André’s mediumschap

André was weer bij zijn leider in de sferen en was zeer gelukkig.
„Ik heb zulke vreemde dingen gevoeld, Alcar.”
„Vreemde dingen, zeg je?”
„Ja, misschien kunt u mij daar een verklaring voor geven.
In de eerste dagen was ik heel gewoon.
Hoe dieper ik echter alles naging en overdacht, hoe meer bouwde zich een andere persoonlijkheid in mij op en ik kon mij daarvan niet vrijmaken.
Het waren merkwaardige verschijnselen, maar ik vond alles heel vreemd.
Heeft dit een betekenis?
Weet u soms iets daarvan?”
Alcar keek zijn instrument aan zei: „Heb je dit goed en duidelijk gevoeld?”
„Ja, Alcar en het trok mij naar die plaats waar wij op onze eerste tocht zijn geweest.
Waren het soms mijn eigen gedachten?”
Opnieuw zag Alcar hem aan en zei: „Het is wel wonderlijk.”
André voelde, dat zijn leider er niet op inging.
Zou hij zich dan iets verbeeld hebben?
Alcar wist het misschien ook niet.
Toch was het heel vreemd, want hij wist precies hoe het in hem was gekomen.
Hij had dit niet kunnen fantaseren, want het had hem zelfs overrompeld.
Waarom ging Alcar er niet op in, mocht hij hem dit niet vragen?
Was het dan zo vreemd?
Dagenlang had hij het gevoeld.
Een heel ander mens leefde in die dagen in hem en hij zelf wist er geen raad mee.
Opnieuw zei hij tot zijn leider: „Heb ik mij dan iets wijsgemaakt, Alcar?”
„Ik denk van niet, André, en wij zullen het op deze reis onderzoeken.
Heb dus nog wat geduld, straks, wanneer ik zover ben, kan ik je daar wellicht een antwoord op geven.
Ik ben nu met andere dingen bezig en in gedachten.
Kun je dit aanvaarden?”
„Natuurlijk, Alcar en ik dank u.”
Toch was hij niet geheel voldaan.
Dit was niet het antwoord dat hij gehoopt had te ontvangen, want het was geen verklaring.
Alcar zou toch wel weten wat hij in al die dagen had beleefd?
Hij zou echter afwachten, misschien loste dit raadsel zich aan deze zijde op.
Maar, dacht hij, daarom kreeg ik in mijn stoflichaam er ook geen antwoord op.
Ik zou het zeer zeker hebben ontvangen, doch het was misschien niet mogelijk.
Dat had hij wel eens meer beleefd en dan loste later dat probleem op.
Wellicht zou dat ook nu gebeuren en hij dacht er verder niet meer aan.
„Waar gaan wij heen, Alcar?”
„Ik ga je met mijn eigen verleden verbinden en zal je enige levens tonen die ik heb beleefd.
Dan gaan wij verder.”
„Zal ik ook iets van mijzelf zien?”
„Ook dat zal geschieden.”
Hij was zeer gelukkig, want wat zou hij zien, wat zou hij beleven?
Hij zou zijn eigen levens zien, levens die hij had beleefd.
Wat een wonder zou dat zijn, hij zou zichzelf dan geheel begrijpen.
Hoe had hij zichzelf al leren kennen, maar alleen door zijn leider.
Alles moest hij ontvangen en dat was een grote genade.
Hij had begrepen dat alles van het begin af met een vast doel was geschied.
Zijn mediumschap was anders dan van vele anderen op aarde.
Hij zag, omdat hij zou zien.
Hij ontving, omdat hij moest ontvangen en trad uit, omdat hij door zijn leider uittrad.
Hij schrok thans van zijn eigen gedachten.
Bezat hij gaven?
Hij voelde nu eerst dat hij eigenlijk niets bezat.
Vooral de laatste tijd had hij dit duidelijk gevoeld.
Ook hierin lag iets, wat hem met het verleden verbond en waarachter hij een onbekend probleem voelde.
„Is je mediumschap je niet duidelijk, André?”
„Neen, eigenlijk niet, Alcar.
Ik weet wat ik ben en op aarde zou kunnen en toch voel ik dat mij niets toebehoort zoals al die andere mediums hun gaven bezitten.
Het maakt mij angstig, Alcar.”
„Je behoeft je niet angstig te maken, André.
Toch heb je dit duidelijk gevoeld, heel goed gevoeld.
Luister, dan zal ik je dat eens uitleggen, ook dit is nu eerst mogelijk.
Toen ik aan deze zijde was en mij het leven in de geest eigen maakte en over de aarde zwierf, dacht ik aan al deze dingen.
Ik had dus een vast doel voor ogen en mijn plannen gemaakt wat ik zou doen, wanneer ik daar zou werken om de aardse mens van ons leven te overtuigen.
Ik heb je reeds daarvan verteld.
Toen ik gereed was met mijn onderzoekingen op aarde, keerde ik naar de sferen terug.
Ik kwam met de meesters in verbinding en vroeg hun mij een aards instrument te geven, waardoor ik mijn belevenissen zou kunnen doorgeven.
De hogere meesters, waaronder Ubronus, gaven mij raad en ik wachtte af.
Ik wist van tevoren dat je mijn instrument zou worden, doch ik moest afwachten totdat die tijd zou komen en ik kon inwerken.
Ook daarvan heb ik je verteld.
In jou waren deze krachten aanwezig.
Er zijn veel helderzienden op aarde, doch iedere helderziendheid is anders en dit heeft met de zieletoestand van de mens te maken.
De meer geestelijk aangelegde mens voelt anders en ziet anders dan het stoffelijke individu en heeft daardoor een geheel andere verbinding met deze zijde.
Een mens kan dus gaven bezitten die zijn eigen bezit zijn.
Hij ziet wanneer hij wil en daarbij worden al deze helderzienden door hun geestelijke helpers geholpen.
Wanneer zij zien, geeft de controle door, wat hij aan deze zijde waarneemt en het medium vertolkt dus op aarde wat de geest ziet en wil doorgeven.
Dat zijn meestal boodschappen van deze zijde, van geliefden die hier in onze wereld leven.
Al deze mensen hebben verbinding met deze wereld en zijn instrumenten, maar blijven zoals zij zijn, kennen ons leven niet, want hun verbinding is anders.
Ons geestelijk leven, ook al ontvangen zij berichten, blijft voor hen gesloten.
Is je dat duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.”
„Er zijn echter tevens mensen, die denken en voelen medium te zijn; ook zij zijn gevoelig, doch die gevoeligheid is van dien aard dat zij voor ons niet kunnen dienen.
Toch stellen zij zich voor onze wereld open en dan ziet de mensheid dat ons leven wordt bezoedeld.
Welnu, ik had echter andere bedoelingen.
Ik wilde al die gaven in eigen handen houden, dat wil zeggen, mijn medium zou alleen dan (en dat) zien en beleven, wat ik aan deze zijde zag en wilde doorgeven.
Maar ik ging nog verder.
Ik maakte je open en bracht onze verbinding tot stand.
Je weet dat, wanneer ik niet inwerk, je niets kunt waarnemen, niet kunt zien, noch schilderen, noch uittreden, omdat je niets alleen kunt.
En juist daar ging het mij om.
Wanneer ik dat kon bereiken, dan zou je naar mij moeten luisteren en zelf niets kunnen doen, waardoor ik bereikte dat je mij in alles zou volgen en je gaven niet zouden versnipperen.
Hoe meer je je nu inspande om ons leven te leren kennen, des te meer kon ik je geven en ontwikkelden je gaven, die als gevoel in je lagen.
Je was en bleef dus van mij afhankelijk en dat zou je blijven.
In waarheid dus heb je geen gaven, die behoren mij toe.
Wat je hebt is gevoel, is je eigen leven en van dat leven maakte ik gretig gebruik en kon ik mij verbinden.
Je hebt alleen dán gaven, wanneer ik mij met jou heb verbonden.
Voel je dit, André?”
„Ja, Alcar.”
„Dat is nu het vreemde gevoel, dat je de laatste tijd voelt, ik bedoel, het gevoel niets te zijn.
Wat bereikte ik echter daarmee?
In de eerste plaats dat je gaven zuiver zouden blijven en in de tweede plaats, dat je niet alleen medium bent, doch ook vooral dat je dat, wat ik je leerde, eigen zou maken en dat dit geestelijk bezit voor je zou betekenen.
Ik wilde dat je iets werd en dat, wanneer je zou overgaan, je hier in ons leven iets zou bezitten, wat je door mij te volgen en je geheel te geven, had verdiend.
Maar dat was niet zo eenvoudig.
Je kent je eigen strijd op aarde, om jezelf als persoonlijkheid te verliezen en vooral, een andere persoonlijkheid te verdienen.
Daarvoor moest je je geheel afleggen.
Er zouden geen verlangens meer in je mogen zijn, wilde ik je in korte tijd ontwikkelen en jij mij in alles kunnen volgen.
Meermalen was het zo verschrikkelijk, dat je geen raad meer wist hoe onze wereld van je aardse leven te kunnen onderscheiden en daarin toch jezelf te blijven.
Je weet hoe je hebt geleden, hoe verschrikkelijk je strijd is geweest, maar ook daarin heb ik je geholpen.
Dat voelen en beleven al die andere mediums niet, zij blijven zichzelf en kennen deze strijd niet.
Voor jou echter was dit je leerschool, je occulte leerschool op aarde kan ik wel zeggen, maar tevens, om bewust in dit leven te kunnen binnentreden nu je nog in je aardse leven bent en op aarde als instrument dient.
Maar wat je thans bezit en van ons leven weet, is je eigen bezit, is je geestelijke eigendom, is je innerlijke leven, maar meer ook niet.
Het klinkt hard, André, maar toch, ik en niet jij heb die gaven, ook al leef je door mij en zijn die krachten in je aanwezig.
Want wat deed ik?
Ik bracht je tot bewustzijn.
Ik wilde dat je mens werd, dat je ons leven ging aanvoelen en eigen zou maken.
Als ik je op aarde iets gaf, mededelingen van deze zijde overbracht en je van ons leven vertelde, dan zou jij dat alles in je stoffelijke organisme moeten verwerken, wat het moeilijkste leven is dat wij op aarde kennen waarin een stoffelijk mens kan leven.
Ik wilde tevens dat er geen aardse verlangens meer in je zouden zijn, ik wilde je aardse leven doden en je gereedmaken voor ons leven en daarin trachtte ik heel veel te bereiken.
Je hevige strijd begon eerst goed toen ik zover was en je zou uittreden.
Je weet hoe alles is geschied en dat ik je eerst van al die geestelijke wetten moest overtuigen, daarin steeds verderging, totdat wij naar de derde sfeer konden gaan.
Doch dat geschiedde allemaal op mijn krachten, maar langzaamaan ging je ons leven aanvoelen en in je aardse leven beleven en dat werd je innerlijke bezit en je leven op aarde.
Daarin zou je jezelf moeten vinden en dan eerst had je dat verdiend.
Ik liet je echter alles beleven, gaf je geestelijk voedsel, maar wanneer ik nu was doorgegaan met je fysische gaven te ontwikkelen, in de tijd dus dat je werd gedematerialiseerd en alles wat op je donkere zittingen door mij tot stand werd gebracht, dan was je een fysisch instrument gebleven en zou je van ons leven, van sferen en hellen, van de diepte van de ziel en al het schone dat wij aan deze zijde bezitten, niets hebben gezien, noch beleefd, omdat deze krachten tot de psychische gaven behoren.
Doch je weet, André, ik legde die gaven stil en ging je psychische gaven ontwikkelen.
Later eerst begreep je waarom ik dit had gedaan, toen ik door je ging schrijven.
Ook dat behoort je niet toe, als ik of een intelligentie van deze zijde je niets geven, niet op je inwerken, dan zou jij zelf geen woord op het papier kunnen vastleggen, dat met ons leven heeft te maken.
Ik bereikte dit, André, en tevens bereikte ik daardoor, dat ik je eens alles en wel het laatste probleem aan deze zijde zou kunnen geven, wat deze drie uittredingen bevestigen.
Als ik zo door kon gaan en jij naar mij zou luisteren, mij in alles zou blijven volgen, dan kon ik je rustig meer en meer geven, je geheel openen en de ene uittreding zouden wij na de andere kunnen maken.
Je maakte je dat alles eigen, je zette je eigen leven ervoor in, want je wilde dienen en je geheel voor ons werk geven.
Toch voelde je dat je niets was en niets kon zijn, omdat je in alles van mij afhankelijk bleef en dat juist wilde ik.
Want daardoor kon jezelf niets doen, niet fantaseren en bleven je gaven zuiver.
Je kunt geen geestelijke boodschappen doorgeven wanneer ik ze jou niet geef.
Je weet van genezen niets af, als ik de diagnose niet zeg.
Je zou niet kunnen uittreden wanneer ik dat niet wilde en je van je stoflichaam bevrijdde.
Je bent niets, alleen dát, wat je van mij en door mij hebt beleefd en ik je in al die jaren heb gegeven, wat je door al die uittredingen van mij ontving en ik in je leven op aarde liet beleven.
Al die toestanden, zoals de verschillende problemen waarin ik je hielp en de vele sterfbedden die je mocht waarnemen, werden je eigen bezit en ontwikkelden je innerlijke leven.
Alleen dát is dus je eigen bezit en kan geen geest, noch mens je ontnemen, daarvoor heb je jezelf geheel afgelegd.
Het is je bezit in ons leven en je diende mij en tevens de mens op aarde.
Toch keert straks alles in je terug, ga je dus bewust in ons leven over en maak je je ook dat eigen.
Je gaat bewust ons leven voelen, terwijl je nog op aarde leeft.
Dat is mijn bedoeling, dat verdien en ontvang je, zoals anderen gaven bezitten.
Ook zij maken zich veel eigen, doch van wetten en geestelijke problemen weten zij weinig af, omdat de verbinding anders is.
In het begin van je ontwikkeling legde je jezelf, je gehele wezen en persoonlijkheid in mijn handen, je leefde door mij, doch daarvoor in de plaats kreeg je geestelijk bezit.
De anderen die op aarde als instrument dienen, hebben een andere leerschool, doch ik wilde dat je je van ons leven alles zou eigen maken.
Dat is een groot verschil en geschiedt bij vele mediums, doch het merendeel heeft een andere verbinding.
Ik maak je dus duidelijk, André, dat ik je in de eerste jaren je gehele zelf heb ontnomen, dat je door mij werd geleefd, doch dat je niet achterbleef.
Maar steeds was je bereid mij te volgen en wanneer ik gereed ben en je alles van deze zijde af duidelijk heb gemaakt, weet je wat anderen niet weten en niet kunnen weten, wat God met de schepping heeft bedoeld en hoe alles is geschied.
Wat dus voor een leerling op aarde nodig is, dat hij zijn leraar in alles moet volgen, om zich diens bekwaamheid eigen te maken en waarvoor hij zich moet inspannen, is tevens voor jou en daarvoor ontvang jij ons leven.
Voor jou is dit een geestelijke studie en daarin zul je een graad behalen.
Daarvoor zal ik zorg dragen, André.
Hoe dieper ik dus in ons leven kan afdalen, (des te dieper) je alles met mij kunt beleven; zo kom ik eens aan het einde en dat einde zal ik je op deze reis duidelijk maken.
Nu is dat mogelijk, in al die jaren kon dat niet, maar nu zijn wij zover.
Wat voor de student op aarde het einde van zijn studie betekent, zo is dit voor jou het einde van je geestelijke studie.
En dit is een groot wonder en heeft met dát, wat je op aarde voelde, te maken.
Ik zal je dus wanneer ik zover ben, alles duidelijk maken wat je de laatste dagen, voordat je uittrad, in je hebt beleefd en gevoeld.
Je instrument zijn op aarde is dus, om bewust in ons leven over te gaan.
Wat andere mediums bezitten, bezit ook jij, doch ik heb die gaven in handen gehouden om je geheel zuiver te houden.
Wanneer de mensen op aarde dit nu weten, dan moeten zij tevens ons leven en alles wat je door mij hebt ontvangen kunnen aanvaarden, omdat jij het niet bent doch ik, die van dit leven heb verteld.
Begrijp je mij, André?”
„Ja, Alcar, en toch zijn er mensen die zeggen dat ik een fantast ben en dit uit mijn onderbewustzijn voortkomt.
Zij kunnen het niet aanvaarden en denken dat ik mij dat maar wijsmaak.
Zij kunnen het niet geloven en toch wist ik dat ik alles door u mocht beleven en zelf niets kon.
Maar zij willen dit niet aanvaarden.”
„Laat hen begaan, André.
Wie dit niet kan en niet wil aanvaarden, moet het zelf weten.
Wij weten dat alles zuiver is en daar hield ik van het begin af rekening mee.
Alles wat je door mij van het leven na de dood vertelde, is zuiver, moet waarheid zijn, of ik zou je niet hebben kunnen bereiken, zodat je hiervan nooit iets had geweten of had kunnen ontvangen.
Had ik niet ingewerkt, al bezat je het gevoel voor al deze gaven zoals andere mediums, dan had je niet deze diepte, deze verbinding gekregen.
Je zag en hoorde, je had wellicht kunnen genezen, maar toch wist je dan van ons en mijn leven en al de geestelijke wonderen en wetten niets af, omdat ik je dat niet gaf en die uittredingen niet tot stand had kunnen brengen.
Begrijp je dat dit een heel ander mediumschap is, dat dit met je zieleleven heeft te maken en je hierdoor geheel in ons leven overgaat?”
„Als u er nu eens niet was geweest, had een andere controle mij die boodschappen dan niet kunnen geven, Alcar?”
„Je wilt zeggen of je dan toch medium was geworden?”
„Ja, Alcar.”
„Ja, dat was mogelijk geweest, doch je had niet ontvangen wat je thans van ons leven weet.
Ik zelf sta onder controle, ben aan een geestelijke orde verbonden en daardoor ontvang ook ik hogere hulp.
Je voelt zeker het grote verschil van verbinding en ook dat heeft een betekenis, wat ik je op deze reis duidelijk zal maken.
Hoe dieper ik dus in ons leven afdaalde, beleefde je dit niet alleen aan deze zijde, maar tevens op aarde.
Juist op aarde zou je dus ons leven moeten leren kennen, zodat dit in je zieleleven overging.
Langzaam maar zeker ging ik dieper en dieper en ik kon dit doen, omdat je steeds gereed was om jezelf geheel voor ons te geven.
Nu zijn wij reeds zover gekomen, dat ik je het ontstaan van de schepping heb mogen tonen, wat maar weinig mediums kunnen beleven.
Niet alleen voor jou een grote genade, doch tevens hebben wij daar beiden mee te maken, het is ons werk, mijn en jouw werk, wat je eerst later duidelijk zal worden.
Wat ik dus van ons leven weet, al die gaven en wijsheid, leg ik in je handen naarmate je ontwikkeling hoger komt.
Dat is ook voor alle mediums die hun gaven zuiver weten te houden, dan kan de geestelijke hulp steeds verdergaan en handelen, naarmate de taak is die hem of haar van deze zijde af is opgelegd.
Hoe meer mediums zich van aardse banden en leven kunnen vrijmaken, zich op ons leven gaan instellen, zoveel te meer kunnen wij hun geestelijk voedsel brengen, dát brengen, wat de aarde nodig heeft.
Er is een groot tekort aan goede krachten en zij die gaven bezitten, moeten weten dat dit alles heilig is en zij daarvoor moeten offeren.
Wie in het bezit is van deze geestelijke schatten, moet zich van al dat aardse gedoe losmaken en zich op ons gaan instellen.
Wie denkt het aardse leven te kunnen beleven en tevens instrument te zijn, zal beleven dat vroeg of laat zijn gaven versnipperen, omdat wij hem van al die aardse invloeden niet kunnen vrijhouden.
Wij helpen hen in alles, ook in het aardse leven, brengen hun geestelijke wijsheid, lossen hun narigheid en ellende op, doch wij vragen aan hen ons te volgen en zich geheel voor ons werk te geven.
Wie dit niet kan en toch zich het aardse geluk eigen wil maken, gaat onherroepelijk verloren.
Zij zullen beleven dat hun geestelijke verbinding verzwakt, hun geestelijke leven en alle berichten die zij ontvangen aan kracht en waarheid inboeten.
Dit kan dus niet goed zijn, want wij geven ons geheel, staan dag en nacht gereed hen te helpen, doch daar voor vragen wij hun volle overgave.
Jij hebt dat steeds gekund, André, en daarvoor ben ik je dankbaar.
Dat is tevens het moeilijkste mediumschap dat er is, want zij die op aarde als instrument dienen, moeten niet alleen hun eigen leven beleven, wat reeds in die chaos zeer moeilijk is, doch vooral dát verwerken, wat hun van deze zijde wordt gegeven.
Dat betekent, zoals ik reeds zei, zichzelf te kunnen offeren.
Wij daarentegen geven ons ook geheel en helpen hen in alles.
Er zijn vele mediums op aarde en al die mediums die een taak hebben te volbrengen, die in verbinding zijn met onze zijde, die duidelijke en waarachtige berichten kunnen opvangen, zijn in onze handen.
En dat is een zware en grote taak die op hun schouders rust.
Zij hebben het lief en leed van duizenden mensenkinderen in handen.
Dat alles gaf God, hebben zij van hun Vader in de Hemel ontvangen en is een grote genade.
Al die mediums staan onder één leiding en zijn over de gehele aarde verspreid.
En het merkwaardige is, dat wij allen één leven beschrijven, de één in het Frans, de ander in het Engels, en weer een ander in een andere taal die men op aarde kent, omdat wij allen aan één orde zijn verbonden en ons dus in geen geval zouden kunnen tegenspreken.
Maar er zijn miljoenen geesten in de sfeer der aarde, dus zij die als astrale wezens tot de aarde terugkeren, maar die soms van ons leven niets weten en levend dood zijn, evenals zij die hen aantrekken.
Dan worden geestelijke boodschappen bezoedeld, dan dienen zij zichzelf en heeft het geen betekenis in de geest.
Hier in ons leven, André, ligt alles vast.
Ik wist van tevoren wat ik tot stand zou brengen en kon bereiken.
Nu zul je zeggen, was dan alles zo moeilijk?
Ja, want vergeet niet, wanneer de ziel in een aards leven overgaat, zij zich niets meer herinnert en dat alleen het gevoelsleven wakker is en de mens van vorige incarnaties niets meer weet.”
„Houdt mijn mediumschap dan met de wedergeboorte verband, Alcar?”
„Ik heb je reeds duidelijk gemaakt, dat geen mens op aarde is, of zij hebben met vorige levens te maken en dat alles vastligt.
Dit is wel geen rechtstreeks antwoord op je vraag, dat weet ik, doch ik kan daar nu nog niet op antwoorden en zal dat eerst doen, wanneer die tijd daarvoor is gekomen en ik zover ben.
In ieder geval begrijp je, dat je mediumschap op aarde in mijn handen ligt en dat ik zorg draag je dit te geven, naarmate je ontwikkeling vordert.
Jij moet dus dit mediumschap verdienen.
Maar er is nog meer.
Ik zei reeds dat ik van tevoren mijn bere­ke­ningen had gemaakt en niet alleen ik, doch tevens de meesters aan deze zijde.
Wanneer wij dit niet hadden gekund, dan zouden wij niet hebben kunnen inwerken, omdat wij dan meer verkeerd dan goed deden en daarmee is de mensheid niet geholpen.
Ik kan je dan ook zeggen dat er gewikt en gewogen is, voordat mijn werk zou beginnen en in alles gereed moest zijn, wilde ik mijn taak naar behoren kunnen verrichten.
Eén verkeerde stap van jouw zijde, of mijn werk en dat van de meesters was vernietigd en dat zou geen vooruitgang voor de mensheid op aarde zijn, doch bij al die ellende die er reeds is, nog meer ellende brengen en daar voelden wij niets voor.
Het zal je dus duidelijk zijn wat er van mij en van jou werd verwacht en dat alles een diepe geestelijke betekenis heeft, die ik je eerst dan duidelijk kan maken, wanneer ik zover ben.
Maar weet, André, dat niet ieder dit ontvangt, doch alleen geschiedt met een vast doel, zoals alles wat van deze zijde voor de aarde wordt gegeven.
Ik kan hier niet verder op doorgaan, maar je zult grote ogen opzetten en ik voorspel je nu reeds, dat ook dit wonderen voor je zullen zijn, hoewel geheel andere wonderen, dan die je in al die jaren hebt mogen ontvangen en beleven.”
„U maakt mij zeer nieuwsgierig, Alcar.”
„Dat kan ik mij voorstellen, maar je zult toch je nieuwsgierigheid nog moeten bedwingen.
Jouw leven op aarde moest dus worden zoals wij het zouden willen.
In de eerste plaats je volle overgave, dan je algehele liefde voor ons werk en de mensheid.”
„Wist u dan zo zeker, Alcar, dat die krachten in mij waren?”
„Ja, dat wist ik, doch het stoffelijke leven heeft duizenden gevaren en die gevaren konden je eigen verlangens zijn om, zoals anderen, te willen bezitten.
Vergeet niet, dat ik niets aan je eigen wil kon veranderen en moest toezien hoe je je werk zou verrichten en tevens in het aardse leven zo zou leven, dat het leven dáár in harmonie zou zijn met onze wereld en ik je kon bereiken.
In het aardse leven kon ik niets, maar dan ook niets doen en moest je geheel aan jezelf overlaten.
En hoeveel mediums gaan er niet ten onder?
Hoevelen hebben hun taak begrepen?
Terwille van het bezit hebben zij zich vergeten en trokken zij dat tot zich, dat mij en andere controles deed afsluiten, zodat die mediums in andere handen overgingen en hun werk vernietigd was.
Dat alles moest ik zien te voorkomen en jij zelf hebt mij daarin gesteund.”
„Hoe ontzettend moeilijk lijkt mij nu uw leven, dit van tevoren te hebben geweten en dan te moeten toezien hoe ik mijn leven zou beleven.”
„Dat was een zeer diep en groot raadsel, André.
Dat is zo diep, dat ik je daarvan op deze reis zal vertellen en je die toestanden duidelijk zal maken.
Dit was daarom zo diep omdat, ik zei het reeds, van tevoren was gewikt en gewogen, zoals Gerhard het heeft beleefd toen hij in de hel in ons leven zou afdalen en hij dacht te zullen bezwijken.
Voor dit werk moet men kunnen offeren en dat is geschied.
Men moet zich geheel kunnen geven of de kern van ons voedsel heeft geen betekenis.
Ik kon dan niet die diepte bereiken die ik wilde bereiken voor het geestelijke voedsel dat je van mij ontving en jouw ontwikkeling op aarde is.”
„Het wordt steeds ingewikkelder, Alcar.”
„Ja, dat wordt het en dat heb je duidelijk gevoeld.
Dit is het moeilijkste probleem dat er is en ooit zal zijn.
De mens kan op aarde een kunstenaar zijn, zich de ene of andere studie eigen maken, doch om als medium en als aards mens tussen twee werelden te moeten leven, is het moeilijkste wat er is.
Ik bracht je de werkelijkheid en juist omdat alles waarheid is, is het moeilijk en dit moet je daar overwinnen.
Er zijn heel veel mensen die zich voor een aardse studie bekwamen en daarin reeds bezwijken, toch staan zij nog steeds met beide benen op de grond.
Doch jij moest in gevoel van de aarde afscheid nemen, je zweefde al die jaren tussen hemel en aarde en bent toch daarin je zelf gebleven.
In niets is je zenuwgestel gestoord, maar het bracht je ook geestelijke wijsheid.
Was ik nu niet diegene geweest voor wie ik mij uitgaf, dan was je onherroepelijk verloren geweest en in handen van het kwaad terechtgekomen.
Aan je eigen toestand, je eigen leven op aarde reeds, kan de mens voelen dat dit echt en zuiver moet zijn en de waarachtige waarheid is.
Doch al die wetten en krachten kent men daar niet, zij weten er niets van en voelen de diepte niet van hetgeen ik wil geven en tot nu toe heb gebracht.
Daarom was je leven zo moeilijk, maar nu ben je door alles heen en geheel open.
Dat geheel open-zijn heeft een eigen betekenis en ook dat kan ik je eerst straks duidelijk maken, wanneer ik ook daarmee zover ben.
Daarom hebben wij aan deze zijde onze maatregelen getroffen.
Niets van alles wat je op aarde zou kunnen leren, mocht je bezitten.
Ik wilde niet dat je je in de stoffelijke dingen ging bekwamen, daarom werd je in dat stadje geboren.
Je ouders zouden geen aards bezit hebben, niets, om je niet dat te kunnen geven wat voor de aarde de ene of andere studie is.
Je zou geheel leeg zijn, eerst dan kon ik je als instrument gebruiken, of je eigen verkregen bezit had het mijne vernietigd.
Ook daarvan zal ik je vertellen.”
„Het schrijven dus, Alcar, daarvoor moest ik dienen en is het noodzakelijkste?”
„Inderdaad, André, alleen dat, alleen onze boodschap.
Je andere gaven die je thans bezit, zijn maar bijzaak.
De mens heeft meer behoefte aan innerlijk en geestelijk voedsel, dan (aan hulp) voor zijn stoffelijke en lichamelijke ziekten.
Wij hebben heel veel mensen mogen helpen en menselijk lijden mogen verzachten, doch dat wat ik heb te vertellen, is het voornaamste.
Wanneer ik maar één mens kan overtuigen, ik heb je dat reeds meermalen gezegd, dan reeds is ons werk beloond, doch het zijn er reeds duizenden.
Je boeken zoeken hun eigen weg en zijn niet tegen te houden.
Daarin vertel ik de heilige waarheid, alleen de waarheid, ik zou niet anders kunnen.
Ook je schildersgave die je bezit, is maar bijzaak, ook al is die gave nog zo mooi.
Nog worden wij niet begrepen en dit is ook niet mogelijk, maar wij gaan verder, rustig verder en allen die met ons op aarde werk verrichten.
Men is reeds duizenden jaren bezig en toch is er nog zo weinig bereikt, maar je weet waarom en hoe dat komt.
Ik had dus van tevoren mijn berekeningen gemaakt.
Toen je nog een klein kind was stond je reeds onder mijn leiding.
Van die tijd af ben ik begonnen.
In de eerste jaren van je jeugd bracht ik je geestelijke kinderen en daarmee heb je gespeeld.
In de tempel der ziel heb ik je dit getoond.
Eens ben je bijna verdronken en ook toen kwam ik je te hulp en tevens in vele andere dingen.”
„Wist u dat ik in dat stadje zou worden geboren?”
„Ja, André, dat wist ik.
De meesters hebben mij dat getoond en toen wachtte ik af.”
„Wonderlijk is het, Alcar, en dat ik zelf daar niets van weet, ik bedoel van een ander leven.”
„Ook dat is niet mogelijk, maar dat zal ik je op deze reis duidelijk maken.
Het was onze bedoeling dat je niets, ik zei het zo-even reeds, van al de aardse kennis zou eigen maken.
Je zou dus bij ouders worden geboren, die de middelen niet hadden om je te laten studeren, want alles wat je van de aarde zou kennen en bezitten zou je maar tegenwerken en een belemmering zijn voor je mediumschap.
Hoe minder je wist, des te beter voor mij.
Jij zelf behoefde dan niet te wikken en te wegen en je af te vragen of je het zelf was, of dat ik het was die je alles gaf.
Voor jou betekende alles winst, je ontving het van mij en je kon je daardoor geheel overgeven.
Wie geleerd is, kan daarom voor dit mediumschap geen instrument zijn, want zij weten te veel en dan staat die geleerdheid hun in de weg.”
„Wist u ook dát van tevoren, kon u dat berekenen?
Had u dit in handen?”
„Neen, berekenen kon ik dit niet en in handen had ik dat ook niet, doch God komt de ziel te hulp in alles.”
„Wanneer ik u dus goed en duidelijk heb begrepen, dan kunt u daaraan niets doen?”
„Neen, André, niets.
Dat zijn Gods heilige wetten en wij moesten afwachten.”
„Voor mij was het dus een genade dat ik bij arme ouders werd geboren, Alcar?”
„Heel goed, André, inderdaad is dit een grote genade.”
„Hoe is het mogelijk, Alcar, hoe diep is dit gebeuren.”
„De ziel, mijn zoon, althans de mens die naar de aarde terugkeert, trekt dit tot zich, met andere woorden: hij zal ontvangen waarnaar dit wezen verlangt, maar dat is alleen mogelijk, wanneer het wezen op aarde een taak heeft te volbrengen.
Moet de ziel naar de aarde terugkeren om het een of ander goed te maken, dan regelt zich dit vanzelf en dat zijn Gods wetten.”
„Heb ik hiernaar verlangd en kende u mij reeds, voordat ik in dit leven op aarde werd geboren, Alcar?”
Alcar keek naar zijn instrument en zei: „Dat zal ik je straks duidelijk maken, dus wacht nog wat, dan kan ik ook deze vragen beantwoorden.”
Merkwaardig is ook dit, dacht André.
Doch hij vroeg: „Dus tussen de wereld van het onbewuste en de aarde houden de krachten van u en de meesters op te bestaan en kunt u niets meer doen?”
„Heel goed, André, neen, niets, daarvan heeft Lantos (in zijn boek ‘De Kringloop der Ziel’) verteld.
Meester Emschor maakte hem dit duidelijk en dat is tevens voor mij en iedereen die aan deze zijde leeft.
Wanneer de mens daarin afdaalt en van tevoren vastligt dat deze ziel op aarde iets heeft te brengen, dan geschieden deze onbegrijpelijke wetten, die wij niet kennen, noch voelen en waarvan wij niets weten.
Maar wat wij wel weten is dit, dat alles op aarde in harmonie is, niets verkeerd is en de ziel dát zal ontvangen, wat wij of anderen voor ons werk nodig hebben.
Wat had ik moeten beginnen wanneer je bij ouders was geboren die wilden dat jij je voor de een of andere studie zou bekwamen?
Wat had ik moeten doen wanneer je ouders een geleerde van je hadden willen maken, wanneer je vader of moeder slecht waren en je als deugniet was opgegroeid?
Ik had dit nog kunnen voorkomen, doch die omgeving had je innerlijke leven bezoedeld.
Maar al die mogelijkheden hadden mij en mijn werk onmogelijk gemaakt.
Van tevoren wist ik dus, en dit is een genade Gods, dat je daar in dat stadje zou worden geboren en dat dit is geschied, daar zijn wij dankbaar voor.
Ik zal je nog meer vertellen en dat zullen wonderen voor je zijn.
Reeds toen je moeder je droeg, wist ik reeds dat je mijn instrument zou worden en daar zou worden geboren.”
„Wat zegt u?
Toen reeds?”
„Ja, de meesters zeiden mij van tevoren bij wie en waar je zou worden geboren en dat ik mij gereed kon maken.”
„U gaat steeds dieper, Alcar.”
„Ja, dat doe ik, ik heb daarvoor mijn redenen.”
Wat een probleem, dacht André.
Waar gaat dat naartoe?
„Waar dat naartoe gaat, André?”
„Ja, Alcar, dit waren mijn gedachten.”
„Naar de heilige waarheid, mijn zoon.
Je hebt het immers beleefd.
Is alles dan niet geschied zoals ik mij dat wenste?
Is God niet in alles Liefde?”
„Het is wonderbaarlijk, Alcar.
Als ik u goed heb begrepen, dan wist u dat u dit alles zou bereiken en ik die hoogte als medium zou behalen?”
„Ja, hoe verschrikkelijk je strijd ook is geweest, hoe vaak je ook dacht niet meer voort te kunnen, toch wist ik dat wij zouden slagen en door al die strijd zouden heen komen, om ons doel, mijn werk en dat van de meesters te volbrengen.”
„Heeft daar mijn lieve moeder iets mee te maken?”
„Ook dat, André, jij bent zoals zij is, deze beide gevoelens zijn één.”
„Is dat een heilige wet?
Ik bedoel, trok zij mij aan?”
„Ja, zo is het, alleen daardoor.”
Mijn God, dacht André, hoe wonderbaarlijk.
Al mijn vragen worden beantwoord en toch is dit een groot raadsel voor mij.
Hoe diep is weer alles.
„Was ik innig met haar verbonden, Alcar?”
„Heel innig, mijn zoon, heel diep was deze verbinding en ziele-eenheid.”
„Begrepen wij elkander daarom zo goed?”
„Ja, André.”
„Moeder is iets bijzonders, Alcar.
O, zij is zo goed, zo rein, zo groot.
Wat heeft die brave ziel voor mij en honderden mensen niet gedaan?
O, als zij dit alles zou weten.
Ze heeft mijn boeken gelezen, ze voelt mij en zegt, dat ik dit van Onze Lieve Heer heb ontvangen.
Ze bad dag en nacht, was niet angstig en toch keek ze mij soms aan als wilde ze zeggen, waar gaat dat met die jongen naartoe?
Ik heb haar naar al die dingen in mijn jeugd gevraagd, Alcar.
Er waren mensen die mij wilden kopen.
Daar is iets, zeiden zij, met die jongen.
In een rodekool zag ik in mijn jeugd de Hemel en wanneer ik het haar vroeg of dit mogelijk was, dan schudde zij met haar hoofd en liep weg.
Weet u daarvan?”
„Ik weet alles, want ik legde die gedachten in je.”
„Toen reeds?”
„Ja, André, ik was toch steeds bij je.”
„Och, wat moet u het dan moeilijk gehad hebben met mij.
Waren al die ingevingen van u?”
„Alles wat je met onze wereld in verbinding bracht.”
„Dan had u zich geen betere moeder voor mij kunnen denken, zij bezit nu net alles.”
„Ook dat weet ik.”
„Wat zit dat allemaal in elkaar, Alcar, niets kun je ertussen krijgen, alles klopt, het is haast niet te geloven en toch moet ik het aanvaarden.
Als de mensen dit maar konden doen, dan zou er geluk aan deze zijde zijn.
Maar hoevelen willen geestelijk voedsel?
Zij denken dat ik dit alles kan en fantaseer, Alcar, dat alles uit mijzelf komt!
Ik, die nergens van wist, nooit heb geweten wat u mij heeft gegeven.
O, als dat nog eens komt.
Als de mensen hier eens op ingaan en zich dit eigen wilden maken, dan zouden ze wel anders worden.
Wat jammer dat ze van hun andere levens niets weten.
Niets kunnen zij zich herinneren, steeds vragen zij mij: Waarom weten wij dan niets van onze vorige levens?
Maar niets, niets is er in hen, niemand die er ook maar iets van weet.
Alles is weg, van al die honderden levens is niets meer over.”
Alcar hoorde hoe André vol vuur sprak en zei: „Je denkt dat alles weg is?”
„Ja, Alcar, ze weten er immers niets meer van.”
„Laat ik je dan zeggen dat er niets, niets weg is.
Je had dit moeten weten, André.
De ziel daalt in dat aardse leven af en gaat in een ander leven over.
Als de ziel in het ene leven in het mannelijke kleed is en in het andere leven in het vrouwelijke gewaad afdaalt, hoe zouden zij dat kunnen aanvaarden, terwijl ze reeds de dood niet kennen?
Hoe kunnen zij op aarde de diepte van het zieleleven kennen, wanneer zij zichzelf niet eens voelen?
Alles is er, diep in hen, daar ligt het.
Dat zul je op deze reis beleven en dan zal je ook dit duidelijk worden.”
„Is dat op die hogere planeten ook zoals op aarde, Alcar?”
„Neen, daar weten zij waar zij hebben geleefd en kunnen dat beleven en verwerken, kennen de diepte van hun eigen leven.
Al deze mensen zijn kosmisch bewust, zijn helderziend, bezitten verschillende gaven, dus alles is daar anders.
Wacht maar af, André, men kan dit op de planeet aarde nog niet aanvaarden en toch, eens komen die tijden.
Dan begrijpen zij niet dat er in die tijd mediums waren die reeds zover waren en dit op aarde hebben ontvangen.”
„Komt die tijd, Alcar?”
„Inderdaad, die komt en moet komen.”
„U bent enige honderden jaren te vroeg?”
„Ja, André, ik heb je dat reeds gezegd, dat ben ik en ook de anderen met mij.
Toch dringt dit tot hen door en eens zullen zij dit alles aanvaarden.
Ons werk is niet voor niets, vergeet dat nimmer.
Velen hebben wij er reeds mogen overtuigen en er zullen er nog bij komen.
Langzaam maar zeker dringt dit tot het zieleleven door en gaan zij zich deze schatten eigen maken.”
„Wat zeggen de meesters hiervan, Alcar?”
„Mijn meesters zijn tevreden en wel zeer tevreden.
Alles gaat naar wens, wij vinden nergens storing, jij doet je best.”
„Ik ben dus alleen op aarde gekomen, om voor u te dienen?”
„Neen, tevens om goed te maken.”
„Dus ik heb veel fouten begaan en moet die nu goedmaken?
Kent u mijn fouten, Alcar?”
„Ja, althans één grote fout.”
André boog zijn hoofd.
Dat dacht hij wel, niets voor niets.
Werken en bidden.
Goedmaken en dienen.
Hoe kon het ook anders?
„Zou ik u een vraag mogen stellen, Alcar?”
„Zeker, André, vraag gerust.”
„Dan zou ik u dit willen vragen, of ik aan die grote fout bezig ben en zo niet, of u mij dan daarin wilt helpen, zodat ik die nog op aarde kan goedmaken?”
„Een mooie vraag, André.
Je bent er reeds aan begonnen.”
„Goddank, en zal ik het bereiken?”
„Niet alleen bereiken, maar tevens alles overwinnen.
Iedereen, wie het ook is, is voor een doel op aarde, of zij zouden daar niet meer zijn.
Allen maken goed, doen daar iets voor anderen en zijn daar of voor ons of voor zichzelf.
Zijn zij daar voor ons, dan wordt dat leven benut doordat de mens dient.
Tevens wordt er iets goedgemaakt en ook jij bent bezig goed te maken.
Je ontvangt dus en dient mij en niet alleen mij, doch tevens jezelf en anderen.”
„Heerlijk is het, dat ik dat mag weten.
U kent tevens die grote fout, Alcar?”
„Ja, ook die ken ik.”
„Merkwaardig toch dat u mij geheel kent en alles van mij weet.
U kunt het mij zeker niet zeggen?”
„Jawel, doch later kan ik je dat eerst duidelijk maken, als ook daarvoor de tijd is gekomen.”
„Dan wacht ik af, Alcar en ben u reeds hiervoor zeer dankbaar en toch, hoe wonderlijk is alles, hoe zullen de mensen dit kunnen aanvaarden?
U gaat steeds dieper.
Komt er wel een einde?”
„Ja, dat einde komt, wanneer ik je van deze zijde af alles heb gegeven.
Dan komt er een einde aan mijn taak en is hetgeen wat de meesters hebben gewild en zich voorstelden op aarde te zullen brengen, geschied.”
„Is uw werk dan af?”
„Niet geheel, want er zijn nog andere dingen die ik moet doen en waarvoor ik je nodig heb.”
„O, u bedoelt alleen met schrijven?”
„Ja, dat is mijn bedoeling.
Dat wat ik zou geven en jij zou ontvangen en tot mijn taak behoort, is dan af.”
„Zijn dit dan die negen boeken?”
„Al dit werk, André, behoort daartoe.
Dat is hetgeen de meesters zich hebben voorgesteld en ik je zou doorgeven, daarvoor ben je mijn instrument en dan is dat bereikt.”
„Er zijn dus geen diepere problemen meer aan deze zijde dan deze waarover u spreekt?”
„Ik zou nog tientallen boeken kunnen vullen, want er is hier zoveel te zien en te beleven, om daarvan te kunnen vertellen, doch dit is voldoende.
In al deze boeken vindt de mens een duidelijk beeld van hun sterven op aarde, het terugkeren en geboren worden op aarde en het wonderlijke probleem, hoe God alles heeft geschapen en je nu in drie delen zult ontvangen.
Meer is er niet nodig en als ik je nog iets zal vertellen en door jou wil vastleggen, dan komt het, doch weten doe ik dat nog niet, want ook ik ben maar een instrument.
Dit echter moest en zou geschieden, dit stond voor de meesters vast.”
„Het is toch wonderlijk, Alcar, dat u reeds zover bent gekomen en steeds dat weten aan deze zijde wat moet en kan geschieden, maar ook op aarde dat vragen, „waarom en waarvoor”.
Hier weet men wat men wil en kan doen, daar komen zij niet verder.”
„Neen, maar zij willen ook niet en dat heb ik je duidelijk gemaakt.
De mensen moeten aanvaarden en zij zullen straks aanvaarden, wij hebben dat alleen maar af te wachten.
Vraag dus niets, ook onze hoogste meester vroeg niets en men sloeg Hem aan het kruis.
Wat zouden wij dan willen?
Ik zei toch, één mens is reeds voldoende, doch wij hebben er reeds duizenden overtuigd en ben je daarom niet gelukkig?
Als je voorgoed hier bent, zul je eerst je geluk goed voelen en later zal men ons begrijpen.
Dan ben je hier bij mij en gaan wij opnieuw grote reizen maken en zullen dat vele jarenlang doen.
Ga zo verder, André, dan zijn wij beiden gelukkig, je weet nu waarvoor je op aarde bent.
Straks, ik heb je dat beloofd, zal ik je je eigen levens tonen, enkele dan, want alle kun je niet verwerken en ik niet meer volgen.
Ook mij zul je leren kennen en nog vele andere wonderen meer.”