich innerlijk geluk eigen en weet dat God over hem waakt.
Het leven op aarde is moeilijk, maar dat is alleen omdat het de leerschool is voor het geestelijke leven.
Daaraan ontkomen is niet mogelijk, want de mensen moeten naar het Al terug.
Wij weten wat ons wacht, de sferen aan deze zijde en dit leven op de vierde kosmische graad.
Zouden wij daarvoor dan niet alles willen doen?
Hier leeft de mens in een stoffelijk paradijs en dat heeft God voor al Zijn kinderen weggelegd.
Men leeft hier voor het geluk van anderen en het is niet mogelijk, dat één van hen zich ongelukkig voelt.
Hier leeft men als in een groot gezin, door vorsten van liefde bestuurd, zij waken over hen allen en dienen het leven dat hier leeft.
Aan het einde van de aarde zullen wij dit beeld zien.
Als in de hel geen demonen meer zijn, de eerste twee graden op de derde kosmische graad zijn overgegaan, die voordierlijke wezens de hoogste en geestelijke afstemming hebben bereikt, dan zal de aarde veranderen en overheerst het goede.
Op aarde moet men de mensen aansporen het goede te zoeken, hier is dat niet meer nodig.
Eens lost op aarde die ellende op en is er geen ziekte meer, geen hartstocht noch geweld, dan zijn allen die daar nog zijn, bewust en wakker en weten waarheen zij gaan en wat hen wacht.
Nog worden wij niet begrepen, André, en dat nemen wij hun niet kwalijk, maar eens komen zij zo ver, doch dan hopen wij hier te zijn en te leven in al deze schoonheid.
Hoe moeten wij God danken.
Mijn Vader in de Hemel voelt mijn innige dank, André, ook ik zal dit niet meer vergeten.
Ik zal hieraan steeds blijven denken en wij zullen ons inspannen dit geluk, deze wijsheid ons eigen te maken.
Daarvoor moeten wij nog veel leren, maar wij zullen er komen.
Mijn hart voelt dit en mijn ziel is verwarmd, maar dit is de stuwing om te aanvaarden, om ons geheel te geven zoals God het wil.
Hoe zegenrijk is alles en liefde straalt en stroomt ons reeds tegemoet, in wezen zijn wij reeds verbonden.
Zij allen hebben die geestelijke bloemen gekweekt en menigmaal zijn ook zij ineen gezonken voor zij zover waren.
Een lange weg hebben zij afgelegd en toch, eens leefden zij als wilde dieren op de tweede en derde graad en voelden van al deze liefde en innerlijke rijkdom niets.
Nu wij dit weten spoort het ons aan, aan onszelf te beginnen, want deze weg staat voor ons open, wij willen daaraan beginnen, is het niet, André?”
André zag zijn leider aan en dankte hem innig.
„Uw vuur,” zo zei André, „zal ik mij eigen maken.
Ik zal en ik wil dat ten koste van mijzelf.
Ik wil mijzelf en mijn voetstuk vernietigen, want niets moet er meer in mij zijn, dat mij op mijn geestelijke weg tegenhoudt.
Ach, als de mensen op aarde dit wisten.
Als zij zichzelf wilden afleggen en het in zichzelf gingen zoeken en niet in anderen, dan waren wij reeds een heel eind op weg.
Doch zij zien steeds naar anderen en die anderen hebben het gedaan.
Ik beleef dat steeds, Alcar.”
„Dat zullen wij nog lang, heel lang beleven, want zij vergeten dat zij daar zijn om te leren.
Zij vergeten, dat zij daar niet meer zouden kunnen zijn, wanneer zij hun eigen karma beleefd en goedgemaakt hadden.
Niets voor niets en geen kind Gods ontvangt leed, als dat niet nodig is.
De mens zoekt naar zijn geluk, maar dat geluk komt eerst aan deze zijde.
Als zij gereed zijn met hun vele levens, eerst dan gaan zij hun geluk voelen.
Eenieder zoekt en trekt dat aan, wat zij zelf zijn en tot stand hebben gebracht.
Een dierlijk wezen daalt in het stofkleed af en bezielt dat stoffelijke leven.
Als zij ook dat nog eens in handen zouden hebben, wat dan?
De mensen vragen zich af, waarom en waarvoor moet ik zo’n kind ontvangen, doch diep in hen hebben zij met dat zieleleven te maken en daarom alleen trokken zij dat leven aan en zullen goedmaken.”
„Dat is hier niet meer mogelijk, Alcar?”
„Neen, goddank zijn zij zo ver.
Deze mensen zijn engelen en zij kunnen niet anders meer aantrekken dan eenzelfde wezen en die bezieling leeft aan onze zijde.
Voel je, André, dat er nog steeds niets veranderd is en de natuur nog steeds onfeilbaar werkt?
Dat wij zullen aantrekken zoals wij innerlijk zijn?
Als wij ons karma hebben beleefd, dan daalt in dat stoffelijke kleed een ander leven af en dat leven zal zijn om voor de aarde iets te doen.
Het is wonderbaarlijk hoe alles geregeld is, maar God overzag dit en wist hoe het zou geschieden.
Ik heb je nu vele wonderen duidelijk mogen maken en als de mensen dit niet met beide handen aangrijpen, welnu, dan zijn zij niet waard kinderen van God te zijn.
Toch mag ik niet zo spreken, hoewel ik weet dat zij op al dit geestelijke voedsel zullen stampen en het verguizen en het niet aanvaarden.
Toch bereiken wij er velen en over enige honderden jaren zijn wij zo ver.
Dan leven op aarde mensen die ons begrijpen en dankbaar zijn daarvan te mogen horen.
Zij zullen dan ons werk voortdragen, want zij voelen hoe heilig alles is, hoe diep, hoe groot en zuiver deze boodschap is doorgegeven.
Dat zal ik je nog eens duidelijk maken en dan zal je zien en voelen, hoe ik alles van tevoren heb geregeld, zodat er geen fouten konden worden gemaakt.
Ik sta voor je mediumschap in, ik ben het die deze gaven in handen heb en aan mij is het, je van ons leven te vertellen.
Wie dit niet voelt, zal dit moeten leren.
Straks zijn die mensen op aarde, lezen zij onze boeken, André, en zullen zij zich inspannen de sferen van licht te bereiken.
Dan worden wij en allen die ons volgen begrepen en allen zijn dankbaar, dat aan ons die genade is gegeven dit te mogen vertellen.
Dan slaan zij hun handen ineen en buigen hun hoofden en weten dat er een voortgaan is.
Eerst dan, André, zoeken zij zichzelf en vragen niet meer waarom en waarvoor en is de dood voor hen geestelijk geluk en het weerzien aan deze zijde.
Ja, eens zijn zij zover en dan zijn wij ver, heel ver weg en maken ons gereed om dit hier te aanvaarden.
Wij volgen Christus en allen die Gods leven hebben ontvangen, zullen Hem moeten volgen.
Een dier op deze planeet is duizenden jaren het denkende wezen op aarde vooruit.
Er zijn hier vele soorten die het Goddelijke wezen in alles volgen.
Zij zijn dankbaar als men tot hen spreekt en voelen wat dit hogere wezen wil.
Aan onze zijde zijn het de geestelijke boden, hier hebben zij ook eenzelfde taak, maar dan in een stoffelijke toestand.”
„Ook deze planeet bracht alles voort, Alcar?”
„Alles wat wij op de eerste graden hebben gezien en de aarde bezit en heeft voortgebracht, is hier aanwezig, doch alleen het zevende kosmische diersoort, waarvan ik je heb verteld.
Hoe hoger des te schoner wordt al het leven, hetzij mens of dier en alles wat in de natuur groeit.
Alles is hier dus af en volmaakt en niet te beschrijven.
„Wat een weelde, Alcar.
Ik zie de gehele planeet voor mij en zie tevens hoe alles geschiedt.”
„Ik laat je dit voelen, evenals aan onze zijde.
In het midden van deze planeet, mijn zoon, staat een machtig bouwwerk en dat bouwwerk is het evenbeeld van de piramide op aarde.
Doch dit gebouw is een goddelijke tempel en heeft een andere betekenis.
Daarin stellen de mensen zich op het Al in en worden zij met die hogere sferen en planeten verbonden.
Ik kan je al die rijkdom niet beschrijven, want dit geluk is te diep voor mijn gevoel, doch wij weten hoe alles is.
Men heeft gebouwen die wij in de zevende sfeer bezitten en ongelooflijk van schoonheid zijn en waarvan men de hoogte niet eens meer kan zien.
Dat gedeelte lost in dit heldere blauw op en zij weten waarvoor dat is.
Aan onze zijde heb ik je dat getoond.
Alles is zoals zij zelf innerlijk zijn.
De bouwmeesters die hier leven zijn geestelijke kunstenaars.
Hun voelen gaat ver en is machtig en dat schept zich de mens zelf die het hogere zoekt.
Alles wat hier leeft behoort hun toe.
Hier kent men geen stoffelijk bezit, men leeft hier in alles en met alles, want persoonlijk bezit bestaat voor hen niet, dat hebben zij reeds lang afgelegd.
Begrijp je nu hoe machtig het is zo te kunnen voelen en zo te mogen leven en te ontvangen?
Daarvoor te willen leven is een heilig gevoel dat in hen allen aanwezig is.
Geen mens stoort hier, zij zouden niet kunnen storen.
Eenieder kent zijn eigen taak en weet wat van hem of haar wordt verlangd.
Alles is hier af, geestelijk af.
De technische wonderen, ik zei je dat reeds, zijn niet meer te beschrijven en niet eens te begrijpen.
Duizenden jaren zijn zij de aarde vooruit.
Zij zweven in de ruimte, er is voor hen geen afstand en zij kennen deze planeet.
Geen wezen is er dat zijn bezit niet zou kennen, want zij hebben innerlijk dit bezit in handen.
Een onfeilbare intuïtie is hun innerlijk bezit en het grootste dat zij bezitten is, dat zij zichzelf kennen.”
„U zegt, Alcar, dat deze planeet groter is dan de aarde?”
„Honderden malen groter dan de aarde, André.”
„En dan daarop te leven als in een groot huisgezin?”
„Ja, hier leven biljoenen wezens en toch is het één groot huisgezin.
Allen gaan op reis, jaren achtereen en nemen hun planeet die zij liefhebben in bezit.
Hier zijn zij één met alles en zelfs een grasspriet is hen heilig.
Zij kennen ieder plekje grond en zijn daar geweest, worden op hun reizen door hun zusters en broeders in liefde ontvangen.
Voel je nu, André, hoe groot deze liefde is, hoe machtig hun geluk?
Hun huizen staan open, want die huizen zijn ook het bezit van anderen en zij zijn gelukkig wanneer zij hun broeders en zusters mogen ontvangen en verwelkomen.”
„Is dat voor iedereen, Alcar?”
„Ja, voor iedereen is dit geluk, mijn zoon, geen uitgezonderd, hier kent men geen onderscheid.”
„Hoeveel wonderen heeft u mij op deze reis al duidelijk gemaakt.
Hoe eenvoudig is dit leven en toch zo diep, Alcar.”
„De diepte van dit leven is hun gevoel, André.
Hoe verder wij komen, hoe hoger wij gaan, des te eenvoudiger, hoe moeilijk dat ook lijkt, wordt het.
Alleen de mensen op aarde maken hun leven ingewikkeld.
Zij begrijpen niets van de schepping en verliezen zich in alles en voelen zich heel ongelukkig, wanneer man of vrouw of kind heengaat.
Dan zijn zij niet meer te helpen en vinden zichzelf diep ongelukkig.
Hier, aan onze zijde dan, wordt die vader en moeder wakker en zien zij dat leven.
Dan is er geen leed en geen smart meer, doch alleen geluk.
Dat alles weet men hier, want ik zei je reeds, zij weten waarheen zij gaan.
Om hier te mogen sterven, is een genade.
Toch is dit tevens voor de aarde, maar daar voelen zij dit niet en schreien zich leeg.
Op aarde is dus alles anders.
Dat anders zijn is het gebrek aan innerlijk bezit, aan geloof en vertrouwen.
Daarom is het daar zo droevig, zijn zij levend dood en voelen zich alleen en verlaten.
Hier is de één de steun voor het andere leven en begrijpen zij wat hun wordt gegeven.
Hier worden geen tranen meer van leed en smart geschreid, want zij weten niet wat leed is.
Wel kunnen zij ook schreien, doch alleen van geluk en zaligheid om alles, wat zij van God hebben ontvangen.
Daarin ligt hun liefde en zij schreien van diepe ontroering en dankbaarheid.
Is dit geen hoog en groots geluk?
Zie naar dit alles, André, en roep het op aarde uit.
Zeg hun hoe het hier is en dat zij dit alles zullen ontvangen.
Een planeet waarop biljoenen mensen in harmonie leven, is dat geen kosmisch wonder?
Voelen wij dan niet dat wij als God zullen worden?
Is dat goddelijke niet steeds van het begin af in ons geweest en heb je dat niet overal gezien en gevoeld?
Ik heb je dat goddelijke in vele toestanden duidelijk gemaakt en waar wij ook waren, daar zagen en voelden wij die goddelijke wenk.
Streef daarnaar, voel daarnaar en ga daarin op.
Voel de diepte van je eigen zieleleven en daal in die diepte af.
Wat je dan voelt is of kwaad, of ellende, maar daal je dieper en dieper in jezelf af, dan voel je de stilte van God en raak je je eigen goddelijke afstemming, want de vonk Gods leeft in die reine stilte.
Je slaapt in en de rust des geestes daalt in je.
De dichters van de aarde voelen wat dit alles zeggen wil, maar de mens die als een wilde leeft, vervloekt hetgeen ik zei.
Toch is die stilte God, want die stilte raakt dát, wat zijn eigen leven is.
Hier kennen zij dus geen hel en verdoemenis; die predikers die dat zeggen, André, leven zelf in de duisternis en zijn levend dood.
Zo zou ik kunnen voortgaan, want er is hier geen einde aan alles.
Steeds mooier, steeds reiner wordt het.”
„Als deze planeet honderden malen groter is dan de aarde, wat moet dat dan toch een uitgestrektheid zijn.
Zijn er nog planeten die groter zijn, Alcar?”
„Hoe hoger wij komen des te ruimer wordt alles en wij krijgen het gevoel dat er geen einde meer is.
Men kent op aarde natuurkrachten en wonderen, wij, aan deze zijde, kennen geestelijke wetten en wonderen, maar zij hier en degenen die nog hoger zijn, kennen kosmische wonderen en kosmische wetten en daarvan, André, weten wij niets, niets.
Steeds groter, steeds ruimer wordt alles en hoe hoger wij gaan, hoe meer alles uitdijt en in omvang niet meer te voelen is.
Toch weten zij dat het zo is en dat hen dit wacht.”
„Als ik alles goed heb begrepen wat u mij op al die reizen duidelijk maakte, Alcar, dan is ons leven op aarde juist het tegengestelde van dit leven.
Wanneer wij op aarde alles kunnen aanvaarden, dat betekent alles te verliezen, dan zullen wij juist ontvangen, is dat goed?”
„Heb ik ooit anders gesproken, André?
Is dat niet hetgeen ik je steeds leerde?
Wie dat kan, mijn jongen, is reeds heel ver en zal spoedig alles ontvangen.
Juist wanneer wij alles willen verliezen, ons hoofd buigen voor God, werkt en leeft er een andere kracht in ons en geschiedt dát, wat God voor ons heeft weggelegd.
Hoe groot is de mens die kan zeggen, mijn God voert mij op de goede weg als ik verkeerd ben en ik zal dankbaar zijn als dit geschiedt, hoe mijn leven ook zal zijn.
Zij hier, André, geven alles en hoe meer zij kunnen geven, hoe meer hun innerlijke rijkdom groeit.
Dan overstraalt hun innerlijk licht hun gehele omgeving.
Hier geeft men, op aarde vraagt en eist men, hier dient men alleen, zij zouden niet anders meer kunnen leven.
Dit behoort ons als wij willen en dit kunnen wij ontvangen als wij ons hoofd buigen.
Dat is ons bezit als wij ons openstellen en is geestelijke rijkdom.
Dat is waar wij allen naar verlangen.
Zie nog eens naar dit alles, André, ik voel dat wij spoedig moeten heengaan.”
„Laat Cesarino u dit weten, Alcar?”
„Ja, André.
Zoals zij hier leven en ontvangen, met anderen in verbinding zijn, zo is ook ons leven.
Wij in de geest, zij in hun stoffelijke organisme.
Nog kun je waarnemen, aanstonds is dit niet meer mogelijk en moeten wij terugkeren.”
„Ook dat is alweer een wonder, Alcar.
Ik heb alles in mij opgenomen en ben u innig dankbaar, ik zal het niet vergeten.
Weet Cesarino wat u mij duidelijk heeft gemaakt?”
„Deze Mentor heeft zich met mij verbonden.
Ik weet van al deze mogelijkheden af, doch om hierin over te kunnen gaan, daar zijn hogere krachten voor nodig en dit geschiedt, zoals je toen de zesde en zevende sfeer hebt mogen bezoeken.
Hiervoor zijn mijn krachten niet toereikend.
Ook ik ben maar een instrument, doch je ziet hoe de meesters mij volgen.
Dit is hun werk en mijn en jouw werk en van vele anderen.”
André keek naar dit paradijs, hier zou hij niet meer terugkeren.
Voor duizenden jaren vaarwel, wens ik u allen toe en hij stuurde zijn dank naar hen, die in geluk verenigd waren.
Dankbaar, heel innig dankbaar voelde hij zich voor de Schepper van al dit machtige leven.
Dan zonk hij neer en bad voor dit geluk.
Toen hij zijn ogen opsloeg zag hij dat zijn leider eveneens in gebed verzonken was.
Ook Alcar sloeg zijn ogen ten hemel en dankte zijn heilige Vader.
André beefde van het geluk.
Dan riep hij plotseling uit: „Wat is dat, Alcar?
Alles verwaast, ik kan niets meer zien, een dichte sluier bedekt deze planeet!”
„Heb ik je zo-even niet gezegd dat onze verbinding verbroken zou worden?
Dit geschiedt nu; wij moeten heengaan.”
„Wat een wonder, hoe bent u één, Alcar.
Nu eerst begrijp ik wat mij in de tempel der ziel is getoond.”
„Cesarino heeft onze verbinding verbroken, André en wij moeten nu naar onze zijde terugkeren, waar je nog meer wonderen zult beleven en ik je duidelijk mag maken.
Kom, mijn zoon, hoe moeilijk het ook voor je zal zijn, aan dit geluk komt nu een einde.
Eens, al duurt het nog vele en vele jaren, zullen ook wij hier tezamen leven en met ons vele zusters en broeders der sferen.
Allen komen hier aan en aanvaarden dit bezit.”
Nu kon André niets meer zien.
Toen keerde Alcar terug en zweefden zij Gene Zijde tegemoet.
„Ik zou hier reeds in onze eigen wereld kunnen overgaan, doch ik verlang nog even in deze stilte te blijven.
Ook jij zult daar behoefte aan hebben, is het niet, André?”
„Ja, Alcar, heel gaarne.
Ik moet dit eerst verwerken, aanstonds ben ik weer gereed.”