Alcar beantwoordt André’s vragen
André ontwaakte.
„Hoe ver bent u, Alcar, om mij dit duidelijk te kunnen maken!
Het is allemaal zo diep en toch zo natuurlijk.”
„Heb je mij begrepen, André?”
„Ja, Alcar, in alles.
Het is een groot wonder.”
André zag naar de eerste planeet.
„Hoe is het mogelijk, Alcar, eens druk bewoond, overal leven en thans dood, alles uitgestorven.
Hoelang duurt het nog voor deze planeet oplost?”
„Miljoenen jaren zullen er nog voorbijgaan.”
„Kent men deze planeet op aarde?”
„Ja, vanaf de aarde is zij te zien.”
„Blijft deze planeet op deze plaats?”
„Neen, zij beweegt zich in een draaiende beweging en wel om de zon heen.”
„Is hier nog een dampkring aanwezig?”
„Neen.
Reeds miljoenen eeuwen geleden loste deze op en dit is door de mens op aarde niet meer vast te stellen.
Daardoor leeft hier niets meer, kan er geen levend organisme meer leven.”
„Is dat nu de aarde, daar boven ons?”
„Ja, dat is de aarde.
Iedere planeet volgt een vaste baan en ook dat ligt vanaf het begin van de schepping vast.
Wanneer zich veranderingen voordoen, zijn dat kosmische storingen door meteoren vaak tot stand gebracht.
Toch zal deze planeet zijn plaats blijven innemen, zolang de mens zich nog op aarde bevindt.”
„Wat zijn meteoren, Alcar?”
„Dat zijn sterren, kleine lichamen, die als de grotere een plaats in het universum innemen.”
„Soms ziet men een verschijnsel op aarde en dat noemt men vallende sterren.
Wat is dat?”
„Deze kleinere lichamen of meteoren gaan dan door de dampkring heen en laten een lichtende streep achter.
Ze gaan door de dampkring heen en er als het ware ook weer uit, maar soms komen ze, of stukken ervan, op aarde terecht, die men wel gevonden heeft.
Wanneer hun baan ver van de aarde verwijderd is en de aantrekkingskracht van een andere planeet groter is dan die van de aarde, scheurt dit kleine lichaam uiteen en verdwijnt het in de ruimte.”
„Hebben die sterren een eigen dampkring, Alcar?”
„Ja, maar ook die lost op en eerst dan ziet men het verschijnsel van vallende sterren.”
„Is dit ook voor deze planeet?
Ik bedoel, kan deze uiteengerukt worden?”
„Neen, dat is niet mogelijk.
Doch eerst over miljoenen jaren, lost deze op.
Doch voordat het zover is, vermindert het aantal mensen op aarde en is ook de aarde in eenzelfde staat gekomen en lossen de eerste, tweede en derde graad op.”
„Waren ook die kleinere lichamen bewoond, als deze, Alcar?”
„Ja, maar niet alle.
Op die, welke een eigen dampkring hadden, kon het leven ontwaken, op andere planeten, zonder dampkring dus, is dat niet mogelijk.
Je ziet hoe het hier is.
Nu de dampkring opgelost is, is het niet meer mogelijk om hier te kunnen leven.
Dit geldt voor ieder ander lichaam, klein of groot.”
„Wat weet men op aarde van deze planeet af?”
„Niets, althans weinig.
Men peilt de afstand van deze planeet tot de aarde en de mens op aarde is reeds zover dat hij dit kan benaderen.
De mensen die in deze tijd leefden, dus zij die hier hebben geleefd, wisten van hoger gaan en intellect leven niets af.
In die tijd was de aarde nog niet verdicht.
Thans, nu de aarde bewoond is en de mensen deze hoogte hebben bereikt, stellen zij zich op het universum in en zullen zij vorderingen maken.
Doch het verleden van deze planeet zullen zij niet kunnen peilen.”
„Men tracht op aarde de maan te bereiken.
Is dit in de toekomst mogelijk, Alcar?”
„Neen, zij zullen dit nimmer bereiken.
Wanneer zij dit toch van de aarde af tot stand willen brengen, zullen zij, die zich daarvoor geven, het leven verliezen.
Er zijn krachten in het universum die de mens niet kent.
Wanneer er nu krachten zijn die een kleine planeet door de ruimte slingeren, wat willen mensen dan kunnen?
Wie zich te ver buiten de dampkring van de aarde begeeft, gaat ten onder.
Zij kunnen heel hoog gaan, zich ver van de aarde verwijderen, toch roept iets hun daar in die ruimte op een gegeven ogenblik een halt toe.
Er zijn zelfs krachten in het universum, die de mensen op aarde nooit zullen leren kennen, omdat zij die hoogte zelf nog niet hebben bereikt en eerst op de vierde graad zullen ontvangen.”
„De techniek gaat toch ver, Alcar, want wat heeft men op aarde al niet bereikt?”
„Zij zullen nog verder komen, dieper het leven binnen dringen, zij zullen het verleden peilen en aanvoelen en anders gaan leven.
Luister, André, ik zal je dit verklaren.
De mens bevindt zich in een toestand, die één graad in dit kosmische plan betekent.
Wat zich op die graad bevindt, wat tussen hemel en aarde leeft, is voor hen te peilen en daarvoor zullen zij instrumenten uitvinden.
Doch alles wat buiten hun eigen dampkring leeft, blijft ondoorgrondelijk voor hen.
Wie zich buiten zijn eigen sfeer aan deze zijde begeeft, stelt zich onmiddellijk aan de dood bloot en heeft dit te beleven.”
„Toch is men steeds bezig, Alcar, want men hoort er telkens van.”
„Ik weet het, mijn jongen.
Ik volg alles en met mij al mijn broeders en zusters aan deze zijde, zo ook zij, die reeds op aarde dit tot stand wilden brengen.
Zij, die op aarde zich met de maan willen verbinden, een verbinding tot stand trachten te brengen, zien en weten eerst hier, dat dit niet mogelijk is.
Toch zijn er geleerden op aarde, die zulks trachten te doen, doch zij zullen dit niet bereiken.
Waarom, vraag ik je, doen zij dit en willen zij dit tot stand brengen?
Ook de maan lost op, zoals vele andere planeten die hun taak reeds hebben volbracht.
Doch daaraan wordt niet gedacht.
Er zijn zelfs geleerden, die weten, dat zij ten onder gaan en ook dat is zelfmoord.
Zij hebben aan deze zijde te lijden en zullen door hun ijdele gevoelens het verrottingsproces beleven, alleen omdat zij zich met dingen bemoeiden die ver, heel ver boven hun eigen gevoel en vermogen lagen.
Wanneer zij dit toch proberen, dan zal hun technisch wonder uiteen smelten en ook van hen zelf blijft er niets meer over.
Zij zullen vernietigd worden, omdat deze wezens zichzelf en het universum niet kennen.
Want dat ligt buiten de dampkring van de aarde.
Het menselijke organisme, dat de mens in eerste instantie bezat, dus zoals het wezen dat je zo-even hebt waargenomen, is anders van bouw en organen dan nu de mens op aarde bezit.
Het menselijke organisme moet zich aan de sfeer aanpassen, die is in dit geval voor de mens op aarde de derde graad op kosmische afstemming.
Wie zich buiten deze beschermingsmuur waagt, zal onherroepelijk zichzelf vernietigen.
De menselijke organen zijn daar niet op berekend.
Het stoffelijke organisme is alleen berekend voor de plaats waar het leeft en zich bevindt.
Zo kon de eerste mens niet op de tweede graad leven, de tweede niet op de derde en de derde niet op de vierde graad.
God overzag dit alles.
God legde om de menselijke ziel een woning, die het menselijke lichaam is.
Maar God legde ook om de planeet aarde een muur van kracht en energie, zodat de mens er met zijn eigen krachten niet doorheen kan.
Wie dit toch wil, gaat ten onder en zal dat met zijn eigen leven moeten betalen.
Alleen God weet waarvoor dat nodig is en wij, aan deze zijde, gaan al deze ontzaglijke krachten kennen.
Aan deze zijde, André, dat zal je toch duidelijk zijn, gaan wij iets van Gods schepping begrijpen.
Wij weten, dat God zich openbaarde en dat elk leven een deeltje van die openbaring is.
Doordat wij als mens in dit grote plan opgenomen zijn en er deel van uitmaken, voelen wij tevens wat ons is gegeven.
In alles ligt Gods heilig leven.
Ieder mens en dier, ieder stoffelijk lichaam, hoe klein ook, ontving een eigen woning, waarin de ziel leeft.
Wie zich daarvan wil bevrijden, gaat ten onder.
Het dier, dat zijn krachten niet kent, verliest zijn evenwicht en gaat te gronde.
Wanneer dit evenwicht, dat de bescherming is van het stoffelijke organisme, verbroken wordt, dan volgt hierop de dood van het stoffelijke omhulsel.
De ziel keert dan in het oneindige terug en wacht af, om opnieuw te worden aangetrokken.
Wanneer dit geschiedt, dan zal het innerlijke leven zijn fout moeten herzien.
Doet het dit niet in het leven waarin het opnieuw is geboren, dan volgen daarop een tweede, een derde en nog meer overgangen, wat de wedergeboorte is.
Net zolang keert het leven in een stoffelijk organisme terug, tot dat het die graad waarin het leven is, zich eigen heeft gemaakt.
Is het leven zo ver, dan gaat het verder en hoger en wij weten waarheen het gaat.
Want er wacht nog hoger geluk aan geestelijk bezit, wat al die kosmische graden zijn.
Wie zich dus buiten zijn graad beweegt, zal moeten aanvaarden wat daarbuiten is, want het menselijke organisme is alleen berekend voor die graad waarin het leeft.
Een hond, een kat, een vogel, een verscheurend dier en duizenden andere diersoorten die er op aarde zijn, zouden op deze planeet waar we nu zijn en ik je alles liet beleven, niet kunnen leven, omdat hun organisme anders is.
Hier en op andere planeten leefde het grof en bruut geweld in onbewuste toestand.
Wat hier leefde, André, leeft nu op aarde, maar alle organen zijn in een verhoogde toestand gekomen.
Wat hier eens was, is verder en verder gegaan.
Men vindt hen terug die hier waren, één en twee graden hoger en dat is de mens op aarde in zijn volmaakte lichaam.”
„Als ik u goed en duidelijk heb begrepen, Alcar, dan bracht iedere planeet haar eigen stoffelijke organisme voort, maar dat lichaam werd door het innerlijke leven dat hier geboren is, bezield?”
„Zeer goed, André, je hebt mij begrepen.
Straks zal ik je hiervan vertellen.”
„Is het stoffelijke organisme dat de mens op aarde bezit, volmaakt?”
„De mens is daar volmaakt, André en toch, wanneer de mensen op aarde hun zusters en broeders zouden mogen zien, die de vierde, vijfde, zesde, ja zevende graad reeds hebben bereikt, dan zouden zij denken God zelf te zien.
Ook daar is de mens een wezen, dat in een stoffelijk organisme leeft, omdat God geen tweede volmaakte toestand schiep en deze menselijke graad is het evenbeeld van het volmaakte kind Gods.
Het zijn mensen in een stoffelijk kleed, maar hoger en volmaakter en hun uitstraling is reeds op verre afstand te zien.
Het stoffelijke organisme op de vierde graad is reeds een lichaam van ongekende schoonheid, maar ook deze wezens kunnen zich niet buiten hun eigen dampkring begeven, of ook zij worden vernietigd.
Hun lichaam is doorschijnend als de teerste stof die men zich op aarde kan indenken.
Het gelaat van een hoger wezen is het beeld van het heelal, dat men in al het leven van God waarneemt.
Wanneer wij zover zijn dat ik je ook dat duidelijk kan maken, dan zul je met de vierde kosmische graad verbonden worden en zul je de mens die daar leeft mogen bewonderen.
Wij allen gaan daarheen en het is ons toekomstige geluk, dat ons allen wacht.”
„U zult mij met hen verbinden, Alcar?”
„Wanneer wij zover zijn André, zul je ook dat wonder beleven.”
„Kan men het aantal planeten schatten, Alcar?”
„Neen, dat is niet mogelijk, net zomin als men het aantal zielen, dus de levende wezens die in het onzichtbare leven, kan vaststellen.”
„Van de aarde af zijn de sterren zichtbaar en zijn dat nu die lichtende vuurbollen, die ik in de tempel der ziel heb mogen waarnemen?”
„Ja, een ster is een lichtgevend hemellichaam en ontvangt tevens van andere lichamen energie, wat zich in licht manifesteert.
In het begin van de schepping, dat heb je in de tempel der ziel waargenomen, scheurde het heelal in miljoenen deeltjes vaneen, die in het heelal voortzweefden.
Een lichtvlek is dus een bolvormige massa.
Er zijn grote en kleine, doch de kleine zijn toch nog zó groot, dat zij duizenden mijlen omvatten.
Elk lichaam komt dus uit dat gouden licht voort en naar kracht en grootte straalt het licht uit.
Zoals alles wat leeft zijn innerlijk licht uitzendt, tot het kleinste insect toe, zo omstraalt het innerlijke licht het geheel.”
„Is dit dan de verklaring voor het waarnemen op aarde, Alcar?”
„Ja, dit is de verklaring, André.
Op aarde ziet men aan het firmament lichtende vuurbollen, die op verre afstand als een ster worden waargenomen.
Daarom noemt men ze op aarde sterren en toch zijn dit bollen evenals de grotere planeten.
Ieder bezit een eigen licht, want het komt uit dat machtige licht voort.
Wij weten dat dit energie is en alles door die kracht in stand wordt gehouden.
Wat men nu op aarde waarneemt is het licht, dat deze sterren uitzenden.
Een ster, als ik dat hemellichaam zo wil blijven noemen, omdat men haar op aarde zo noemt, is in wezen niets anders dan een krachtige lichtbol.
Toch hebben ook deze kleine lichamen zich in die miljoenenreeks van eeuwen verdicht.
Al die sterren zijn vaste, zeer hechte massa’s geworden.
Toch overheerst en omstraalt het innerlijke licht het gehele lichaam.
Kun je mij volgen, André?
Begrijp je dan wat ik bedoel?
Je zou dit het duidelijkste kunnen vergelijken met het kleine maar mooie diertje dat op aarde leeft en dat glimwormpje wordt genoemd.
Dit diertje zendt licht uit en toch is het een stoffelijk organisme.
Het licht van een kleine ster en dit geldt tevens voor de grotere lichamen, omstraalt het geheel en dit is van zo’n ontzaglijke kracht, dat dat licht op miljoenen mijlen afstand is waar te nemen.
Maar wanneer men op aarde het ontstaan van het heelal zou kunnen aanvaarden, zoals wij alles hebben leren kennen en begrijpen, dat dit uit Gods eigen licht is tot stand gebracht, dan zouden zij achter dit raadsel komen en voelen en begrijpen hoe eenvoudig alles is.
Maar de geleerden op aarde kunnen dit niet aanvaarden, want zij lopen zich reeds tegen de dood te pletter.
Aan het graf staan zij machteloos toe te zien en schreien zich leeg door hun onkunde omdat zij zichzelf niet kennen.
Want wanneer dit wel zo was, dan zouden zij gelukkig zijn, omdat zij wisten waarheen de dood hen bracht en zij in het machtige heelal werden opgenomen.
Maar de wetenschap op aarde is nog niet ver genoeg.
Eens echter komen zij achter dit raadsel en dan zullen zij zeggen: „Mijn God, o mijn God, is het zó eenvoudig?”
Ja, het is eenvoudig, evenals de dood die er niet is, leven betekent.
Als zij dit niet willen aanvaarden, André, hoe kunnen zij dan het heelal, Gods schepping begrijpen?
Er zijn geleerden die uitroepen: „O, hoe geweldig is alles,” maar als zij dat geweldige zouden beleven, dan is het eenvoudig, haast kinderlijk eenvoudig.
Hoe diep alles ook is, alles, al die wonderen is eenvoud, want God is eenvoud en liefde.
Wanneer de mens dat voelt, zal het hem heel diep ontroeren en „dit” is liefde.
Want alles trilt van liefde, straalt als een zon en dit is liefdekracht, niets dan liefdekracht, een kracht die wij allen eens zullen bezitten.
Dan omstralen wij duizenden mensen en alles wat in onze omgeving leeft.
Dan zijn wij zelf zonnen, lichtgevende wezens, zoals het heelal is en zullen wij zijn als God.”
„Kan men op aarde de afstand van de sterren en de ouderdom berekenen, Alcar?”
„Ook dat is niet mogelijk, André.
Men rekent daar met miljoenen jaren en toch is dat getal een schatten, berekenen is niet mogelijk.”
„Bezitten al die sterren hun eigen kracht?”
„Ja, zo-even zei ik reeds, naar lichtsterkte hun kracht en dat licht is dus naar de energie die het geheel bezit.”
„Blijft dit zo voortgaan, Alcar?”
„Bedoel je of deze planeten hun plaats blijven innemen?”
„Ja, Alcar.”
„Miljoenen lichamen zullen een eeuwigdurende plaats blijven innemen, andere echter lossen op, omdat deze planeten in het machtige geheel hun werking hebben volbracht.
Zo is het ook met deze planeet.
Duizenden, neen miljoenen planeten zullen een plaats blijven innemen, omdat het zieleleven eens zover is en deze planeten zal bewonen.
In werkelijkheid zijn er reeds die bewoond zijn, want er zijn wezens in dit machtige geheel, die de goddelijke sferen hebben bereikt.
Voel je wat ik bedoel, André?”
„Als ik u goed heb begrepen, dan bedoelt u, dat de hoogste kosmische graden eeuwigdurend blijven bestaan en de andere graden zullen oplossen?”
„Zeer goed, André, zo is het.
Begrijp je de eenvoud van alles?
Hoe eenvoudig God en Zijn Schepping is?
De hoogste graden wachten ons op en daar is ons goddelijk geluk verzekerd.
Het zal je dus duidelijk zijn dat wanneer mens en dier naar een hogere graad zijn gegaan, planeten, mens en dier oplossen, omdat deze planeten hun taak hebben volbracht.
Zo is deze planeet bezig op te lossen, omdat het dierlijke en menselijke leven een hogere graad heeft bereikt.
Dit betekent en is het in bezit nemen van de verhoogde toestand, naar een planeet, die dit leven ontvangt.
Hier zie je dat het geschiedt en over miljoenen eeuwen zijn vele andere planeten zover en zullen zij in het geheel oplossen.
Dit ontzaglijke lichaam lost als het aardse en menselijke lichaam op.
Het stoffelijke en menselijke lichaam zal door het verrottingsproces vernietigd worden, deze planeet echter verdampt en langzaam maar zeker, zoals het gekomen is, keert het stoffelijke en geestelijke leven tot God terug, want niets gaat er verloren, alles blijft, alles is Gods eigen leven.
Is je ook dit duidelijk, André?
Wanneer je mij begrijpt, dan zal het je duidelijk zijn, dat ook dit lichaam, deze en andere planeten dus tot de onzichtbare energie terugkeren, waartoe zij eens behoorden.”
„Wat is dat machtig, Alcar en toch zo natuurlijk.”
„Dat is het, André, natuurlijk, machtig en toch zo eenvoudig.
Ik spreek, André, van onzichtbare energie, want alleen de mens en al het leven dat tot zijn toestand behoort, blijft zichtbaar voortgaan.
Daarbij behoort het dierenleven, bloemen- en plantenleven en de verschillende planeten die ons ontvangen en de hoogste graden zijn.
Er is meer onzichtbare dan zichtbare energie, die wij aan de verschijnselen in het heelal kennen.
God leeft achter de zichtbare energie, de onzichtbare energie is die ontzaglijke kracht die alles bestuurt, dat ook God is en het leven betekent.
De onzichtbare energie leeft als geest en is de ziel in het menselijke en dierlijke organisme.
Wij allen, André, zijn energie, want wij zijn uit dat onzichtbare voortgekomen.
Elk dier, ieder lichaam dat wordt afgelegd, alles wat de mens op aarde bezit in stoffelijke toestand, alles wat in het heelal leeft, sterren, planeten en al die miljoenen lichamen, keren eens tot de Al en Oerkracht terug.
Dat is de onzichtbare energie, waarin wij God kennen en aanvaarden.
Niets, niets van al dat machtige gaat verloren.
Alles en iedereen keert tot deze Oerkracht terug, want alles wat leeft heeft eens zijn werk verricht.
Zichtbaar of onzichtbaar, een taak heeft het te volbrengen.
Niets is er of het heeft een bedoeling en er kan niets bestaan of het komt uit God, is uit dat onzichtbare voortgekomen.
Wij en allen die op die planeten leven, alles wat er is, André, is God, is energie en heeft een taak te vervullen.
De onzichtbare energie is ontzagwekkend in omvang.
Dat is God, onze Heilige Vader, die over al Zijn leven waakt.
Ons stoffelijke lichaam keert tot God terug en dat stoffelijke kleed deed reeds zijn taak voor dit kleine beetje onzichtbare energie, dat de ziel is.
Hoe schoon is het menselijke organisme, hoe diep het geestelijke lichaam.
Wat kent men daarvan op aarde en wat weet men van dit alles af?
Men kan daar het leven niet eens begrijpen en nog minder dat wij eeuwige wezens zijn.
Mijn vriend op aarde zocht en voelde toch reeds, wat daar achter het heelal leefde, want dat was het wat hem op aarde vernietigde.
Dat riep hem een halt toe, dat diepe en machtige voelde hij en daar sloot hij zichzelf voor af, evenals voor hetgeen hij op aarde te leren had.
Ik zal je dat op onze volgende reizen aantonen, doch hij begreep dat niet, kon het ook niet begrijpen, want het behoorde tot het verleden.
Doch hoe onfeilbaar dit alles werkt, ik bedoel de gevoelens van de ziel, zal je eerst later duidelijk worden.
Er zijn mensen op aarde die hun dood van tevoren voelen en handelingen doen, die daarop wijzen, doch die men later eerst, wanneer zij zijn heengegaan, begrijpt en zo zijn er tevens mensen, die zich krachtig genoeg voelen om zich in een studie te bekwamen, maar toch dit doel niet bereiken en dat zelf niet begrijpen.
Er is dan een andere wet die dat weigeren veroorzaakt en dat behoort tot het verleden.
Want in dat diepe verleden moet er iets zijn wat zij hebben beleefd en eerst in een ander leven gaan zij daarin over en geschiedt dát, wat zij zich reeds eeuwenlang hebben voorgenomen en hebben doorvoeld.
Daarom ligt alles vast en keert de verbruikte energie naar het Al terug.
Dit is vast te stellen, want wij kunnen dat aan deze zijde volgen.”
„Hoeveel vragen zou u mij hierover wel kunnen beantwoorden, Alcar?”
„Duizenden, André.
Ik zou over deze planeet tientallen boekdelen kunnen vullen.
Wij behoeven niet eens verder te gaan, daar ik je hier met het begin van de schepping kan verbinden en al die werkingen die het leven volgen moet, duidelijk maken.
Doch dat is de bedoeling niet, want wij gaan verder, steeds hoger totdat wij de derde graad, wat de aarde is, hebben bereikt.
Ik moet je met het zichtbare en onzichtbare leven verbinden.
Daarvoor volg ik één weg, André, ik ga in het stoffelijke leven over en keer daarna tot het onzichtbare leven terug, dat de ziel is.
Hier is alles wat tot het heelal behoort, hieraan ligt vast het zichtbare wonder en het onzichtbare element, wat het Goddelijke is.
Ik volg één weg, André, en moet die volgen, dit is mij opgedragen en ik behandel al je vragen, wat nu nog mogelijk is, want straks ga ik volgens mijn vooropgesteld plan verder.
Voel je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar.”
„Nog kun je dus over deze planeet vragen stellen, straks is dat niet meer mogelijk, omdat ik mij met andere toestanden moet verbinden.”
„U zult mij dus van de onzichtbare en zichtbare kosmos overtuigen, Alcar?”
„Heel goed, André, dat is mijn bedoeling.”
„Mag ik dan nog enige vragen stellen, Alcar?”
„Zeker, mijn zoon.”
„Zal men op aarde het smelten van deze planeet en van vele andere beleven?”
„Dat zal men op aarde beleven en de geleerden die over miljoenen jaren op aarde leven, zullen wonderen zien.
Wanneer zij nu wat meer van deze planeet wisten en al deze veranderingen konden zien, zouden zij toch niet weten wat dit te betekenen heeft.
Deze planeet versmelt, dit lichaam lost op en vele andere zijn reeds opgelost waarvan zij niets weten, omdat die te ver van de aarde verwijderd zijn en zij daar nog geen instrumenten voor bezitten om dit te kunnen vaststellen.
Maar ook al zouden zij dit kunnen waarnemen, dan nog bedekt de ene planeet de andere en roept het éne of andere lichaam hun een halt toe.
Wat zij thans waarnemen ligt in hun bereik, doch veel dieper zullen zij niet kunnen waarnemen.
Maar wat zij wel zullen beleven is dit.
Deze planeet lost op en zal zover komen, dat mensen op aarde dit in hun tijd zullen beleven.
Maar wanneer dit reeds duizenden jaren is geschied en deze planeet tot de onzichtbare energie is teruggekeerd, zullen zij dit lichaam nog van de aarde af kunnen waarnemen.
Wat zij dan zien, is het evenbeeld van dát, wat het eens was, doch een zwak verschijnsel.
Toch leeft daar voor hun ogen die zelfde planeet, maar een gordijn van mist, een dicht waas hangt voor dat hemellichaam, hetgeen in werkelijkheid evenwel het eerste en het laatste verschijnsel is, dat je in het openbaringsproces hebt beleefd.
Begrijp je wat ik bedoel?”
„Dat zij een flits van het werkelijke waarnemen.
Ja, Alcar, ik begrijp u.”
„Langzaam lost ook dat op, doch het oplossen van dát, wat eens was, duurt nog miljoenen jaren.
Dan ziet men op het allerlaatste ogenblik door die dichte sluier heen en lost ook dat waas op.
Dan verdwijnt deze planeet voor hun ogen, langzaam maar zeker zinkt zij in het niet terug, wat de onzichtbare energie is.
Duizenden kleinere en grotere lichamen zijn reeds tot het Al teruggekeerd.
Dit gaat door, dit moet en zal geschieden.
Het beeld, dat men op aarde van het heelal ziet, de sterren en planeten die men op aarde kent, al die lichamen zullen oplossen, omdat zij tot de derde graad behoren.
Alleen die lichamen, sterren en planeten dus, die tot de hoogste graad behoren, zullen een plaats blijven innemen.
Maar alles wat daaronder leeft, lost op.”
„Hoe knap bent u, Alcar.
Dit had ik niet verwacht.”
„Vind je mij knap en had je dit niet verwacht?
Luister.
Ik ben nog niets, maar ik ben dankbaar tot dit alles te behoren.
Ik ben nog maar een kind, een nietig wezen van dit alles omvattende, dat God is.
Ik ben niet knap, mijn jongen, allen die op aarde zijn en hier zullen binnentreden, leren dit machtige geheel kennen.
Zeg dit nooit meer, want ik zou dat niet kunnen aanvaarden nu ik weet hoe alles is.”
„Hoe houdt u dit allemaal uit elkaar, Alcar?”
„Dat is eenvoudig, André.
Alles wat ik je vertel, is mijn bezit.
In de sferen heb ik deze studie gevolgd.
Ik heb mij dit alles eigen gemaakt, neen, ik heb dit wat ik je duidelijk maakte in bezit genomen.
Wanneer de mens aan deze zijde binnentreedt, zal hij zijn sfeer in bezit nemen.
Ik heb je daarvan verteld.
Dat in bezit nemen is niet alleen de sfeer waarin zij leven, doch tevens zullen zij alles leren kennen wat onder hun eigen sfeer leeft en daarbij behoort, ook de sterren en planeten die onder de derde graad van kosmisch leven behoren.
Dat alles gaan wij waarnemen en in bezit nemen.
Wat ik je dus vertel, behoort tot mijn eigen leven, maar wat hoger en boven mijn eigen bezit leeft, je hebt ook dat beleefd, moet een hoger wezen mij duidelijk maken, omdat ik daar niets van weet en het mijn bezit niet is.
Wanneer je mij echter vragen stelt die met mijn eigen toestand te maken hebben, kan ik je daarvan boekdelen vol vertellen, omdat iedere vraag met het heelal, ja, met mijn eigen leven te maken heeft.
Ik behoef niet te denken, niets te onthouden, want het is in mij.
Steeds zijn wij bezig onszelf af te leggen en kunnen wij dit, dan ontvangen wij daarvoor levenswijsheid in de plaats en tevens een hogere toestand, omdat wij die hogere toestand hebben verdiend.
Wij trachten te dienen, André.
Wij dienen, doordat wij in andere levens overgaan en dit overgaan keert in ons eigen leven terug, omdat het van onszelf uitgaat.
Alles dus, wat ik voor anderen doe, doe ik voor mij zelf, want het geeft mij bezit en van dat bezit ben ik bezig te vertellen.
Je kunt mij vragen wat je wilt, op iedere vraag, hoe deze ook is, kan ik je, wanneer die vraag mijn eigen bezit betreft, antwoorden.
Ik kan je van het begin van de schepping af vertellen, tot aan de derde kosmische graad, omdat ik mijn eigen kringloop, de derde graad dus, heb beleefd.
Begrijp je, André, dat wij in werkelijkheid dat bezitten en hoe groot en machtig God is?
Hoe ontzaglijk dát is, wat wij ons eigen moeten maken?
Maar is dit niet de moeite waard en voel je dan, dat het een grote genade betekent dit alles te mogen ontvangen?
Dat het Gods bedoeling is geweest en nog is, dat wij bewust in zijn leven overgaan?
Ik kan beter zeggen, om dit bewust te aanvaarden en eigen te maken.
Wij gaan thans bewust in het heelal over en eens zo ver, zijn wij als God.
Ook nu zijn wij al een deel van die Godheid, toch moeten wij verder, steeds verder en daar zijn nog biljoenen eeuwen voor nodig.
Dan eerst is de mens de bezitter van dit ontzaglijke geheel.
Ik heb mij nog pas enkele sferen en planeten eigen gemaakt, toch zal ik mij al die miljoenen overgangen eigen moeten maken.
Maar daarvoor heb ik steeds maar weer mijzelf af te leggen, doch door te dienen zal ik zover komen.
Alles is liefde, reine liefde, kosmische energie, die mens en dier verbindt.
Is het je nu duidelijk, waarom ik je op alles kan antwoorden?
Waar zich de mens ook bevindt, de diepte van de ziel, het zieleleven op aarde is mij bekend, die diepte ligt in mij.
Al die graden van bewustzijn heb ik beleefd en mij eigen gemaakt.
Niets dat onder mijn eigen sfeer ligt is mij vreemd, want het behoort tot mijn bezit.
Ook dit, André, wat hier eens leefde en tot het planten- en dierenrijk behoorde.”
„Was vroeger deze planeet zoals nu de aarde is, Alcar?”
„Neen, wat op de aarde is behoort tot de derde graad en dat is volmaakt stoffelijk.
Het planten- en dierenleven was in dit stadium het menselijke lichaam ver vooruit, doch dit was slechts schijn, in wezen lag dit ver achter het menselijke dus stoffelijke wezen.
Dit is toch je bedoeling, nietwaar?”
„Ja, Alcar.”
„Hier groeiden bomen en planten, doch tot volle bloei, tot het sappige groen, dat men op aarde kent, is het niet gekomen.
Alles was anders, grauw en mistig.
De vele kleuren, die men in de natuur op aarde waarneemt, al die prachtige tinten, waren hier niet aanwezig.
Dat was niet mogelijk, omdat deze planeet in alles de eerste graad van het leven bezat.
Alles, wat het ook was, leefde ver onder dat, wat men op aarde bezit en kent.
Niets is met dát, wat op aarde is, te vergelijken.
De dieren waren gedrochten en niet volmaakt, lomp en log, alles moest nog ontwaken en ontwikkelen.
Wat men hier bezat was voor voortgang bestemd en in een beginstadium dus van ontwikkeling.
Uit dit geheel, André, kwam een wezen tevoorschijn en dat zou de mens worden.
In het beginstadium van deze planeet was het een groot verrottingsproces.
Hier verdichtte en verging alles, zoals het gekomen was.
Niets bleef voortleven.
Alles was gedoemd te vergaan, want door dat proces werd het nieuwe leven geboren.
Waar men ook zag, alles was in een staat van ontbinding.
Deze planeet bezat en had dus geen andere taak.
Dit was het werk van de eerste planeet en hier werd dus de kiem van dat, wat eens in het volmaakte zou overgaan, geboren.
Hier was het één toestand van sterven en geboren worden.
De aarde is daarom een toestand om te ontwikkelen en om het leven voor de vierde graad gereed te maken, dus op een hogere planeet te kunnen overgaan.
Van deze plaats af was dit niet mogelijk.
Dat ging te snel en dat zou het wezen dat hier leefde niet kunnen verwerken, net zomin als men nu op aarde die hogere toestand, waarin wij reeds leven, zou kunnen aanvaarden.
God overzag dit alles en God wist hoe het moest, wat in eerste instantie nodig was.
Hier kiemde en ontkiemde datgene, wat men op aarde bezit.
De kern van wat men daar heeft, komt uit het eerste stadium voort, omdat de eerste planeet, deze dus, de tweede en derde overheerste.
Voel je wat ik bedoel, André?
Dan zal het je duidelijk zijn, dat hier de vorm werd gezet van hetgeen God tot stand wilde brengen, doch op de tweede en derde graad werd dit product tot in hoogste instantie afgemaakt.
In het begin zag men niets dan water en water.
Een dichte modderpoel en in die dichte massa leefden miljoenen wezens, mens en dier bijeen.
Uit dit proces trad het eerst de mens tevoorschijn, daarna het dierlijke leven.
Daarover zou ik je nog meer kunnen vertellen, doch dit gaat alles te ver.
Ik volg op deze reis de ontwikkeling van het menselijke lichaam en daarna gaan wij op het innerlijke leven over, dat het zieleleven is.”
„Het is alles wonderbaarlijk, Alcar.
Hoe oud is thans deze planeet?”
„Ik zou dat getal niet kunnen uitspreken.
Begrijp je wat dit zeggen wil?
Wat Gods schepping en het heelal is en het verleden van mens en dier betekent?
Dit is niet te noemen, noch uit te spreken, noch te berekenen.”
„Ook niet hoelang deze planeet aan het uitsterven is?”
„Ook dat is niet mogelijk.”
„Deze straalt dus niet meer en bezit geen eigen licht, omdat zij moet sterven en oplossen?”
„Ja, André, zo is het, doch zij ontvangt thans licht van de zon.”
„Zij zou anders niet waar te nemen zijn, Alcar?”
„Heel goed, André, doch nog is er leven, nog is zij een dichte massa, of zij was reeds tot het onzichtbare teruggekeerd.
Voel je ook dit?”
„Ja Alcar, alles is mij duidelijk.
Wonderlijk is het, Alcar, als men dat eens op aarde wist.”
„Zij weten het, André.
Er zijn daar reeds geleerden geweest, doch die maakt men uit voor krankzinnig.
Velen zijn er die van onze zijde hun inspiratie ontvangen, doch men strandt en komt niet verder.
Zij kennen de dood niet eens en als men op aarde de dood niet kent, hoe zou men dan deze dood, die ook hier zijn scepter zwaait, kennen en aanvaarden?
Zij stranden hierop en wij weten waarom zij niet aanvaarden.”
„Maar als er nu eens een geleerde was die van een eeuwig leven wist, zou die dit dan niet kunnen aanvaarden en in zijn studie het hoogste kunnen bereiken?”
„Neen, mijn jongen.
Als hij een eeuwig voortleven aanvaardde, is die wetenschap, dat bezit, niet voldoende.
Want dan nog kennen zij ons leven niet en ook dat moeten zij leren kennen, willen zij zich met de diepere wetten kunnen verbinden.”
„En als zij zover zijn, Alcar?”
„Dan is er vrede op aarde en eerst dan keren wij naar de aarde terug, om ons te verbinden met hen en zullen zij aanvaarden wat wij hun te zeggen hebben.
Voel je wat ik bedoel?”
„Zij willen het dus zelf bezitten?”
„Juist, dat is het, maar dat is tevens niet mogelijk.
Als dit mogelijk was, dan zouden de geleerden voor deze wereld, onze instrumenten zijn.
Meer kunnen zij niet bereiken en dat is het hoogste dat men op aarde bereiken kan.
Een geleerde is dan een instrument, een begaafd wezen en dat is de bedoeling van hen, die op aarde een geestelijke boodschap brengen.
Maar dan voelt zich de mens niet meer als een geleerde, want dan is hij een kind van God.
Dan volgen zij hun zusters en broeders die reeds zover zijn en geven zij zich in alles over, want zij weten dat zij begenadigde instrumenten zijn en dat men voor hen ziet en waarneemt.
Dit komt, eens zal dit komen en dan, ik zei je reeds, is er geluk op aarde en begrijpen zij wat met deze planeet en alle andere geschiedt, waarom wij sterven en geboren worden, waarom wij op aarde zijn, wat God is en wat het leven betekent.”
„U denkt dus toch, dat dit mogelijk is, Alcar?”
„Dat zij dit verschijnsel zullen waarnemen?”
„Ja, Alcar.”
„Mijn lieve jongen, voor God is alles mogelijk.”
„Kent men deze planeet op aarde, Alcar?”
„Ja, zij gaven deze planeet een naam en op aarde kent men deze als zodanig.”
„Is deze ook met hun instrumenten waar te nemen?”
„Ook dat kunnen zij.”
„Merkwaardig, dat zij dan toch niet verder komen.
Weten wij daar ook, dat deze planeet uitsterft en oplost?”
„Zij weten, dat hier geen atmosfeer is, doch dat deze planeet oplost kunnen zij niet weten en ook niet vaststellen, of zij moeten dit alles wat ik je duidelijk maakte, kunnen aanvaarden.”
„Wat jammer toch, Alcar, het ligt zo dicht in hun bereik.”
„Dat is een grote waarheid die je uitspreekt, André.
Ja, heel dicht in hun bereik ligt dit alles.
Ik zou je op aarde in deze toestand kunnen optrekken en door jou kunnen spreken, om hun van dit leven te vertellen en hen te helpen.
Maar wat dacht je dat men daar zou doen?”
„Ik weet het niet, Alcar.”
„Men verklaarde je voor krankzinnig, een medium dat bezeten is, een zwakzinnige!
Anders ben je niet in hun ogen.
Maar dit wat ik te zeggen heb is ook niet voor hen.
Alleen voor hen die dorsten, voor hen doe ik dit werk en keerde ik tot de aarde terug.
Ja, André, zo is het.”
„U aanvaardt dit als een vaststaand feit.
Zou het toch niet mogelijk zijn dat u mij met een geleerde in verbinding brengt?”
„Dat is mogelijk, André, doch het resultaat is, wat ik je zo-even zei.
Zij kunnen dit niet aanvaarden, omdat zij zelf zo ver nog niet zijn.
Denk je hun toestand eens in, zij, die geleerden, zouden zich aan ons, aan jou, want jij bent het die mij op aarde vertegenwoordigt, kunnen overgeven?”
„Maar dat is toch niet nodig?”
„In zekere zin wel, of wij bereiken niets.
Wanneer zij erover denken, jaar in jaar uit, maar reeds miljoenen jaren denken zij, want geleerden zijn er steeds, zo oud als de aarde is, geweest, dan komen wij toch niet verder.
Zij moeten handelen en hierop doorgaan.
Doch hij, die dit tot stand brengt, behoort tot de profeten, maar die de heilige waarheid komen brengen, slacht men af, hangt men aan het kruis, of verklaart men voor krankzinnig.
Ik behoef je zijn graad van krankzinnigheid niet duidelijk te maken, op onze vorige reis is dit reeds geschied.”
„Wat jammer is dit alles, Alcar.”
„In deze wereld, dus aan deze zijde, kennen wij dat woord niet, André.
De kracht die eraan vastligt kennen wij wel en dat is zwakte.
Wie jammer heet, is levend dood, weet niet dat hij leeft en is niet bewust.
Wij kennen alleen wetten en die wetten zeggen ons wat mogelijk is en niet mogelijk is.
De geleerde wereld schrikt voor het mediumschap terug.
Zij hebben het volste recht daartoe, doch er zijn er op aarde die gaven bezitten waarvan zij kunnen leren.
Deze gaven zijn te gebruiken en wij verbinden ons door onze instrumenten.
Jij bent een bruikbaar instrument.
Waarom je dit bent, André en waarom je die gaven bezit, ook dat zal ik je aan deze zijde duidelijk maken en kunnen aantonen, doch eerst wanneer het zover is.
De geleerden echter zijn te geleerd om dit te kunnen beseffen.
Maar als zij dit konden, dan vielen hun gouden versierselen van hun borst en leerden zij God kennen en wie zijn heilige Vader kent, zet zichzelf niet op een voetstuk, maar buigt zijn hoofd en laat dat, wat de aarde toebehoort, aan de aarde en stelt zich voor wat des geestes is open, want dan weten zij dat er maar één is die het weten kan en dat is God, onze Vader van Liefde.
Maar we zijn nog niet zo ver, André, doch alles is mogelijk.
Nu ga ik je opnieuw met het verleden verbinden.
Let op, André.
Zie daar voor je.”
André zag opnieuw hetzelfde tafereel.
Aan de oever lagen duizenden dieren die reeds waren gestorven, maar ook waren er andere die nog leefden en hij voelde een kracht in zich komen, waardoor hij begreep wat dit betekende.
„Voel ik goed, Alcar?
Ik voel op dit ogenblik een ontzaglijke kracht in mij komen.
Dit wezen wil verder, maar verdergaan is niet mogelijk.”
„Zeer goed, want ik liet je dit voelen.
Dit dierlijke wezen, dat eens de mens wordt, wil verder.
Het instinct is ontwaakt in de eerste graad, want ook hierin liggen overgangen en graden en van dat ogenblik af is al het leven op hoger gaan ingesteld.
Dit is het diepe gevoel dat in elk leven ligt.
Het dierlijke wezen voelt dit, maar ook de mens op aarde is niet anders.
Ook daar ligt in het innerlijke leven die ontzaglijke stuwing, wat niemand begrijpt, maar wat tot God terugkeren betekent.
Van het eerste ontwaken af reeds is deze kracht in werking getreden.
Dit is het machtige en onverklaarbare dat men, de mens dan, op aarde beleeft.
Eenieder wil voort, steeds maar voort en zij weten niet waarom die drang in hen is.
Eenieder heeft haast om alles te beleven wat men op aarde beleven kan, maar zij vergeten, dat men in de eeuwigheid leeft en dus alles wat op God afstemming heeft, beleven moet.
Maar die stuwing, waar het mij om gaat en die ik je liet voelen en die duidelijk in je kwam, is de Goddelijke vlam die in ons ligt, waardoor wij met God verbonden zijn.
Die kracht, André, die je voelt, is het diepste bezit van de mens, zo ook van al het andere leven, dat tot het dierenrijk behoort; maar het dier volgt zijn weg en is zich daarvan niet bewust.
Voor de mens echter betekent dit de oerafstemming en de verbinding met het allerhoogste.
Van het eerste ogenblik af, zo ik reeds zei, ligt dit in de mens.
Het is het allesomvattende, het is bezieling, het opwaarts gaan, is kracht en persoonlijkheid, het is het goddelijke dat in ons is en het is het terugkeren in het Al.
Als dit niet in ons was, stond de schepping stil en was uit het eerste stadium geen nieuw leven geboren.
Dit geldt voor mens en dier, voor planeten en sterren, al het leven zal en moet tot God terugkeren.
Ik zei zo-even, als dit niet in ons was, stond de schepping stil, doch iets deed ons opnieuw ontwaken, dreef ons en al het andere leven voort, en ging in duizenden toestanden van het stoffelijk organisme over, totdat wij dat daar voor je hadden bereikt.
Voel je ook dit alles, André?”
„Ja, Alcar, het is wonderbaarlijk en natuurlijk.”
„Ook dit behoort bij het evolueringsplan en is dus het tot God terugkeren.
Doch je voelt tevens, dat al het leven één weg, één werking te volgen heeft en dit in het leven aanwezig is.
Hier voor je liggen nu duizenden wezens en toch kunnen zij niet verder.
Hier roept iets hen een halt toe en dit halt en die kracht is het hoger gaan naar de tweede kosmische graad.
Het dierlijke wezen heeft zijn visachtige toestand bereikt en gaat dit leven afleggen.
Wanneer God ons niet te hulp kwam, hield ook hier het bestaan op en was de schepping mislukt.
Want dit dierlijke wezen is niet volmaakt, dat zie je toch duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Doch God, mijn zoon, overzag alles, want er is een tweede graad waarheen de mens zal gaan en die voor het innerlijke dierwezen bestemd is.
Want ook daar is het leven ontwaakt en op een zelfde hoogte gekomen, doch het organisme is anders.
Nu moet je even goed opletten.
Deze planeet overheerst de beide andere, het zijn die planeten die je daarginds waarneemt en die tot de tweede en derde graad behoren.
Dat is je duidelijk, nietwaar?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, deze planeet voedde als het ware de eerste overgangsplaneten, die dus het dichtst in haar omgeving zijn en reeds een bestaanstoestand hebben aanvaard.
Toen die planeten zich gingen verdichten, was dus tevens het innerlijke leven dat op deze planeet geboren is, gereed en wachtte om te worden aangetrokken.
Is je ook dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar, volkomen.”
„Dank je, mijn jongen, dan ga ik verder.
Je voelt daardoor dat het ene leven door het andere werd gevoed en daarom noemen wij deze planeet het moederlichaam, omdat deze alle andere voedde.
Het innerlijke leven, dus het gevoelsleven, is dat wat het stoffelijke organisme op die planeten tot bezieling brengt.
Het was niet mogelijk en dat moeten wij aanvaarden, om hier op deze planeet het menselijke organisme zo hoog op te voeren, dat het hier reeds de derde graad kon bereiken.
Deze kracht bezat deze planeet dus niet en ook andere planeten bezitten die kracht niet, want dier en mens gingen van de ene toestand naar de andere en daarvoor zijn al die miljoenen planeten.
God overzag dit dus en wist dat dit nodig was en daarom is deze planeet de overheersende kracht, die de andere in zich opnam en als het ware in haar innerlijk tot leven bracht.
Je moet goed begrijpen dat al die planeten één zijn, één werking bezitten, om het stofkleed tot het volmaakte lichaam, dat je als stoffelijk organisme op aarde bezit, op te voeren.
Is je ook dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, al die planeten dus hadden één en hetzelfde doel, dat is voor de volmaking van het stoffelijke organisme.
Wat hier nu leefde, is ook op de eerste overgangsplaneten aanwezig, doch in een verhoogde toestand.
Doch in het stadium, waarin dit dierlijke wezen hier voor je verkeert, had het zijn hoogste punt bereikt.
Dit is voor het gehele heelal en is een wet, want honderden planeten zijn met elkaar in verbinding en brengen iets tot stand, waarvan de laatste het tot stand komen verzekert en de planeet aarde is.
Ik zei reeds, God kwam het wezen te hulp.
Het dierlijke wezen zou en moest sterven.
Wanneer nu al het leven zijn laatste stadium heeft bereikt en het leven tot die graad is gekomen, heeft deze planeet haar miljoenenwerk volbracht en keert terug tot het geheel.
Het zal je dus duidelijk zijn, André, dat op al die lichamen leven aanwezig is, doch dat van hier af de kern van al het leven is gelegd.
Dit wezen nu als astraal dierwezen, wordt door die andere planeten aangetrokken en dit aantrekken is mogelijk, omdat het daarmee verbinding heeft.
Ik zei je tevens, dat daarvoor die kleinere planeten zijn en wanneer ook die overgangen zijn beleefd, aanvaardt het leven de tweede graad, om ook daar eenzelfde toestand te beleven en zich voor de derde graad gereed te maken.
Ik zei dat dit voor het geheel is en daarmee bedoel ik, dat ook de vierde kosmische graad zijn overgangsplaneten bezit, of het leven dat daar zou komen kon deze ontzaglijke overgang niet verwerken en dan zou het innerlijke leven in het onzichtbare worden geslingerd en het stoffelijke organisme worden vernietigd.
Maar God voedt en ontwikkelt wat in de natuur aanwezig is op een wijze, dat het geboren worden een wet is en aan geen tijd gebonden.
Je voelt daardoor, dat het innerlijke leven zich aan het stoffelijke heeft aan te passen en omgekeerd, of er treedt een disharmonische werking in, wat de dood van het stoffelijk organisme betekent en het terugkeren van het innerlijke leven naar de astrale wereld is.
Heb je ook dit begrepen, André?”
„U bedoelt, dat het wezen niet direct van de eerste op de tweede graad kan overgaan, omdat deze vooruitgang te groot is?”
„Heel goed, André, zo is het.
Op deze planeet overheerste nu het innerlijke leven, maar op de tweede graad overheerst het stoffelijke organisme.
Dit is een wonderbare toestand en je ziet, dat het ene het andere opwekt en alles toch in verbinding en logisch is, wil men een tot stand komen op volmaakte wijze bereiken.
Daarvoor zijn dus overgangsplaneten.
Wanneer je mij niet begrijpt, vraag het dan nogmaals, want dit alles is zeer moeilijk, maar toch moet je dit weten of je zult van de schepping niets begrijpen.
Deze planeet bracht dit dus tot stand en was tevens in verbinding met al die andere planeten die hier op volgen en bestraalde en overheerste die andere organen.
Wat hier in al die eeuwen geschiedde, in die tijd tot stand kwam, was het beleven op volle kracht.
Dit betekent, dat die andere planeten als het ware uit het moederlichaam werden gevoed en dit voeden, dat de verdichting van al die planeten betekende, hield gelijke tred met deze planeet.
Het grote lichaam zoog de kleinere planeten tot zich en thans geschiedde er een ander machtig wonder.
Om dit alles, André, om al die planeten dus, ontstond een tweede dampkring, om dit proces, dat zich in biljoenen jaren zou voortzetten, te omsluieren.
Die tweede dampkring sloot al die planeten af en was dit niet geschied, dan botste het ene lichaam tegen het andere op en stortte het heelal ineen.
Toen het verdichtingsproces gereed was, loste deze dampkring weer op en kon het evolueringsplan voortgaan.
Voor duizenden gevaren werd dit gebeuren verzekerd en dit alles wist God, was in zijn openbaring vastgelegd.
Het zal je dus duidelijk zijn, hoe nauwkeurig alles berekend is, maar God beheerst en overheerst alles.
Je voelt hoe in dit ontzaglijke orde heerst en alles aan wetten gebonden is.
Het zal je tevens duidelijk zijn, dat het mogelijk is dat deze wezens op andere planeten konden overgaan en dat ook daar een lichaam aanwezig was, toen het leven in dit stadium was gekomen.
Ik zei je reeds, hier overheerste het innerlijke leven, op die andere graad het stoffelijke organisme.
Daar zal het stofkleed verfraaid worden en een hoogte behalen, waarin men het menselijke stoffelijke kleed reeds herkent.
Dit alles, mijn zoon, zal ik je duidelijk maken wanneer wij daarin overgaan.
Zie en neem waar, André.
In dit dier zie je reeds een beenderstelsel.
Dit beenderstelsel, je kunt dit in alles volgen, bezit toch reeds die vorm, die het volmaakte stoffelijke lichaam op aarde bezit.
Het moet natuurlijk zijn werking en evoluering ondergaan, maar toch kunnen wij dit hier reeds waarnemen.
Hier is het zover tot stand gekomen, zodat het innerlijke het uiterlijke overtreft en thans gaat het innerlijke leven op die andere planeet over en stuwt het stofwezen omhoog.
Voordat dit leven zijn visstadium heeft afgelegd, zijn er dus miljoenen jaren voorbijgegaan en eerst toen kon het laatste wezen zijn reis naar die hogere graad aanvaarden.
Wij zullen straks die laatste wezens volgen en dan zul je beleven hoe dit dierlijke wezen werd aangetrokken.
Ik daal daarvoor dan in de wereld van het onbewuste af en dit is voor mij mogelijk, omdat ik mij thans met de hogere meesters ga verbinden.
Dan zul je een groot wonder beleven, André.
Doch voordat wij daarin overgaan, heb ik je nog enige dingen duidelijk te maken.
Dit dier nu, daar voor je André, bezit de menselijke toestand die er dus van het begin af is geweest.
Reeds in het eerste stadium was dit aanwezig, toch bezit dit dier geen hoofd en ook de andere menselijke organen ontbreken nog.
Dit ontvangt het op een andere planeet en daar treedt het menselijke organisme tevoorschijn.
Ik ga je opnieuw verbinden en dan zul je zien, dat in dit onnatuurlijke wezen, dat de mens moet worden, toch het volmaakte menselijke wezen aanwezig is.”
André ging waarnemen.
In dit dierlijke gedrocht zag hij een ander wezen.
En toch was dit niet het innerlijke leven, de astrale geest, maar dit was anders.
Hij zag de menselijke vorm die het nog niet bezat, doch die in die diepte aanwezig was.
Hij hoorde nu zijn leider zeggen: „Je ziet, André, ook hier leeft toch de mens al en dat heb ik je van het begin af duidelijk gemaakt en zagen wij reeds in het eerste embryo.
Dit gaat verder, steeds en steeds verder en waar het innerlijke leven ook in overgaat, in diepte volgt het dat, wat Gods bedoeling is en de mens wordt.
Dit is de diepste toestand die ik je op deze planeet kan tonen, totdat zich ook deze krachten openbaren, wat straks op andere planeten zal geschieden voor het stoffelijke organisme.
Dit is dus de stuwing, de oerkracht voor het opbouwen van het stofkleed.
Het onderlichaam van dit dier splitst zich straks, het hoofd zal zich van het geheel meer losmaken, zodat er een ander organisme ontstaat.
De natuur is de beeldende kunstenaar die dit alles tot stand brengt.
Hier zijn miljoenen jaren voor nodig, maar langzaam en zeker zal dit geschieden.
Daarvoor zijn nu andere planeten nodig.
Hier kon dit niet geschieden, omdat het klimaat anders is en hier alleen de substantie en het ontwaken van het menselijke dier geschiedde.”