Het ontstaan der schepping

„Zie, André, in die tempel daar voor je treden wij binnen.”
André zag een kleine tempel, maar het geheel was als de tempel der ziel.
Een goudachtig licht straalde uit dit majestueuze gebouw.
Alcar trad binnen.
Leefden hier de meesters?
Ook hier was niets waar te nemen, doch het innerlijke licht dat hier aanwezig was, werd door dat gouden licht overstraald.
Dat licht herkende hij, want hij had dit aan de grens van de zevende sfeer waargenomen, de sfeer van Cesarino.
(voetnoot in eerste druk: Zie: ‘Een Blik in het Hiernamaals’, derde deel.)
Zou hij hier een wonder beleven?
Ook hier voelde hij zich als in de ruimte.
Thans, hij voelde dit duidelijk, had zijn leider hem met het hoogste aan deze zijde verbonden.
„Kom dicht naast mij, André.”
Alcar vatte zijn hand in de zijne en André voelde dat het grote ogenblik gekomen was.
Hij voelde Alcars hand en begreep, dat hij daardoor in zijn sfeer was opgetrokken.
Op zijn eigen krachten zou hij hier niet kunnen binnengaan.
Een heilig gevoel van rust kwam in hem.
Nu zag hij in dat gouden licht beweging komen en dat er zich iets manifesteerde.
Op hetzelfde ogenblik verdichtte zich dat „iets” en het was als de opkomende zon, die haar stralen over de aarde zond.
Een ontzaglijk licht overstraalde hem.
Voor hem zag hij enige wezens en onmiddellijk herkende hij Alcars meester.
Cesarino, dacht hij, ik ben u zo dankbaar.
Hij zag vier intelligenties, die de schitterendste gewaden droegen.
Deze waren de meesters van iedere sfeer en behoorden allen tot de zevende hemel.
Cesarino droeg een gewaad dat hij niet kon beschrijven.
Hierin waren alle kleuren van de eerste sfeer af aanwezig, doch het gouden licht overstraalde dit gewaad.
Hij zag het zachte paarse in een blauwachtig waas omhuld, om daarna terug te keren in dit gouden licht.
Een geestelijk gewaad leefde en zond zijn licht uit, zoals alles aan Gene Zijde.
Zoiets schoons had hij nog niet waargenomen.
Een geest, die reeds duizenden jaren aan Gene Zijde was, manifesteerde zich op deze wijze.
Toch was Alcars meester als een jonge man van dertig jaar.
Ook de andere meesters waren niet ouder en droegen een prachtig geestelijk gewaad.
Het gouden licht overheerste deze gewaden en dit was de afstemming en de sfeer waarin zij leefden.
Mijn God, dacht hij, zijn dit mensen?
Zij waren Mentor Miradis, Mentor Urabis, Mentor Mondius en Mentor Cesarino, de meesters van de vierde, vijfde, zesde en zevende hemel.
Deze gevoelens kwamen in hem en hij wist hoe ze tot hem kwamen.
In een zee van licht waren de meesters tot hem gekomen, maar hij kon al dat licht niet in zich opnemen.
Hij kon dit in die korte tijd niet verwerken, daar hij voelde dat de meesters zouden heengaan.
Hij zag echter hun jeugdig gelaat en de reine sfeer die om hen lag.
De meesters zagen hem aan en glimlachten.
Een onbeschrijfelijk gevoel maakte zich van hem meester en hij kon aan zichzelf niet meer denken.
Hij voelde en beleefde dit door de krachten van anderen.
Een ontzaglijke genade was dit voor hem en hij boog zijn hoofd en wachtte af.
Doch onmiddellijk hoorde hij zeggen: „Zie ons aan, André.
Wij zijn tot u gekomen om u te tonen, dat wij hier aanwezig zijn.”
André zag opnieuw naar de meesters.
Dit waren vorsten van liefde en zij spraken tot hem en noemden hem bij zijn naam, die Alcar hem gegeven had!
Cesarino zag hem aan zoals slechts een kind kijken kan, doch een groot geluk ging door hem heen.
Dan hoorde hij zeggen: „Het is thans zo ver, dat gij het hoogste aan deze zijde moogt beleven.
Meester Alcar heeft u zover ontwikkeld, doch ik heb hem daarbij gesteund, want wat uw leider doet is onze wil, het is een taak die wij allen te volbrengen hebben.
Ik weet dus van uw aardse leven af en hoe ver meester Alcar op dit ogenblik is.”
Daarna zag Cesarino tot zijn leider op.
Geen woord werd er echter gesproken.
André zag wat er geschiedde en nam waar dat de hogere wezens zijn leider in zich opnamen.
Hier werden zielen verbonden, hier daalde de hogere meester in een ander wezen af en dat wezen was zijn leider.
Mijn God, dacht hij, geef mij de kracht dit alles te kunnen beleven.
Alcar boog zijn hoofd en het gouden licht straalde op zijn leider neer.
André begreep, dat dit een heilig ogenblik was.
Zijn lieve Alcar ontving de zegen van de meesters, waarvoor hij zijn taak verrichtte.
Ook hij boog diep zijn hoofd voor dit gebeuren.
Een zon overstraalde Alcar, toch bleef hij met Alcar verbonden.
Dan keek zijn leider op, een groot geluk lag op zijn schoon gelaat en toen hoorde André zeggen: „Meester Alcar, hoe moeten wij u danken.
In alles hebben wij u gevolgd.
Het schoonste ogenblik voor u is gekomen.
God is Liefde.
Thans zullen wij de sluier opheffen, uw instrument is zo ver.
Uw geluk is het onze.
Hoe dankbaar wij allen zijn, kan alleen God weten.
Uw wegen waren moeilijk, doch gij ziet dat toch alles mogelijk is.
Er is veel geschied in de eeuwen die voorbijgingen, maar veel is bereikt en nog meer kunnen wij tezamen tot stand brengen.
Wij danken u, meester Alcar.
God zegene ons werk.”
„En nu, André, zal ik u een beeld tonen, waardoor gij begrijpt dat ik uw leider in zijn moeilijk werk heb gevolgd en zijn taak op aarde ken.
Zie omhoog, rechts van mij, daar zult gij waarnemen.”
André keek in die richting en dadelijk werd hij met een tafereel verbonden.
Wat hij zag was wonderbaarlijk, want daarvan had zijn leider hem verteld.
Het was een beeld uit Alcars eigen leven aan deze zijde.
Het was het ogenblik, dat Alcar met zijn vriend een gebouw in de eerste sfeer binnentrad en een geestelijke broeder tot hen sprak.
Hij zag, dat de broeder die hen toesprak, oploste en hij hoorde Alcars vriend zeggen: „Wist je daarvan?”
„Ja,” zei Alcar, „doch niet alles.”
Wonderlijk is het, dacht André, maar wat is de betekenis van dit tafereel?
Cesarino zei tot hem: „U ziet dat alles vastligt.
Nog is het ogenblik niet gekomen om u dit tafereel te verklaren, doch dit zult u ontvangen en uw leider zal u dit duidelijk maken.
Heb dus nog wat geduld.
Ik wist dus, dat uw leider zijn vriend en de geestelijke broeder zou ontmoeten en wat zijn verlangens waren.
Ik was daar aanwezig met een vast doel en ook dit zult u later leren kennen.
Alles, hoe vreemd het voor u ook is, zal voor u oplossen.
Wat tot het verleden behoort wordt u getoond en daarmee zult u verbonden worden.
Ook gij ligt aan dit tafereel vast, hebt daarmee te maken, wat u eerst later duidelijk zal worden.
Volg uw leider, Alcar, geef u geheel en weet dat gij ons werk doet.
Wij zullen meester Alcar in alles volgen en hem steunen.
Zo God wil zullen wij ons werk voltooien.
Zo God wil.
Thans is het ogenblik gekomen om u met het heelal, het ontstaan der Schepping, te verbinden.
Uw leider heeft u van ons leven verteld en aan onze zijde mocht u het leven leren kennen.
U daalde met hem in de duistere sferen af en tevens hebt u de hoogste sferen aan deze zijde mogen zien en daar het geluk van de geest mogen voelen.
Dat alles is om de mens op aarde een beeld te geven van hetgeen hem wacht.
U hebt de hogere sferen, graden van geestelijke liefde, het leven op aarde en de astrale wereld leren kennen.
Dit alles hebt u reeds ontvangen en aan de mensheid doorgegeven, doch thans gaan wij u met het heelal verbinden.
Dit is voor de mens op aarde, waardoor zij een geheel beeld van hun leven dáár en aan deze zijde ontvangen.
Maar niet alleen zult u met dit leven verbonden worden, doch tevens met meester Alcar tot in het diepste verleden afdalen en met verschillende planeten verbonden worden.
Het doel van deze reis is, u het ontstaan van alles te tonen.
Wat wij u straks openbaren is ook ons getoond en wat wij aan deze zijde hebben ontvangen, zult u beleven.
Het is de werkelijkheid van alles, wat door God geschapen is.
Wij tonen u echter flitsen van de waarachtige gebeurtenissen en dit alles dient, om onze zusters en broeders op aarde van hun goddelijke verbinding en afstemming te overtuigen.
Dit is om hun duidelijk te maken, dat zij als God kunnen zijn.
Alles wat u beleven zult, is dus geschied.
Miljoenen jaren geleden openbaarde God zich in het universum.
Wij allen aan deze zijde, die dit machtige mochten beleven, bogen onze hoofden voor Hem, die ons aller Vader is.
God schiep hemel en aarde, mens en dier, doch hoe dit alles geschiedde zal u worden getoond.
Alles wat u van Gene Zijde hebt ontvangen, behoort dus tot onze boodschap en ook dit wat gij aanstonds beleven zult.
Wij keren thans in ons eigen leven terug, doch komen straks weer tot u.
Ik vraag Hem, die ons het leven gaf, kracht voor u, opdat gij alles zult begrijpen.
Weet, dat wat gij waarneemt, voor hen is die op aarde zijn en deze gaven niet bezitten.
Ik verbind u in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen.”
Daarna losten de meesters voor zijn ogen op.
Onmiddellijk trad er een diepe duisternis in.
Wat zou dit betekenen, dacht André.
Hij kon geen hand voor ogen zien.
Alcars hand hield hij in de zijne, doch hem waarnemen was niet mogelijk.
Toch dacht hij in deze duisternis het diepe blauw te herkennen.
Een ontzaglijke stilte trad in.
Nog nergens had hij dit gevoeld.
Wat betekende deze stilte?
Toch voelde hij, dat er leven om hem heen was.
In deze diepe duisternis hoorde hij zeggen: „Cesarino spreekt tot u, luister.
Voordat God zich openbaarde, heerste er diepe duisternis.”
De stem die had gesproken, trilde tot diep in zijn ziel.
Nu zou André het hoogste beleven.
De stem vervolgde: „In het universum leefde alleen God.
Niets van al het leven dat in het universum, op al die miljoenen planeten en in de zeeën leefde, was aanwezig.
Niets, mijn zoon, dan alleen God.
Wat gij thans waarneemt, zo was het vóór de schepping, duisternis, alleen duisternis.
Dit machtige, deze duisternis is God en uit die duisternis zijn wij en al het andere leven geboren.
Ik ga u met de eerste verschijnselen verbinden.
Geen mens echter heeft dit kunnen waarnemen.
Toch – u heeft dit beleefd, want daarvoor heeft uw leider u op verschillende wijze met het verleden verbonden – kunnen wij ons met het begin der schepping verbinden, omdat ook wij deze verbinding hebben ontvangen, wat als volgt geschiedde.
U weet dat er zeven kosmische graden van liefde zijn.
Daarin leven mensen, die op al die miljoenen planeten hebben geleefd en de vierde, vijfde en zesde, ja, zevende graad reeds hebben bereikt.
Toen de eerste wezens de zevende kosmische graad hadden bereikt, verbonden zij zich met de zesde graad en gaven hun dit beeld, het begin der schepping, waardoor men begreep hoe alles is geschied.
Dit was dus echter eerst mogelijk, toen de eerste menselijke wezens de goddelijke sferen hadden bereikt.
U voelt dan tevens, dat dit gebeuren biljoenen jaren geleden is geschied.
En dit is om ons mensen te tonen dat wij uit God zijn.
Daarna kreeg de zesde kosmische graad met de vijfde verbinding en de vijfde met de vierde kosmische afstemming.
Toen ontvingen de meesters die in die tijd in de zevende sfeer leefden deze boodschap en wij weten dus hoe voor biljoenen jaren God zich in alles openbaarde.
Datgene wat u dus beleeft, ging van gevoel tot gevoel, van mens tot mens, van sfeer tot sfeer.
En dit alles is Gods wil.
Wat in het begin der schepping geschiedde, is dus uit de allerhoogste graad tot ons gekomen.
Wanneer u dit duidelijk is dan voelt u, dat wij op dit ogenblik met het ontstaan der schepping verbonden zijn, maar tevens, dat wij dát, wat wij zelf hebben ontvangen, aan de mensheid op aarde doorgeven.
Dit zijn echter slechts flitsen, omdat geen geest, die de zevende graad nog niet heeft bereikt, dit kan omvatten.
U ziet dus taferelen, beelden van het ontzaglijke gebeuren, niets en niets anders.
Doch wat gij zult aanschouwen is de heilige waarheid en kunt gij en ook de mens op aarde aanvaarden.
Thans ga ik u met de eerste verschijnselen, die vooraf gingen, verbinden.”
André zag dat in deze duisternis een heel zwak licht opkwam.
Dat licht bleef geruime tijd en ging opnieuw heen.
Daarna keerde het terug en was het iets krachtiger.
Opnieuw keerde de duisternis terug.
Nu hoorde hij zeggen: „Dat, wat gij zo-even hebt waargenomen, waren de eerste verschijnselen van de goddelijke openbaring.
God manifesteerde zich en reeds nu heeft de schepping een aanvang genomen.
God openbaarde zich in dit licht, doch telkens keerde de duisternis terug en dit proces duurde zo reeds miljoenen jaren.
Maar het openbaringsproces ging verder, want zie!”
André zag nu, dat dit zwakke licht sterker en meer zichtbaar werd.
Waar hij ook zag, overal was dit licht aanwezig.
Het overstraalde het heelal, het brak als het ware door die duisternis heen, zodat de duisternis hierdoor oploste.
Het licht werd krachtiger, maar toch voelde hij, dat de duisternis zou terugkeren en dit geschiedde ook.
Maar daarna keerde het weer en werd het nog duidelijker zichtbaar.
Steeds veranderde nu het licht, het werd krachtiger en krachtiger, om toch weer opnieuw te verzwakken.
Doch de duisternis scheen thans voorgoed te zijn opgelost.
Het was een wonderbaarlijk schouwspel!
Nu hoorde hij weer spreken en Cesarino zei tot hem: „Ook dit duurde eeuwen en eeuwen voordat dit licht het bestaande had bereikt.
Ik wil daarmee zeggen, dat voordat dit kon geschieden, het gehele universum, die duisternis dus, in het licht oploste en dit gebeuren een bestaansleven aanvaardde.
De nacht maakte plaats voor de dag, doch wanneer Gods schepping is geschied, zien wij dit verschijnsel terug en is dit de nacht en de dag op aarde, de lichtende en duistere sferen, het sterven en geboren worden op aarde, wat u eerst later duidelijk zal worden.
Meester Alcar zal u dit alles verklaren.
Uw leider komt hier dus later op terug en hij zal u verschillende gebeurtenissen duidelijk maken.
Wij gaan verder en vervolgen het scheppingsplan.”
André zag dat dit schemerlicht veranderde.
Het werd steeds krachtiger en ook die schemering loste op.
Dit geschiedde weer enige malen, zoals hij het voorgaande had beleefd.
Telkens keerde het schemerlicht terug en ging het daarna in een ander en krachtiger licht over, zodat het thans steeds lichter werd.
In dit morgenlicht, om een aardse vergelijking te maken, zag hij thans een ander licht komen.
Zoals men op aarde het middaguur naderde zo beleefde hij hier dit machtige gebeuren.
Maar dit hier herhaalde zich verscheidene malen, het kwam en keerde terug, om dan in een ander en krachtiger licht over te gaan.
Nu reeds nam hij een gouden uitstraling waar.
Ook dat licht, dat als een geestelijke uitstraling was, verzwakte, om daarna met kracht terug te keren.
Het gehele heelal werd nu als de zon, die men van de aarde af waarneemt.
Het universum was nu in een ontzaglijke vuurbol veranderd.
Dit bleef geruime tijd om daarna weer te verzwakken en een schaduw lag thans over het geheel.
Toch keerde dat gouden licht terug, maar nu was het nog krachtiger dan voorheen.
Het universum was thans in een goudbol veranderd.
Nu hoorde hij zeggen: „Weer zijn er miljoenen jaren voorbijgegaan en wat gij nu gaat waarnemen is het verdichten van het heelal.”
Dit gouden licht verzwakte opnieuw en nu zag André in dat gouden licht andere kleuren komen.
Hij zag het lichte blauw, het zachte groen en vele andere tinten en al die kleuren gingen in elkaar over, maar het gouden licht overheerste alles.
Thans was een verdichtingsproces ingetreden en hij voelde wat dit verdichten betekende en hoe dit mogelijk was.
Ook hierin zag hij verschillende overgangen.
Dan overheerste het zachte groen, dan weer het blauw, om in elkaar over te gaan, maar daarachter lag het gouden licht en brak door alles heen, om het dan in zich op te nemen.
Na iedere seconde werd het hemellicht krachtiger.
Nu overheerste weer dat gouden licht en waren die andere kleuren daarin opgelost.
Hij voelde thans dat er een ander stadium zou intreden.
Er zou iets geschieden, maar wat?
Hij kreeg het gevoel, dat hemel en aarde zou vergaan en toch geschiedde er niets, doch die kracht was in hem.
Het uitspansel was op dit ogenblik een strak kleed.
Over het geheel lag nu een dicht waas en door dat waas brak het gouden licht heen.
Ook dat waas loste op en scheen in al die tinten over te gaan.
Hij voelde wat dit te betekenen had, dit was het verdichten.
Al die kleuren van licht gingen in elkaar over en hij zag weer andere tinten verschijnen.
Ook die kleuren losten in het universum op, maar alles was licht en wat hij waarnam kwam uit die duisternis voort.
Weer keerde het gouden licht terug en brak nu door alles heen.
Het universum was weer een gouden bal en daarin zag hij thans leven komen.
Dat strakke kleed nam vormen aan en opnieuw trad een ander maar schemerachtig licht in.
Telkens veranderde het universum.
Toen hoorde André weer zeggen: „U ziet hoe dit verdichten geschiedde.
Miljoenen jaren gingen aan dit proces voorbij.
Langzaam verdichtte zich het uitspansel.
Het gehele universum, u heeft dit gezien, is een lichtende vuurgloed.
Dit licht, dat tot de goddelijke energie behoort en waaruit alles ontstond is aan de schepping voorafgegaan.
Eerst toen dit gereed was, kon de eigenlijke schepping plaatsvinden.
Ook dit is geschied, wat gij aanstonds zult beleven.
U ziet tevens dat het gouden licht blijft overheersen, dit zal het eeuwig blijven doen omdat dit de goddelijke uitstraling is.
Wij gaan nu in het volgende stadium over en gij zult zien wat geschiedde.”
André had ieder woord verstaan.
Hij wachtte af wat hem nu zou getoond worden.
Naast zich voelde hij zijn leider.
In gedachten waren zij één.
Alcar drukte zijn hand en hij begreep wat zijn leider daarmee bedoelde.
Zijn dankbaarheid was groot en hij beefde niet, maar aanvaardde alles.
Een groot geluk lag in hem.
Nu ging hij het volgende stadium waarnemen.
Het universum veranderde thans in een violetachtig licht en daar doorheen lag het gouden licht.
Nu zag hij lichtere tinten verschijnen en al die tinten gingen in elkaar over, maar weer was het het gouden licht, dat overheerste.
Al die kleuren waren in één lichtkleur veranderd en dat licht kon hij niet meer omvatten.
Het universum was nu een gouden massa.
Wat hij nu zag, kon hij niet meer beschrijven.
Het licht, dat hij waarnam, werd steeds krachtiger.
Een ontzaglijke spanning voelde hij in zich komen en daardoor begreep en voelde hij, wat straks zou geschieden.
Zo-even dacht hij reeds, dat dat ogenblik in aantocht was, doch dat gevoel verzwakte weer en hij begreep, dat een ander proces was ingetreden.
Wonderbaarlijk was alles wat hij waarnam.
Nu zag hij weer een ander wonder.
Uit dat gouden licht zag hij duizenden andere tinten stralen.
Zoiets onbeschrijfelijks had hij nog niet waargenomen.
Wat hij zag, behoorde bij God, dit was God in duizenden lichtende gestalten en kleuren.
En achter het universum leefde iets, dat dit alles tot stand bracht.
Nu hoorde hij weer zeggen: „Nog is het laatste ogenblik niet aangebroken, maar het is in aantocht.
Ook dit proces duurde miljoenen jaren, want het gouden licht moet overheersen, het is het gouden licht, dat alles tot leven brengt.
In dit licht zullen wij allen eens overgaan, wij allen zullen dát wat gij nu hebt beleefd, ons eigen maken.
Ook de uitstraling die het menselijke wezen bezit, zal zich verdichten, want dit is het overgaan naar de volmaking.
In alle levensfasen zal mens en dier dit beleven.
Ook dit wordt u duidelijk gemaakt.
Zie, wat er nu geschiedt.”
André voelde, dat thans het ogenblik was gekomen.
Het gouden licht werd zó krachtig, dat het universum in een vuurbol veranderde.
Dit was reeds enige malen geschied, doch thans was de uiterste graad bereikt.
In dit licht kwam nu leven en dat leven trilde in het heelal voort; hij voelde wat zou geschieden.
Plotseling voer een ontzaglijke stroom door hem heen.
Hij zag, dat het universum vaneen scheurde en dat was het wat hij reeds geruime tijd had verwacht.
Het heelal verdeelde zich in miljoenen lichtbollen en hij zag grote en kleinere van deze lichtende bollen voortzweven.
Een geweldig gebeuren had zich voltrokken.
In onnoembare delen had het universum zich verdeeld.
God had zich geopenbaard.
In biljoenen deeltjes en daaronder zag hij nietige vonkjes, was dit ontzaglijke uiteengespat.
Nu hoorde André zeggen: „Het wordingsproces is gekomen, het ontstaan van sterren, planeten en zonnestelsels.
Wat gij ziet, zijn lichtende vuurbollen, doch in werkelijkheid is dit Gods eigen licht en leven, Gods heilige uitstraling.
Het openbaringswonder is geschied.
In biljoenen delen heeft God zich verdeeld en deze vertegenwoordigen zijn heilig leven.
Al dit leven is bezieling, want het kwam uit die bron voort.
God openbaarde zich dus in het universum.
Een lichtende bol is dus een deeltje van de goddelijke energie en werd daaruit geboren.
Wie naar het heelal kijkt, aanschouwt het leven van God.
Daarin leeft God, dat is God en God is in alles wat straks nog geboren zal worden.
Uit dat alles kwamen wij voort, wat uw leider u zal tonen.
Het was de bedoeling van God zich in dit alles te openbaren.
Dat ook dit geschiedde, moest geschieden, zult gij beleven.
Alles wat gij thans waarneemt, al die miljoenen lichamen die nog vuurbollen zijn, daar zult gij velen van zien veranderen en verdichten.
Alles wat gij op dit ogenblik waarneemt, behoort tot Gods Heilig Leven en is in zichzelf een openbaring.
Gods heilig leven openbaarde zich dus en dit is het scheppingswonder.
Doch wij gaan verder en zullen dit openbaringsproces volgen.
Dit is het eerste openbaringsstadium en het tweede volgt.
Zo openbaarde zich het ene door het andere, totdat alles tot Zijn heilig leven terugkeert.”
Al die vonken en lichtende bollen waren zonnen.
Hij zag kleine en grote zonnen, maar het waren alle lichtende vuurbollen.
Een wonder was geschied.
God had zich in onnoembare deeltjes en delen verdeeld.
God had dit alles tot stand gebracht.
Na dit gebeuren hoorde hij zeggen: „Wat gij thans ziet, behoort reeds tot de stoffelijke wereld.
Biljoenen jaren zijn er weer voorbijgegaan.
Die lichtende vuurbollen hebben zich verdicht.
Andere aanvaardden weer een andere toestand en behoren tot de vele zonnestelsels die wij kennen.
Dat licht dus is kracht en die kracht energie, maar uit de goddelijke bron tevoorschijn gekomen.
U voelt zeker dat het niet mogelijk is, dat er een algehele duisternis intreedt.
Maar uit dit alles, ook dat zal u duidelijk zijn, ontstonden sterren en planeten en hóe dit geschiedde, zullen wij u duidelijk maken.”
André zag thans een nieuw tafereel.
Hij zag, dat die zonnen zich verdichtten.
Vele zweefden voort en bleven in een cirkel rondzweven.
Hij voelde, dat ze door andere werden aangetrokken en toch, er vormde zich een andere kracht die dit aantrekken belette.
Het was een ontzaglijke, onnoembare kracht.
Dit voortbewegen wekte damp en die damp werd, zoals ook die zonnen geschapen waren, steeds dichter en dichter.
Nu was die damp reeds zo dicht, dat hij als een dicht waas om die vuurbol gesloten lag.
Hij hoorde nu zeggen: „Een dampkring heeft zich gevormd.
Het tweede openbaringsproces is geschied.
Nu gaan er weer miljoenen jaren voorbij.
In die dampkring leeft dus een lichtende bol en blijft daarin voortzweven.
Hieruit treedt straks een planeet tevoorschijn.
En nu zal ik u een ander stadium tonen.”
Op verre afstand van hem zag André miljoenen van deze lichamen, die alle een plaats in de ruimte hadden ingenomen.
In een dicht waas waren zij gehuld.
Het gouden licht, dat hij al die tijd had waargenomen, verzwakte nu.
Opnieuw hoorde hij de kosmische meester zeggen: „Wat gij thans ziet, ligt reeds miljoenen jaren verder.
In al die jaren is dit proces gevorderd en toch is het einde nog niet bereikt.
Doch wanneer dit verdichtingsproces ten einde is, is dit tevens het einde van het wordingsproces en hebben duizenden, neen, miljoenen planeten hun bestaanstoestand aanvaard.
Dan is dit kosmische wonder geschied en het heelal geschapen.
U weet, dat ieder lichaam energie is; daardoor verdicht zich dit lichaam en dit geschiedt van binnenuit.
Doordat het zich verdicht, trekt het ene lichaam het andere aan en stoot het ook weer af, wat u straks duidelijk zal worden gemaakt.
Dit is het wonder hoe het heelal is geschapen en hoe dit geschiedde.
Alle hebben een eigen dampkring en die kracht kwam uit het lichaam voort en is tevens de bescherming voor dit ontzaglijke wonder.
Het is tevens het wonder hoe planeten en sterren en andere lichamen hun eigen loop verzekerd hebben.
In die uitgestrektheid heerst orde en die orde ligt in ieder lichaam opgesloten.
God overzag dit alles.
Het zal u dus duidelijk zijn, dat geen planeet zich buiten haar eigen sfeer kan begeven, want wanneer dit zou geschieden of mogelijk was, stortte het universum ineen.
Dit is echter niet mogelijk, want ook dat ligt vast.
Al deze lichamen hebben een eigen taak te volbrengen.
Naar grootte en kracht, die zij bezitten, nemen zij tevens een plaats in het universum in en beschrijven zij een vaste baan.
Gij ziet nu dat het steeds donkerder wordt.
Dit houdt verband met het verdichtingsproces en wanneer ook dit is geschied, herkent gij daarin de dag en de nacht op aarde.
Wat eens een vuurbol was, is thans een planeet.
De kleinere lichamen heten sterren en ook dat zal uw leider u duidelijk maken.
En thans het volgende wonder.
Weer zijn er miljoenen jaren voorbijgegaan.
De planeten zijn verdicht en door dit verdichten is er leven gekomen.
Ieder lichaam is leven, is energie en doordat er energie is, ontwaakt het leven, dat zich binnen in deze lichamen bevindt.
Dit jonge leven zal en moet ontwaken en zich openbaren en dit is het zoveelste openbaringsproces.
Dit overschrijdt het miljoenengetal en wij zien dit op die organen geschieden.
Ik zal u dan ook met het innerlijke leven van een planeet verbinden, want daardoor voelt en ziet u dit jonge leven.”
André voelde, dat hij met een planeet verbonden werd.
Hij zag, dat daarin reeds iets geboren werd en tot leven kwam.
Het waren hele kleine celletjes en hij zag dat zich deze celletjes met de andere gingen verbinden.
Ook dit jonge leven volgde eenzelfde weg als die ontzaglijke lichamen hadden moeten volgen.
Hij keek door die celletjes heen en toch hoe nietig zij ook waren, er was leven.
Hij hoorde nu weer zeggen: „Wat gij nu waarneemt is het eerste stadium van de mens.
Hierna volgen miljoenen stadia en toch zijn wij uit dat celletje voortgekomen en is dit een deeltje van het grote geheel.
Ook hiermee, wat u duidelijk zal zijn, gingen miljoenen jaren voorbij.
Dit zijn kleine levens, doch zij maken deel uit van het universum, het is Gods heilig leven.
Zeer langzaam voltrekt zich dit proces.
Naarmate nu de planeet zich verdicht, groeit het jonge leven en dit is het ontwaken van het eerste embryo waaruit wij zijn geboren.
Meester Alcar zal u dit alles verklaren.
Op deze wijze is het universum geschapen.
U ziet nu, dat langzaamaan zich alles verdicht.
Al het leven zal nu ontwaken en het jonge leven gaat van het ene stadium in het andere.
Dit ontwaken is het bezit nemen van de planeet, het groeiingsproces en het aanvaarden van het menselijke organisme.
Er ontstaan vaste gedeelten die later bewoonbaar zijn.
Hoe dichter en vaster het geheel wordt, hoe meer verdicht zich tevens dit jonge leven, totdat het de eerste bestaanstoestand heeft bereikt.
Al dit leven is door God bezield, want gij weet, het is Zijn Heilig en Eigen Leven.
Door deze bezieling kwam het tot stand en wordt het voortgestuwd tot volmaking.
De oerkracht, die dit alles beheerst, is God.
U ziet, dat het openbaringsproces snelle vorderingen heeft gemaakt, al zijn er biljoenen jaren, jaren die gij en wij niet kunnen uitspreken, voorbijgegaan.
Toch is dit in korte tijd geschied, het gaat verder en verder en al deze kleine nietige cellen verdichten zich tot één geheel en dit geheel neemt vormen aan.
Ook nu veranderen deze vormen en aanvaardt dit jonge leven een toestand.
Maar ook die nieuwe toestand vervalt en het leven gaat in andere en hogere levenstoestanden over, wat de volmaking van het menselijke organisme is.
Dit jonge leven volgt maar één weg en die weg voert het leven naar het volmaakte, want uit het binnenste van deze planeet treedt een dierlijk wezen tevoorschijn, dat de goddelijke afstemming bezit.
Orgaan na orgaan komt tot ontwikkeling.
Dit dierlijke wezen is zich van niets bewust, want het instinct is nog niet geboren.
Maar naarmate het opgroeit en verandering na verandering ondergaat, ontwaakt het instinct en gaat dit dierwezen tot het dierlijke bewustzijn over.
Maar over dit en wat daarop volgt, zal uw leider u vertellen, want gij zult met hem de eerste bestaanswereld van het embryonale leven, die de mens bezat, bezoeken.
Wij volstaan met dit, want het zijn slechts flitsen van hetgeen ook ons is getoond.
Op deze wijze ongeveer, want de werkelijkheid is niet na te vertellen, is het heelal geschapen.
Hoe alles precies is geschied, kan geen geest, hoe hoog ook, omvatten en u duidelijk maken, of zij moeten het Al zijn binnengetreden.
Er zijn dus reeds wezens, die tot God zijn teruggekeerd en ook wij zullen het Al bereiken en tot God terugkeren.
In ons ligt Gods heilig leven.
Deze openbaring ligt in ons en is de verbinding met God.
Wat wij u toonden, is het beleven van hogere wezens, die ons dit beeld hebben doorgegeven.
Zoals het u is getoond en in al die jaren geschiedde, beleven wij nog steeds, want nog bevinden zich mensen op de tweede kosmische graad, die op de planeet aarde zullen overgaan.
Ook dat zal u duidelijk worden gemaakt.
De eerste graad, die u waarnam, is op dit ogenblik reeds gedeeltelijk opgelost.
Wat daar leefde, is op de tweede en derde kosmische graad, hetgeen de aarde is, overgegaan.
Er zijn zeven kosmische graden, kosmisch leven, dus waarop mensen leven, die onder ons en reeds verder zijn dan wij.
Al deze wonderen en kosmische problemen zult gij leren kennen; uw leider Alcar zal onze hulp ontvangen om u dit alles mee te delen, zodat gij het op aarde bekend kunt maken.
Dit is voor ons en voor u een grote genade.
Thans keren wij tot ons eigen leven terug, maar zullen u in alles volgen.
Ik eindig met Gods zegen te vragen voor ons werk en wil mijn innigste dank hieraan toevoegen.
Moge Gods heilige zegen u vergezellen en op uw werk rusten.
Ik zegen u in de Naam van de Vaders, van de Zoons en van de Heiligen Geestes, Amen.
Ik, Cesarino en de andere meesters groeten u.”
André zag nog eenmaal naar de meesters, daarna gingen zij heen.
Het heelal loste voor hem op en de tempel der ziel aanvaardde de toestand weer, van toen hij hier binnentrad.
André keek tot zijn leider op en knielde neer.
Lang bleef hij in gebed verzonken en dankte allen voor deze grote genade, die hij had mogen beleven.
Innig dankte hij de Schepper van dit alles voor het heilige, dat hij had mogen zien.
Het ontstaan van het heelal was hem geopenbaard.
„Kom, mijn jongen, thans wacht ons groot werk.
Ik moet je dit ontzaglijke gebeuren duidelijk maken, maar je weet dat ook ik daarbij word geholpen.
Cesarino en de zijnen zullen ons in alles volgen.
Ik blijf met hen in verbinding, totdat je dit alles hebt beleefd.
Thans gaan wij naar de eerste bestaanstoestand die de mens bezat, maar die, zoals Cesarino zei, gedeeltelijk reeds is opgelost.
Toch kan ik je daar opnieuw verbinden en zul je het voortplantingsproces, het ontwaken van al het leven en het evolueringsplan, beleven.”
André begreep nu wat de tempel der ziel betekende.
Al spoedig hadden zij dit machtige gebouw verlaten.