Dierlijk bewustzijn

„Wij zullen nu verdergaan en hen verlaten en een andere groep bezoeken.
Die zijn weer iets verder dan deze wezens en daarom behoren zij tot de dierlijke toestand, wat hun innerlijke leven betreft.
Heb je mij nog vragen te stellen over deze mensen?”
„Ja, Alcar, als ik u deze vraag mag stellen: is het mogelijk, dat zij een hoger wezen kunnen aantrekken?”
„Neen, zij nog niet.
Ik zeg nóg niet, want straks is dit mogelijk.
Eerst dan wanneer zij alle graden hebben beleefd.
Zij hier trekken eerst dát wezen aan, het innerlijke wezen dan, dat op de tweede graad leeft, omdat dit leven op hun stoffelijke toestand afstemming heeft, want wij hebben gezien, dat het stoffelijke evenwicht nodig is voor de bezieling, wat het innerlijke leven is.
Toch komt daaraan een einde, maar daarvan zal ik je straks vertellen, wanneer wij de hoogste graad hebben bereikt.”
„Wanneer deze mensen zich met een hogere graad verbinden, Alcar, wat geschiedt er dan?”
„Dan geschiedt er een splitsing van het stoffelijke kleed.
De kinderen die daaruit worden geboren, hebben hun natuurlijke afstemming verloren.
Voel je dit, André?
„Ja, Alcar, doch daaraan heb ik niet gedacht.
Weet men hiervan op aarde af?”
„Ja en neen.
De geleerden weten hier vanaf en toch kunnen zij deze diepte niet peilen, omdat zij de stoffelijke graden niet kennen, niet aanvaarden.
Zij weten van al deze waarheden niets af, weten niet hoe de geestelijke en stoffelijke schepping één zijn en dat het van het begin af zo is geweest.
Dit alles moet men kunnen aanvaarden, wil men de stoffelijke graden van het menselijke organisme leren kennen en dat die stoffelijke splitsingen zijn gekomen, doordat de ene afstemming in de andere overging.”
„Heeft dan toch het stoffelijke lichaam deze aantrekkingskracht en kan het stoffelijke lichaam daarin verandering brengen?”
„Ja, dat is mogelijk.
De werking is deze.
Die twee verschillende graden van stoffelijk leven hebben een eigen werking en afstemming.
Deze beide stoflevens gaan in elkaar over, laten wij zeggen de vijfde graad en deze graad, dus het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en dit lichaam in de eerste graad.
Wat gaat er nu gebeuren?
In de eerste plaats is de natuurlijke afstemming vernietigd en ik kan je zeggen dat het oerleven overheerst.
Hoe hoger het stoffelijke organisme komt, des te verder verwijdert het zich van zijn oerafstemming.
Oerafstemming op volle kracht en werking, dus kerngezond, is door niets te overbruggen, want daarin ligt die ontzaglijke kracht van al de planeten, die door het eerste stadium, dat het moederlichaam is en dat wij als de eerste planeet kennen, wordt beheerst.
Dat zegt dus stoffelijk te zijn en in die stoffelijke graad die oerkracht te bezitten.
En dit is duidelijk, want het innerlijke, dus het zieleleven behoort bij een hogere afstemming.
Die geest of dat leven heeft in eigen graad deze overheersende kracht, doch thans, in dit geval, overheerst de lagere graad.
Is je dit duidelijk, André?”
„Ja, Alcar.
Maar hoe is de werking of afstemming nu van het zieleleven?”
„Wanneer uit die verbinding een kind wordt geboren, bezit dat zieleleven dezelfde afstemming als de moeder.
Maar toch is het mogelijk dat het kind anders is, doch dan heeft dit een andere betekenis, waarvan ik je straks zal vertellen.
Ook nu kan dit kind meer intellect bezitten dan een kind van ouders in één afstemming.
En dit is een merkwaardig verschijnsel, door het verhoogde organisme in leven gebracht.
Wij zien bijvoorbeeld, dit kind ontwaken en daarin ligt iets anders dan in al die andere kinderen die uit één afstemming zijn geboren.
Hierin ligt meer intellect en die werking is door het verhoogde stoffelijke kleed tot stand gebracht.
In dit donkere zwarte kind, in dit lichaam, leeft iets van dat hogere kleed en die werking is zichtbaar.
Toch is dit maar tijdelijk, want wanneer dat lichaam zijn volwassen leeftijd heeft bereikt, dan overheerst het eerste stadium en luistert het innerlijke leven naar die stoffelijke overmacht.
Voel je wat ik bedoel, André?”
„Ja, Alcar.
Is daarom het menselijke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) onnatuurlijk?”
„Ja, alleen daarom, wanneer je bedoelt, dat verschillende graden zich hebben verbonden.”
„Ja, Alcar, dat bedoel ik.”
„Het menselijke ras, al die zeven graden, zijn in duizenden graden overgegaan.
Daarover wilde ik je vertellen, wanneer wij de hoogste graad hebben bereikt.
Er is geen zuivere rassoort (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) meer op aarde.
De zevende graad is besmet, is in andere graden overgegaan, met andere woorden: in die hoogste graden stroomt het bloed van de derde, tweede, vierde en vijfde en zelfs eerste graad.
Is je dat duidelijk?”
„Ja, Alcar, volkomen.
Het is wonderlijk hoeveel hieraan vastligt.
Heeft dit een grote betekenis voor al die stoffelijke graden?”
„Ja, zelfs een diepe betekenis en niet één, maar duizenden.”
„Kunt u die overzien?”
„Ja, wij kennen al die gebeurtenissen, maar niet alleen die gebeurtenissen en mogelijkheden, doch de geschiedenis van al de zeven stoffelijke graden.
Daardoor, André, is dat prachtige stoffelijke kleed in alle graden verzwakt, zijn er die innerlijke stoornissen, dus ziekten en vele andere kwellingen, die men op aarde kent.
Geloof mij wanneer ik zeg, dat de mens schuld is aan zijn eigen leed en smart, maar tevens aan al zijn ziekten.
De mens heeft zijn eigen afstemming bezoedeld.
In het dierenrijk is dit niet mogelijk, want een dier zou dat niet kunnen; dat leven handelt, ik heb je dat duidelijk gemaakt, naar zijn natuurlijke afstemming en kan niet anders handelen.
Doch de mens bezit hartstocht en door die hartstocht heeft hij zijn eigen afstemming vernietigd, ging dus die afstemming in een andere graad over.
Daardoor verzwakte de natuurlijke afstemming en trad er een onnatuurlijke toestand in.
Dit ligt echter miljoenen jaren terug en is niet meer te herstellen.”
„Er leven dus geen mensen meer op aarde, die de zuivere natuurlijke stoffelijke toestand bezitten?”
„Neen, als natuurafstemming, niet één.”
„Komen daardoor al die ziekten?”
„Daardoor komt de verzwakking en achteruitgang van dit natuurlijke stoffelijke gewaad.
Al die organen zijn er, zijn steeds zo geweest, doch de weefsels, dat miljoenenproces, is verzwakt.
Het stofkleed dat de hoogste graad als afstemming bezit, is een prachtig kleed en wanneer deze afstemming zuiver was gebleven, dan waren er al die ziekten niet die men thans kent, dan bezat datzelfde lichaam meer kracht, was beter tegen alles bestand, kon tegen zomer en winter, omdat dat kleed als de natuur, waarin het leeft, waardoor het tot stand is gekomen, één en dezelfde kracht en werking heeft.
In die tijd was het volmaakt natuurlijk, doch ook het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) heeft dit proces verduizendvoudigd, is in die lagere graden teruggekeerd en bezoedelde zijn eigen stoffelijke afstemming.
De kinderen die werden geboren, deden op volwassen leeftijd niet anders en daarom is het verduizendvoudigd en is de natuurafstemming zoek.
Nu is dit organisme zwak, zoeken de geleerden naar al deze ziekten, gaan tot in het derde en vierde geslacht terug om te trachten vast te stellen hoe dit komt.
Dit is voor verschillende ziekten mogelijk, doch de eigenlijke kern ligt miljoenen jaren terug.
Toch vraagt men zich op aarde af, waar al die ziekten vandaan komen en ook daarin vervloeken zij hun God, of smeken om hiervan verlost te worden.”
„Wat is dan de aarde een chaos geworden, Alcar.”
„De aarde is een planeet van vrede en rust, heeft haar taak volbracht, doch de mens heeft die vrede en die rust verstoord.
Zij hebben alles en iedereen bezoedeld.
Niet alleen hun God, niet alleen het dierenrijk, dat nog zijn tanden laat zien, wanneer dat hoge wezen nadert, maar in alles en door alles hebben zij zich vergeten en een ware hel gemaakt van deze planeet, waar toch leven leeft, dat Gods eigen leven in zich heeft en daarvan een deel uitmaakt.
Niet alleen dat zij zichzelf hebben vergeten, doch zij bezoedelden Gods heilige liefde, vertrapten de moederliefde en daalden in de diepste ellende af om te beleven en hun hartstochten bot te vieren, maar vergaten, dat zij kinderen van God en goddelijk zijn.
Zij bezoedelden alles, zij brachten een vloek over de mensheid en vervloekten de oerkracht die in hen lag.
Doch dat zou en moest gevolgen hebben en de natuur strafte hen, want hun eigen lichaam liet dit niet toe.
Het ging steeds verder en nu zij weer tot bezinning zijn gekomen, roepen zij: O, God, help ons, help ons, verlos ons van al die ellende.
Maar God in de Hemel kan hieraan niets veranderen, zij hebben hun ziekten, hun ellende zelf gewild.
Wie het ook is, waar hij ook leeft, hoe ver zij ook zijn, hoe zij zich thans ook voelen, allen hebben daaraan meegedaan, niet één uitgezonderd, wij allen hebben ons vergeten.
Doch wij komen terug om dat goed te maken, allen die aan Gene Zijde zijn komen terug, niet één van de aarde die hier binnentreedt en dit proces ziet en beleeft, kan verdergaan en dan zullen zij naar de aarde terugkeren en doen daden, niets dan daden in het goede, doen aan het opbouwende werk.
Zij dienen en dat is het geven van hun innerlijke leven, zij maken goed wat zij eens hebben vernietigd.
Nog slapen zij en smeken: O, God, verlos ons van al die ellende!
God ziet echter toe en wacht en kan hieraan niets, niets veranderen.
Nu zoeken zij en vragen, nu komen zij tot bezinning, nu alles, alles is bezoedeld en zij de ellende daarvan beleven en ondergaan.”
„U zegt, Alcar, dat dit miljoenen jaren terug ligt, hebben de mensen van deze tijd daaraan dan schuld?”
„Dat is een vraag die eenieder zal stellen.
Wat gaat ons dat aan, wat hebben wij daarmee te maken?
Wij leefden rein en kuis, hebben God lief en bidden en gaan iedere dag naar de kerk.
Is het niet zo?
Bedoel je dat niet met je vraag?”
„Ja, Alcar.”
„Ik kan mij voorstellen, André, dat mensen, die hiervan niets weten, mij een dergelijke vraag stellen, doch jij had mij deze vraag niet mogen doen.
Ik vraag je, André, heeft de mens te maken, met dát wat voor miljoenen jaren is geschied?
Heb ik je dan zo-even niet duidelijk gemaakt, dat deze mensen in het oerwoud hebben geleefd en wij allen daar hebben geleefd?
Heb ik je niet duidelijk gemaakt, dat wij miljoenen jaren oud zijn?
Dat wij duizenden en duizenden malen op aarde hebben geleefd en in die tijd leefden?
Voel je dan niet, dat er thans nog mensen zijn die zich met een lagere graad verbinden?
Dat zij opnieuw hun eigen afstemming zullen bezoedelen?
Zij weten van al deze wetten niets af en hebben dus geen begrip van hetgeen zij doen.
Nog is dit op aarde mogelijk, want er zijn nog steeds zeven stoffelijke graden.
Ook deze zwarte mensen zullen zover komen, zullen hun God vervloeken en hun afstemming bezoedelen, geen mens ontkomt hier aan.
Want zij hebben dat bezit, die persoonlijkheid niet, dragen niet in zich die beheersing, die liefde, maar leven zich uit, want hartstocht en geweld liggen in hen.”
„Wanneer men van dat ogenblik af dus die geestelijke kracht bezat en men door al die eeuwen heen de natuurlijke weg bleef volgen, loste dan al die ellende op, Alcar?
Is dat mogelijk?”
„Neen, André, dat is niet mogelijk, ik zei je toch dat dit miljoenen jaren oud is.
Hieraan is niets meer te veranderen.
En ook deze mensen zijn nog niet zo ver, dat zij zich straks in alles kunnen beheersen.
Daarom zullen ook zij zich vergeten en gaan in dat over wat zij willen bezitten.
Is je het nu duidelijk?”
„Ja, Alcar.
Wat is dit alles dan natuurlijk.”
„Het moet wel natuurlijk zijn.”
„Kan men dat op de vierde graad niet meer beleven, Alcar?”
„Neen, dat is niet mogelijk, dat is alleen voor de aarde.
Dáár zijn zij wakker en bewust, hier geestelijk blind en arm aan gevoel, bezitten hartstocht en geweld.
Doch daar is alles anders, geen ziekten, geen ellende, geen hartstocht, niets van al die aardse ellende, daar heerst geestelijk geluk in een aards lichaam.
Daar is het innerlijke en stoffelijk leven één in alles, in de natuurlijke toestand één en zuiver.
Kun je je zoiets reins, verhevens en volmaakts hier op aarde voorstellen?”
„Neen, Alcar, dat kan ik niet en niemand zal dit kunnen.
Zullen de doktoren echter nimmer die diepte kunnen voelen, of berekenen, Alcar?”
„Je bedoelt de verzwakking van het stoffelijke organisme?”
„Ja, Alcar, dat bedoel ik.”
„Neen, dat is niet mogelijk, dat ligt te diep in het verleden.”
„Maar wanneer er kinderen uit kerngezonde ouders zijn geboren, is dan nog die verzwakking aanwezig?”
„Ook dan, ook zelfs wanneer zij nooit ziek zijn geweest en op normale wijze zijn gestorven, dan nog is die verzwakking aanwezig.”
„Dan zou men toch niet zeggen dat die er is.”
„En toch is die verzwakking aanwezig, want de natuurlijke kern is reeds miljoenen jaren zoek.”
„Wonderlijk is het wat u hiervan weet.
Hoe is het mogelijk?”
„Is het je thans duidelijk wat de kringloop der aarde is en betekent?
Wat het zeggen wil, zoals één van je boeken heet, ‘De Kringloop der Ziel’?
Dat is voor het stoffelijke en geestelijke leven één en dezelfde toestand en gebeuren.
Dat zijn al die stoffelijke overgangen, al die duizenden levens tezamen die wij hebben beleefd.
En wanneer wij dat innerlijk hebben beleefd, dus het zieleleven, wijzelf, dan trekt een andere wereld ons aan en gaan wij in het Hiernamaals verder, om ons voor de vierde kosmische graad gereed te maken.
Dan lossen al die vragen, al die ziekten op en leven wij in een natuurlijk leven, in een stofkleed dat niet bezoedeld, noch besmet is, zodat niets ons daar zal storen.
Maar voordat wij daarin overgaan, keren wij naar de aarde terug en doen iets, geven iets, brengen wij iets van onszelf, want God gaf ons Zijn eigen leven en daarvoor brengen wij ons innerlijke bezit en vertellen hun hoe het moet en zijn gereed te dienen, steeds te dienen.
Wie niet terug wil, kent zichzelf niet, kent ons leven niet, kent God, kent de aarde en het leven niet.
Wie ervan spreekt om op aarde niet terug te willen keren, begrijpt van de schepping niets.
En wie nog niet zover is en om dit alles lacht, of zijn schouders ophaalt, die behoort tot de levende doden.
Hier worden zij overtuigd en dan verlangen zij, zoals wij allen verlangen, iets te mogen doen voor de mensheid, voor onszelf en vooral als dank voor hetgeen wij van onze Vader hebben ontvangen.”
„Er zijn zoveel mensen die niet terug willen, Alcar, en zij schrikken daarvoor terug, wanneer zij daarvan horen.
Ik weet het en hoor dat steeds.
Wie wil in deze hel terug?
Is het leven op aarde niet verschrikkelijk?
Niet één van al deze mensen wil terug.”
„Is dat dan voor jou zo vreemd?”
„Ja, want zij weten niet wat zij zeggen, Alcar.”
„Ik zal je eens wat zeggen, mijn jongen.
Wie zo spreekt en niet meer terug wil, kent zichzelf niet.
De mensen, die zo spreken, voelen niets van dit alles, zijn levende doden.
Ook zijn er mensen die zich niet kunnen voorstellen, dat een moeder zich dood schreit om haar kind, dat haar is ontnomen.
Dat zouden zij niet kunnen.
Maar zijn die mensen dan verder in het leven op aarde dan zij?
Neen, want wij kennen die levende doden, die mensen die zo spreken.
Heb ik je, toen wij die arme moeders en al die geesteszieken op aarde bezochten die in een krankzinnige toestand verkeerden, niet aangetoond, dat zij die zo spreken en zich over hun toestand verwonderen, dat gevoel nog niet in zich hebben?
Heb ik je daar niet duidelijk gemaakt, dat zij nog tot de levende doden behoren en dat heilige gevoel niet bezitten?
En wanneer zij dat gevoel niet bezitten, kunnen zij dan er naar verlangen?
Is dat mogelijk?
Die mensen, André, hebben honderden jaren later eerst die gevoels­afstemming bereikt en eerst dan zullen zij schreien zoals al die moeders en spreken zij niet meer van willen.
Dit moeten en zullen zij beleven.
Dit is een wet en betekent rechtvaardigheid.
Wij zullen terugkeren en hebben niets te willen, want wij hebben die stoffelijke en die hoogste geestelijke graad nog niet bereikt.
O, die armen van geest, die wezens die niets hebben gedaan dan het leven van God vervloeken!
Als wij in de wereld van het onbewuste leven en op een incarnatie wachten, dan ontvangen wij juist dát wat wij niet willen, omdat het juist datgene is wat wij nog niet bezitten.
Wie zeggen „ik wil niet terug” en dit alleen doen uit angst voor al die stoffelijke ellende, zijn geestelijk dood, zijn niet wakker en bewust en zullen terugkeren en juist dát beleven wat zij niet willen ontvangen.
Wie niet wil, ontvangt en wie ontvangen wil, ontvangt niet, wanneer het tenminste met aardse dingen en toestanden te maken heeft en alleen is om te bezitten, om rijk te zijn.
Christus wist voordat Hij naar de aarde afdaalde, wat Hem te wachten stond en wat voor Hem is, is ook voor ons.
Wat Hij beleefde zullen wij eens beleven, ook wij zullen eens onze ganse persoonlijkheid bezitten.
Dan vragen wij niet, geef ons dit of dat, want anders dalen wij niet af.
Neen, André, hoe het ook is, wij dalen af en verlangen om alles, alles te mogen geven.
Eerst dan zijn wij wakker en bewust.
Die levende doden willen dat echter niet, die breken af wat anderen opbouwden, denken het recht te bezitten dit alles af te moeten breken, doch zij zijn in een diepe slaap, waaruit zij voorlopig niet zullen ontwaken.
Ook zij hebben niets te geven en behoren tot de levende doden.
Al deze mensen houden maar van één mens en soms van niemand.
En dan alleen nog maar, wanneer zij er iets voor ontvangen.
Die levende doden zullen grote ogen opzetten, want zij zijn het die moeten terugkeren, omdat zij zo voelen.
Schoon zou de aarde zijn als de mens kon willen, dát kon willen wat Gods schepping is.
Maar wanneer zij hun overgang en geboren worden konden bepalen, zij deze machten en krachten in handen hadden, eerst dan werd het een chaos.
De mens ontving alles, Gods eigen leven.
Doch de mens wil alleen dát beleven, wat hij mooi en heerlijk vindt, alleen dát leven op aarde waarin hij alles bezit.
Maar goddank dat wij de natuur kennen, dat wij weten hoe de natuurwetten zijn en dat daaraan mensen niets kunnen veranderen, daarnaar moeten luisteren, want niet God zendt hen terug, doch zij worden door hun eigen afstemming, hun fouten en zonden, door al het verkeerde aangetrokken, wat in het verleden aanwezig is.
Dit moet worden goedgemaakt, eerst dan kunnen zij van de planeet aarde afscheid nemen en het Hiernamaals binnentreden.
Waar zij ook zijn en wie zij nú zijn, straks gaat een ander hun plaatsen bezetten, dan vallen zij terug en gaan in een andere toestand over, terug naar de aarde om alles goed te maken.
Alles regelt zich hier vanzelf, want het zijn stoffelijke en geestelijke wetten.
Aan alles komt een einde en de laagste graad gaat in de hoogste over en de hoogste daalt tot de laagste af om hen te helpen.
Wie het éne of andere ras vervloekt, gaat zelf ten onder.
Wie zich aan de liefde van anderen vergrijpt, gaat ook te gronde omdat hij fouten begaat en zal dit in een ander leven moeten goedmaken.
Wie God niet kent zal Hem eens leren kennen.
Wie mij niet zoekt, zegt Christus, zal de Vader evenmin zien, noch vinden.
Wie ons niet aanvaardt, aanvaardt ook geen God, want uit naam van God zijn wij gekomen, duizenden met mij daalden naar de aarde af.
Duizenden met mij spreken van liefde en geloof, duizenden met mij weten dat allen zullen terugkeren die zo spreken als zij.
Allen denken in één leven op aarde tot God te kunnen terugkeren.
Is dit mogelijk, André?
Kunnen wij ons in een kort aards leven dit alles eigen maken?
Nu wij weten, dat wij verder en hoger gaan en andere planeten ons opwachten?
Waarvoor dient dan dit alles?
Is het Gods bedoeling geweest, hemelen te scheppen waar de aardse mens geen verbinding mee heeft, die verbinding nimmer zal ontvangen?
Overzie dit alles, ga in jezelf na of dit mogelijk is, voel diep al deze mogelijkheden en vraag dan om de geestelijke inspiratie te mogen ontvangen.
Miljoenen wezens leven er aan deze zijde die tot hen zullen komen, om van hun geestelijk geluk en zaligheid te getuigen.
Doch de mens loopt zich tegen het raadsel „dood” te pletter en zal dit blijven doen.
Toch zullen zij ontwaken, al deze mensen moeten verder en hoger, eens zullen zij dankbaar zijn dit alles van ons leven, van de schepping, van wetten en machten te hebben mogen ontvangen.
Wij gaan verder en zullen ons werk afmaken, wij aan deze zijde, ik zei je reeds, zullen wachten, totdat zij allen hier binnentreden.
Ziedaar, André, wij zijn op de plaats waar ik wilde zijn.
Is je ons gesprek duidelijk?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu dan gaan wij verder.”
André zag opnieuw mensen en ook deze mensen waren als die hij zo-even had waargenomen.
Toch waren zij iets anders.
Onder hen waren er ook die hij daar had gezien, maar hij zag hier ook kleine mensen, het waren dwergen.
„Een andere graad, André.
Een graad hoger dan waar wij zo-even waren.
Die dwergen daar, leven ook hier en zijn tot hen gekomen.
Herken je deze afstemming?”
„Bedoelt u die dwergen?”
„Ja, die bedoel ik.”
„Waren zij niet op al die planeten, die overgangen, Alcar, tussen de eerste en tweede graad?”
„Juist, daar hebben wij hen ontmoet en ook hier vinden wij hen terug.
Op onze vorige reis heb je daarvan verteld.
Is het niet wonderlijk, dat wij deze wezens na al die miljoenen jaren terugzien?
Wat daar geschiedde zou ook hier plaatsvinden.
Zij gaan in een andere stoffelijke toestand over, doch voordat allen zijn uitgestorven, gaan er nog duizenden jaren voorbij.
Dan lost die graad op en aanvaarden zij een natuurlijke toestand.
Voel je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar, ik weet het.
Behoren die anderen reeds tot de tweede graad?”
„Ja, je ziet dat zij andere lichamen bezitten en al is die verandering niet zo opvallend, toch is dit een andere graad en de tweede stoffelijke graad die wij kennen.
Ook deze mensen zijn innerlijk anders, want zij voelen en begrijpen meer, zijn niet meer zo schuw.
Er zijn reeds vele innerlijke veranderingen zichtbaar, innerlijk en uiterlijk zijn zij dus anders.
Maar waarom leven deze mensen niet tezamen?
Is dit niet eenvoudiger?
Waarom zien wij in al die overgangen op aarde dit terug en sluiten zich die groepen, al die zwarten niet aaneen?
Is dat niet vreemd?
Luister, André: zij kunnen zich niet aaneensluiten ook al zouden zij dat willen.
Die graden kunnen niet worden verbonden, want die stoffelijke graden leven gescheiden.
Het is een wet die hen van elkander scheidt.
Dit is de natuur en is de eerste en tweede graad.
Diep in hen ligt dat wonder en zij reageren erop als iets natuurlijks.
Beide graden kunnen elkaar niet uitstaan.
En waarom?
Is dit nog zo onbegrijpelijk nu wij al die graden kennen en dit van het begin der schepping af hebben kunnen volgen?
Die mensen zijn niet te verbinden en kunnen door mensen niet worden verbonden, want de natuur roept hun een halt toe, evenals in ons leven, wanneer wij verder willen gaan dan onze eigenlijke sfeer of afstemming is.”
„Het is alweer wonderlijk, Alcar.”
„Maar natuurlijk, André.
Het is zo heel gewoon en toch diep, heel diep, want het behoort bij Gods schepping.
Deze mensen nu voelen anders.
Zij zijn niet voordierlijk meer, maar dierlijk.
Ook zij kunnen niet nalaten om hun medemensen af te maken en op te eten, ook al zijn zij over het algemeen verder dan zij waar wij zo-even waren.
Toch gaan zij nu reeds andere dingen doen, want zij bezitten gevoel, hoewel dat gevoel dierlijk is.
Ook zij kennen nog geen God en hebben geen begrip van al die hogere graden.
Toch is er iets in hen wat hen boven die anderen verheft en dat is de tweede stoffelijke graad waardoor zij dit gevoel ontvangen.
Dus nog ontvangen zij, hebben geen bezit, maar ontvangen steeds, totdat zij iets van zichzelf maken.
Eerst dan wanneer zij niet meer kunnen doden, dan komen zij in harmonie met het leven waarin zij zijn.
In elk aards leven leren zij.
Wat zij zich in een aards leven eigen hebben gemaakt, dat blijft hun bezit.
Op deze wijze gaan zij verder.
Maar hoelang nog?
Tot in de hoogste graad, want ook daarin zullen zij leven en zich vergeten.
Zo is de gehele schepping, zo gaan zij van het ene leven in het andere over.
De mensen willen bezit en wanneer zij het bezitten, dan moeten zij weer wat anders en ook dat andere deugt niet.
Het ene stoffelijke kleed, dit zal je thans duidelijk zijn, geeft hun meer dan het vorige.
God geeft het innerlijke leven steeds meer.
In al die stoffelijke graden ligt aards geluk en dat geluk is hetgeen op aarde tot stand is gebracht.
Dat zijn de dingen die zij van onze zijde hebben ontvangen en in al die graden aanwezig zijn.
Je voelt dan tevens, dat iedere stoffelijke graad zijn eigen kracht bezit en dat het geluk en die dingen, die het leven op aarde veraangenamen, daartoe behoren.
Voel je wat hen wacht?
Dat zij dit zullen ontvangen, maar dat zij zich tevens zullen vergeten?
Dat zij, naarmate zij hoger komen, al die stoffelijke dingen, al die rijkdom, al die schatten der aarde willen bezitten, maar dat ook zij daarin te gronde zullen gaan?
Dit gaat zo voort, André, totdat zij de hoogste graad in de stoffelijke wereld hebben bereikt en dit geschiedt, zij moeten hun aardse kringloop volbrengen.
Wij zullen dat zien en ik zal het je tonen, nog weten zij hier niet beter en kennen al die schatten der aarde niet, maar zie, hoe zij hier reeds al die aardse prullen verzamelen.
Hier reeds ontwaken deze hartstochten.
In het oerwoud, ver van de intellectuele wereld verbannen, verzamelen zij aardse dingen en daar ligt hun menselijk geluk en hun ganse innerlijk aan vast.
Dat is het wezen, dat is de ziel, dat is hun persoonlijkheid.
En die persoonlijkheid groeit, ontwaakt, moet ontwaken, nadat zij in een hoger stadium komen, wat voor hen het verhoogde stoffelijke organisme is.
Doch zijzelf, het bezielende leven zal daardoor ontwikkelen.
De ontwikkeling die zij thans bezitten, stemt hen op het dierbewustzijn af.
Hier zien wij het beginstadium van menselijke harts­tochten, die wij in verfijnde toestand in de hoogste graad terugzien.
Zie, hoe zij zich reeds opmaken, nu reeds hun donkere lichamen versieren.
Zie, waarheen dat gaat en je komt in de bewoonde, de intellectuele wereld, in de grote steden, daar waar alles anders is.
Ook daar zien wij deze eigenschappen, verzamelen de mensen alles, bezitten zij hartstocht voor al deze dingen.
Nog bevinden deze wezens zich in de natuur, in het oerwoud, doch hoe verder zij komen, hoe meer verliezen zij al dit natuurlijke dat nog in hen is en gaan tot hoger bewustzijn over.
Zij worden wellicht koningen en keizers en de intellectuelen van de aarde, of de armen.
Want eens is het zo ver, eens hebben zij dat bereikt, maar dan zijn wij duizenden eeuwen verder.
Langzaam maar zeker gaan zij in die andere stoffelijke graden over.
De natuur of de schepping brengt hun dat aardse geluk.
God gaf de mens alles en daardoor zou de mens zichzelf leren kennen.
Begrijp je, André, dat dit zal geschieden en dat deze mensen reeds verder zijn dan die anderen?”
„Ja, Alcar, ik zie het en begrijp u in alles.
Komen ook zij, wanneer zij op aarde sterven, in de wereld van het onbewuste?”
„Ja, dat moet immers.
Zij kunnen het geestelijke Hiernamaals nog niet binnentreden.
Duizenden malen moeten zij terug.
Eerst om hun hoogste stoffelijke graad te bereiken, dan voor hun innerlijk leven.”
„Wanneer ik u goed heb begrepen, dan bouwen zij zich nu reeds een hel?”
„Ook dat is juist.
Zij kunnen immers niet anders denken en voelen.
Doch dat is voor hen nog onbewust.
Zij gaan steeds en steeds weer in de wereld van het onbewuste over.
Dit is een heilige wet en ik heb je dat op verschillende wijze duidelijk gemaakt.
Zolang zullen zij daarin overgaan, totdat een hogere en wel de geestelijke wereld hen aantrekt.
Dan kunnen zij niet terug ook al zouden zij willen.”
„Hoe wonderlijk is het, Alcar.”
„In alles zien en vinden wij die natuurlijke wet.
Dat is de wedergeboorte, dat is de schepping, is het terugkeren tot God.
Duizenden zijn er aan onze zijde die gaarne terug zouden willen, maar dat is niet eens mogelijk, alleen God kan hun dit wonder en deze genade schenken.
Op onze volgende reis ga ik je dat duidelijk maken, dan zul je zien hoe ook dat is en zullen wij één wezen volgen.
Je zult tevens zien hoe onfeilbaar het innerlijke leven is en dat de ziel dát zal beleven, wat zij in haar vorig leven heeft vernietigd.
Deze mensen gaan verder, stoffelijk en geestelijk verder.
Zij komen terug naar de aarde en wachten aan deze zijde tot zij opnieuw worden aangetrokken.”
„Weten zij daar niets van, Alcar?”
„Niets, André, maar dat is tevens niet mogelijk.
Doch de ziel bezit dat hogere gevoel, het ligt in hen.
Wanneer zij dus een nieuw lichaam ontvangen, moet dit een hogere graad zijn willen zij in het evolueringsplan niet stil blijven staan.
Maar het stoffelijke organisme trekt dat aan, wat als innerlijk leven daartoe behoort.
En daar kan noch mens, noch geest verandering in brengen, omdat dit met Gods heilige schepping heeft te maken en dus een wet is.”
„Hoelang duurt voor hen een incarnatie, weet u dat?”
„Dit kan honderden jaren duren en ook korter.
Hoe hoger de mens komt, hoe langer het duurt voordat een incarnatie plaatsheeft.
De stoffelijk volmaakte mens, hij die het volmaakte menselijke lichaam heeft bereikt, moet vaak vijfhonderd en duizend jaren wachten, voordat hij een nieuw lichaam zal ontvangen.
Doch deze wezens keren spoediger terug en vanaf de eerste graad varieert dit tussen de vijftig en honderd jaren.
Dit is eenvoudig en natuurlijk en wanneer wij steeds hoger moeten gaan, duurt dit op die andere planeten ook langer, omdat daar de mens in zijn stoffelijk organisme honderden jaren oud wordt.
Doch daar kennen en beleven zij weer andere wetten, die ik je op onze volgende tocht duidelijk zal maken.
Daar echter begrijpen zij wat het zeggen wil een nieuw stofkleed te ontvangen, zij hebben deze wetten leren kennen en leven daar in het hoogste geluk en dat geluk blijven zij behouden.
Hoe hoger wij komen des te groter wordt de afstand van het innerlijke leven en de stoffelijke wereld.
Op de eerste graad heb ik je dat duidelijk gemaakt.
Tussen de eerste en tweede graad, die overgangen dus, wacht reeds het bezielende leven, om opnieuw te worden aangetrokken.
Toch wordt het opnieuw geboren, want het moet verder en hoger en heeft een kosmische weg af te leggen.
In alles dus natuurwetten.
De natuur roept ons een halt toe of trekt ons aan en dat is voor het stofleven en voor de mens als innerlijk en geestelijk leven.
Wanneer je dus in de hel leeft, ik heb je dat duidelijk gemaakt, maar thans zul je dat nog beter begrijpen, dan heeft men tevens, hoe verschrikkelijk het ook is, een bestaanswereld bereikt.
Hoe diep de ellende ook is waarin al deze mensen leven, toch zijn zij bewust en hebben zich een bestaanswereld veroverd.
Wie nog geen bestaanswereld bezit, leeft dus in de wereld van het onbewuste en zal zich die wereld eigen moeten maken.
Toen de eerste mensen in de hel aankwamen en moesten aanvaarden dat er iets was dat hen tegenhield, dat zij niet meer naar de aarde konden terugkeren om in het stofleven te incarneren, toen schiepen zij zich daar een eigen toestand en werden zij de heersers van de hel.
Iets riep hun een halt toe en dat was, dat zij hun stoffelijke kringloop hadden volbracht, maar innerlijk in al die eeuwen niets hadden bereikt.
Hoe gaarne zouden deze wezens op aarde terugkeren en een nieuw stoffelijk kleed willen ontvangen!
Hoe zouden deze mensen, die de duivelen van de hel zijn, zich opnieuw uitleven en van de aarde bezit nemen!
Dacht je dat zij niet liever het aardse leven wilden bezitten dan steeds in die duisternis te moeten vertoeven?
Doch zij hebben dat beleefd en hun natuurlijke grens overschreden, een andere wereld trok hen aan en sloot hen voor terugkeren af.”
„Hoe wonderbaarlijk is deze wet, Alcar.”
„Deze wet is als al die andere wetten, André.
Wat wij op aarde beleven, zien wij in het leven na de dood terug.
De hel is een toestand zoals wij innerlijk zijn.
De stoffelijke wereld is voor de innerlijke mens.
Doch wanneer het innerlijke leven zijn aardse kringloop heeft volbracht, is het zeer eenvoudig dat wij mensen een andere wereld binnentreden, omdat wij het goddelijke moeten bereiken.
Een geestelijke wet houdt ons nu gevangen en wij moeten dit aanvaarden of wij willen of niet.
Ook deze mensen zullen deze natuurwetten beleven, want zij moeten verder, hoger en hoger, totdat zij hun kringloop hebben volbracht en zij in het geestelijke leven verdergaan.
Dan zal die wereld zijn zoals zij innerlijk voelen.
De eerste wezens die in het kwaad overgingen, zodat de hel vormen ging aannemen en het duisternis werd, konden niet meer terug en moesten dit aanvaarden.
Ook wij, die aan deze zijde leven, moesten dit aanvaarden, evenals deze mensen dat straks zullen beleven, want ieder mens zal dit beleven, omdat de mens zich in al die aardse levens vergeet.
Eens komt hieraan een einde, doch dan zijn wij miljoenen jaren verder.
Zolang er nog één mens op aarde leeft, zal deze mens al die wetten moeten volgen en zoekt hij ook het kwade en vindt aan deze zijde eenzelfde wereld zoals hij innerlijk is.
Er moet een andere wereld zijn wanneer de mens zijn aardse leven gaat afleggen.
Wie eenmaal een hogere wereld in zich draagt, dat is de goede dingen te doen en Gods leven lief te hebben, die gaat in een andere wereld over, in de sferen van het licht, die je aan deze zijde hebt gezien.
Doch eerst dan, wanneer wij de stoffelijke wereld in al die graden van leven hebben beleefd.
God gaf de mens alles.
Hoevele malen heb ik deze woorden niet herhaald, doch ik moet ze herhalen, het dringt niet tot de mensheid door, dat dit alles is om tot God terug te keren.
Het is tevens de moeite waard ze opnieuw te herhalen, omdat wij daarin de Alkracht en de Alliefde voelen die wij ons eigen moeten maken.
Op verschillende wijze, steeds en steeds weer kom ik hierop terug, tracht ik je hiervan te overtuigen.
Duizenden met mij zijn op aarde om dát, wat zij van ons leven weten en zich eigen hebben gemaakt, daar te brengen.
Eenieder zoekt zijn eigen afstemming om de mensen te overtuigen.
Ook dit is reeds miljoenen jaren oud.
Toen de eerste mensen, die de aarde bevolkten, hun hoogste stoffelijke graad hadden bereikt, konden zij niet meer naar de aarde terugkeren.
Doch in de geest, als geestelijke wezens, keerden zij naar de planeet aarde terug, om zich door de mens in zijn stoffelijke toestand opnieuw uit te leven.
Doch ook daaraan kwam een einde.
Toen gingen zij inzien, dat er een hoger gaan mogelijk was.
Duizenden jaren gingen er voorbij voordat zij dit gevoel als bezit droegen.
Doch de mensen die de eerste lichtstralen van de geestelijke sferen in zich en om zich hadden beleefd en die voelden dat er een hoger gaan mogelijk was, sleepten de anderen daarheen en trachtten hen daarvan te overtuigen.
Wat zij op aarde bereikten, dat bouwde zich in hun eigen leven op.
Wat de mens voor het goede deed, was de verhoogde toestand waarheen zij zouden gaan, omdat hen een Altoestand, het goddelijke wacht.
Dit alles hebben wij kunnen volgen.
Op al die planeten is ons dat duidelijk geworden en dit is tevens voor de aarde, voor deze mensen, want ook zij moeten dit beleven.
Dit geschiedde in het beginstadium van de aarde en nog steeds zien wij dit proces geschieden.
Hoe oud de aarde is, mijn zoon, is niet vast te stellen, hoelang dit nog duurt evenmin, doch eens lost al die onnatuurlijkheid op.”
„Alles wat de mens dus op aarde bezit, het goede en verkeerde, is uit de mens voortgekomen, Alcar?”
„Ja, André, zo is het.
Er kan niets op aarde zijn of aan deze zijde, of de mens heeft dit tot stand gebracht.
Geen sfeer zou kunnen bestaan wanneer de mens deze sferen niet voedde.
De duisternis lost op, moet oplossen wanneer er geen kwaad meer wordt gedaan; de aarde en al dit stoffelijke leven behoort daartoe, doch het innerlijke leven gaat verder en hoger om op de vierde kosmische graad over te gaan.
Alles wordt door de mens gevoed en onderhouden.
De stoffelijke en innerlijke wereld van deze mensen is één toestand.
Iedere daad heeft een eigen afstemming; door de hartstochten die de mens tot het verkeerde dwingen, bouwt hij aan de duisternis, aan de hel en wie daar eenmaal aan heeft helpen bouwen, zal eens die hel moeten afbreken, omdat de mens een hogere afstemming heeft.
Iedere zonde straft zichzelf, maar die zonden zijn in ons, wij hebben dat gedaan en daardoor bouwden wij aan die duisternis en verdichtte zich de hel.
Er is geen mens op aarde die niet aan de hel heeft gebouwd, want wij moeten daar doorheen en zullen ons vergeten, omdat wij onszelf moeten leren kennen.
Het goddelijke zal daardoor in ons ontwaken, wij hebben die macht, die goddelijke kracht in eigen handen, aan ons er iets van te maken.
Iedere zandkorrel van de hel en dat is een geestelijke substantie, maar naar en uit de werkelijkheid geboren, moet oplossen, willen wij dat, wat wij verkeerd deden, vernietigen.
Naarmate de mensen hun eigen leven gaan voelen en begrijpen en zij het goede zoeken, ontnemen zij die kracht aan de duistere sferen, doch anderen bouwen daar weer aan voort en dit is de strijd tussen goed en kwaad, dat wij op aarde en aan onze zijde moeten beleven.
Toch komen de mensen eens zover, zoals de eerste mensen van de aarde zover zijn gekomen en dringt het geestelijke licht tot hen door.
Toen de eerste mensen dit beleefden en voelden wat Gods leven op aarde en aan deze zijde betekende, vielen zij neer en bogen hun hoofden.
Toen die goddelijke vonk in hen brandende was en de bezieling heviger en heviger werd, zodat het in hen bruiste, toen zij in vuur en vlam stonden van bezieling, toen snelden zij naar de aarde terug om hen, die te bereiken waren, te helpen.
Ook wij hebben dat beleefd en zij die ons volgen, evenals zij, die straks zullen ontwaken, dit zullen beleven.
Ook deze mensen zullen eens ontwaken, dan gaan zij bouwen aan die duistere sferen en zullen blijven bouwen, totdat er iets anders in hen ontwaakt en dan staan de hogere sferen voor hen open.
Dan komt het bezielende vuur in hen.
Het leeft, het vlamt in hen, steeds voelen zij die brand en dat is gevoel, dat is geestelijk bezit, dat is het wat met Gods eigen leven te maken heeft.
Dan zijn zij gereed om alles, hun gehele innerlijk, te geven.
Wie zou dan niet naar de aarde terug willen?
Miljoenen zouden dit willen, doch dan is dat niet meer nodig en niet mogelijk.
Hier aan deze zijde gaan zij verder, wacht hun werk en geven zij zich geheel.
Op aarde, in deze toestand, zijn wij allen daaraan begonnen.
Eens, André, vertoefde ik op de tweede kosmische graad en ging op de aarde over.
Hier leerde ik het aardse leven kennen, maar in deze toestand was ik er mij niet van bewust.
Eens, in deze toestand, in dit donkere lichaam, slachtte ik mijn medemensen en at ik mensenvlees.
Hoe was mijn leven en dat van al mijn zusters en broeders, hoeveel hebben wij geleden en vernietigd?
Maar wij moesten hier zijn, wij zouden hierin overgaan, wilden wij de hoogste graden bereiken.
Eenieder zal dit echter beleven.
Ik heb al mijn levens gezien en in honderden levens keerde ik naar de aarde terug.
Al die levens zijn mij aan deze zijde getoond.
Ik weet tevens waarom ik op aarde was en een meester in de kunst werd en waarom dat is geschied, want dit wonder heb ik aan deze zijde leren kennen.
Al die wetten ken ik.
Die wetten en andere heb ik beleefd en zal ik je op onze volgende reis duidelijk maken en dan zul je mij en vele anderen geheel leren kennen.
Ik toonde je dit alles en al die wonderen en planeten ken ik, heb ik beleefd, maar ben nu in de geestelijke sferen.
Ik ben dus geweest, André, zoals deze mensen, maar ik schaam mij daar nu niet meer voor, want ik heb dat alles, al die ellende, al mijn fouten en zonden, goedgemaakt.
Ik hielp de duisternis opbouwen, want ik bracht leed en smart, waar ik liefde had moeten brengen.
Doch ik heb dat alles beleefd en biljoenen wezens eveneens en nu keren wij naar de aarde terug, nu zijn vele mensen zover om naar ons te luisteren.
Nu zijn wij bezig om hen te overtuigen.
Hoe heb ik geleden, hoe heb ik aan mijzelf moeten werken, om dit alles weer goed te maken.
Leer dus door mij, André, door mijn zusters en broeders in de sferen.
Wij allen hebben geleden en willen jou en alle mensen der aarde daarvoor bewaren.
Zoek toch het goede en blijf doorgaan het goede te zoeken.
Nog kan ik de mensen niet bereiken, want zij zijn doof en blind en geloven niet aan deze waarheid, zij moeten dit zelf zien en beleven.
De mens leeft zijn eigen leven, gaat hier niet op in, voelt de heiligheid niet van dit alles, noch de grote genade en toch zullen zij dit alles eens beleven.
Hier leefde ik, André, en begon ik mijn aardse kringloop.
Dat alles zul je leren kennen, mijn leven en dat van anderen en waarom wij dit alles aan de aarde moeten doorgeven.
Hoe zijn nu deze mensen?
Kunnen wij hen vervloeken, deden wij niet hetzelfde?
Er is niemand op aarde, die hier niet is geweest, wij allen, geen uitgezonderd, waren hier in deze wildernis.
Hier werden wij geboren en zouden weer sterven om opnieuw te worden geboren.
Denk je nu die lange weg eens in en hoelang het nog zal duren, voordat zij die hoogste stoffelijke toestand hebben bereikt.
Miljoenen jaren zullen er voorbijgaan, voordat zij zover zijn.
Dan zijn wij reeds op een andere planeet en weten niet meer wat leed en smart is.
Dan hebben wij en al die anderen die met ons gaan, dat verdiend en van God ontvangen.
Dit is voor het gehele universum.
Ontvangen en verdienen en eigen maken.
Dit gaat voort en zal voortgaan tot in het oneindige toe en al die wetten zullen wij beleven.
Al die wonderen, die de mensen nog niet kennen en die toch in hen zijn, zullen zij gaan beleven en eindelijk worden zij wakker en bewust.
Dan vallen zij neer en schreien zich leeg van dankbaarheid en geluk en begrijpen zij hun Vader in de Hemel.
Eens voelen allen wat het zeggen wil „mens” te zijn.
Hier begint dus het aardse leven.
Zij verlangen te bezitten en zullen bezitten wat in hun ogen zo mooi is.
Hier zijn het stukken steen, stukken hout en een stuk ijzer, dat de hogere soort mens heeft vergeten of verloren, maar zij zamelen het op.
Dit is een bijzondere karaktereigen­schap en dat gevoel ontvingen wij op de tweede graad.
Daar was het dat deze gevoelens in ons kwamen.
Want daar ontwaakte het voordier­lijke instinct en dit gevoel ligt ver van het dierlijke bewustzijn verwijderd.
Je kent die afstand in gevoel, je hebt het beleefd.
Dat gevoel kwam in ons toen wij die andere groepen op de tweede graad aanvielen en hun alles ontnamen wat zij droegen en dat hun bezit was.
Daar was het dat deze gevoelens werden geboren en daarmee kwamen wij naar de aarde.
Van het eerste ogenblik af dat wij onze ogen openden waren er verlangens in ons.
Toen wij zover waren dat wij ons konden voortbewegen, wilden wij al die dingen bezitten.
Op oudere leeftijd waren die gevoelens krachtiger en door onze lichamelijke kracht sloegen wij anderen neer om alleen dit, wat zij hadden, te willen bezitten.
Dat is het oergevoel, dat in het instinct is overgegaan, maar dat velen zelfs in de hoogste stoffelijke toestand op aarde nog bezitten en dat je zult zien en beleven.
Daar worden mensen geslacht voor die prullen, doch dan zijn die dingen goud, zilver, diamanten en paarlen, al die kostbare aardse dingen die alleen voor hen kostbaar zijn.
Dat bezit wil eenieder bezitten, maar dat moesten zij naast zich neer kunnen leggen.
Dat is echter niet mogelijk, want zij zijn nog niet zo ver, zodat zij daar vele malen voor terug zullen keren.
Dat terugkeren is voor hen een kwelling, maar die kwelling komt, omdat zij gaan voelen wat hen wacht.
Want de mensen willen geen strijd, geen smart, zij willen al deze aardse dingen behouden, genieten van al deze prullen, die wij reeds in de oertijd begonnen te verzamelen.
Eens komt hieraan een einde.
Dan verzamelen wij alleen geestelijke schatten en maken ons al die eigenschappen, die ons geestelijke karakter uitmaken, eigen en dat neemt ons niemand meer af.
Van Gene Zijde juichen zij ons dan toe, want hoe meer wij van die schatten verzamelen, hoe meer zien wij ons innerlijk veranderen en ontwikkelen en verfraaien wij onze geestelijke woning.
Dat laatste ligt duizenden eeuwen van hen die hier leven verwijderd, maar ook voor hen die reeds die stoffelijke hoogte hebben bereikt.
Eens zullen zij sterven en het leven na de dood binnentreden.
Ook in de hel verzamelen zij al die dingen, die aardse prullen, dat heb je beleefd, André, ook daar tooien zij zich met paarlen en diamanten, doch die prullen zijn even vals als hun geestelijk leven.
Zie die prachtige stoffelijke lichamen!
Zie hoe dit lichaam leeft en straalt, hoe krachtig het is.
Het tintelt van levenskracht en hoe vurig zijn zij en hoe kinderlijk en natuurlijk!
Toch, je weet dat nu na alles wat ik je zo-even heb verteld, zijn zij dierlijk.
Maar hoe dit lichaam ook tintelt en hoe krachtig het ook is, de kern, de natuurafstemming is zoek, want ook zij hebben te lijden aan vele vreselijke ziekten die zij diep in zich dragen en door andere ziekten, die zij in hun leven opdoen.
Deze mensen zullen wij nu verlaten en anderen gaan bezoeken.
Ik heb je nog meer te zeggen, doch hier gaan wij weg.
In deze toestand, André, die de dierlijke afstemming is, liggen nog zeven graden.
In die eerste graad, waar wij dus het eerst waren, liggen weer zeven overgangen en daartoe behoren die kleine dwergen en vele andere stammen.
Maar ik ga die overgangen niet na, want je kunt dit alles nu begrijpen.
Doch je ziet, toch zijn die stoffelijke overgangen aanwezig, want wij hebben die overgangen op al de planeten leren kennen.
Alles wat wij in het heelal hebben gezien en kunnen volgen, vinden wij in het menselijke leven terug.
Die kleine mensen, die wij hier tussen deze rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) aantreffen, zijn de vele overgangen, die tussen twee stoffelijke graden aanwezig zijn om in die verhoogde graad te kunnen overgaan.
Zelfs in het volmaakte lichaam zien wij deze mensen terug.
Dit alles moet dus een betekenis hebben.
Op aarde, althans de geleerden die daarvan een studie hebben gemaakt, schrijft men dit toe aan de verkeerde werking van sommige klieren, die het volmaakte groeiproces tegenhouden.
Voor enkele van deze wezens kan dit zo zijn, maar dat hele volksstammen aan één en dezelfde toestand lijden, is wel voor andere ziekten mogelijk, doch niet voor dit proces.
Dit is geen ziekte, maar een stoffelijke, ja kosmische toestand, want hun organen zijn normaal, al is hun bouw en grootte niet zoals het menselijke organisme in volmaakte toestand moet zijn.
Straks gaan deze mensen in een ander organisme over en dan is dit de normale grootte en een graad van de zeven stoffelijke afstemmingen die wij kennen.
Nu wij thans zover zijn gekomen, is het stoffelijke organisme het innerlijke leven ver vooruit.
Deze stoffelijke lichamen zijn in wezen volmaakt, doch hun innerlijke leven heeft eerst de voordierlijke en dierlijke afstemming bereikt.
Ik heb je dat reeds op de tweede planeet duidelijk gemaakt, doch nu zul je dat beleven.
Thans, als zij de derde graad hebben bereikt, leven zij nog steeds in de dierlijke afstemming en zij hebben nog twee graden te volgen, voordat zij in het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) overgaan.
In deze twee donkere rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) leeft nog steeds de voordierlijke mens en zij hebben deze afstemming.
Dit is het innerlijke bezit dat zij dragen en de liefde die zij bezitten.
In die zeven overgangen leeft nu de voordierlijke, de dierlijke, de grofstoffelijke, de stoffelijke en de geestelijke afstemming, dat het bewustzijn is.
In al die bewustzijnstoestanden leven dus mensen, waarvan wij de eerste twee hebben leren kennen.
Maar straks zul je zien en beleven, dat al die bewustzijnstoestanden in één mens verenigd zijn en die mensen vinden wij in de hoogste stoffelijke toestand terug.
Wij gaan nu naar de derde graad of overgang en die wezens zijn dierlijke wezens, want ook zij slachten en moorden zoveel als zij willen.
In verschillende groepen leven dus deze mensen tezamen.
Maar al die groepen hebben wij van de tweede planeet af kunnen volgen en ook dit natuurproces vinden wij dus op aarde terug.
In deze donkere wouden leven dus drie graden.
De vierde graad heeft reeds met het andere, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) verbinding.”
Alcar zweefde over de aarde en André nam waar en beleefde al deze wonderlijke dingen.
Hoe diep was het leven, wat wist men daar van op aarde?
Wie zou dit kunnen peilen?
Wonderlijk was alles wat zijn leider hem duidelijk maakte.
Veel had hij reeds beleefd, maar nog meer zou hij beleven, nog was het niet voldoende.
Hoe dankbaar was hij voor alles!
„Ziedaar, André, een volgende graad.”
André zag andere mensen.
Ook zij waren wild en woest en toch, die stoffelijke lichamen waren anders.
Zij waren niet zo grof en hadden niet dat voordierlijke.
Doch hoe ver waren deze mensen nog van het volmaakte blanke lichaam verwijderd!
Het was een groot verschil, want hoe was zijn eigen stofkleed!
Ook in deze lichamen stroomde bloed, zij hadden eenzelfde zenuwstelsel en waren als het volmaakte lichaam, maar toch nog niet te vergelijken met zijn eigen stofkleed.
Machtig was dit alles.
Deze mensen waren niet te doorgronden, maar hij kende nu al deze mensen, kende de graden en wist waarvandaan zij kwamen, hoe de aarde aan dat stoffelijke gewaad had gekneed en gewerkt, voordat het in die volmaakte toestand was gekomen.
Zij waren geheel met alle mogelijke versierselen behangen.
Hoe hadden zij zich mooi gemaakt!
Hij zag niets dan kralen en nog eens kralen.
Een ander soort mens, een andere gevoelsafstemming leerde hij nu kennen.
Honderden waren er bijeen.
„Zijn deze gevaarlijk of zijn zij reeds te vertrouwen, Alcar?”
„Neen, nog niet, nog steeds gevaarlijk, André.
Ook zij vergaten zich en moesten zich vergeten, omdat zij die innerlijke krachten nog niet bezitten.
Dit is een hogere graad, doch innerlijk behoren zij bij de dierlijke afstemming.
In hen zien wij meer leven, meer gevoel en intuïtie.
Zij bezitten reeds enig gevoel, dat voor ons het geloof is.
Toch is hier nog geen godsdienst aanwezig, nog zijn zij het niet bewust.
Het duurt nog duizenden jaren voordat zij zover zijn.
Toch, je ziet en voelt het, is er meer gevoel, ze zijn levendiger dan die anderen die wij hebben ontmoet.
De angst voor andere wezens bezitten zij niet meer, zij hebben zelfbeheersing geleerd.
Die anderen waren schuchter en angstig, deze zijn brutaal en gereed om ieder aan te vallen, die in hun bereik komt.
Deze graad leeft als de voorgaande, in vele groepen verspreid, doch de kern van deze afstemming leeft in een hoofdgroep bijeen, al weten zij zelf daarvan niets af en kunnen zij dit ook niet omvatten.
Dit is voor al die overgangen, dus ook voor de hoogste graad.
Ook het tegenwoordige ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) leeft verspreid en is toch één, allen hebben één stoffelijke graad van organisme bereikt al spreken zij verschillende talen.
Dat heeft met dit alles niets uit te staan.
God schiep geen talen, niets van al die aardse dingen die de mensen zelf hebben ingesteld.
God schiep het universum en de mensen zijn de heersers over alle planeten.
In verschillende gewaden leven zij, ieder in hun eigen afstemming waartoe zij behoren.
Het is opmerkelijk dat deze meer gevoel bezitten dan die anderen.
Wij kunnen dit aanvaarden, want wij kennen de werking van al die stoffelijke lichamen.
Hoe dichter zij een ander ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) naderen, hoe meer zij daarvan tevens gaan leren en dit vermeerdert hun kennis.
Die kennis is niets dan aardse wijsheid, belevenissen die zij in hun dagelijks leven opdoen, maar waardoor hun innerlijke leven niet kan veranderen, integen­deel, het zal hen aansporen het kwade te zoeken, omdat zij al die dingen die de verhoogde toestand bezit en dus een hogere graad is, willen bezitten.
Hoe deze mensenkinderen hebben te lijden, zal je duidelijk zijn.
In hun natuurlijke toestand zijn zij rustig, maar in verbinding met de meer hogere stoffelijke graden geheel overstuur, omdat al die menselijke eigenschappen hen in de war brengen.
Toen de eerste mensen op aarde leefden en met anderen in verbinding kwamen, ontstond de handel.
Wat de één bezat wilde de ander ook hebben en dit is nu nog allemaal aanwezig.
Doch de meer hogere wezens bedrogen hen die van al die dingen geen verstand hadden.
In de menselijke geschiedenis is dat alles te volgen, want nog geschieden deze onmenselijke dingen, verlaagt zich het hogere wezen om te bezitten.”
„Kunnen ook zij nog geen hoger gevoel aantrekken, Alcar?”
„Neen, nog is dit niet mogelijk, doch straks in de vierde graad zien wij dit geschieden.
Dan begint oorzaak en gevolg.
Dan komen wij op een ander gebied en begint de mens goed te maken, wat hij in zijn vorige levens heeft misdaan.
Doch dan hebben zij alle stoffelijke graden beleefd.
Voel je wat ik bedoel, André?”
„Moeten zij eerst al de stoffelijke graden beleven en komt eerst dan oorzaak en gevolg?”
„Zeer goed, dat is hetgeen ik bedoel.
Deze dierlijke afstemming trekt dus dat innerlijke leven aan, dat één is met de stoffelijke afstemming die zij bezitten.
Geen andere bezieling kan worden aangetrokken.
Die wezens zullen wij nu volgen.
Ook in deze toestand liggen overgangen en al die overgangen brengen ons met de vierde graad in verbinding.
Zijn wij daar in overgegaan, dan gaan wij naar de vijfde graad en gaat tevens het zwarte ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) in het blanke over.
Alleen hier, in de oerwouden, leven dus de eerste graden afzonderlijk.
Doch in de vijfde graad leven al die mensen over de aarde verspreid en dit is tevens voor de zesde en zevende graad.
Doch het ene ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) is anders dan het andere en dat is heel duidelijk, omdat dit met het klimaat heeft te maken.
Toch zijn zij één en blijven één.
Dat is de stoffelijke afstemming, doch als innerlijke mens gaan zij van het ene lichaam in het andere over.
Wij gaan nu naar de vierde graad, André, en daar ga ik verder.”
Zwevende verliet Alcar deze plaats.
André voelde dat hij enigszins in de bewoonde wereld kwam.
Hij zag niet meer die oerwouden, waarin de mensen verborgen leefden.
Nu leefden zij meer in de natuur en hij zag dat dit een hogere toestand moest zijn, want in alles nam hij dit waar.
Overal leefden mensen en toch ging zijn leider verder en verder.
Nu zei Alcar tot hem: „Hier zullen wij blijven.
Een andere en wel de vierde stoffelijke graad van stoffelijk organisme hebben wij bereikt.
Zie daar voor je, naar deze mensen.”
Hoe is het mogelijk, dacht André, deze zijn weer anders, wie heeft daar op aarde nu erg in.
„Weet men dit op aarde, Alcar?”
„Ja, waarom zouden zij dit niet weten?
Begrijpen doen zij dit echter niet.
Deze mensen zijn anders dan zij, die wij hebben ontmoet.
Hun stoffelijke organisme is in een fijnere toestand gekomen.
Zie dit kleed, André, hoe opmerkelijk is dit gewaad.
Hoe anders van bouw en gestalte.
Dit weet men in de geleerde wereld, maar zij weten niet hoe dat komt.
Wie zou dat ook kunnen vaststellen?
Zij kennen al die wetten niet, weten niet hoe alles van het begin af vastligt, hoe het is geschied en de schepping tot stand kwam.
Dit is de vierde graad.
Deze mensen zijn uiterlijk en innerlijk anders.
Wat de drie andere graden doen hebben zij eeuwen geleden reeds afgelegd.
Wat men daar eet, verkiezen zij niet meer, hun stoffelijke organisme vraagt naar andere dingen die om hen heen groeien.
Iedere constitutie vraagt naar dát voedsel, waar zij behoefte aan heeft.
Zij voeden zich met vlees evenals die anderen, doch geen mensenvlees, dat eten zij niet meer.
Je ziet, innerlijk en uiterlijk zijn zij verder, want het is het innerlijke wezen dat dit wil en het stoffelijke lichaam neemt dat tot zich, wat het verwerken kan.
Alles harmonieert, niet alleen geestelijk, doch tevens stoffelijk.
Dit zijn stoffelijke en geestelijke wetten.
Dit is natuurlijk, zover zij zich op de natuur afstemmen, want eenieder bezit een eigen wil en doet dingen die niet tot de natuur behoren.
Dan komen zij tegen die wetten in opstand en hebben dat te verwerken.
In hen is al iets dat hun geloof uitmaakt.
Er leeft in hen een gevoel, dat het geloof van het volmaakte stoffelijke wezen ver overtreft.
In wezen doen deze mensen niet zoveel kwaad als de volmaakte stoffelijke mens.
De natuur roept hun een halt toe.
Zij leven natuurlijk, zoals zij innerlijk zijn en kennen ontzag voor hem die de sterkste is.
Hun gevoel voor een oppermacht is aanwezig doch zij zien deze in de natuur en het zijn de elementen die hen angstig maken.
Dat gaat boven hun vermogen.
Doch komen wij verder, dan zoeken zij juist daarin hun steun en aanbidden zij die natuurkrachten.
Het voordierlijke en dierlijke bewustzijn is dan in een hogere gevoelsafstemming gekomen.
Toch, al zijn wij de vierde stoffelijke graad binnengegaan, bezit het innerlijke wezen de dierlijke afstemming.
Je ziet, dat nu het stoffelijke organisme de innerlijke mens reeds ver vooruit is.
In die vier graden zijn wij tot de dierlijke bewustzijnstoestand overgegaan.
Nu volgen er overgangen en al die stoffelijke overgangen van het menselijke organisme gaan in het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) over.
Dat is de vijfde stoffelijke graad.
Deze mensen nu vertegenwoordigen de vierde graad en dit is hun eigenlijke afstemming.
Doch hieromheen liggen al die overgangen verspreid en het is merkwaardig als je dit volgt.
Dit is, zoals wij in het universum hebben waargenomen.
In het midden leeft het moederlichaam en daaromheen liggen al die planeten verspreid, die met de eigenlijke afstemming te maken hebben en de verbindingsplaneten zijn.
Dit is nu juist het merkwaardige en dat zien wij over de gehele aarde, in al de stoffelijke graden die wij kennen.
Langzaam maar zeker gaan al die wezens op die overgangen over en ontvangen dus een ander lichaam, totdat zij de eigenlijke afstemming geheel aanvaarden, dus hebben bereikt, wat voor het menselijk wezen een hogere stoffelijke graad is.
In al die overgangen doen zij kennis op en al die kennis is wat de aarde bezit, wat die andere graad kent en eigen heeft gemaakt.
Je voelt, André, dit is nog steeds niet wat zij moeten bezitten, willen zij ons leven binnentreden en de hel in het leven na de dood binnengaan.
Je voelt tevens, dat al deze wezens nog steeds geen bestaanswereld hebben bereikt.
Niet alleen stoffelijk, doch zij hebben nog drie stoffelijke graden af te leggen en eerst dan gaan zij in het geestelijke leven over, wat ik je straks duidelijk zal maken.
Eén wet houdt hen gevangen, gaat vóór alle andere wetten en is om de hoogste stoffelijke graad te bereiken.
Ik ga dan ook verder en aanstonds op de vijfde graad over.
Toch moet ik hier, waar wij nu zijn, terugkeren en wel in de geest, ik volg dan het innerlijke leven, want nu komen die andere wetten in werking en dat is karma, dat is oorzaak en gevolg.
Ik zei zo-even, één wet gaat voor en werkt onfeilbaar en dat is, wat je nu duidelijk zal zijn, dat de mens steeds verder gaat, altijd verder moet, om die hoogste lichamelijke graad te bereiken.
Voel je wat dit betekent, André?
Voel je dan dat al deze mensen niets dan zonden doen en fouten maken, maar dat zij daarvan niets begrijpen, noch voelen?
Dat zij moorden en vernietigen en dat ook dit alles moet worden goedgemaakt?
Doch daarover straks.
De aarde dwingt dus de innerlijke mens verder te gaan en ook dat is een natuurlijk wonder.
Voel je deze wetten, André?”
„Ja, Alcar, maar hoe ingewikkeld wordt dat.”
„Ik zei je voorheen reeds, dat wij andere wetten zullen leren kennen en dat het een stoffelijke en geestelijke chaos op aarde wordt.
Toch gaat dit onfeilbaar verder, geen mens, geen geest hoe hoog ook, kan hierin iets veranderen.
In deze ogenschijnlijke chaos ligt de rust en de harmonie van het opperwezen, niets, niets kan dit storen, doch voor mensen die hiervan niets weten, niet te omvatten.
De natuur stoort zich aan niets, ook niet aan de innerlijke mens, de planeet aarde heerst over al deze wetten, het leven, dat op haar leeft, heeft deze wetten te beleven en deze goddelijke wetten ben ik bezig aan jou te verklaren.
Voel je, André, hoe machtig dit alles is?
De planeet aarde is het die het innerlijke leven gevangen houdt, het is een goddelijke wet die iedere ziel moet beleven, om het volmaakte stoffelijke kleed te bereiken.
Het bezielende leven volgt dus maar één weg, doch het zijn de zeven stoffelijke graden die wij zullen leren kennen.
Wij weten waarom en waarvoor dit alles is.
In al die graden nu, André, ligt een allesomvattende rechtvaardigheid, want van het begin van de schepping af is dit zo geweest.
Eenieder, zoals ik reeds zei, zal het beleven, allen hebben die weg af te leggen en zullen dat lichaam en daarbij al die aardse genoegens ontvangen.
Want dat behoort daarbij en zal ook voor hen zijn, omdat dat aan die andere incarnatie vastligt.
Vreemd is alles voor de mens op aarde en toch, het is zo.
Zij die in de grote steden leven, voelen zich anders dan zij in het oerwoud.
Je voelt zeker wat ik bedoel, André, en zo heeft iedere graad van het menselijke organisme een eigen toestand die zij zichzelf hebben geschapen.
Het is de heilige waarheid en ik zal je die waarheid tonen, ben reeds bezig te laten zien dat alles een bedoeling heeft en wij Gods wetten hebben te leren.
Niets is toevallig, niets is verkeerd, niets loopt in de schepping vast, alles gaat door en verder, steeds hoger, totdat wij dicht bij onze Vader zijn gekomen en in Zijn heilig leven overgaan.”
„Er zijn donkere wezens op aarde, Alcar, een merkwaardig ras, dat zeer intellect is, behoren die mensen niet tot deze graad?”
„Ik begrijp wat je bedoelt, André.
Neen, dat is een andere toestand en heeft met de kosmische stoffelijke afstemming niets uit te staan.
Die rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) zijn kleurlingen waarvan zij de diepste graad bezitten.
Er zijn vele rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), kleurlingen dus, die toch de hoogste stoffelijke afstemming hebben bereikt.
Is je dit duidelijk?”
„Ja, Alcar, maar zijn die mensen door de natuur zo gekleurd?”
„Ja, de kleurlingen die jij bedoelt, hebben met deze wezens niets uit te staan.
Maar zie deze wezens en zie dan naar hen, die je als kleurlingen ziet.
Hoe groot is het verschil!
Deze mensen zijn nog niet zo ver, zij zijn primitief, onbeholpen en schuchter.
Zij zonderen zich van de massa af en kunnen zich nog niet aanpassen.
Die kleurlingen bezitten meer gevoel en zij leven tussen de blanken.
Die wezens, dat zal je nu duidelijk zijn, bevinden zich in een heel andere toestand en zij hebben met ons zieleleven verbinding.
Ook hun stoffelijke organisme is volmaakt en niet te vergelijken met al deze graden die wij tot nu hebben gevolgd.
Ik ga nu naar de vijfde graad, althans waar duizenden van deze graad leven, omdat die graad over de gehele aarde is verspreid.
Op alle hoeken van de aarde vinden wij hen terug en zij leven afgezonderd van de zesde en zevende graad.
Spoedig zullen wij daar zijn.”