Naar de eerste kosmische graad

Zwevende gingen zij verder en de vierde sfeer loste nu voor hem op.
Hij wist, wat dit betekende.
Alcar ging in het universum over en hij zou de werkelijkheid leren kennen.
Hij voelde de innige concentratie die zijn leider instelde.
Dit was overgaan in een andere toestand.
Nu zou hij beleven hoe de mens werd geboren.
God schiep de mens naar Zijn beeld, maar hoe diep was dit scheppingswonder!
Hij had het beleefd en kunnen volgen, doordat men al die gebeurtenissen had teruggeroepen.
Hij was geheel één daar in de tempel der ziel, één met het openbaringsproces en het ontstaan van het universum.
Geweldig was alles wat hij had mogen beleven.
Dit had hij niet gedacht en zich die toestand indenken kon hij evenmin.
Groots was alles en toch, hoe eenvoudig werkte dit ontzaglijke geheel.
In alles lag Gods heilige kracht.
In al die planeten leefde God en dit was Gods eigen leven.
Hij begreep nu wat God betekende.
Aan alles wat hij nog zou beleven, durfde hij niet te denken.
Ook daarvan kon hij zich geen denkbeeld vormen.
„Waar zijn wij thans, Alcar?”
„In het heelal, André.
Wij gaan verder, steeds verder om de eerste planeet, die je hebt kunnen volgen en die de moederplaneet is, te bezoeken.
Spoedig zullen wij daar zijn.”
André zag verschillende planeten en andere lichamen.
„Waar is de aarde, Alcar?”
„Zie je daar beneden die kleine bol?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, dat is de aarde.
De eerste planeet ligt rechts boven de aarde en ontvangt zijn licht van de zon, evenals de aarde.
De eerste, tweede en derde planeet, deze drie graden, behoren dus bij dit zonnestelsel.”
„Zijn er dan niet meer lichamen dan deze planeten, die daarbij behoren?”
„Jazeker.
Bedoel je, of er maar drie planeten zijn, drie lichamen dus, waarop mensen leven?”
„Ja, Alcar, dat bedoel ik.”
„Luister, mijn jongen, ik zal je dit duidelijk maken.
Je hebt gezien, dat in het heelal ontelbare lichamen een plaats hebben ingenomen.
Al die lichamen zijn planeten en zijn energie uit de goddelijke bron verkregen en door die bron tot leven gebracht.
Er zijn duizenden van eenzelfde kracht en grootte.
Al die duizenden planeten hebben een graad, een eigen afstemming en behoren tot de eerste, tweede en derde graad.
Is je dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, de mens leeft op al die planeten en gaat dus van de ene planeet naar de andere.
En daarvoor bevinden zich honderden planeten in één graad en zijn met elkander in verbinding, wat ik je straks duidelijk zal maken.
Begrijp je wat ik bedoel, André?”
„Ja, ook dat heb ik begrepen.”
„Wanneer het leven nu, dat op de eerste graad leeft, het hoogste en laatste stadium heeft bereikt, gaat het op een andere planeet over en beleeft daar een hogere afstemming, ik bedoel voor het stoffelijke organisme.
Op deze wijze bereikt het individu zijn hoogste toestand.
En deze afstemming, de hoogste die wij kennen en bezitten, waartoe wij allen behoren, is voor ons de planeet aarde en de mens die daar leeft.
Wij allen, André, ik heb je dat reeds duidelijk gemaakt, behoren dus tot de derde graad van kosmisch leven.
De aarde is nu voor ons de laatste planeet en overgang, want van de aarde af kan men in dit leven verdergaan om de vierde kosmische graad te bereiken.
Ook dit is je duidelijk?”
„Ja, Alcar.”
„Nu naderen wij de eerste graad, André.”
Wat André zag was wonderbaarlijk.
Daar voor zich zag hij de aarde en toch was dit de aarde niet.
Deze planeet was als de aarde, hij zag de natuur zoals hij die op aarde kende, doch hier was alles verdord en dood.
Alcar daalde op deze planeet neer.
André voelde zich als op aarde, maar wandelde op een andere planeet.
Waar hij ook zag, leven was er niet.
Hier heerst de dood, dacht hij.
Dit vergaat en is bezig op te lossen.
„Voel ik dit goed aan, Alcar?”
„Ja, zo is het, André, ik liet het je voelen.”
„Leefde hier in deze levenloze massa de eerste mens, Alcar?”
„Hier ontstond dát, wat eens de mens zou worden, wat je in de tempel der ziel waarnam en dat het menselijke embryo is.
Deze planeet heeft haar taak volbracht.
Begrijp je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar, ik begrijp u.”
„Toch zal ik je met dit eerste stadium verbinden, eerst dan zul je begrijpen hoe alles is en hoe dit tot stand kwam.
Wij dalen dus diep in het verleden af en je weet nu dat dit voor mij mogelijk is.”
„En dit verleden ligt biljoenen jaren terug, Alcar?”
„Zeer goed, zo is het.
Nu opletten, André.”
André voelde zich diep wegzinken en ging waarnemen.
In deze levenloze massa kwam leven.
In het binnenste van deze planeet krioelde het van leven.
„Wat is dat, Alcar?”
„Dat zijn kiemen, of cellen.
Uit deze kiemen is de mens geboren.”
André zag, dat ze bolvormig waren.
Hij hoorde Alcar zeggen: „Dat is het embryo in zijn eerste stadium, nog zijn ze doorzichtig.”
André zag dat jonge leven.
Zou dat de mens worden?
Hoe onbegrijpelijk was het voor hem.
Ze zagen eruit als een druppel water, een betere vergelijking kon hij niet maken.
Ze waren doorzichtig en dit proces was als het machtige gebeuren dat hij in de tempel der ziel had waargenomen.
Toen de planeet verdichtte was zij in het eerste stadium doorschijnend en dit leven volgde eenzelfde weg.
„Is dat goed, Alcar?”
„Ja, mijn jongen, de mens volgt eenzelfde weg.
Zoals het geheel is geschapen, geldt dit ook voor al het leven, dierlijk of menselijk.
Een andere weg is er niet.
Dit is de kracht van de natuur en dus God.
Onfeilbaar is deze werking, want God overzag alles, zijn gehele schepping.
In niets is dit proces tegen te houden.
Het scheppingsplan is tot stand gekomen en nu is er reeds leven.
De planeet heeft zich verdicht en het leven neemt een aanvang.
Ik zal je met het embryo verbinden.
Luister wat ik te zeggen heb.
In dit embryo leeft toch reeds dát, wat eens de mens zal worden.
In wezen lag dus alles al vast en dit is dus het eerste stadium van de mens.
Thans toon ik je het volgende stadium.
In die tijd zijn er intussen eeuwen voorbijgegaan.
Je ziet nu dat de planeet vaster is geworden en naarmate dit geschiedde, ontwikkelde tevens het embryo en ging in andere vormen over.
Ook dit verdichtte zich en groeide in al die eeuwen tot een klein krachtig bolvormig wezen op.”
André zag die grote verandering.
„Het is wonderbaarlijk, Alcar.”
„Opnieuw gaan wij verder, André.
Weer zijn er eeuwen voorbijgegaan.
De planeet is reeds verdicht en een hechte substantie geworden.
Ook het jonge leven vervolgde zijn weg en je ziet hoever dit leven reeds is gevorderd.”
André zag, dat enige van deze wezens, ze zagen er als dieren uit, reeds volwassen waren.
Hij hoorde Alcar zeggen: „Nu je dit waarneemt, zijn er duizenden eeuwen voorbijgegaan.
De planeet is bijna gereed om dit jonge leven te kunnen ontvangen.
Een stevige korst ligt thans om dit machtige lichaam.
In die tijd, wat je zo-even hebt waargenomen, ging het embryo in vele toestanden over.
Orgaan na orgaan kwam tot stand, doch je ziet, nog steeds leeft dit leven in het binnenste van deze planeet.
Het heeft de hoogste graad nog niet bereikt.
Weer gingen er eeuwen voorbij.”
André voelde, dat hij opnieuw in een andere toestand overging.
„Wat is dit?” vroeg hij aan zijn leider.
„Water, mijn jongen.
Het wezen, dat je nu waarneemt, is reeds half vis half mens.
Toch heeft het niets menselijks, doch in het volgende stadium is dit visachtige bijna afgelegd en bevindt zich dit wezen in een hogere toestand.
De aardkorst is thans begaanbaar, wat in de vorige eeuwen nog niet mogelijk was.
Ook het dierwezen is thans zover en heeft zich zover ontwikkeld, want zie daar voor je, André.
Ik ga je met het volgende stadium verbinden.”
André ging opnieuw waarnemen.
Wat hij zag was zeer wonderlijk.
Aan de oever van deze oceaan lagen duizenden dieren.
Vele waren echter gestorven, doch al deze dieren hadden de waterkant bereikt.
„Wat betekent dit, Alcar?”
„Dit betekent, dat het wezen zijn visstadium gaat afleggen.
Het is thans volgroeid en gaat verder.
Dit is de mens in een visachtig stadium.
Toch bezit het geen organisme om verder te gaan.
In het volgende stadium vinden wij dit dier reeds in het bezit van een krachtig organisme.
Eeuwen zijn er dan intussen voorbijgegaan.
Zij die de waterkant hebben bereikt zullen spoedig sterven.
Doch de ontwikkeling ging verder, moest verdergaan en uit dit visachtige wezen groeide een dierlijk wezen.
In het volgende stadium leeft het reeds op de begaanbare planeet en het heeft zich vermenigvuldigd.
Hoe dit alles geschiedde zal ik je straks duidelijk maken.
Wij keren nu tot het eerste stadium terug en gaan straks hier, waar wij nu zijn, verder.”
Opnieuw voelde André dat hij met het eerste leven verbonden werd.
Hij zag, dat dit leven zich met ander leven ging verbinden en hoorde Alcar zeggen: „Je ziet, dat het leven zich met een ander leven verbindt, maar wanneer dit geschiedt, is het gedoemd te sterven.
Dit wezen stond dus het eigen leven af, doch daaruit werd een nieuw leven geboren.
Doch nu geschiedde er een ander wonder.
Op ditzelfde ogenblik werd het astrale dierwezen geboren en bevolkte de wereld van het onbewuste, om straks een nieuw leven te bezielen.
Voel je wat ik bedoel, André?”
„Ja, Alcar.”
„In dit eerste stadium dus, ligt reeds de reïncarnatie vast, want uit dit leven ontstond een jong leven en dit jonge leven werd door het eerste bezield, maar was reeds krachtiger dan het eerste stadium en bezit tevens een andere stoffelijke toestand.
Voel je ook dit, André?”
„U bedoelt, dat het eerste stadium, het innerlijke leven dan, door het tweede stadium aangetrokken werd?”
„Zeer goed, André.
Niet alleen dus dat de bevruchting mogelijk was, doch uit dit tweede proces trad tevens het andere en wel het verhoogde stoffelijke organisme tevoorschijn.
Dit is het wonderlijke van Gods schepping, want dit zou en moest, door steeds te veranderen, de mens worden.
Dit diertje was dus in wezen reeds volmaakt, wat ik je zostraks heb getoond.
Na iedere aanraking stierf het wezen en ging dus de bezieling over, die het astrale diertje is, om opnieuw te worden aangetrokken.
Hoe kwam echter dit alles tot stand?
Wanneer het stoffelijke organisme de bezieling verloor, het aan het andere wezen had afgestaan, had dit diertje tevens zijn hoogste leeftijd bereikt.
Eerst dan ontstond dit overgaan.
In dit wezen dus, was reeds een intelligente kracht aanwezig, die de goddelijke afstemming is die ook wij bezitten.
In het eerste stadium echter, was reeds deze goddelijke afstemming in werking en verrichtte dit kleine dierwezen zijn taak, die de natuur het had opgelegd, maar wat de wedergeboorte is.
Is je ook dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, dan ga ik verder.
In wezen werd het dus daartoe gedwongen.
De natuur bezat deze werkende en stuwende kracht en dwong het leven zichzelf te geven om het voortplantingsproces te kunnen voortzetten.
Dit nu is de bevruchting.
Was dat niet mogelijk geweest, dan zou het diertje gedoemd zijn dit leven te moeten volgen en was er van hoger gaan geen sprake geweest.
Dan lag reeds hier het dode punt, een overgang vond dan wel plaats, doch onherroepelijk stierf al dit jonge leven uit.
Maar ik zei je reeds, dit kleine organisme leefde verder en ontwikkelde in al die eeuwen tot het die laatste graad, waar wij zo-even waren, had bereikt.
Begrijp je wat ik bedoel, André?
Dat dit dierwezen door deze verbinding moest sterven, doch opnieuw door het andere leven, maar in een verder stadium van ontwikkeling, werd aangetrokken?
Is je dit duidelijk?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, dit geschiedde in het eerste stadium.
In het tweede stadium leefde dit diertje nog enige tijd, om eerst dan te sterven.
Je begrijpt dat dit proces zich voortzette en het dierlijke organisme krachtiger werd.
Toen in het eerste stadium de dood op hetzelfde ogenblik intrad, leefde het dierwezen in het tweede, derde en de volgende stadia maanden en jaren langer voort, om dan eerst te sterven en het innerlijke leven de astrale wereld binnen te treden.
Ook dit is je duidelijk, nietwaar?”
„Ja Alcar.”
„Maar ook dat wezen, het astrale leven dus, werd opnieuw door dit dierlijke en stoffelijke wezen aangetrokken en dat zal ik je thans tonen.”
André zag hoe dit wonderlijke geschiedde.
Hij zag twee reeds volwassen dierlijke wezens.
Deze wezens kronkelden zich als het ware ineen en op dat ogenblik vond de bevruchting plaats.
Nu hoorde hij Alcar zeggen: „Let nu goed op, mijn jongen, wat ik je ga vertellen.
Dit dierlijke wezen is dus bevrucht, maar op hetzelfde ogenblik trekt het het bezielende leven aan en dit is dus een wezen, dat reeds een dergelijke toestand heeft beleefd.
Deze bezielende kracht is het, die het embryo tot leven brengt, dat straks wanneer het geboren wordt, dit organisme aanvaardt.
In dit embryo ligt dus reeds het menselijke wezen vast.
De organen die het bezit zijn hierop berekend.
In de vele eeuwen die voorbijgingen, is reeds een krachtig wezen gegroeid.
Het moederdiertje draagt dit jonge leven en dit is reeds een gebeuren, al bevindt het zich in deze toestand, dat ook de mens in hoogste ontwikkeling beleeft.
Hoe dit gebeuren ook plaatsvindt, toch reeds wordt hier het kosmische probleem en het scheppingswonder beleefd.
Is je ook dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Je ziet en beleeft dus het probleem van de reïncarnatie, het is het wonder van Gods schepping en het opnieuw geboren worden.
Dit wat je thans beleeft, André, is mijn werk, mijn taak en dit heb ik te volgen.
Ons gaat het alleen om de mens ervan te overtuigen, dat de reïncarnatie een wet is, een toestand en gebeuren en wanneer God dit niet had geschapen, wij er niet zouden zijn, omdat wij dan in de eerste graad reeds waren vernietigd.
Doch God schiep dit ontzaglijke wonder en Zijn ganse schepping is van dit wonder bezield.
Er was dus geen bezieling mogelijk, wanneer dit niet geschapen was, wanneer dit wonder en dit voortgaan er niet was.
Doch dit is de weg, die het wezen in de eerste graad moest volgen, evenals al het leven, in welke graad, toestand en afstemming het zich ook bevindt, mens of dier die te volgen heeft en zal beleven.
Hier zien wij dus de reïncarnatie.
In het eerste stadium bezat het diertje reeds dit wonder.
Hier werd tevens het instinct geboren en dit instinct is, ik zei het reeds, de goddelijke afstemming, die het bezielende leven bezit.
Doch dit is het terugkeren tot onze Almachtige Vader.
Het is het leven beleven waarvoor al die planeten zijn, het is om eens het goddelijke leven te aanvaarden.
God openbaarde zich en dit openbaren is voor dit leven het overgaan in duizenden levens, om die hoogste graad, de goddelijke, te bereiken.
Dan hebben wij echter miljoenen eeuwen achter ons en hebben deze lange weg afgelegd.
Toen God zich nog niet geopenbaard had, was toch in wezen alles volmaakt en deze volmaaktheid bezit hier reeds dit kleine wonder van dierlijk leven.
Wanneer de mens zich thans in zijn volmaakte toestand op aarde afvraagt wat is God en waarom zijn wij op aarde, is dit de openbaring, de waarheid en de werkelijkheid, omdat God wilde dat wij mensen in die openbaring zouden overgaan.
God schiep dus voor de mens het heelal, schiep sterren en planeten, maar schiep de mens naar zijn evenbeeld.
God wilde dat de mens bewust werd en dit goddelijke bewustzijn dat wij eens zullen bezitten, schonk God aan het wezen in een menselijke toestand.
Is je dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, volkomen, ik begrijp u in alles.”
„Er zijn al mensen die reeds op aarde en op vele andere planeten hebben geleefd en tot het goddelijke terug gekeerd zijn en dus bewust van het heelal bezit genomen hebben, anders, dat zal je duidelijk zijn, hadden wij deze boodschap niet ontvangen.
De mens volgt een lange weg, want biljoenen jaren zijn ervoor nodig om het Goddelijke leven te bereiken.
Maar wat dan de mens bezit, dat kun je je niet indenken.
Wat je hebt beleefd André, wordt eens ons bezit.
Dit is het doel van de gehele schepping geweest.
God gaf Zichzelf.
God gaf de mens, het hoogste wezen, deze goddelijke gaven.
God bracht iets tot stand waarin Hij zelf leefde.
Aan de mens nu, om te maken dat hij in harmonie is.
De mens dus, die uit dit kleine diertje geboren werd, bezat reeds in eerste instantie deze goddelijke genade, want het schiep, het gaf zichzelf en offerde zich voor het andere leven op.
In eerste instantie dus, André, ligt Gods Scheppingsplan vast en dit is de wedergeboorte, dit is overgaan in een ander leven, dit is sterven en opnieuw geboren worden, dit is aantrekken en afstoten, dit is bezieling, het terugkeren tot God.
Het gelijke wezen trekt het andere aan, dit kent en weet men op aarde, doch hier, je ziet dat het is geschied, gebeurde niets anders.
In stoffelijke en geestelijke toestand geschiedde dit aantrekken.
Het diertje dat zover was gekomen, zocht en vond het andere dierlijke leven.
Dit dierlijke leven was er, de verbinding kon plaatsvinden en het jonge leven werd opnieuw geboren.
Wat men op aarde kent en de dood is en dat het innerlijke leven het bezielende wezen is, was dus ook hier reeds aanwezig.
Want het leven trad de astrale wereld binnen om opnieuw te worden aangetrokken.
Zie daar voor je, twee wezens, maar in een verder en hoger stadium.
Je ziet, ook hier is het overgaan en verbinden.
Op dit ogenblik is het astrale wezen, nu de bevruchting zal geschieden, in aantocht.
Dit machtige wonder, mijn zoon, is tevens het geboren worden op aarde, die toestand, die werking, die mogelijkheid is nog aanwezig, bezit dus de mens en is nog eenzelfde gebeuren.
Zoals dus het kind op aarde geboren wordt, zoals het innerlijke leven wordt aangetrokken wat de ziel en de geest is, zo is dit ook hier het gevolg van deze verbinding.
Daarin, André, is dus in al die biljoenen eeuwen niets, niets veranderd.
Wat de mens op aarde beleeft, ligt in de mens van het eerste stadium af dat de mens in wording was.
Die drang, die kracht en die werking dus, om zich met een ander leven te verbinden, is de bedoeling van God en is van het begin der schepping zo geweest, van het eerste stadium af is hierin niets veranderd.
De bezieling dus, is op het ogenblik van het scheppingswonder ontstaan en dit waren reeds de eerste lichtflitsen die je in de tempel der ziel hebt waargenomen.
Je ziet nu, André, dat deze beide wezens zich verbinden en het astrale wezen wordt aangetrokken.
Het astrale wezen gaat in het embryo over en is de stuwing, ja, het innerlijke leven van dit dierlijke wezen.
Naarmate dit wezen nu ouder wordt, ontwaakt het instinct.
Ook nu is dit beleven voor de mens op aarde, de mens dus in zijn volmaakte en volwassen toestand, dezelfde werking, doch de mens op aarde is reeds tot bewustwording gekomen.
Hier kan men dan ook alleen van instinct spreken, doch wij zullen dit ontwaken volgen, wanneer wij de tweede kosmische graad van dierlijk leven gaan bezoeken.
Wat ik hier nog aan toe te voegen heb, is dit: Waar leeft het astrale dier?
Zie en neem waar, André, en dan zul je zien, dat dit astrale dier in de directe omgeving van het stoffelijke wezen aanwezig is.
Dit geldt ook voor de aarde en is zoals hier, de astrale wereld.
In die wereld leeft dus de mens die op aarde gestorven is.
Begrijp je wat ik bedoel, André?”
„Ja, Alcar.”
„Maar de menselijke geest kan gaan waarheen hij wil en is aan geen omgeving gebonden.
Dit komt omdat de mens in een hogere graad leeft.
Begrijp je ook dit?”
„U bedoelt dat deze wereld begrensd is?”
„Zeer goed, André, zo is het.
Hier leeft het astrale dier in een kleine omgeving, dit is om het stoffelijke leven, waarin het onmiddellijk kan neerdalen.
Doch wanneer je mij hebt begrepen dan voel je toch duidelijk, dat hoe verder het leven komt, des te ruimer de wereld is waarin het leeft.
Maar wij zien hierin een nieuw en ander wonder van God.
Zoals de mens aan Gene Zijde leeft en beleeft en ziet, dat de sfeer waarin hij leeft, al is die sfeer onbegrensd, hem toch gevangen houdt, is dit ook hier het geval.
Doch het innerlijke leven, de geest als mens dus, leeft reeds in het oneindige.
Doch hier in het eerste stadium omstraalt het astrale dierwezen het stoffelijke dier en wacht op verbinding en blijft in de onmiddellijke omgeving van dit stoffelijke leven.
Deze astrale omgeving waarin dus het astrale dierwezen leeft is toch nog zo groot als de planeet aan ruimte bezit.
De omvang van deze planeet is dus de ruimte van het astrale wezen.
De mens echter als geest, zoals jij als stoffelijk en geestelijk wezen bent, bezit het heelal en iedere sfeer waar hij zich ook bevindt is oneindig, omdat de geest al die overgangen, vanaf de eerste, tweede en derde graad die, zoals je weet, de aarde is, heeft beleefd.
Je voelt dan tevens, dat wij mensen steeds meer zullen ontvangen, dieper gaan voelen, ja geluk zullen bezitten en ons aardse en geestelijke leven ruimer en ruimer wordt, zodat wij eens het oneindige zullen binnengaan.
Het stoffelijke organisme beleeft dus het groeiingsproces, maar het innerlijke leven dijt uit, wordt ruimer en ruimer, naar(mate) de sfeer is waarin het wezen leeft.
Is je dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, ik heb u begrepen en vind dit alles wonderbaarlijk en natuurlijk.
Ik moet het wel aanvaarden.”
„Dan gaan we verder.
Dit diertje hier voor je, kan echter in de tweede graad overgaan, om in de tiende en honderdste verder te gaan, totdat dit dierwezen ook zijn kringloop, ik bedoel zijn stoffelijke kringloop, wat tot deze planeet behoort, heeft volbracht.
Dan gaat het innerlijke leven verder en wordt door de tweede kosmische graad aangetrokken.
Doch daar zal ik het straks over hebben, want nu zijn wij zover gekomen om je vragen te beantwoorden, die je jezelf in het begin van deze reis stelde.
Je vraag waarom de ene verder is dan de andere en hoe dit kan, ga ik nu beantwoorden.
Want, André, is het je niet opgevallen, heb je niet duidelijk gezien dat het ene leven verder is dan het andere?”
„Ja.
Alcar.”
„Welnu, ik keer terug tot het begin en laatste stadium van het stoffelijke dierwezen.”
Opnieuw ging André waarnemen.
Hij zag oud en jong, groot en klein, het eerste en laatste stadium.
Het laatste stadium was, waar die dierwezens de oever hadden bereikt.
Toch begreep hij zijn leider niet en vroeg: „Maar losten die eerste cellen dan niet op, Alcar?”
„Ja dat geschiedde, doch hier zijn miljoenen overgangen, dus graden van ontwikkeling.
Het eerste, tiende, honderdste en duizendste stadium was reeds opgelost en in het embryonale leven overgegaan.
Deze wezens waren dus het eerst in ontwikkeling.
Voel je hierin een onrechtvaardigheid?
Dan zal ik je dit duidelijk maken en aantonen, dat dit niet mogelijk is.
Want oud en jong is hier van geen betekenis, doch wel een eerste en laatste graad van het eerste embryo.
Dit is en komt door de beïnvloeding van buitenaf, die de planeet onderging, wat het verdichtingsproces is en met het zonnestelsel verband houdt.
Het leven nu dat in het diepste innerlijk van deze planeet leefde en geboren zou worden, ontwaakte in een later stadium en wel vele eeuwen later.
Tussen het eerste leven en het laatste, liggen dus miljoenen jaren.
Toen het eerste, het laatste en hoogste stadium had bereikt, begon daar in die diepte eenzelfde leven te ontwaken, om in het embryonale leven over te gaan.
Dit kun je gerust aanvaarden, want voor God is er geen tijd.
Eens zou dit geschieden en het geschiedde, want niets bleef achter.
Daarom zijn er dus wezens, die reeds de hoogste sferen aan onze zijde hebben bereikt.
Hierdoor zijn er mensen op aarde die het goede zoeken en anderen, die tot de duivelen van de hel behoren.
Er zijn er reeds, ook dat weet je nu, die de goddelijke sferen hebben bereikt en in het Al zijn binnengetreden.
Biljoenen eeuwen waren zij reeds op weg, toen loste het laatste embryo op en dit betekende het einde van deze planeet.
Nog duurde het duizenden jaren voordat het laatste wezen de hoogste graad van stoffelijk organisme had bereikt, om op de tweede kosmische graad over te gaan, maar allen komen zover en zijn op weg en aan geen tijd gebonden.
Voor God onze Heilige Vader zijn wij één, voor al Zijn kinderen en wie tot dit leven behoort, is er voortgang en allen zijn op weg naar de Goddelijke sferen.
Is je ook dit duidelijk?”
„Ja, Alcar.”
„Begrijp je dan ook dat er reïncarnatie moet zijn?
Kun je dat volmondig met ja beantwoorden?
Want, André, als dit er niet was, dit wonder voor de mens niet was weggelegd, dan was er van Gods schepping niets terechtgekomen en was zij in de eerste graad reeds mislukt.
Doch God overzag alles en het is het machtigste dat God geschapen heeft, waarmee het ganse heelal verbonden is.
Het is de verbinding die planeten en andere lichamen met elkander bezitten.
Dit zijn de kosmische graden en al die graden zijn thans bewoond.
Maar mij gaat het nu hierom.
Wat hier reeds was, dat bezit tevens de mens op aarde.
Want het is toch niet mogelijk dat God de mens, wanneer die mens in een verdere en hogere toestand is gekomen, dit machtige, het scheppende en het barende principe weer zou afnemen?
Wanneer dit toch zou geschieden, stond ook het evolueringsplan stil en was de mens hier reeds gedoemd tot uitsterven.
Doch thans leren wij een ander wonder kennen en hoe vreemd en onwaarschijnlijk je dit ook zal toeschijnen hier kwam aan al dit leven een einde.
Ik bedoel dus, het leven in de eerste, tweede en duizendste graad, dat op deze planeet het volmaakte organisme is, al dit leven was gedoemd tot uitsterven.
Maar ook nu komt God de mens te hulp, want het innerlijke leven ging verder en werd door een hogere graad aangetrokken.
Dit alles, dit machtige wonder zal ik je straks duidelijk maken en verklaren.
Wat wij hier als mens beleefd hebben, geschiedt op de tweede graad eveneens en dit geldt tevens voor de planeet aarde.
Beide graden, André, al die planeten dus, waarop mensen leven, zo ook het dierlijke organisme, is gedoemd tot uitsterven, maar al dit leven zal een hogere graad aanvaarden en daarin overgaan.
Er komt een tijd dat de mensen en dieren de aarde zullen verlaten, doch al die mensen die de hoogste graad hebben bereikt, zien wij in ons leven, het leven van de geest terug.
Al die wezens verlaten de aarde en gaan op de vierde kosmische graad over.
Maar voordat dit geschiedt, zijn er alweer miljoenen eeuwen voorbijgegaan, doch ook dit ligt vast, het is een wet, want al het leven zal tot God terugkeren.
Dan lost dus de tweede en derde graad op en zien wij dit beeld, dat je aanstonds weer zult zien wanneer je in je eigen leven terugkeert, als een levenloze massa.
Ook dit oplossen duurt miljoenen jaren en het geschiedt zoals zich dit openbaarde en je in de tempel der ziel en in het binnenste van deze planeet hebt waargenomen.
Alweer miljoenen eeuwen zullen er voorbijgaan, voordat deze en andere planeten zijn opgelost, doch onfeilbaar is ook deze wet en het zal geschieden.
Is je alles nu duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, maar waar blijft dan het verhaal van Adam en Eva?
Is dat een verzinsel?”
Alcar glimlachte en zei: „Je bent vermakelijk, André, heerlijk eenvoudig.
Duizenden mensen klampen zich aan dat verhaal vast, maar ik zal je zeggen wat dit betekent en waarom dit tot stand kwam.
In de eerste plaats is het een symbool.
Het heeft als symbool echter waarde, want de mensen die dit aan de wereld verkondigden, zij die de Bijbel schiepen en tot stand brachten, moesten toch tonen dat zij van het begin van de schepping iets af wisten.
Of zij dit geweten hebben of niet, doet er niet toe, iets hebben zij bereikt.
De mens moest een houvast bezitten en dat is geschied.
Want wat zou er van de mens terecht zijn gekomen en van God, als de schepping vastliep, ten dode stond opgeschreven?
Op aarde wist men in die tijd van sterren en planeten niet veel.
God kende men evenmin en nog is men niet veel verder.
Toch moest er iets zijn waardoor men de mens ontzag inboezemde en dat hij kon aanvaarden.
De mens was het dus en niet God, die Adam en Eva schiep.
De mens, althans diegenen die dat verhaal verzonnen en het werd op aarde aanvaard.
Ik vraag je, nu je dit alles hebt beleefd, kan dit?
Is het mogelijk, nu wij dit wonder kennen?
Had je deze vraag zelf niet kunnen beantwoorden?”
„Ja, Alcar, ik begrijp u volkomen.
Maar wat is dan het laatste oordeel?
Is ook dat een verhaal?”
„Ook dat weet je reeds lang en heb ik je duidelijk gemaakt, doch luister.
Dat is een geheel andere toestand, een gans andere gebeurtenis.
Dat is waar en niet waar.
Het komt en het komt niet, doch niet zoals de mensen zich dit voorstellen, dat alles ineen zal storten en dan voorbij is.
Er is van instorten geen sprake, want zoals ik reeds zei, de aarde lost op.
En dit is hier, op deze planeet dus, sinds eeuwen en eeuwen aan de gang en nog duurt het miljoenen eeuwen, voordat de aarde geheel is opgelost.
Toch komt er eens een einde, doch een geheel ander einde.
De mens echter staat iedere seconde van zijn leven op aarde voor zijn laatste oordeel.
Wie zonden doet moet ophouden, want op hetzelfde ogenblik dat dit geschiedt, oordeelt er iets en dat oordeel is oorzaak en gevolg.
Er zijn echter fouten en zonden, daden dus, die eerst vele eeuwen daarna kunnen oplossen en die de mens heeft goed te maken.
Neen, André, een laatste oordeel zoals de mensen zich dat hebben ingedacht, is er dus niet.
God is nog steeds een Vader van Liefde.
Ook deze vraag heb ik je beantwoord.
Is het je nu duidelijk?”
„Ja, Alcar.”
„Heb je mij nog iets te vragen?”
„Neen, Alcar.”
„Welnu, dan ga ik je een ander wonder duidelijk maken.”