Het verleden
„Nu gaan wij eerst naar een van mijn woningen op aarde, waar ik in mijn laatste leven, waarin ik kunstenaar was, leefde.
Daarna naar de sferen van licht, waar wij door de meesters verbonden zullen worden.
Daar, André, zul je wonderen beleven en op andere plaatsen in het universum zul je de werkelijkheid ervan zien.
Bedenk, dat je op deze reizen het allerheiligste, het grootste wonder door God geschapen en tot stand gebracht, ontvangt.
Kom, wij gaan heen, André.
Onderweg kan ik verder vertellen wat je nog weten moet.
Ik ga je met het verleden verbinden en met mijn eigen leven op aarde.
Wat ik je wil duidelijk maken behoort bij hetgeen ik je zo-even vertelde.
Wij gaan dus naar mijn atelier.”
„Weet u waar uw vriend op dit ogenblik is?”
„Ja, mijn jongen, dat weet ik en ik zal je later met hem verbinden.”
André zag zijn leider aan en vroeg: „Was hij een geleerde, Alcar?”
„Ja, doch zijn studie heeft hij verwaarloosd.
Hij trachtte op aarde tot de kunst over te gaan, doch daarvoor bezat hij geen gevoel.
Hij schommelde tussen twee werelden en wel de stoffelijke en de geestelijke wereld, maar in niets was hij zich bewust.
Hij bleef zoekende tot aan zijn einde op aarde.
In hem waren vele gevoelens.
Hij zocht en wilde bezitten, doch hij bleef zoeken, zoals ik reeds zei, en zo trad hij onbewust dit leven binnen.
Zijn afstemming was als die van duizenden anderen.
Zij willen, maar komen tot niets.
Wat zij zich ook eigen maken, het komt niet tot volmaking.
Zij trachten zich op aarde een toestand te scheppen, maar alles wat zij doen en tot stand brengen geeft hun geen voldoening.
Dat is de allerlaatste overgang tot geestelijk bewustzijn.
Voel je, André, wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, eenmaal in die verhoogde toestand gekomen, brengt de ziel iets tot stand, al is dit tot stand brengen nog zo nietig.
De mens weet dan, wat hij wil en in niets is hij tegen te houden.
Hij is zich bewust van zijn doen en laten en gaat verder, steeds verder en stoort zich nergens aan.
Op aarde leven deze wezens.
Die anderen, die zijn zoals hij, zijn noch goed noch kwaad, want in hen is geen bewustzijn.
Zij zijn levend dood.
Dit alles moet ik je nu duidelijk maken.
Op onze vorige reis sprak ik van voordierlijk, dierlijk, van grofstoffelijk en stoffelijk bewustzijn.
In iedere toestand is de ziel bewust en kan zij zich dit bewustzijn eigen maken.
De ziel beleeft en zal beleven.
Wat het ook tot stand brengt, al is dit dierlijk en verschrikkelijk, het wezen leeft en is zich bewust van hetgeen het doet.
De één geeft zich voor het vernietigen van anderen, een ander jaagt naar stoffelijk bezit, maar allen gaan ten onder.
Doch eens komt de mens in een toestand van bewustzijn en weet hij niet te handelen.
Dat is het halfwakend bewustzijn.
Dat is het zoeken naar duizend dingen, naar liefde en geluk, doch in niets dalen zij af, want zij weten niet wat zij wél zouden willen.
Zo gaat het aardse leven voorbij en treden zij hier binnen.
Dit nu was zijn toestand.
Daarom leefde hij aan de grens van twee sferen.
In zijn leven op aarde deed hij verkeerde dingen.
Een jong leven, waarvan hij sprak, bracht hij in de grootste ellende.
Door zijn doen en laten ging zij ten onder.
Hij wist, dat dit door zijn handelingen geschiedde en zo trad zij dit leven binnen.
Ik wist waar zij zich bevond, doch ik kon hem dat niet vertellen, omdat dit eerst later mogelijk was.
Ik liet hem dus praten en zweeg daarover.
Anderen deden wat hij deed, zo zei hij, doch hij liet haar alleen achter.
Hij wist echter niet, dat het zijn kind was.
Op aarde reeds besprak ik met hem al deze dingen, doch hij wilde er niets van weten, het was niet mogelijk, zei hij.
En toch, ik wist het zeer zeker, dat het zijn kind was, dat geboren werd.
Dit was het leed, dat hij haar aandeed.
Door hem viel zij in deze ellendige toestand en werd haar leven op aarde een hel.
Toen hoorde ik van haar einde.
Later, veel later, voelde hij toch berouw en trachtte goed te maken.
Het geld, dat hij bezat, gaf hij weg.
In die toestand is hij ontwaakt en gaf hij zich geheel.
Dan ging ook hij over.
Dit alles behoort bij zijn leven.
Ik zei je reeds, aan deze zijde zagen wij elkander terug en in niets was hij veranderd.
Dat gevoel van berouw lag bewust in hem.
Ook in dit leven kon hij zich daarvan niet vrijmaken.
Hoe zou hij zich daarvan ook hebben kunnen bevrijden?
Begrijp je, André, wat ik bedoel?
Dat dit hem in zijn geestelijke ontwikkeling tegenhield en dat, wat op aarde geschiedde, moet oplossen en goedgemaakt worden?
Eens zal hij dit kunnen beleven, maar alleen God kan hem helpen.
Geen geest, hoe hoog ook, bezit die krachten.
Aan deze zijde weet men hoe dit mogelijk is en kent men deze wet.
Op aarde is men zich van niets bewust, doch aan deze zijde staat men voor al die aardse problemen.
Eén oorzaak bracht hem in deze toestand.
Neen, dat kunnen anderen niet voor hem goedmaken.
Hij zelf zal dat leed moeten verzachten.
Niets mag er in ons zijn wat daarmee te maken heeft, of aan deze zijde roept het ons een halt toe.
Het houdt ons tegen, want eerst moet dat worden goedgemaakt.
Ik weet hoe hij dit tot stand zal brengen, maar kom hier later op terug, dan zal ik je alles duidelijk maken.
Zie, André, hier ben ik op de plaats waar ik tijdens mijn leven op aarde woonde.
Eens, honderden jaren geleden, was dit een van mijn ateliers.
Ik voerde je naar deze plaats, waar ik hem die mijn vriend was, ontmoette.
In dit huis leefde ik en maakte ik mijn grootste werken.
Neem plaats, André en stel je op mij in.”
André deed wat Alcar van hem verlangde en voelde zich wegzinken.
Voor zich zag hij enige wezens.
Hij wist hoe dit tafereel tot leven werd gebracht.
Links en rechts zag hij verschillende schilderijen en hij herkende Alcars kunst.
Hij zag, dat zijn leider aan een groot doek bezig was.
Het was een mannenfiguur en hij begreep onmiddellijk de betekenis van dit tafereel.
Het was Alcars vriend, die hij schilderde en het portret was bijna gereed.
Hij voelde tevens de grote gaven van zijn leider.
Alcar daalde diep in het wezen af en André voelde de hevige concentratie, die hiervoor nodig was.
Hoe dankbaar was hij, dat zijn leider hem dit liet beleven.
Dit behoorde tot het verleden en toch, opnieuw zag hij dit gebeuren, niets was er immers te vernietigen.
Wat de mens tot stand had gebracht bleef.
Wonderlijk, dacht hij, is alles wat Alcar mij toont.
Hoe groots was dit tafereel.
Meermalen had hij dit beleefd, maar steeds voelde hij het wonderlijke van deze verbinding.
Dit was het verleden en toch opnieuw tot leven gebracht.
André voelde een innige band.
Zijn leider bezat een grote liefde voor hem, die hij uitbeeldde en ook uit de mens, die daar poseerde, straalde eenzelfde liefde, doch zijn leider bezat meer licht, wat hij kon waarnemen.
Innig waren zij verbonden.
Hier voelde hij de stilte des geestes.
In stille bewondering nam hij waar.
Door hevige concentratie had zijn leider zich in deze verhoogde toestand gebracht.
Jong en schoon was Alcar op aarde geweest en hoe was hij zich bewust van zijn kunnen!
Dit was scheppen.
Levensgroot werd zijn vriend geschilderd.
Dan vervaagde het visioen en keerde hij tot zichzelf terug.
Alcar zag hem aan en zei: „Dit is eens geschied, André.
Dit werk wordt in een museum bewaard.
Mij gaat het echter alleen hierom, dat je zult voelen, dat ik innig met hem verbonden was.
Iets dreef ons bijeen, waarvan wij beiden niet bewust waren.
Van hem hield ik, zoals ik van mijn eigen kind zou gehouden hebben.
In mij lag deze kracht en hoewel ik mij daartegen verzette, kon ik mij daar toch niet van bevrijden.
Een kracht, die sterker was dan ikzelf, bracht mij steeds met hem in verbinding.
Zijn leed was mijn leed, zijn gevoelens waren de mijne.
Ik vond mijzelf ziekelijk, doch ik kon mij van hem niet losmaken.
Dan kwam mijn einde op aarde en je weet hoe oud ik werd.
Ook aan deze zijde waren die gevoelens in mij en ik wachtte met ongeduld zijn komst af.
Eindelijk brak die tijd aan en kwam ook hij naar deze zijde.
Je weet reeds hoe wij elkander hebben ontmoet.
Ik wil je nu duidelijk maken, dat op aarde reeds deze verbinding in ons lag.
Het waren gevoelens waarvan ik mij wilde bevrijden en dit toch niet kon, het lag diep in mij en overheerste mijn innerlijk.
Hoe leed ik daaronder.
Dag en nacht hield mij dit probleem vast.
Daarover dacht ik veel na, doch kwam er niet achter, want van occulte problemen wist ik op aarde niets.
Ik raadpleegde een van mijn kennissen, ook hij was een geleerde, doch hij kon mij daarvoor geen verklaring geven.
Ik leed hevig, want diep, heel diep waren mijn gevoelens.
Ik vocht met mijzelf, wilde dit onnatuurlijke uit mij verwijderen, doch bleek er niet toe in staat, het was, zoals ik reeds zei, sterker dan ik.
Dit was en kon geen aardse vriendschap zijn, het was meer en dieper en grootser.
Ik hield dit angstvallig voor mij en geen van mijn andere vrienden heeft dit ooit geweten.
Ik verborg dit, want ik wilde voor de aarde mijn ziekelijke gevoelens niet kenbaar maken.
Men zou dit toch niet begrepen hebben.
Voelde hij zoals ik voelde en beleefde?
Neen, in hem waren deze gevoelens niet.
Hij was zich van niets bewust.
Ik hielp hem in alles en ik vroeg hem een portret van hem te mogen maken.
Ik wilde dit zelf bezitten, alleen om de liefde die ik voor hem voelde, hoewel die liefde zuiver was.
Soms slingerde ik alles van mij af, maar steeds keerden deze gevoelens in mij terug.
Dan weer gingen onze wegen voor lange tijd uiteen, toch werden wij weer opnieuw met elkander verbonden.
Ik bereikte wat ik wilde bereiken, hij echter niets.
Hij werd links en rechts geslingerd en in alles was hij zonder bezieling.
Hij miste de inspiratie om tot het diepe innerlijk te kunnen doordringen.
Hij miste wat ik te veel bezat, het gevoel.
Zijn gevoelens waren niet diep.
Hij leefde zijn eigen leven en stond voor niets open.
In alles lag zijn ontevredenheid en hij deugde voor niets, toch was hij gereed zich geheel te willen geven.
Ook in hem waren dus gevoelens die hij niet kende, noch begreep.
In mij lag liefde, maar in hem iets wat hem te pletter deed lopen, zodat hij zich onmachtig voelde.
Een innerlijke kracht hield hem tegen en de stof die hij behandelde drong niet tot hem door, omdat zijn gevoel weigerde.
In het begin was hij altijd vol enthousiasme, maar na een poos verslapte dat.
Toen ging hij zoeken en zwalken in de wereld en in die tijd was het, dat hij een jong leven vernietigde, maar ook ontwaakte en toch bereikte hij steeds niets.
Hij wilde de ziel leren kennen, want in hem waren deze gevoelens.
Mij voerde dit aardse leven tot de hoogste hoogten, hij echter wilde de dood en het leven leren kennen, doch hij bleek die krachten niet te bezitten.
Voor hem was dit niet weggelegd, daar hij een geleerde was die zichzelf niet kende.
Toch voelde hij zich tot deze studie aangetrokken.
In zijn jeugdjaren was hij reeds een buitengewoon kind, doch in de jaren dat hij alles zou bereiken de arme van geest.
Ik zei al, dat iets hem tegenhield.
Dat iets smoorde zijn innerlijke leven, zodat het niet tot ontplooiing kon komen.
Hij bleef onbewust en kwam niet tot volle bewustzijn.
In hem leefde één toestand en die toestand was een wet die ik thans ken en eerst aan deze zijde leerde begrijpen.
Kun je reeds voelen, André, wat dit alles betekent?”
„Neen, Alcar.”
„Dan zal ik het je zeggen.
Het was de wet van oorzaak en gevolg.
Het was zijn karma en behoorde dus tot zijn verleden.
Je begrijpt André, dat het eerste wat men mij aan deze zijde duidelijk zou moeten maken, deze innige gevoelens waren, toen ik hier binnentrad.
Toch was dit niet zo eenvoudig, want in het begin van mijn overgang was dit niet mogelijk.
Eerst later, toen ik met hogere wezens verbonden werd en ik mijn eigen leven aanvaardde en al die geestelijke toestanden aan deze zijde leerde kennen, werd ik met mijn eigen leven verbonden.
Hoe groot was mijn vreugde en hoe dankbaar was ik, toen ik wist en de betekenis ervan begreep.
In mijn leven op aarde had ik dus goed gevoeld.
In mij lag een diepe liefde en deze gevoelens waren echt en natuurlijk, helemaal niet ziekelijk.
Dit behoorde mij toe, André, en behoorde tot mijn verleden.
In de derde sfeer, dus jaren nadat ik op aarde gestorven was, leerde ik mijn eigen verleden kennen.
Daarin, in mijn verleden lagen deze gevoelens en hadden daarmee te maken.
Voel je hoe diep dit is en dat wij daarvan op aarde niets kunnen begrijpen?
Ieder mens zal dit op aarde en aan deze zijde beleven.
Aan deze zijde echter is het, dat men met vele levens, die men heeft beleefd, verbonden wordt.
Hier is het, dat men in het verleden kan afdalen.
Niets is er verloren gegaan, alles ligt vast, tot de kleinste dingen.
Wat ik op aarde voelde, werd mij hier geopenbaard.
Ik zou deze gevoelens niet bezitten, wanneer ik ze niet had gevoeld, want wat de mens niet kent, voelt hij niet.
Of het is in hem, of hij zal dit nog beleven.
Wanneer gevoelens overheersen, zoals ik beleefde, dan heeft dit een betekenis en zijn tevens die krachten in ons bewust.
Ik zei reeds, aan deze zijde werd ik met mijzelf verbonden, kon ik aanvaarden en gelukkig zijn.
Voor mij ging er een nieuwe wereld open en op datzelfde ogenblik begreep ik de diepte van de ziel en aanvaardde.
De hogere wezens riepen mij tot zich en gaven mij die ontzaglijke genade mijzelf nog dieper te leren kennen.
Hoe dankbaar was ik!
Hoe heb ik gebeden!
Weken, neen, maanden bleef ik in meditatie.
Tot diep in mijzelf ging ik alles na en ik begreep de Schepping.
Ik voelde mijn leven op aarde en was dankbaar gestemd voor hetgeen ik daar had mogen achterlaten.
Ik begreep tevens, dat er hogere gaven waren, die de lijdende mensheid zouden kunnen helpen en die gaven wilde ik mij aan deze zijde eigen maken.
Ik daalde af en leerde het leven van de hel in al zijn verschrikkingen kennen.
Je weet hoe ik leed en mijn weg vervolgde.
Aan deze zijde leerde ik tevens zijn leven kennen en begreep ik, wat hij zelf niet kende noch aanvoelde.
Ik vertoefde de laatste jaren van zijn aardse leven op aarde.
Ik kon hem vanaf deze zijde niet bereiken, doch ik zag toe wat hij deed.
Ik zag, dat hij was ingeslapen en zich reeds lange tijd had overgegeven.
Hij had zich bij dát, wat in hem was, neergelegd en voelde zich leeg en verongelukt.
In niets, hoorde ik hem zeggen, ben ik mijzelf.
En toch, André, zag ik, dat hij zichzelf was, maar ook deze diepte, al deze gevoelens niet begreep, omdat men die op aarde niet begrijpen kan.
Ik zag vanaf deze zijde, dat hij van het ene in het andere overging.
Toen ik nog op aarde was, veranderde hij ieder ogenblik en nu voelde hij zich niet anders.
Steeds volgde hij een andere studie, maar ook steeds bracht hij het tot niets.
Niets kon hij af maken.
Maar één ding, één probleem hield hem echter bezig en beheerste hem geheel, dat was het leven, dat was de mens.
Hij daalde langzaam in het leven af, totdat hij geen krachten meer bezat om zich iets eigen te kunnen maken.
Je ziet, vele gaven maar geen wil, de bezieling miste hij.
Waren er dan geen gevoelens in hem tot scheppen?
Om iets voor de mensheid te kunnen doen?
Jazeker, die waren er in hem.
Hij zou zich geheel hebben willen geven, maar kon het niet, omdat hij zich onmachtig voelde.
Toen deed hij andere dingen.
Wat hij bezat, deelde hij aan de armen uit en aanvaardde zelf een bedelaarsbestaan.
Doch door vrienden geholpen, bracht men hem weer tot zichzelf terug, want dat was niet nodig.
Bij velen was hij zeer bemind om zijn grote opvattingen voor de diepste problemen.
Steeds was hij raak en scherp en toch bereikte hij niets.
Begrijp je, André, wat voor probleem dat is?
Wat hem staande hield en op aarde reeds een halt toeriep?
Was het een ongekende kracht die hem tot hoger gaan belette en hem tegenhield?
Waarom waren deze gevoelens in hem en weigerde zijn ziel, zijn innerlijk?
Waarom botste hij tegen alles op wat met het heelal, de ziel en de mens te maken had?
Want dit was voor hem een probleem, dat was zijn leven en ellende.
Zijn onmacht kwelde hem en zijn bezit, zoals ik zei, schonk hij aan de armen en wie maar iets nodig had.
Waarom deed hij deze dingen en hoe waren die krachten in hem gekomen?
In zijn toestand lag iets droevigs, tot dit alles werd hij gedreven door een macht, die sterker was dan hij zelf.
Op deze reis, André, en de beide andere die wij zullen maken, ga ik je zijn gevoelens en de mijne duidelijk maken.
Dit alles heeft een diepe betekenis.
Hier kom ik op terug en dan zul je zijn gevoelens en de mijne, al die psychische problemen en wonderen, begrijpen.
Aan het einde van je derde reis zal zich voor jou alles openbaren, eerst dán kan ik je daarmee verbinden.
Heb dus tot zolang geduld.
Nu ga ik je nog een ander tafereel tonen.”
André voelde zich op dit ogenblik wegzinken en zag zijn leider en diens aardse vriend.
Hij hoorde hem zeggen: „Ik ben niets, niets, maar jij?
Jij laat iets achter.
Neen, ik kom er niet achter.
Waarom bereik jij die hoogte?
In alles ben je jezelf, maar ik?
Ik ben een nietsnut.
Zal nooit iets bereiken.
In mij is iets van de duivel en ik zou dit aanvaarden, als ik wist dat het waarheid bevatte.
Zoekt en gij zult vinden!
Ik zoek nu al mijn gehele leven en kom er maar niet achter.
In mij is heilige ernst, dat weet je.
Dankbaar ben ik je voor alles, maar God laat mij gaan en zal mij verpletteren.
Weet jij wie mij tegenhoudt?
Waarom kan ik nergens toe komen?
O, hoe zal mijn einde zijn!”
Dan hoorde André hem lachen en zag, dat hij heenging.
Nog hoorde hij hem zeggen: „Ik zal leven, mijn beste, geloof me, ik zal leven.”
Daarna zag hij, dat zijn leider in diepe gedachten verzonk.
De avond was reeds lang gevallen en nog steeds zat zijn leider daar te denken.
André voelde nu iets wonderbaarlijks in zich komen en zag, dat Alcar van Gene Zijde werd geholpen.
Zijn leider was een groot kunstenaar en voor Gene Zijde stond hij open.
Hij zag de astrale geest en toen hij dit waarnam zei Alcar tot hem: „Ja, mijn jongen, ook ik werd geholpen.
Een kunstenaar op aarde die een graad in kunst kan bereiken, zal men vanaf deze zijde helpen.
Tot mij kwamen visioenen, die mij door onzichtbare wezens werden gegeven.
Bovendien mijn verlangens om mijn vriend te leren kennen en al die sombere gemoedsstemmingen, daardoor rijpte mijn kunst.
Ik toonde je dit tafereel, omdat ik je ook dit later wil duidelijk maken.
In hem was niets van de duivel, in hem lag oorzaak en gevolg.
Je ziet, André, dat ik je met mijn eigen leven en dat van hem kan verbinden.
Alles wat onder mijn eigen afstemming ligt, is voor mij bewust, dat wil zeggen, ik ken dat leven, hoe diep het ook is.
Alles, tot in het diepste verleden, leren wij aan deze zijde kennen, want men zal het ons tonen.
Ieder mens, iedere ziel heeft zijn eigen levensfilm, waarop hij zichzelf ziet en kent.
Nog vraag ik je, was dit zijn noodlot?
Had God dit voor hem weggelegd?
Is dit Gods wil?
Maar waarom zou God dit willen?
Waarom was ik begaafd en komen duizenden anderen tot niets?
Waarom, André, waarom?
Ik toonde je op onze vorige reis dergelijke en verschrikkelijke toestanden.
Hij echter was zichzelf en niet krankzinnig.
Toch was dit om krankzinnig te worden.
Vreemd is alles en diep, nietwaar en toch weten wij aan deze zijde wat dit alles betekent.
In dit leven leerde ik ook dit menselijke raadsel kennen en aanvaarden.
Aan deze zijde weet men wat dit vreemde betekent, hier kent men al die wetten en is men zichzelf en gaan wij in die wetten over.
Het zijn de meesters die dit weten en met hen zullen wij verbonden worden, omdat ik je later dit duidelijk mag maken.
Dan eerst zul je alles begrijpen, André, zoals ik aanvaardde en begreep.
In hem lag een raadsel, leefde een kracht die hem dwong dát te aanvaarden.
Geen God kon hem helpen.
Geen geest, hoe hoog ook, kon dit oplossen.
Dit was zijn bezit, zoals ik mijn kunstgevoel bezat.
Dit was zijn persoonlijkheid, zijn innerlijk leven.
Is dit alles niet onverklaarbaar en voor de mens onwaarschijnlijk, onnatuurlijk?
Lijkt het niet op verdoemd zijn?
Het is zó diep, dat de mens het niet kan aanvaarden, omdat hij voor een berg van verdriet en van onmacht komt te staan.
In dit leven lag het zoeken naar het licht en naar zijn God.
In alles gaf hij zich geheel, toch drukte dit raadsel, die kracht hem zijn gehele leven terneer.
Het was die stille kracht die hem brak.
Zo ging zijn leven voorbij.
Duizenden mensen op aarde voelen zich zoals hij, maar waarom is dit alles?
Waarom zijn zij op aarde en niet in staat iets te bereiken?
Waar je ook komt, daar zie je deze wezens.
Alles loopt hen tegen.
Dacht je, dat deze wezens niet verlangden naar een menselijk bestaan?
Hij wilde een geleerde zijn, doch in hem was dit gevoel niet.
Hij was gereed en studeerde veel, maar op het allerlaatste ogenblik, toen zijn leven een aanvang zou nemen, voelde hij zich terugzinken in een onverklaarbare diepte.
Toch was er dus iets in hem dat hem aanspoorde te beginnen, want hij was in zijn jeugd vol enthousiasme.
Doch die innerlijke brand verteerde hem en hij voelde zich leeg, leeggezogen door die onnatuurlijke werking die in hem lag.
Begrijp je, André, hoeveel dit leven bezat en toch niets kon doen?
Is dit iets wat tot de aarde behoort en zijn er niet miljoenen die in één en dezelfde toestand leven?
Toch trachten zij zich een behoorlijke toestand te scheppen, maar voor velen is dat niet mogelijk.
Wil God dat dit geschiedt?
Ik heb je dat reeds op verschillende wijze duidelijk gemaakt.
Doch dit probleem is anders en het heeft met hetgeen ik wil volgen en met de mens op aarde te maken.
Al deze vragen zal ik je beantwoorden, alles wat ik je sinds ons samenzijn vertelde, houdt met zijn en mijn leven op aarde verband en is het probleem dat jij zult beleven.
Dit behoort tot het verleden en daarachter, achter dit alles ligt een ander verleden, dus dieper, steeds dieper dalen wij in de ziel af en leren zodoende tevens de wonderen van het heelal kennen.
De mens is een groot wonder en de ziel is het die dit wonder beleeft.
God kent iedere diepte, want er is een begin en een einde.
God wist wat Hij wilde en tot stand bracht.
Een goddelijk einde is er, want wij gaan hoger, steeds hoger, totdat de ziel de goddelijke sferen binnengaat.
Het menselijke organisme vergaat, doch de ziel gaat verder en beleeft.
Maar er moet een begin geweest zijn en dat begin zul je leren kennen.
Ook de wedergeboorte op aarde die ik je op verschillende wijze en in verschillende toestanden duidelijk wil maken.
Thans, André, gaan wij de aarde verlaten en de vierde sfeer bezoeken.
Daar zul je met het heelal verbonden worden.
De meesters, zoals ik je reeds zei, wachten ons straks op.
Wees daar dankbaar voor, want het betekent wijsheid in de geest.”