Het ontstaan van de hel
„Ik ga je thans andere wonderen duidelijk maken.
Ik keer nu tot die eerste mensen terug die de begaanbare planeet hebben bereikt, want deze wezens zouden sterven.
Wij volgen hen thans als geestelijke wezens, met andere woorden: ik ga tot de psychische wereld over.
De planeet aarde was gereed, doch wat geschiedde er in de astrale wereld?
Ook voor het innerlijke leven was er een wereld en die wereld werd als het evenbeeld van de aarde, doch in een geestelijke toestand.
Ik ga je daarmee verbinden.”
André voelde zich wegzinken en ging waarnemen.
„Je ziet, André, er heerst daar duisternis.
De lichtende sferen waarin wij thans leven, waren er nog niet, want de mens bezat nog geen innerlijk licht, de innerlijk geestelijke mens moest nog worden geboren.
Maar nu moet je eens goed opletten.
De eerste mensen, wanneer zij op aarde gingen sterven, keerden naar de astrale wereld terug en wachtten daar af om opnieuw te worden aangetrokken.
In die tijd gebeurde er niets anders dan geboren worden en sterven, terugkeren naar de aarde, om op aarde in een ander stofkleed over te gaan.
Want al die wezens, het bezielende leven dus, moesten die weg volgen om de volmaakte stoffelijke toestand te bereiken en zij zouden zo vaak terugkeren tot die afstemming was bereikt.
Deze wezens, dat zal je toch duidelijk zijn, konden niet verdergaan, omdat zij geen bestaanswereld hadden veroverd en eerst in dat verdere hogere stadium van de aarde zover zouden komen.
Zij zouden op aarde terugkeren om het hoogste stoffelijke organisme te ontvangen, eerst dan hadden zij hun aardse kringloop volbracht.
Nog heerst er dus duisternis en dit is de astrale wereld die wij op de tweede graad hebben leren kennen en waarmee ik je heb verbonden.
In niets is er dus verandering gekomen, althans in de astrale wereld, in al die duizenden eeuwen is de geestelijke wereld niet veranderd, omdat de innerlijke mens nog niet zover was.
Is je dat duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Dan ga ik nu eeuwen verder.
Toch was er werking, gebeurde er iets in de astrale wereld, waarvan niemand iets wist.
In de astrale wereld ontstond een andere wereld.
Die wereld werd uit de mens geboren.
Ik zal je dit proces duidelijk maken en dan leren wij de hel kennen.
Ik heb je duidelijk gemaakt, dat de mens in zijn stoffelijke toestand op aarde verderging en ontwaakte en dat ontwaken betekende haat, hartstocht en verdierlijking.
Iedere zonde die zij deden, iedere fout die de mens beging, door anderen het leven te ontnemen, door al die verschrikkingen dus, verdichtte zich de astrale wereld en dit werd de hel.
In die wereld bouwde zich door haat, hartstocht en geweld een tweede wereld op en die wereld werd de bestaanswereld voor hen, die hun kringloop der aarde hadden volbracht.
Ik ga nu enige duizenden eeuwen verder en toon je dan wat in die tijd geschiedde.
Zie en neem waar, André.”
„Mijn God, wat is dat, Alcar?”
„De hel, André, de hel in het leven na de dood.
De mens is bezig zich een hel te scheppen en in die eeuwen heeft zich de astrale wereld verdicht.”
André zag een andere wereld in deze duisternis.
Hoe is het mogelijk, dacht hij.
„Was dit niet te voorkomen, Alcar?”
„Neen, mijn jongen.”
„Leven hier reeds mensen?”
„Neen, nog niet, die komen straks, wanneer dus de mensen de hoogste stoffelijke graad hebben bereikt.”
Mijn God, wat verschrikkelijk, dacht André.
„U zegt, dat de astrale wereld, de hel dus, op de mens wacht?”
„Ja, André, dit was niet te voorkomen.
Helaas, de duisternis wacht.
Dit zou de hel worden in het leven na de dood en die bouwde zich de mensen zelf op.
Want de mens is in een bewustzijnstoestand overgegaan, het innerlijke leven heeft zich dat eigen gemaakt.
De hel werd dus uit de mens geboren, maar God wilde dit niet.
God gaf de mens alles, Zijn eigen leven, doch de mens is het die dit tot stand bracht.
Ik zei reeds, op aarde werd het bewuste kwaad geboren en de mens schiep dit.
Voel je dit alles, André?”
„Wanneer ik u duidelijk heb begrepen, Alcar, dan voel ik beide werelden.
De eerste astrale wereld is de natuurlijke wereld, als ik het zo mag zeggen, maar onbewust, die andere wereld is bewust.”
„Inderdaad, zo is het.
Want de mens moet verder en hoger en al is dit de hel, toch is deze wereld een hoger stadium dan de wereld van het onbewuste.
Eens zou het aardse einde komen.
Het innerlijke leven werd bewust, heeft een dierlijk bewustzijn bereikt en stemt zich af op iets, wat na de aardse dood de geestelijke bestaanswereld zou zijn.
Wij hebben deze duistere sfeer als de hel leren kennen, een wereld dus van bewustzijn.
Toch waren beide werelden één, doch de ene voor de andere onzichtbaar.
Nu ga ik weer enige eeuwen verder en zul je zien hoe de hel zich verdichtte.”
André ging dat volgende stadium waarnemen.
Hoe kan het, dacht hij.
Hij zag een bergachtig landschap.
Dit was de hel, de schaduw van de werkelijkheid.
Dit was de bewuste geestelijke wereld, doch de hel in het leven na de dood, de duisternis aan Gene Zijde.
„Leven hier nog steeds geen mensen, Alcar?”
„Neen, nog niet, eerst duizenden jaren later.”
„Wat verschrikkelijk vind ik dit, Alcar.
Moest de mens eerst door het kwaad om het hogere leven te bereiken?
Lag dit in het scheppingsplan vast?
Was dit de bedoeling van God?”
„Je stelt mij daar zeer veel vragen, mijn zoon, maar alle mensen zullen zich die vragen stellen, wanneer zij de stoffelijke en geestelijke schepping niet kennen.
Ja, mijn jongen, was dit alles nodig?
Waarom al dat kwaad als de mens een goddelijk wezen is?
Luister goed, dan zal ik je dat duidelijk maken.
In de eerste plaats gaf God de mens, wat ik je reeds vele malen zei, Zijn eigen leven.
In dit alles ligt dus Gods reine liefde.
Van het eerste ogenblik af is dit zo geweest, want in het eerste stadium was Gods heilige liefde aanwezig en de mens ontving die liefde, ontving alles en kreeg een eigen wil.
Op al die planeten was dit nog onbewust, hier op aarde echter zou de mens bewust worden.
Toen dit geschiedde, wij hebben dit kunnen volgen, vergat de mens zichzelf en slachtte Gods eigen leven, dat in dier en mens aanwezig is, af.
De mens begreep dus niets van zijn Goddelijke afstemming.
Doch hij moest zichzelf leren kennen.
De mens ging van de ene toestand in de andere over, doch in al die levens vergat hij zichzelf en doodde.
Door hartstocht en verdierlijking verdichtte de astrale wereld en dat verdichtingsproces nam op schrikbarende wijze toe.
In deze wereld zou de mens leven, wanneer hij op aarde de hoogste stoffelijke graad had bereikt en daar ging sterven.
Dan trad de innerlijke mens dit leven binnen, doch eerst dan, wanneer hij zijn aardse en stoffelijke kringloop had volbracht.
Voel je wat dit zeggen wil, André?”
„Wanneer ik u duidelijk heb begrepen dan voel ik, dat deze wereld moest komen of de mens stond in zijn ontwikkeling stil en dan was er van verder en hoger gaan geen sprake.”
„Heel goed, André, zo is het.
De innerlijke mens moest verder, kon niet meer in de wereld van het onbewuste af dalen, hij was bewust, al was dit een dierlijke afstemming.
Zijn innerlijke leven stemde dus op een andere wereld af en deze wereld is de hel in het leven na de stoffelijke dood.”
„Nu begrijp ik het, Alcar.”
„Prachtig, dan ga ik verder.
Je vraag was, kon de mens dit voorkomen?
Was dit Gods bedoeling?
Moest de mens door het kwaad om de goddelijke sferen te bereiken?
Doch nu vraag ik je, kan de mens het goddelijke in enige eeuwen bereiken?
Dit alles is de goddelijke Liefde, die hij zich eigen moet maken.
Is dit in een kort aards leven mogelijk?
Is dit in tien of twintig, zeg honderden levens mogelijk?
Zie om je heen, André.
Zie omhoog en naar beneden, zie rechts en links, zie de sterren en planeten en zie alles wat in het universum leeft en stel je dan de onzichtbare werelden eens voor, die de mens zal leren kennen.
Dat alles is God.
Wij mensen moeten dit leren kennen en ons eigen maken.
Is het echter de moeite niet waard om daarvoor te leven en je geheel te geven?
Dit moeten de mensen verdienen en in volle liefde aanvaarden, want dat is Gods wil, daarom zijn wij goddelijk.
God openbaarde zich in de mens en in al het leven, doch de mens vernietigde dit leven.
Daardoor schiep hij zich een andere toestand, voor hem duisternis en koude, leed en smart en dat heeft God niet gewild, doch Hij wist dat Zijn kinderen zich zouden vergeten.
De mens zou bewust worden en er zijn miljoenen levens nodig om de allerhoogste graad te bereiken.
Moest de mens dus door het kwaad om de goddelijke sferen te bereiken?
Ik hoop dat je dit duidelijk is.
Ook ik stelde die vragen en al mijn zusters en broeders aan deze zijde, maar nu weten wij, dat wij het zelf waren, die de hel tot stand brachten.
Juist door al dat leed, die duisternis en koude, André, zouden wij ontwaken en ons later geluk begrijpen en waarderen.
Door al die ellende zouden wij onszelf leren kennen en hoe dit geschiedde zal ik je straks duidelijk maken.
Nogmaals, God wist dit alles en liet ons begaan, God had niets meer te geven, alles, alles hebben wij in het eerste stadium ontvangen.
Zegt dit niet alles: „God had niets meer te geven”?
Op één planeet leeft nu al dat leed, al die diepe menselijke ellende.
Alleen op aarde kent men al die verschrikkingen, maar daarna komt er hemels geluk, doch dan heeft de mens dat verdiend, is hij bezig tot God terug te keren en heeft hij reeds een lange weg afgelegd.
Nogmaals vraag ik je: is het niet de moeite waard daarvoor te moeten leven?
Voor al dat ontzaglijke geluk op aarde te moeten zijn en die duizenden levens te moeten beleven?
De mensen hebben alles zelf in handen, André, en zij zullen dat aardse leven gaan begrijpen, wanneer zij daar geestelijk bewust worden en zich deze bewustwording gaan eigen maken.
God straft niet, kan niet straffen, maar de mens straft zichzelf.
God schiep hemel en aarde, doch de mens schiep de duisternis.
De mens werd de schepper van licht en duisternis en zou in die beide werelden leven na zijn aardse dood.
Dan verder en hoger naar het volmaakte, terug naar de bron vanwaar wij zijn gekomen.
Is je ook dit duidelijk, André?”
„Ik heb alles begrepen, Alcar, en ik buig mijn hoofd voor al deze waarheden.”
„Ik dank je, dan gaan wij verder, want ik heb je nog meer te tonen en duidelijk te maken.
Het dierwezen keerde dus naar de aarde terug en tevens de astrale mens.
Op aarde werd niets gedaan dan gevochten en toch, naarmate de mens vorderde, ontwaakte het intellect en werd het één uit het andere geboren.
Ik ga dus weer op de stoffelijke wereld over.
Op aarde leefden de mensen in holen, doch wij zien nu veranderingen komen.
Wanneer wij het aardse leven volgen, dan zien wij dat zij daar vorderingen hebben gemaakt.
Voor hun gezamenlijke strijd hadden zij van hout en steen wapenen gemaakt en na die wapenen kwamen er andere nuttige uitvindingen.
Het ene ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) was echter verder dan het andere.
Er waren reeds, zoals je weet, blanken en dit ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) werd door de planeet aarde verfraaid, tot dit stofkleed de hoogste graad had bereikt.
Dan vinden zij iets uit om zich tegen het dierenrijk te beschermen.
Toen het vuur was ontdekt, gingen zij tot andere dingen over en kwamen er hutten, die er reeds lange tijd waren, doch alleen in de hoogste stoffelijke graad.
Je ziet daaruit, dat de innerlijke mens ontwikkelde en zich voor andere dingen ging interesseren.
Ook voor het land kwam er nu interesse en wij zien dat zij hun akkers gingen bebouwen.
Dat alles wees op vooruitgang en dit ging zo steeds verder.
Nu eerst werd de mens zich bewust van zijn kunnen en kracht en kreeg hij andere gevoelens.
Toch bleef hij die voordierlijke bewustzijnstoestand behouden.
Doch vele eeuwen later zien wij opnieuw een andere wereld.
Uit het ene werd het andere geboren, zoals ik reeds zei en dit ging verder.
Een God kenden al deze mensen niet en van godsdiensten wisten zij dus niets af.
Doch er kwam gevoel en met dat gevoel het geloof, ook al was dit voor hen angst, de angst voor de elementen.
Wanneer de natuur in opstand was, waren deze wezens onrustig, vooral toen er velen omkwamen en door de elementen werden vernietigd.
Maar niet alleen door de elementen, doch het moederlijke gevoel ontwaakte eveneens in een hogere toestand en bewustwording en uit dat gevoel werd een geloof geboren, ook uit angst om dát, wat hen lief was, te mogen behouden.
Je voelt nu, André, hoe ver de innerlijke mens reeds is gekomen.
Door hun angst om te worden afgemaakt, vielen zij neer en wanneer dit de vijand deed verdrijven, was het een andere kracht die boven hun eigen kunnen was verheven.
Dit bracht een geloof tot stand en alle rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), de hogere rassoorten dan, voelden hierin een andere macht dan zij als bezit droegen en kenden.
In latere tijden waren er weer andere dingen waar zich deze mensen aan vastklampten.
De grondslag voor hun primitieve geloof kwam dus uit hun angsten en beven voort.
Wanneer ik je nu het beeld van de aarde eeuwen later toon, dan is er alweer veel veranderd.
De aarde onderging nu de verschillende tijdperken.
Alles wat op aarde leefde veranderde, alles wat leefde op het land en in ’t water, onderging die stoffelijke en tevens innerlijke evolutie.
De verschillende rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) sloten zich meer en meer aaneen en al die graden van stofleven verspreidden zich over de aarde.
Nu waren er miljoenen wezens van iedere soort op aarde aanwezig en leren wij andere wetten kennen.
Toen de mensen op aarde zover waren gekomen, was nog steeds de hel in het leven na de dood leeg.
Nu was die graad bereikt, hadden miljoenen wezens hun kringloop der aarde volbracht en zouden straks sterven.
Doch hun innerlijke leven was een voordierlijke toestand.
De mens had zich in al die eeuwen niets eigen gemaakt, maar zich uitgeleefd en zijn hartstochten botgevierd.
Het ene na het andere leven hadden zij ontvangen.
In het ene leven hadden zij hun medemensen afgeslacht, in duizenden andere levens deden zij niet anders en toch, steeds en steeds weer ontvingen zij een ander stoffelijk gewaad, totdat zij het schone volmaakte stoffelijke lichaam hadden ontvangen.
Daarin leefde hun ik, een dierlijk wezen, maar in dat wezen lag tevens de goddelijke afstemming.
Nog was er geen innerlijk bezit en toch ging ook dat allerlaatste aardse leven in hartstocht en verdierlijking voorbij.
Want waar men zag, overal leefden dier en mens tezamen.
Hun gevechten op leven en dood gingen door, de lagere broeders en zusters werden afgemaakt, zodat dus de hoogste graad heer en meester op aarde was, waartoe deze mensen behoorden.
Dan kwam hun einde op aarde en traden zij een andere wereld binnen.
Je voelt zeker wel, André, dat dit de eerste mensen van de hel waren, mensen die niet meer tot de aarde konden terugkeren, omdat zij hun stoffelijke kringloop hadden volbracht en zij door die andere wereld werden aangetrokken.
In dit geval de duistere sferen, de astrale wereld, of de hel in het leven na de dood.
Nu hadden deze wezens zich van de wereld van het onbewuste bevrijd en traden een bestaanswereld binnen.
Op de tweede kosmische graad hebben wij hierover gesproken.
Nu zul je dat alles eerst kunnen begrijpen.
In korte tijd groeide dit aantal angstwekkend, want er kwamen iedere seconde mensen naar Gene Zijde.
Wie zijn stoffelijke kringloop nog niet had volbracht, keerde dus naar de aarde terug en trad, wanneer hij daar zou sterven, de wereld van het onbewuste binnen.
Van nu af zien wij in de hel, dus in het leven na de dood, verschillende geestelijke werelden en wel deze: in de eerste plaats kennen wij de duisternis of de hel, dan de wereld van het onbewuste en tevens de astrale wereld voor het dierenrijk.
Ook het dierenrijk heeft zijn eigen astrale wereld en die wereld, waarin de bezieling leeft voor het dierwezen, was er reeds vanaf het begin van de schepping.
Ook voor de mens is die astrale wereld er steeds geweest, ik heb je dit op de eerste kosmische graad duidelijk gemaakt.
Doch thans is het innerlijke leven bewust geworden en ging de mens in een hoger stadium over, in dit geval de hel in het leven na de dood.
Maar ook de astrale dierenwereld heeft zich verdicht, ook die wereld is veranderd, omdat die voorhistorische diersoorten in andere diersoorten overgingen.
In wezen is het dus zoals voor de mens in beide werelden, zowel de stoffelijke als de geestelijke wereld.
Nu het volgende, André, maar vraag mij alles wanneer je mij niet begrijpt, eerst dan kunnen wij de mensen, die in de duisternis leven, volgen.
In het begin van de schepping heerste er duisternis.
Die duisternis was in wezen energie en die energie God.
Onzichtbare energie dus, die zich verdichtte in zonnen, sterren en planeten en in mensen en dieren zich openbaarde.
Maar al dat leven is God.
In de duisternis nu, de hel, zijn sferen, dus voor de mens verschillende werelden, en toch, hier gaat het mij om, is hier het Al aanwezig.
In die duisternis dus leeft God, doch de mens is zich daarvan nog niet bewust.
God is onzichtbare energie, God is licht en duisternis.
God leeft dus achter en in dit alles, want wanneer dit niet zo was, konden dieren en mensen niet verder en hoger komen.
Wij hebben kunnen volgen, dat het ene door het andere ontwaakte en openbaarde en toen de mens eenmaal bewust werd, ging hij in andere werelden zien, omdat dit goddelijke leven nog steeds niet de bron van al het leven, waartoe het behoort, heeft bereikt.
Dus, André, er is voortgang mogelijk, er moet voortgang zijn, of wij mensen stonden in ontwikkeling stil en waren voor hoger gaan afgesloten.
Voel je wat ik bedoel, André?
Wij staan nu voor een grote gebeurtenis, want hoe is er nu verandering gekomen?
De mens heeft een bewustzijnstoestand bereikt, doch leeft in de duisternis en weet van hoger gaan niets af.
Doch in deze duisternis is het goddelijke licht, leeft God, is het Al, zijn de goddelijke sferen.
Is dit nu niet onbegrijpelijk?
Kun je dit voelen, André?
De mens moet dus ontwaken, moet hoger en hoger gaan en dit geschiedde.
Ook dit ontwaakte in de mens, hij ging zien en voelen en ging zichzelf leren kennen.
Doch dat leren kennen duurde eeuwen, want eeuwenlang ging de mens nog door, het kwade te zoeken, maar aan alles kwam een einde, ook aan de duisternis waarin zij, de eerste mensen, binnentraden.
In al die eeuwen zien wij dat er vele stoffelijke, maar tevens vele geestelijke wonderen zijn geschied.
Maar wat deden zij die hier binnentraden?
Wij zullen hen volgen.
Heb je alles begrepen, André?”
„Ja, Alcar, ik ben ontroerd door de werkelijkheid.”
„Dat kan ik mij voorstellen.
Wie Gods schepping op de natuurlijke wijze leert kennen, wie de natuurwetten voelt en beleeft, buigt zich diep voor al die eenvoud, al die onfeilbare wetten en ziet daarin het goddelijke doel.
Hij ziet en voelt dat het zo moet zijn, dat dit de ware werkelijkheid is.
Nu ga ik je van andere wonderen vertellen.
Deze mensen die, zoals ik zei, wakker werden, want allen vielen in slaap en die geestelijke slaap was diep, zodat er jaren volgens aardse tijd voorbijgingen, zagen en beleefden dat zij leefden.
Ik heb je in de hel al die toestanden duidelijk gemaakt, je weet dus dat, wanneer de mens op aarde sterft, hij in een bewusteloze toestand hier aankomt.
Toen de eerste wezens uit hun diepe slaap ontwaakten, sprongen zij op en renden als krankzinnigen in die duisternis rond, wisten en begrepen niet dat zij dood waren en op aarde waren gestorven.
Zij voelden en betastten zich en vroegen zich af, waarom er toch steeds die diepe duisternis heerste.
Waar is de sterrenhemel, waar is het licht, dat zonnelicht en alles wat toch tot de aarde behoort?
Waar zijn wijzelf?
Zo vroegen die eerste mensen, die de duisternis hebben bevolkt, zich af.
Zijn wij in leven, zijn wij dood en waar zijn al die mensen, onze vaders en moeders, zusters en broeders, kortom alles wat tot de aarde behoort?
Maar in hun duister leven kwam er licht en dat licht betekende, dat zij niet alleen waren.
Duizenden, neen miljoenen traden die duisternis binnen en allen vroegen zich datzelfde af, wat zich ook nog in jouw tijd de mens afvraagt, die daar sterft en dit leven binnentreedt.
Allen, geen uitgezonderd, ik bedoel hen die de hoogste stoffelijke toestand hadden bereikt, traden de hel in het leven na de dood binnen.
Verwondert je dit niet, André?”
„Neen, Alcar, want zij droegen immers geen licht.”
„Heel goed, mijn zoon, je volgt mij in alles, ik dank je.
Neen, er was nog geen licht, maar de mens zou de schepper worden van het licht, want, ik heb je ook dat zo-even duidelijk gemaakt, de mens bezit de Goddelijke afstemming.
In de mens ligt wat Gods eigen leven en licht is, doch zij waren nog niet zo ver.
Wat geschiedde er echter aan deze zijde, dus in de astrale wereld?
Hier eenmaal in hun dierlijk leven wakker en bewust, zwierven al deze mensen rond en gingen in elkaar over.
In een verschrikkelijk leven gingen zij nu over, want in hen lag hartstocht en geweld, zij stonden alleen open voor het kwaad.
Hier waren alleen mannen en vrouwen, kinderen waren er niet, want hier konden alleen volwassen mensen leven, omdat zij die afstemming hadden bereikt.
Wat zij in het stoffelijke leven konden bereiken, deden zij hier ook, want zij droegen innerlijk geen geestelijk bezit, zij beleefden opnieuw al die hartstochten, vielen elkander aan en sloegen neer wat in hun bereik kwam.
Hier in de duisternis, André, leefden zij zich opnieuw uit en was hun leven dus als op aarde.
Dat ging geruime tijd voort, maar toch kwam voor velen hier een einde aan.
Deze mensen, die diep aan hetgeen zij eens hadden gekend dachten en verlangden, voelden zich plotseling uit hun toestand, hun duisternis, hun hel weggetrokken.
Het was een andere kracht, die sterker was dan zijzelf, een kracht die hen aantrok en hen opnieuw op aarde bracht, doch thans als de astrale mens.
Maar voor hen bleef het duisternis, want er was nog geen licht in hen.
Door de stoffelijke en aardse mens, die één en dezelfde afstemming bezat, werden zij aangetrokken en de astrale mens ging, of hij wilde of niet, in dit innerlijke leven over en beleefde daar een nieuw leven.
Deze wezens werden dus door de innerlijke doch stoffelijke mens op aarde aangetrokken.
Voel je thans, André, wat zou geschieden, wat eruit voortkwam en wat er werd geboren?”
„Gingen zij in de aardse mens over?”
„Ja, dat geschiedde, maar er is nog meer.”
André dacht lang na en zei: „Zij beleefden wat de mens beleefde, Alcar.”
„Heel goed, André, maar er is toch nog iets anders.”
Opnieuw dacht André na, doch hij kwam er niet achter en hij zei tot zijn leider: „Ik weet het niet, Alcar.”
„Je bent eerlijk, mijn zoon, doch je had het moeten weten.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’.)
Wat heb ik je op onze voorlaatste reis duidelijk gemaakt?”
„Ach, ja, dat ik daar niet aan dacht.
Nu weet ik het, Alcar.”
„Je ziet, je moet denken en voelen, anders komen wij niet verder.
Ik doe dit, omdat ik wil dat je al deze geestelijke wetten zult leren kennen, ook in je aardse leven, dus straks wanneer je weer in je stoffelijke organisme leeft.
Dan is dit van grote waarde voor je, want je ziet en voelt dan door al deze wetten heen en dat is geestelijke wijsheid.
Let dus goed op en vraag het mij als je het niet begrijpt.
Nu ontstond op aarde de bezetenheid en werd de krankzinnigheid geboren.
Uit het ene groeide het andere, uit het vorige kwam een ander wezen tevoorschijn en dit was voor de mens op aarde bezetenheid en krankzinnigheid.
Want de astrale geest werd door die aardse wezens aangetrokken en de gevoeligsten gingen in die geestelijke wezens over en waren bezeten.
Een ziekte, een geestelijke ziekte was er dus geboren en die geestelijke ziekten zullen er blijven, zullen zolang doorgaan het menselijk wezen te gronde te richten, totdat er op aarde en aan deze zijde geen slechte mensen meer zijn.
Dan houden die ziekten en deze verschijnselen op en is er geen bestaansmogelijkheid meer.
Dan vinden mensen geen mensen meer, om hen van deze wereld af in bezit te nemen en voelt en werkt iedere ziel voor het goede.
Is je dit nu duidelijk?”
„Het is verschrikkelijk, maar alweer natuurlijk, Alcar.”
„Je ziet, de astrale mens ging opnieuw in zijn dierlijke leven over en bracht nu op aarde hel en verschrikking.
Je weet hoe zij zich met de aardse mensen kunnen verbinden, ik heb je dat duidelijk gemaakt.
In deze tijd was het leven op aarde verschrikkelijk, maar nu nog, in je eigen tijd, is het niet anders.
Nog is deze afschuwelijke ziekte op aarde en velen gaan ten onder, omdat zij voor het kwaad openstaan.
Stel je nu die hel in het leven na de dood en op aarde voor.
Geen uitgezonderd of allen werden beïnvloed.
Het leven op aarde ging verder, de mensen sloten zich aaneen en in en om hen leefde de astrale mens.
Het was een geestelijke en stoffelijke chaos.
De mens op aarde werd opgezweept, want in hem leefden deze demonen en nu eerst barstten haat, hartstocht en verdierlijking los, wat niet te beschrijven is.
De mens op aarde stond in vuur en vlam.
Door het helse wezen aangespoord, vergat het zich als nog niet was voorgekomen.
Bij duizenden werden de mensen vernietigd en vele vrouwen werden van hun innerlijk beroofd en bezoedeld.
Dit alles is niet meer zo na te gaan, doch die tijd, zoals de mens toen voelde en zo diep in de modder was afgedaald, kan niet meer terugkomen, ook al vindt de mens in jouw tijd dat het kwaad overheerst.
Dit was afschuwelijk.
Hoe is echter de mens in jouw tijd?
Zij denken dat er geen einde aan komt.
Zij, die het goede zoeken, voelen de verschrikking van die enkelen die duizenden levens in handen hebben, die anderen met en door hun ideeën verblinden, alsof zij de ware profeten zijn.
Maar dat is aards, is stoffelijk, is tijdelijk, dat moet en zal geschieden, omdat de mens op aarde in zijn eigen wildernis leeft en het gevoel niet bezit om aan een hoger leven te beginnen.
Wij beiden hebben dat van deze zijde af gevolgd.
Ik heb je aan deze zijde, door al die reizen die wij tezamen hebben gemaakt, aangetoond, dat de mens schuld is aan zijn ondergang en dat hij, ook al voelt hij op dit ogenblik anders dan die demonen, zo heeft gehandeld.
In duizenden levens, ik verzeker je dat dit in het grijze verleden verborgen ligt, maar dat wij hun aan deze zijde kunnen tonen, hebben zij duizenden en duizenden levens afgeslacht, waren verdierlijkt evenals zij, die nu op de planeet aarde van zichzelf een heerser hebben gemaakt.
Doch deze wezens denken nu anders te zijn, maar zij kennen haat, hartstocht en geweld, slachten hun medemensen af.
Maar ik weet het en duizenden aan deze zijde weten het, evenals zij die in de sferen van licht en in het Al teruggekeerd zijn, dat al die tijden zullen voorbijgaan, al die ellende zal oplossen, wanneer de individuele mens ontwaakt en in zijn eigen omgeving tracht een sfeer te scheppen, zoals God van ons allen het zo gaarne wil.
Doch zij zijn niet anders, ook al is hun haat, hun leven niet zo slecht als van al die anderen.
In deze tijden waren de mensen geen wilden, maar zij waren als duivels.
Die geestelijke monsters beleefden op aarde eenzelfde leven zoals zij in het stoffelijke kleed hadden beleefd.
Zo was de arme aarde in die tijd en het was een verschrikking.
Wanneer zou daar een einde aan komen?
Nog is er geen uitzicht, doch ook dat zal komen, doch eerst duizenden eeuwen later.
Doch de aarde ging door en stoorde zich niet aan al die wezens die op haar oppervlakte leefden.
Zij stuwde het stoffelijke gewaad omhoog en verfraaide het, maar hoe schoner dit menselijke kleed werd, des te afschuwelijker werd het innerlijke leven.
Nu zien wij, André, hoever dat stoffelijke gewaad is en hoever het innerlijke leven ten achter is.
Maar hoever was het stoffelijke gewaad het bezielende leven vooruit?
Dit was niet meer in te halen, want die kloof is in geen duizenden jaren te overbruggen.
Dit alles geschiedde, moest geschieden, want de innerlijke mens zou ontwaken.
Die miljoenen wezens, die naar de aarde waren teruggekeerd, zouden ontwaken.
Zij zagen en beleefden vele mogelijkheden om op aarde opnieuw te kunnen leven, hun hartstochten te kunnen botvieren en juist hierdoor leerden zij andere wetten kennen.
Want wat geschiedde?
Door al die dingen die zij beleefden, ontwaakte er iets in hen, zodat zij die belevenissen gingen begrijpen.
Door hen, wat tevens nog in jouw tijd op aarde geschiedt, werden er kinderen geboren.
Zij beleefden wat zij zich wensten, want er leefden miljoenen mensen op aarde die eenzelfde leven als zij wilden beleven.
Voor moord, hartstocht, geweld, verdierlijking stonden al die aardse mensen open en deze trokken hen aan, omdat zij één afstemming hadden.
Op deze wijze beleefden zij verschillende hartstochten.
Wanneer het dan daarna in hen stil werd, het vuur van hartstocht was gedoofd en zij waren verzadigd, dan stonden zij voor andere dingen open en hielpen de mensen op aarde voor het één of ander.
En zie, hoe verbaasd waren zij, dat hetgeen zij de mens hadden ingeblazen, de mens deed en daar naar handelde.
Dit was nu niet het kwaad, maar het was iets wat in hun leven waarde had.
Wanneer zich dus deze mensen hadden uitgeleefd, dan gingen zij die mensen beschermen, beangst als zij waren, dat zij in andere handen zouden overgaan.
Doch uit dit alles, je voelt het zeker, uit al die ellende en verdierlijking, al die haat en hartstocht, werd het goede geboren.
Langzaam maar zeker groeide er iets in hen en zij zagen en beleefden, dat, wanneer zij voor het geluk van de mensen op aarde gingen zorgen, hen voor vele andere dingen gingen beschermen, want ook dit was mogelijk, er meer licht was.
Dan was er iets dat hen niet zo koud en droevig deed stemmen.
Er was iets dat hen verwarmde, hen opbeurde en hen verlichtte.
Van dat ogenblik af ontwaakte in deze wezens de innerlijke mens.
Doch niet alleen door hetgeen ik je zei, niet alleen door al die dingen die zij in het goede volbrachten en de mens die zij konden bereiken daartoe aanspoorden, doch er was iets anders, dat diep in hen lag en waardoor zij zouden ontwaken.
Dat was de goddelijke vonk, de goddelijke afstemming, want het leven zou verdergaan, zij leefden immers in het Al, ik maakte je dat duidelijk, het leven zou hoger en hoger gaan en dit hoger gaan ging de mens voelen en beleven.
In dit wezen was er nu iets dat het voortstuwde, wat zij zelf wakker hadden gemaakt, omdat er in de diepte van de mens een kern en een kracht ligt, die de verbinding en de afstemming op onze Vader in de Hemel is.
Dat gingen zij wakker maken en dat stuwde hen voort, daardoor gingen zij ontwaken en daardoor ontwaakte de innerlijke mens.
Bij al die miljoenen wezens, eenieder in zijn eigen toestand, nam dit proces een aanvang.
Langzaam maar zeker gingen zij dit voelen, want wanneer zij, zo ik reeds zei, goede dingen voor de mensen op aarde deden, dan was het in hun wereld niet zo koud en donker meer en was het alsof daar in die verschrikkelijke hel toch iets aanwezig was wat hen deed verwarmen.
En dat wilden zij bezitten, daarop gingen zij verder.
Toch verzwakten die gevoelens telkens weer en opnieuw gingen zij tot dat dierlijke leven over, weer zogen zij de mensen leeg en maakten hen af, brandde het opnieuw in de diepte van hun zieleleven en voelden zij zich als tevoren.
Toch gingen en moesten zij verder en weer begonnen zij aan dat andere leven, maar ook telkens keerden zij tot hun vroegere leven terug.
Dat vallen en opstaan bleef nog duizenden jaren doorgaan.
Toch ontwaakten deze mensen en een strijd tegen het goede en het kwade in hen had een aanvang genomen.
Reeds waren er die niets dan het goede zochten, die op aarde de mensen tot het goede aanspoorden, ook al waren die stoffelijke wezens zich daarvan niet bewust.
Zo gingen er vele, vele eeuwen voorbij.
Duizenden jaren leefden deze zielen in de duistere sferen en waren in het leven na de dood.
De astrale wereld verdichtte zich, zoals ik je reeds zei, op schrikbarende wijze.
Het leven op aarde ging van het ene tijdperk in het andere over.
Waar men ook zag en waar mensen leefden, daar heerste verschrikking, hel en duivel was losgebroken.
Eenieder zocht naar bezit en ieder menselijk wezen leefde zich uit.
Vergelijk deze wereld met die waarin je leeft en zeg mij dan of er iets is veranderd.
Nog zien wij dit op aarde, nog maakt de één de ander af en steelt men elkanders geluk.
In de grijze oudheid is het geboren en nu, nu wij en de aarde biljoenen jaren oud zijn, is de mens nog in niets veranderd en leven op deze planeet voordierlijke wezens in mensengedaanten.
Nog is er geen liefde, nog voelen en kennen zij zichzelf niet en weten niet, dat zij biljoenen jaren op weg zijn en naar de goddelijke sferen terug zullen keren.
Nog worden wij uitgelachen wanneer wij van een eeuwig voortgaan spreken en loopt de mens zich tegen het raadsel „dood” te pletter.
De mens haalt zijn schouders op voor geestelijke wetten en diepten en waarheden, ja voor al deze dingen, al deze waarheid, die toch diep, heel diep in hen ligt.
Mijn God, wanneer gaan zij voelen dat Gij niets dan Liefde zijt?
Hoor mijn gebed, voel mijn liefde, gij mens der aarde, ik zou niet kúnnen liegen, geen wartaal kunnen spreken, dit, wat hier aan deze zijde leeft, is uw eigen verleden, uw leven en goddelijke afstemming.
Maar waar moet dat heen, wanneer zij deze weg blijven volgen?
Toch komt ook eens aan al dat leed, al die krankzinnigheid een einde, omdat er dan geen slechte mensen meer zijn.
Niet alleen, André, dat zij tegen al de onbekende ziekten streden waarvan men ook nu op aarde niets weet, doch deze mensen hadden met duizenden andere dingen en ellende te kampen, waardoor het leven op aarde een hel was.
De één vergiftigde de ander en aan alles was gebrek.
Niemand bezat iets wat zij op aarde konden achterlaten, er was geen bezit, want in niets waren zij geestelijk begaafd.
Ook dat kwam, doch duizenden eeuwen later.
Is het je duidelijk wat voor een chaos er op aarde heerste?
En dat deze tijden nergens mee te vergelijken zijn?
Nog is er leed, smart en ellende op aarde, doch alles is anders, zo heel anders dan in deze tijd.
Zo deed de mens en dat waren wij, André, ik en gij en de engelen aan onze zijde.
Dat waren onze eerste levens op de planeet aarde.
Toch kwam hierin verandering, doch het duurde lang voordat zij, die reeds die innerlijke warmte hadden gevoeld, opnieuw ontwaakten.
En er waren er velen die dit hadden gevoeld en beleefd, want uit iedere graad traden miljoenen wezens tevoorschijn.
Voel je wat dit betekent?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, al die mensen leefden over de aarde verspreid en begonnen aan een hoger leven en om hen heen ging het nu veranderen.
Dit is het ogenblik dat de sferen van licht worden geboren en de mens werd de schepper van het licht.
De mens de schepper van het licht, voel je wat dit betekent?
In dit wezen lag deze kracht, lag die ontzaglijke waarheid.
De mens deed het goede en zocht naar dat wat hem innerlijk verwarmde.
Eeuwen later werd dit proces bewaarheid, want wat zien wij, wanneer wij eeuwen verder zijn?
Rondom hem kwam er licht.
De goede dingen die zij op aarde voor de mensheid deden en tot stand brachten, bouwden in de geest een andere wereld op en dat werden de sferen van licht.”