De mens als de schepper van het licht
„Door iedere goede daad dus, die de mens op aarde en in de sferen deed, veranderde toen zijn innerlijke leven, de omgeving en zijn eigen bezit.
In hem kwam licht, in hem ontwaakte de geestelijke mens.
Daaraan werkten zij voort.
Zo groeide dit licht en in en om zich namen zij dit waar.
De innerlijke mens ging licht uitstralen, ging ontwaken en ging liefde voelen voor al het leven.
Hoe meer goede daden zij deden, des te sterker werd dit licht en omstraalde het hun omgeving.
Het heerlijke gevoel om voor anderen iets te kunnen doen stemde hen gelukkig.
Nu waren zij waardig de naam mens te dragen.
Nu waren zij kinderen van God en voelden allen hoeveel zij hadden goed te maken.
Doch zij gaven zich geheel en offerden zich voor de lijdende mensheid op.
De mens keerde naar het gouden licht terug, maakte zich dat gouden licht eigen, wat wij in de tempel der ziel hebben waargenomen.
Je voelt en je ziet, André, uit dat gouden licht zijn wij gekomen en zouden daarin terugkeren.
Dat licht zouden wij ons eigen moeten maken, Gods eigen liefdevolle uitstraling ging de mens verdienen.
De openbaring Gods nam nu in de mens een aanvang, want deze mensen begrepen nu dat zij verder en hoger konden gaan.
Daarvoor zouden zij zich inspannen, zij begrepen nu hoe zij moesten leven en de dienende mens werd geboren.
Toen de eerste lichtflitsen doorbraken, openbaarde God zich en het scheppingsplan, waarvan ik je heb verteld, nam een aanvang.
Voor hen, voor al deze mensen betekende dit, dat zij zich van de duisternis hadden bevrijd en deze lange weg hadden afgelegd.
Toen dan ook de eerste lichtflitsen doorbraken, veranderde het aspect van de aarde.
Zij, deze mensen, die in die duisternis hadden geleefd, zagen nu door hun eigen licht hoe ver de aarde was gevorderd.
In al die miljoenen jaren waren zij geestelijk blind, nu begrepen zij het stervensproces en het geboren worden op aarde en duizenden wetten in het leven van de geest.
Zij die reeds zover waren gekomen, onderwezen hen die deze hoogte nog niet hadden bereikt.
Zij behoorden reeds tot de geestelijke zusters en broeders van de sferen.
De meer gevorderde mens in het aardse leven die daar ging sterven, kon nu worden afgehaald en naar de plaats van zijn bestemming gebracht.
Je voelt zeker, André, dat men alleen hen kon halen, die hun kringloop der aarde hadden volbracht.
Zo werd iedere mens naar zijn geestelijke afstemming gebracht.
Hoe meer wezens de hoogste stoffelijke graad hadden behaald en innerlijk zich iets hadden eigen gemaakt, hoe meer veranderde het sferenbeeld.
Want ook op aarde, in het stoffelijke leven, leefden mensen die thans het hogere gingen zoeken.
Er kwamen nu steeds meer mensen in de eeuwigheid aan, die hun aardse kringloop hadden volbracht.
De mensen bouwden aan de sferen, aan hun geestelijke woning en toch, de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende sfeer zouden nog moeten worden geboren, want nog waren zij niet zo ver.
Het licht dat hun eigen bezit was, was als het schemerland aan deze zijde, die sfeer dus, waarvan Gerhard vertelde.
(voetnoot in eerste druk: Zie: Zij die terugkeerden uit de Dood.)
De geestelijke wereld werd echter geboren.
Rondom hen kwam gewas, de geestelijke sferen gingen zich verdichten, want ook de sferen moesten eenzelfde weg volgen, zoals alles de natuurlijke groei had beleefd.
Alweer zien wij duidelijk, André, dat het één zich door het ander openbaarde en alles, in de gehele schepping, één weg te volgen had en dat daarin geen verandering is gekomen, ook nu niet, nu de mens bewust is.
En wanneer ik nu weer enige eeuwen verder ga, dan zien wij dat de eerste sfeer tot stand is gekomen.
Je weet, deze sfeer is het evenbeeld van de aarde.
Hier aan onze zijde werd deze wereld uit de innerlijke mens geboren en dit werd, zoals je reeds weet, het Hiernamaals.
Nu ga ik opnieuw enige eeuwen verder.
Wat wij nu zien is wonderbaarlijk.
De eerste sfeer kwam tot stand en ging reeds in een andere toestand over, dat de tweede sfeer zou worden.
In het leven na de dood bezat eenieder die deze hoogte had bereikt een geestelijke woning en naarmate zij vorderingen maakten, zagen zij dat het uiterlijk in gelijke tred ook verder ging zich te verfraaien.
Niet alleen dus hun eigen geestelijke organisme, doch tevens alles wat om hen leefde werd schoner en reiner.
In alles kwam leven en zo leerden zij de geestelijke wetten kennen.
Zij volgden de ontwikkeling van de natuur en leerden daardoor.
Nu ontwaakte het kunstgevoel en bouwde men tempels en gebouwen.
Deze hoog afgestemde wezens, die in de geest bewust waren geworden, werden zich tevens bewust van de hogere krachten in de mens en de ene kunst na de andere werd geboren.
In de sferen, in de verschillende tempels en gebouwen die men hier nog bezit, kunnen wij het beginstadium van de mens, het binnentreden in de geestelijke wereld en hoe dit alles geschiedde, volgen.
Niets is er verloren gegaan, ook hier ligt alles vast.
Het aardse en geestelijke leven ging verder en naarmate de tijd verstreek, zien wij alles, op aarde en in het leven van de geest, veranderen.
Miljoenen wezens, allen van de aarde, die daar hun stoffelijk kleed hadden afgelegd, hielpen mee en bouwden voor zich een eigen woning en eigen sfeer, doordat zij voor anderen iets deden.
Ik zal je thans, voordat ik verderga, een ander wonder vertellen.
Zij, die in de sferen van licht waren en zich gereedmaakten om hun zusters en broeders, die zouden komen, te kunnen ontvangen, beleefden een wonderbaarlijk iets.
In de sferen was er iets, dat voelden zij duidelijk, dat niet volmaakt was.
In hun volle concentratie letten zij daar niet zo op, doch toen het sferenbeeld veranderde, de mensen ook daar een taak te volbrengen hadden, al waren de meesten van hen in de sfeer der aarde werkzaam, zagen zij een zeer schoon tafereel, een wonder van God.
Van het begin van de schepping af bleven de dieren het begaafde kosmische en goddelijke wezen volgen, waren beide wezens steeds bijeen.
Zij, die dit beleefden, vielen neer en schreiden van ontroering.
Rondom hen, mijn zoon, waren vogels en zij zongen hun lied van blijdschap en geluk.
Het dier had zijn duizenden stadia afgelegd en had, evenals de mens, de geestelijke sferen bereikt.
Hoe ontzaglijk was dit beeld!
Hoe groot de genade voor mens en dier, want beide waren zover gekomen.
Het dier kende geen haat meer, had al die organismen beleefd en de hoogste diersoort had de geestelijke afstemming bereikt.
Zij daalden neer en zetten zich op de handen van hun hogere zusters en broeders.
Mijn God, welk een geluk, welk een wonder en genade!
Nu voelden zij eerst wat er op aarde was geschied.
Een goddelijk probleem was opgelost.
Ook het dier ging verder en hoger en zou met hen gaan om de goddelijke weg te volgen.
Hoe was het echter op aarde?
Op aarde was er niet veel veranderd.
Daar werd nog steeds gevochten en leefden de mensen zich uit.
Ik ga evenwel in de geest verder en dan zien wij hoe de mens de goddelijke sferen bereikte.
De mens, die eenmaal zover was gekomen, bleef doorgaan te dienen en door te dienen veranderden de sferen en hun eigen verkregen geestelijk bezit.
Na de eerste kwam de tweede sfeer tot stand en in die sferen groeiden en bloeiden bomen en bloemen, maar hoe hoger de mensen kwamen, des te schoner werden de sferen en alles wat in en om hen leefde.
Het innerlijke licht, dat de mens zich had eigen gemaakt, overstraalde anderen, de geestelijke woningen straalden het innerlijke bezit van de mens uit en tempels en gebouwen kwamen tot stand.
Velen brachten hun kennis en geluk op aarde en daar kwam de ene uitvinding na de andere tot stand.
Het leven op aarde had een aanvang genomen en de intellecte wereld ontwaakte.
Doch wij volgen de geestelijke mens en zo zien wij hoe sfeer na sfeer werd geboren en veroverd.
Miljoenen, zoals ik reeds zei, bouwden daaraan mee, allen droegen bij aan hun eigen bezit en dit bezit werden de bestaanstoestanden, sferen dus die eenieder toebehoorde.
Langzaamaan zien wij sfeer na sfeer tot stand komen.
Steeds verder ging de mens, steeds hoger en mooier werd het sferenbeeld.
De ene sfeer ontstond door de andere en ook in het leven van de geest kwam dus het ene uit het andere voort.
Het universum zien wij nu ook veranderen, in wezen dan het heelal van de geest.
Was de geestelijke hemel in de eerste sfeer zoals op de aarde, de tweede sfeer was de eerste ver vooruit en de derde sfeer was alweer schoner, doch de vierde kon men niet vergelijken met de eerste drie sferen, zo schoon en verheven was deze.
Zij, die dus de vierde sfeer hadden bereikt, voelden nu heel duidelijk dat zij geheel van de aarde vrij waren en dat niets stoffelijks meer in hen was.
Zij voelden tevens, dat zij in het Al leefden en die Goddelijke krachten in en om hen waren en dat zij zich deze eigen moesten maken.
Deze wezens keerden niet meer naar de aarde terug, want zij konden zich in de sferen nuttig maken.
Er was ook daar heel veel te doen.
Ondertussen kwamen er leermeesters, die van het aardse en geestelijke leven een studie hadden gemaakt.
Zij onderrichtten de anderen, die straks met een taak naar de aarde zouden terugkeren, omdat zij wisten wat de mensheid op aarde het nodigst moest bezitten.
Al doende kwam dus het ene uit het andere voort.
Miljoenen wezens waren er nu op aarde, die de mensheid aanspoorden om het goede te zoeken.
In de sferen ging de mens ook verder en zo zien wij de vijfde, zesde en zevende sfeer tot stand komen.
In de zevende sfeer is het bezit van de mens reeds in een goudachtig licht veranderd.
In die sfeer zien wij nu het evenbeeld van het gouden Goddelijke licht en dat licht had de mens zich eigen te maken.
Dit geestelijke en goddelijke licht zou worden zoals wij in het begin van de schepping, in het openbaringsproces, hebben mogen waarnemen.
Dat zou de mens zich eigen moeten maken en ook dat geschiedde.
In de sferen zien wij thans een ander beeld.
In alle sferen, van de duisternis af, waren de sferen bewoond en aan deze zijde leefden biljoenen wezens.
Hoe ontzaglijk was het licht uit de zevende hemel, want na de vierde sfeer zijn de sferen geestelijke hemelen.
Hoe groot was reeds het geluk van de mens, die daar leefde en toch, nog vier kosmische afstemmingen hadden de mensen zich eigen te maken, wilden zij de goddelijke sferen binnengaan.
De mensen, die in de zevende sfeer waren aangekomen en daar hun taak hadden volbracht, maakten zich nu gereed om van hun zusters en broeders afscheid te nemen.
Zij, die daar een taak hadden verricht, droegen die taak aan anderen op.
De Mentors gingen hoger en met hen miljoenen anderen.
Een andere planeet, een ander zonnestelsel wachtte hen op.
Maar ook het ontstaan van de geestelijke sferen duurde miljoenen jaren.
Je voelt zeker wel, dat er voor hen geen duisternis meer heerste en dit alleen voor de planeet aarde is.
Zij hadden zich van de duisternis bevrijd en de hoogste geestelijke afstemming bereikt.
Dit betekende het einde van de derde kosmische graad en zij zouden door de vierde worden aangetrokken.
Nu wachtte hen groot geluk en dat geluk zouden zij in een stoffelijke toestand bezitten.
Ook zij hadden eerst overgangen, dus planeten, die met de vierde kosmische graad in verbinding waren, te beleven.
De astrale wereld was een wereld van licht en in die lichtende onzichtbare wereld werden de geestelijke mensen aangetrokken, zij waren de bezielende wezens voor het stoffelijke organisme, dat zij daar zouden ontvangen.
Deze onzichtbare wereld noemen wij de mentale gebieden.
Doch in dat leven, zoals ik reeds zei, ontvingen zij rein geluk, een toestand waarvan de mens op aarde zich geen denkbeeld kan vormen.
Je zult hen echter zien, maar eerst wanneer wij aan onze volgende reis beginnen.
Eenmaal daar aangekomen, beleefden de mensen het innerlijke leven, dus eenzelfde gebeuren als zij van het begin van de schepping af hadden beleefd.
Op de vierde kosmische graad, een planeet, was dus een stoffelijk embryo gereed, maar de ontwikkeling van die planeten, de werking en het ondergaan van het bezielende leven, is zoals wij in de schepping hebben leren kennen.
Hoelang het verdichten van de vierde kosmische graad duurde, kan ik je niet zeggen, ik kan al die krachten niet voelen.
Wat ons bekend is, hebben wij van de kosmische meesters ontvangen, wat je in de tempel der ziel duidelijk is gemaakt.
Het aantrekken en het overgaan op die planeten, André, je voelt dit zeker, ook daarin is niets veranderd, kon niets veranderen, omdat dit voor het gehele universum is.
Toch moet daar alles anders zijn geweest, omdat het bezielende en innerlijke leven een biljoenenweg had afgelegd en de geestelijke bewustzijnstoestand had bereikt.
Doch alles wat tot de stoffelijke en geestelijke toestand behoorde, een deeltje van de schepping vertegenwoordigde, had maar één weg te volgen en die weg hebben wij in de eerste drie graden kunnen volgen.
Ik ga je thans in enige flitsen het „uiteindelijke” duidelijk maken, dat is, toen de mens het „Goddelijke” binnentrad.
Iedere kosmische graad, althans van de derde graad af, ik heb je dat duidelijk gemaakt, bezit een eigen zonnestelsel.
Vanaf de aarde zijn deze zonnestelsels niet zichtbaar en ook daarover hebben wij op onze vorige tocht gesproken.
Toen de mensen nu de vierde kosmische graad hadden bereikt en het leven daar een aanvang had genomen, verdichtte zich de vijfde kosmische graad en was ook de zesde kosmische graad in wording.
Wij hebben dit proces in de eerste drie kosmische graden kunnen volgen.
En nu wij weten, dat de schepping zo is, moeten wij aanvaarden, dat al die hogere planeten eenzelfde ontwikkeling hebben moeten volgen, om het bezielende leven dat in aantocht was te kunnen ontvangen.
Het was dus niet mogelijk, André, dat de zesde kosmische graad vóór de vierde of derde graad gereed was, daar dit een storing zou veroorzaken.
Want hoe zou het leven een aanvang kunnen nemen, wanneer wij weten, dat in het verdichtingsproces het scheppingswonder ligt?
Juist in die eerste verdichtingsuren moest dit geschieden, gaat het bezielende leven in het embryo over.
Op de eerste kosmische graad heb ik je dit alles duidelijk gemaakt en dit is, zoals ik zo-even zei, het scheppingswonder.
In dit alles ligt Gods oneindige wijsheid, het is het goddelijke wonder, dat je op deze reis hebt leren kennen.
Zo geschiedde met alle volgende graden, de mens trad de zevende graad binnen, om daarna in het Al binnen te treden.
Wij hebben dit, zoals je weet, van de kosmische meesters en wel uit de zevende graad ontvangen.
In de tempel der ziel is je door mijn meester Cesarino daarvan verteld.
Je ziet, André, dat de mens één weg heeft te volgen en dat alles – dit is dus voor het gehele universum – zich aan één doel heeft aan te passen, alles één werking heeft te ondergaan en volgen moet en dat die werking het evolueringsplan van de mens is.
Dit is, zoals je ziet, voor het stoffelijke en geestelijke leven één.
Wij hebben dit aan deze zijde kunnen volgen, want toen de eerste geestelijke sfeer gereed was, volgde de tweede sfeer en dit proces zien wij in de gehele schepping.
Het ene ontwaakte door het andere, uit het vorige ontstond een andere wereld, een ander mens, een nog hogere afstemming.
Steeds hoger ging het menselijke wezen en trad het Al binnen.
De mens, als goddelijk wezen, had nu zijn einde bereikt, de mens was in het goddelijke teruggekeerd, had bewust van het universum bezit genomen en was als God.
Van dit ogenblik af was Gods schepping volbracht, was Zijn heilig leven in het goddelijke teruggekeerd.
Zie nu die lange weg eens, André.
Hoeveel biljoenen jaren zijn er voorbijgegaan?
Ik kan dat getal niet meer uitspreken.
Nu was het universum bevolkt, geen sfeer, geen plaatsje, of er was leven.
De laagste toestand was met de hogere in verbinding en zo zien wij vervolgens alle met elkander in verbinding komen.
Toen dit geschiedde, wist de mens in die hogere sferen of hemelen, dat er mensen leefden in een stoffelijk maar goddelijk geluk, zo intens, dat zij hun geluk niet konden omvatten.
Zij wisten tevens, dat er op de eerste drie kosmische graden mensen leefden, die die lange weg hadden te volgen, die in leed en smart, duisternis en koude leefden.
Thans kwam de ene na de andere verbinding tot stand, het ene na het andere bericht door, want in de hoogste sferen waren de meesters met hen mentaal, dus van gevoel tot gevoel, zoals ik je leid, verbonden.
Is het dan zo vreemd, dat wij dit alles weten en dat wij ook weten, dat er alleen op aarde leed en ellende is en dat de mens zich dat zelf schept?
Voel je thans, André, dat de mens de schepper van licht en duisternis is?
God gaf ons alles, wij bezielen en beleven al die hemelen en keren daarna tot de bron van al het leven terug.
Kun je niet dankbaar zijn nu je dit alles weet en is het leven dan nog zo verschrikkelijk?
Wij moesten alleen leed en ellende beleven, omdat wij dit zelf tot stand brachten en dit alles hadden goed te maken.
God wilde dat leed niet, maar God wilde dat wij dát, wat wij anderen aandeden, goed zouden maken, want met al die schulden en zonden zouden wij geen lichtende sferen kunnen binnengaan, omdat wij daar zouden bezwijken.
Wat moet ik hieraan nog toevoegen?
Alleen nog dit, dat zij die de goddelijke sferen hadden bereikt, daar zullen blijven en dat al die miljoenen planeten eeuwig een plaats in het universum zullen blijven innemen.
Ook het dier kwam tot ons en nu leven daar goddelijke wezens in een goddelijk geluk, dat ik onmogelijk kan vertellen of beschrijven.
Ook wij zullen daar eens komen, daar wacht het goddelijke ons.
In de goddelijke sferen wist men waar leed en ellende werd geleden en dat de aarde de planeet was van goed en kwaad.
Men wist daar, dat er iets voor de aarde moest worden gedaan, om de mens van een God van Liefde te overtuigen.
Ook dit geschiedde.
Onze hoogste meester, Jezus Christus, werd op de planeet aarde geboren en wij kennen Zijn leven en weten hoe Gods volmaakt Kind daar werd ontvangen.
Maar ik ga nu weer terug naar de aarde en wij zullen zien wat daar is geschied.
Wonderlijk is nu het beeld van de aarde, in die biljoenen jaren is er heel veel veranderd.
Doch wanneer wij weten hoelang het duurt voordat de mens zich van zijn toestand en verlangens heeft bevrijd, dan voel je tevens, dat zij nog niet veel verder konden zijn, ook al waren er mensen in die tijd, die het goddelijke hadden bereikt.
In de hoogste sferen was er geen struikelen meer mogelijk, met een vast doel gingen zij schrede voor schrede omhoog.
Op aarde was dit echter heel anders.
Er waren er die de sferen van licht hadden bereikt, maar er waren er tevens die nog steeds op de tweede planeet leefden en op aarde zouden worden geboren.
Nu nog, in jouw tijd, je weet het, leven er zelfs op de laatste overgangen nog mensen, die eerst op de tweede graad moeten overgaan en dan door de aarde worden aangetrokken.
Eerst dan beginnen zij die lange weg te bewandelen.
Wij zien de aarde in dat miljoenenproces veranderd terug.
Er zijn steden gekomen, er zijn duizenden uitvindingen gedaan en dat alles hebben zij op aarde van de geestelijke mens ontvangen.
Niets is er op aarde of wij hebben het daar gebracht, omdat het bezielende leven door alle stof heenziet en denkt en de lijdende mensheid wil helpen.
Duizenden dingen zijn door ons aan de aarde gegeven. Op onze volgende tocht zul je ook dat beleven en zien, dat alle kunst, muziek, schilder- en beeldende kunst, van deze zijde komt en dat er wezens weer met een taak naar de aarde terugkeerden, daar dus opnieuw werden geboren om dat, waarvoor zij kwamen, op aarde achter te laten.
Op onze volgende tocht zal ik je daarvan vertellen, want ook ik en miljoenen anderen behoorden tot die uitverkorenen, die begenadigden, om iets schoons op aarde te mogen brengen.
In die tijd nu groeide het geloof en kwamen de profeten op aarde, waarvan de Bijbel spreekt.
Ik ga die tijden niet na, want dit zou te veel worden.
Nog steeds zien wij niets dan strijd op aarde, doch tevens werd het intellecte wezen geboren.
Nu was de aarde en waren de mensen zo ver, om het geloof van God te ontvangen.
Je weet zeker reeds wat er zou geschieden?
Christus zou op aarde worden geboren.
Christus daalde uit de Goddelijke Hemel neer en werd op aarde geboren.
Zijn heilig leven is ons bekend, men sloeg het volmaakte Kind Gods aan het kruis.
„Mijn God, mijn Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.”
Dit kon het volmaakte Kind Gods zeggen!
En God vergaf het hun.
Jezus Christus wist, dat hij werd omgebracht, toch aanvaardde Gods rein en volmaakt Kind Zijn taak.
Kent gij uzelf, gij mensen der aarde?
Weet thans, dat Jezus Christus tot u kwam en Zijn dood uw redding is.
Zie op naar dit alles en aanvaard, ik kom uit Zijn naam tot u, uit Zijn naam.
Heb lief en voel aan, dat alles wat ik zei, zo is.
Eén goede daad iedere dag, één goede gedachte, dan reeds helpt u Hem, onze meester Jezus Christus en tevens ons, die naar de aarde terugkeerden, om u als zusters en broeders te overtuigen van uw geestelijk en kosmisch leven.
Leg af al uw fouten en heb lief, de eeuwigheid wacht u, u en uw geliefden.
Christus, mijn zoon, keerde naar Zijn eigen sfeer terug.
De mens echter heeft zijn Vader van Liefde leren kennen, maar toch weten wij hoe men op aarde leeft en Zijn heilig leven bezoedelt.
De mens wilde vergeten en opnieuw stortte hij zich in een poel van modder en ellende en vergat zichzelf.
Dit is het beeld van de aarde en dit alles behoorde tot het verleden.
Thans ga ik in je eigen tijd verder.
Heb je mij nog vragen te stellen, André?”
„Neen, Alcar, ik heb u in alles begrepen.
Hoe dankbaar moeten wij op aarde zijn, dit te hebben mogen leren kennen.”
„Inderdaad, mijn jongen.
Zij, die dit alles voelen, zullen dankbaar zijn voor alles wat hun van Gene Zijde wordt gebracht.
Nu gaan wij naar de eerste stoffelijke afstemming en zullen zien hoe nu nog op aarde alles is, wij gaan in die zeven graden van stoffelijk en innerlijk leven over.”