De ontwikkeling van de aarde

Alcar daalde naar de aarde af en André voelde zich van die andere planeet geheel bevrijd.
„Wij zullen hier plaatsnemen, André.
Van deze plaats af kan ik je alles duidelijk maken en gaan wij op de planeet aarde over.”
In een prachtige omgeving namen zij plaats.
André zag om zich heen.
Hoe mooi was het op aarde, hier leefde hij nu.
Ginds, ver van deze plaats verwijderd, lag zijn stoflichaam.
Hoe groot waren al deze wonderen!
Als dit de mensen toch maar konden aanvaarden, hoe groot zou dan hun geluk op aarde zijn.
Innig dankbaar was hij, dit alles te mogen beleven.
„Waar zijn wij hier, Alcar?”
„In je eigen land.
Waar wij ook zijn, steeds kan ik je met de aarde verbinden.
Doch nu moet je eens goed opletten.
Op onze vorige tocht heb ik je het stoffelijke leven duidelijk gemaakt en hoe al die planeten zijn geschapen.
Toen wij op aarde kwamen, heb ik je verteld hoe het evolueringsplan van de mens geschiedde, maar nu gaan wij het psychische leven volgen.
Het is echter noodzakelijk, dat wij nagaan hoe van het begin af de mens zijn aardse weg vervolgde.
Ik heb je toen duidelijk gemaakt, dat de eerste planeet het moederlichaam is, die al die duizenden planeten overheerste.
Ook de aarde ontving dus van haar haar kracht, zij stond onder de directe beïnvloeding van het moederlichaam en werd door die planeet gevoed.
Dat alles weet je en is je duidelijk, nietwaar?”
„Ja, Alcar, volkomen.”
„Dan zullen wij verdergaan en ik daal nu tot in het eerste stadium af; ik ga je dus met het embryonale leven verbinden.”
André voelde, dat hij diep wegzonk.
De aarde verwaasde voor zijn ogen, zodat hij ging waarnemen en zag dat de aarde zich ging verdichten.
Nog was er geen leven, doch dat zou spoedig komen.
Nu hoorde hij zijn leider zeggen: „Dit heb ik je op onze vorige tocht duidelijk gemaakt.
Toch duurt het nog duizenden eeuwen, voordat de aarde zover verdicht is, dat het leven een aanvang kan nemen.
In deze toestand wil ik echter niet blijven, maar ik laat je het volgende stadium zien.
Doch voordat ik verder ga, zal ik je eerst een groot wonder laten zien.
Je ziet, dat de aarde zich verdicht, maar dat er van verdicht zijn nog geen sprake is.
Toch is de aarde nu reeds met de astrale wereld in verbinding en wacht het bezielende leven om te worden aangetrokken.
Dus van het beginstadium van de aarde af trok de planeet aarde reeds het bezielende leven tot zich en dat leven zal ik je nu tonen.
Ik maak je dit duidelijk, waardoor je voelt hoe innig beide levens met elkaar zijn verbonden en dat nu reeds die aantrekkingskracht in en om de aarde aanwezig is.
Begrijp je wat ik bedoel?”
„Ja, Alcar.”
„Welnu, dan ga ik je verbinden en zie je de astrale wereld, de wereld dus waarin het bezielende leven leeft, dat de stoffelijke en aardse mens bezielt.
Let dus op.”
André zag duidelijk wat geschiedde en begreep wat dit tafereel betekende.
De aarde ging zich verdichten, maar om dit ontzaglijke lichaam zag hij een andere kracht, als een verdicht waas, als een wolk om de aarde heen.
De planeet aarde leefde als ’t ware daarin.
Hij zag dit onder en boven hem, links en rechts; waar hij ook zag, daar was dit dichte waas aanwezig.
De aarde zweefde als in een geestelijk omhulsel.
Hij voelde hoe diep dit alles was en toch begreep hij wat zijn leider bedoelde.
Nu hoorde hij Alcar zeggen: „Dit is het bezielende leven voor de aarde, maar ook dat waas zal zich verdichten en die verdichting geschiedt naarmate de aarde gereedkomt.
De planeet aarde was in het eerste stadium een doorschijnende massa, je hebt dit in de tempel der ziel waargenomen, maar die doorschijnende lichtbol verdicht zich en zoals dat voor de aarde is, is dat tevens voor het bezielende leven.
Dus in alles één.
Die wolk die je waarneemt, is dus het bezielende leven, dat tot in het eerste stadium is teruggekeerd en daarvan heb ik je reeds verteld.
Dit is voor het bezielende leven, André, doch thans zul je een ander wonder beleven, waarmee ik je ga verbinden.
Bedenk, dat je dit alleen kunt voelen.”
Toen zijn leider dit zei, voelde hij een geweldige kracht door zich heengaan.
Wat is dat? dacht hij.
Ik word door een onzichtbare kracht overstraald en die kracht neemt mij op, verwarmt en voedt mij.
„Wat is dat voor een wonder, Alcar?”
„Dat wonder komt van de eerste planeet, dus van het moederlichaam.
Voel je nu dat het moederlichaam alles tot stand brengt, dat van daaruit de aarde wordt gevoed?
Deze kracht is van de eerste planeet, door die krachten verdicht zich de aarde.
De aarde bezat dus deze krachten niet en zou als een doorschijnende vuurbol zijn gebleven, wanneer er geen andere krachten waren die haar in haar werk steunden, want God overzag alles.
Moeten wij niet diep ons hoofd buigen voor dit gebeuren?
Wij weten dat dit Gods heilig leven en licht is en dat dit licht zich verdicht door een andere kracht, door de dampkring.
Doch er was een andere en overheersende kracht die dit alles regelde en dat is het moederlichaam.
Dit, André, is om heilig ontzag te voelen voor dát, wat de schepping is.
Zie en voel, mijn zoon, dat dit de kracht van de eerste planeet en van al die duizenden andere planeten is.
Al die planeten voeden nu de planeet aarde, want het is de aarde die een verheven taak in het Goddelijke plan heeft te volbrengen.
Dit is een groot wonder, André, maar zien wij dat wonder ook niet in de natuur?
Ontvangt een tak van een boom zijn kracht niet van het geheel?
Voedt de moeder niet haar kind in de eerste levensogenblikken en is de aarde niet het kind van deze overheersende planeet, die, als het moederlichaam op aarde, haar taak verricht?
Dit is toch eenvoudig en aanvaardbaar?
Dit, André, is Gods werk en is machtig en natuurlijk.
Het is een wonder van leven, van kracht en van reine liefde.
Dit is Gods werk en daaruit zijn wij gekomen, zijn wij op aarde geboren.
Door deze allesomvattende kracht is dit tot stand gekomen.
De aarde ontving dus haar werking door deze beïnvloeding en in dat ontzaglijke gebeuren heerste de orde van de Algeest.
God overzag alles, niets stoorde dit grote proces, want in alles ligt die grote leiding, die onfeilbare werking.
De aarde ontvangt dus haar kracht en ondergaat deze werking en tevens gaat zij het bezielende leven aantrekken.
Nu is die werking bezig, straks zien wij, maar dan ga ik duizenden eeuwen verder, hoe ver de aarde is gekomen.
Is je ook dit duidelijk, André?”
„Ja, alles en ik dank u, Alcar.”
„Je ziet, mijn zoon, het bezielende leven is gereed en wacht af.
De aarde verdicht zich nu verder en straks komt de eerste verbinding tot stand, wordt het eerste leven geboren.
Ik ga je daarmee verbinden en je gaat thans in een ander stadium over.
Wanneer je mij niet begrijpt, zeg het mij dan en ik zal het je duidelijk maken.”
André ging opnieuw waarnemen.
Hij zag nu dat verdere stadium voor zich en hij begreep wat dit betekende.
Dit leven had hij op de eerste planeet waargenomen.
Dit was het embryonale leven en hieruit zou de mens worden geboren.
Hij zag die onnoembare celletjes en die cellen dreven voort en waren in beweging.
Een wonderlijk gezicht was het, dit weer opnieuw waar te nemen.
Hij hoorde nu Alcar zeggen: „Je ziet, dat dit een verder stadium is.
Volgens de natuurlijke weg zijn er nu vele eeuwen voorbijgegaan.
Ik kan je zeggen, dat dit duizenden eeuwen zijn, voordat de aarde zich zover had verdicht dat het embryonale leven gereed was.
Al die cellen zijn nu reeds door het bezielende leven bezield.
Toen dit stoffelijke leven een aanvang ging nemen, daalde onmiddellijk het bezielende leven in dit kleine celletje af en dit is zoals op de eerste planeet.
Maar waar het mij om gaat en waarom ik je opnieuw deze eerste stadia duidelijk moet maken, is, dat het bezielende leven, dat wij toch als volwassen wezens op die andere planeten hebben leren kennen, in wezen naar het eerste stadium terugkeert, om in dit leven, op aarde dus, te kunnen worden geboren.
Als de goddelijke vonk en als bezielend leven daalt het innerlijke leven in het embryo af en stuwt het stofleven omhoog.
Dit nu, mijn zoon, is het grote wonder en dit machtige wonder is in het moederlichaam aanwezig, bezit het volmaakte organisme op aarde, hebben wij op al die andere planeten leren kennen.
Dat dus, daar voor je, wordt de mens.
Daarin leeft het innerlijke leven dat wij op onze lange weg hebben ontmoet.
Het bezielende leven van dat voordierlijke menswezen, dus de geestelijke energie, de geest, die zover reeds zijn stoffelijke leven heeft afgelegd, moet de eerste graad weer aanvaarden, wil dit bezielende leven dit stoffelijke omhulsel kunnen binnengaan.
Als dit niet mogelijk was, dan zou er een stoornis zijn en het ene leven zou het andere overheersen en tevens vernietigen.
Maar het bezielende leven past zich aan dat stoffelijke kleed aan, dat in dit stadium het embryonale leven is.
Ik spreek van embryo, mijn zoon, hier voor je leeft het embryo en dit is tevens in het volmaakte menselijke lichaam aanwezig.
Het wezen dus als mens, zou die lange weg moeten afleggen, doch wanneer het eenmaal zover is gekomen, bezit dit wezen de schepping, want in het moederlichaam ligt dit wonder opgesloten.
In het moederlichaam zijn die organen aanwezig, in dit wonderbaarlijke scheppingsproduct zien wij de gehele schepping terug.
Wat hier dus geschiedde, gebeurt in het moederlichaam, is het scheppingswonder, is dat grote en machtige, dat wij mensen van God hebben ontvangen, God in onze handen heeft neergelegd.
Ik wil hierdoor dus aantonen, dat de mens zijn eigen schepper is en dit van God heeft ontvangen.
Wat al die planeten hebben beleefd, beleeft thans de „Moeder” op aarde.
Wat daar in een biljoenenproces geschiedde, geschiedt nu in het „Moederlichaam”, is het persoonlijk bezit van de mens.
Voel nu eens aan, André, denk je thans dit wonder eens in.
God gaf ons alles, ik heb je dit reeds vele malen gezegd, nu echter dringt het tot ons door, nu voelen en zien wij wat dit alles betekent.
Wanneer de mensen op aarde zich verbinden, dán, André, beleven zij het „Scheppingsplan”, hierin is niets veranderd.
En dit gebeuren wordt door de mensen bezoedeld.
Wij kennen het leven op aarde, wij aan deze zijde weten hoe daar geleefd wordt.
Een duizendste van het mannelijke zaad, de kracht die dit organisme bezit, is voldoende dit ontzaglijke wonder tot stand te brengen.
Dit beseft en voelt de mens niet, dit geschiedt in onbewuste toestand, omdat de mens zijn eigen leven, dood en geboren worden en het heelal niet kent.
Dit wonder, André, geschiedt iedere seconde op aarde wanneer twee mensen zich verbinden en de geboorte tot stand komt.
Nu ga ik je een ander wonder duidelijk maken.
Je weet nu, dat het bezielende wezen van de tweede kosmische graad in dit celletje neerdaalt.
Tot het embryonale leven keert het zieleleven terug.
Wij weten tevens, dat dit innerlijke leven reeds heeft geleefd en zich daar in dat leven verschillende eigenschappen eigen heeft gemaakt.
Toch, en dit is het wonder dat ik je duidelijk wil maken, behoudt het innerlijke leven al deze eigenschappen die het zich in al die eeuwen eigen maakte.
Al die eigenschappen zijn in het zieleleven aanwezig en zullen ontwaken, naarmate het stoffelijke organisme opgroeit.
Zij behoren dat voordierlijke menswezen toe, het is zijn eigen verkregen bezit.
Dat astrale wezen, dat hier het embryonale leven beïnvloedt, is in waarheid en werkelijkheid de voordierlijke maar innerlijke mens die wij daar hebben leren kennen.
Voel je dit wonder, André?”
Tot het niets keert dat innerlijke leven terug en toch heeft het, wanneer wij de volwassen mens zien, de eigenschappen die het reeds op de tweede planeet bezat.
Als wij straks de eerste stoffelijke maar volwassen menselijke wezens volgen, de aarde dus haar taak heeft volbracht, dan weten wij dat daarin het bezielende leven aanwezig is dat wij op de tweede kosmische graad hebben leren kennen.
Doch nu, in deze toestand reeds, is het eveneens aanwezig en bezielt het hier het embryonale leven.
In de natuur en in al die miljoenen jaren is er niets, maar dan ook niets veranderd, nog zien wij dit in je eigen tijd terug, worden op deze wijze de kinderen op aarde geboren, wordt het embryo in het moederlichaam bezield, is dit gebeuren als in het begin en het ontstaan van de aarde.
Is het niet ontzagwekkend, André?”
„Ik heb er geen woorden voor, Alcar.”
„Ik ga nu verder, André, volg mij en blijf je op mij instellen.
In dit blauwe waas is dus het bezielende leven aanwezig, maar wanneer nu het stoffelijke leven zich verdicht en wij vele eeuwen verdergaan, dan zien wij dat in beide toestanden een grote verandering heeft plaatsgehad.
Nu volgt een verder stadium en allereerst zie je de astrale wereld.”
André zag wat geschiedde en zag een wonderlijk tafereel.
De astrale wereld had zich verdicht.
Hij zag miljoenen wezens in deze geestelijke wereld.
Nu voelde hij het wonder van beide levens.
De planeet aarde had zich al meer en meer verdicht en in de geestelijke wereld vond eenzelfde proces plaats.
Ach, hoe wonderlijk, dacht hij, hoe natuurlijk is alles.
Toen hoorde hij Alcar zeggen: „Zie je hoe wonderlijk natuurlijk alles geschiedt?
Zie je dat beide levens één toestand volgen en dat het stoffelijke organisme niet verder kan zijn dan het innerlijke leven?
Dit verandert allemaal wanneer wij de volmaakte stoffelijke toestand hebben bereikt, maar wanneer de bevruchting en de verbinding door de mens geschiedt, dan gebeurt er dat, wat ik je zo-even duidelijk maakte toen ik van het moederlichaam in volmaakte stoffelijke toestand vertelde.
Toch gaat ook de astrale wereld zich meer en meer verdichten naarmate de aarde verder en verder komt en wij van het ene stadium in het andere gaan.
Ik wil niet al die stadia volgen, je kent ze reeds en dit wordt te veel, maar ik zal je nu met het duizendste en tienduizendste stadium verbinden, dan kunnen wij zien wat er in die duizenden eeuwen is geschied.
Neem waar, André.”
„Wat is dat, Alcar?”
„Ik zei je toch dat ik je met andere en volgende stadia ging verbinden.
Je ziet miljoenen levens.
Al dat leven, dat de mens wordt, leeft in de diepe wateren en is nu in het visstadium gekomen.
Ik ga nog wat verder en dan zien wij dat er reeds wezens zijn die de oever hebben bereikt.
Let op, André.”
Op hetzelfde ogenblik ging André zien.
Wat voor wonder ging hij nu weer beleven?
Het krioelde van wezens.
Aan de oever, in het water en waar hij ook zag, waren die wezens, overal was leven.
En dit zou de mens worden, de aardse mens.
Een ongelooflijk probleem zag hij hier voor zich.
Hij hoorde Alcar zeggen: „Nu nog enige eeuwen verder en dan zien wij dat er reeds wezens, dus mensen op de begaanbare planeet leven.
Ziedaar, André.”
André beefde van al die wonderen.
Ja, daar waren wezens, daar leefden mensen en die mensen waren hieruit voortgekomen.
Nu was de aarde reeds zover, nu zag hij wat hij op de eerste planeet had beleefd, op aarde geschieden.
O, welk een wonder!
Hoe onbegrijpelijk voor de mens op aarde, doch hoe natuurlijk was alles, hoe duidelijk had hij alles van het begin der schepping kunnen volgen.
Een ontzaglijk probleem was nu voor hem opgelost.
De eerste aardse mensen zag hij.
De eerste mens, mijn God, hoe is het mogelijk.
Innerlijk schreide hij van ontroering nu hij dit alles op aarde waarnam.
In zijn diepe innerlijk voelde hij een heilig ontzag en een grote dankbaarheid voor God en voor hem die zijn leider was, nu hij dit wonderbaarlijke op de planeet aarde mocht beleven.
„Ik heb hier geen woorden voor,” zei hij tot Alcar, „ik kan geen woord zeggen, zo heeft dit mij ontroerd.”
„Ik kan mij dat indenken, André.
Het is wonderbaarlijk.
Dit bracht de goede aarde tot stand, uit haar binnenste kwamen al deze mensen tevoorschijn.
Ik was zoals jij nu bent en ik voelde mij klein en nietig toen mij dit wonder van de schepping op aarde werd getoond.
Dit alles voel je heel innig, omdat je nog op aarde leeft.
Allen, geen uitgezonderd, voelen zich zo, want wie op aarde sterft en in dit leven komt en zijn eigen leven niet wil begrijpen, dan daalt een geestelijke broeder of zuster aan deze zijde met die ongelovige broeders en zusters naar het ontstaan van alles en van hunzelf af en dan geschiedt dat wat je thans voelt en beleeft.
Dan zeggen zij niets en wordt er niet gesproken, maar zij die dit mogen waarnemen zijn verslagen, zijn innerlijk gebroken en buigen hun hoofden.
Als iets de mens overtuigt van zijn nietigheid op aarde dan is ’t het ontstaan van het heelal.
Wij aan deze zijde kunnen ons met het beginstadium van de aarde verbinden, omdat wij, die reeds aan deze zijde leven, dat alles hebben beleefd.
Hier zijn wij geboren en toch, miljoenen jaren moeten wij nog verdergaan, voordat wij het volmaakte stoffelijke kleed hebben bereikt.
Zolang duurde het nog voordat de planeet gereed was en al die stoffelijke graden van het menselijke organisme gereed waren, zoals nu het volmaakte, je eigen stoffelijke gewaad is.”
„Hoe diep, maar hoe natuurlijk is alles wat u mij toont, Alcar.
Ik ben zo dankbaar, dat ik niets kan zeggen, maar voel mijn dankbaarheid.”
„Ik voel je, mijn jongen.
Ook ik en alle wezens die dit mochten waarnemen waren dankbaar.
Ik zeg je, André, zie naar dit wonder en voel aan wat het zeggen wil, dat God de Vader van ons allen is.
Vergeet niet, dat God ons dit alles gaf en dat wij mensen uit dit proces werden geboren.
Ik begrijp dat je niets kunt zeggen, want dit is zo machtig, dat het niet in woorden uit te drukken is.
Je voelt alleen de nietigheid van onze persoonlijkheid, zelfs wanneer de mens zijn volmaakte lichaam bezit, want zie naar de mens en volg hem, zie hoe hij leeft en Gods leven vernietigt.
Uit de aarde kwamen wij voort, uit het niets, uit dat onzichtbare dat God is.
Maar wij gaan nu verder en volgen de eerste mensen op aarde.
Je ziet, André, dat er reeds mensen op de begaanbare planeet leven.
Toch is de aarde nog niet gereed, want er leven nog steeds menselijke wezens in die wateren.
Die wezens moeten eerst daaruit tevoorschijn treden en eerst dan neemt het leven op de begaanbare en verdichte aarde een aanvang.
Maar in deze tijd reeds waren er zeven graden van stoffelijk organisme.
Wij zien nu het eerste en het duizendste stadium en daarin liggen al die graden die wij straks zullen terugzien, maar dan op de begaanbare planeet.
Ik ga nu weer enige eeuwen verder.
Wat gebeurde er in deze tijd?
Zij die de oever hadden bereikt, ontwikkelden zich en vermenigvuldigden zich eveneens.
In die eeuwen bereikten dus die eerste stoffelijke wezens de menselijke toestand en dat waren de voorhistorische wezens die op aarde leefden.
Ik ga je dat evolueringsplan tonen, dan kun je zien hoever zij zijn gekomen, wat je zeer wonderlijk zult vinden.
Ziedaar nu, we zijn dus weer eeuwen verder.”
André beleefde het ene wonder na het andere.
Hij zag deze mensen, maar hoe grof en ruw waren zij allen.
Hij zag het mannelijke en vrouwelijke wezen en allen waren als dierlijke wezens behaard.
Het waren nog dieren en toch, aan dat lichaam herkende hij de mens.
Zie, hoe krachtig dit lichaam is, maar een monster van lichaamsbouw bezat deze eerste mens.
Dit had de planeet aarde tot stand gebracht en dat zou de mens worden.
Tot zover was dit wonder reeds voltrokken.
„Deze mensen, André, konden verdergaan en namen de planeet aarde in bezit.
Toch leefden er nog steeds mensen in die diepe wateren, die hun visstadium nog moesten afleggen.
Doch ik ga verder en wij zullen zien wat er geschiedde.
Velen van de eerste mensen, die de begaanbare planeet hadden bereikt, gingen op hun kosmische tijd sterven, dat is dus de normale overgang, doch anderen werden door de voorhistorische diersoorten aangevallen en in de wateren gesleurd en dienden als voedsel voor deze reusachtige diersoorten, die zoals de mens, hier leefden.
Het dier was in wezen zachtzinnig, doch de mens maakte dit dierwezen wakker en dit was reeds op de tweede graad geschied.
Wij hebben daar gezien hoe het menselijke wezen het dierenrijk vernietigde en de ziel, dus van beiden dier en mens, werden door de planeet aarde aangetrokken en zouden hier worden geboren.
Toen het dierenrijk op aarde ontwaakte en dit ontzaglijke stoffelijke organisme had ontvangen, ontstond er een strijd tussen mens en dier, die duizenden eeuwen achtereen bleef voortgaan.
Voordat ik nu verder ga, keer ik eerst naar de dierenwereld terug, want ook het dier volgde de mens en bereikte dit stoffelijke organisme.
Daarvoor moet ik je met het eerste stadium verbinden.”
André voelde zich dieper wegzinken en ging waarnemen.
Toen hoorde hij Alcar zeggen: „Dit is dus weer de wereld van het menselijke embryonale leven.
Wat ik je nu op de eerste planeet van het dierenrijk duidelijk maakte, geschiedde ook hier, want hier op de planeet aarde was dit een en dezelfde toestand en gebeurtenis.
Ik heb je de geestelijke wereld getoond, hoe het bezielende leven zich verdichtte en daarna hoe het embryonale leven werd bezield.
Nu echter zie je een ander wonder.
Daar voor je, André, zie je deze wereld en in deze wereld ligt nu tevens de astrale wereld voor het dierenrijk.
Deze wereld ligt dus in de menselijke astrale wereld, zoals op de eerste planeet en is ook hier onzichtbaar voor het menselijk bezielende leven.
Toen hier dus het eerste menselijke „schilletje” stierf, en tot ontbinding overging, daalde uit de astrale dierenwereld het bezielende wezen af en werd na lange tijd het eerste dierwezen geboren.
Doch niet één, doch tientallen van wezens, zo nietig en klein, dat zij met het blote oog niet eens waren te zien.
En toch, na jaren, toen dit proces zich voortzette, zien wij in de wateren duizenden van deze wezens, want al die dierlijke wezens vermeerderden zich op snelle wijze.
Ik ga dat niet allemaal volgen, doch je ziet dat dit wonder ook hier op aarde tot werkelijkheid kwam en dat alles van tevoren gereed was.
Dat reusachtige dierwezen op de tweede graad bezielt dus het stoffelijke dier op de derde graad, de aarde.
Dit was dus één gebeuren, omdat dier en mens verder moesten en zouden gaan.
Iedere planeet schiep dus een eigen organisme, doch door het moederlichaam is dit tot stand gekomen, maar de aarde, ik heb je dat duidelijk gemaakt, verhardde en vergrootte vele diersoorten, om eens in het ware kosmische organisme over te gaan.
Ik ga nu naar het laatste stadium, waar wij zo-even waren en dan zien wij én het dierenrijk én de mens terug.”
André voelde dat hij terugkeerde.
„Ook dit is wonderlijk en natuurlijk, Alcar.”
„Inderdaad, André, een natuurwet heeft zich voltrokken.
Nu ga ik eeuwen verder en in die eeuwen zien wij dat de mens zich vermenigvuldigde, maar tevens het dierenrijk.
Ik zei reeds, dat er een verschrikkelijke strijd tussen mens en dier ontstond en vele mensen werden vernietigd.
De aarde verdichtte zich, de laatste wezens die in de wateren leefden kwamen tevoorschijn en het leven op aarde nam een aanvang.
Maar in al die eeuwen waren er reeds miljoenen menselijke wezens gestorven en keerden terug, om in de hoogste stoffelijke graad over te gaan.
Nu zien wij een geheel andere toestand.
Op aarde leefden nu zeven verschillende stoffelijke wezens en ook in het dierenrijk waren deze stoffelijke overgangen aanwezig, doch in het dierenrijk waren deze stoffelijke graden zo uitgebreid, omdat uit één soort vele andere diersoorten werden geboren.
De hoogste stoffelijke graad van het menselijk wezen was het donkerzwarte wezen, doch dat wezen bezat een voorhistorisch stofkleed.
Maar er was nog meer.
In die tijd, André, was er nog geen blank ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), ook dat ras moest nog worden geboren.
In de eeuwen die voorbijgingen, kwam dit stofkleed gereed en opnieuw zien wij een andere aarde dan in die vorige toestanden.
In alle hoeken van de aarde leefden nu mensen en deze wezens waren in groepen verdeeld.
Nadat er weer eeuwen voorbij waren gegaan, ontwaakten deze wezens en tevens het dierenrijk, zodat beide tot bewustzijn kwamen.
De mens bezat zijn voordierlijk bewustzijn en toen zij daarin overgingen, ontbrandde die hevige strijd waarvan ik sprak.
De mens viel het dier aan en het dier de mens.
De menselijke hartstochten ontwaakten en dit maakte het wezen, de persoonlijkheid uit.
Nu ga ik weer eeuwen verder.
In die eeuwen sloten zich de mensen aaneen, omdat het dier hen daartoe dwong.
Een mens in die tijd was ten enenmale niet tegen het dier opgewassen, ook al waren er diersoorten die geen kwaad kenden en de mensen niet zouden aanvallen, ook dan niet, wanneer zij werden neergeveld.
Doch er waren diersoorten die juist de mens aanvielen en deze haat was reeds op de tweede kosmische graad geboren en bezat het dier op aarde, evenals de mens zijn voordierlijk bewustzijn vandaar had meegebracht.
Hoe meer mensen er nu kwamen des te groter werden de groepen, maar vooral werd de strijd op aarde heviger, doch thans niet meer tegen het dier, maar nu tegen die mensen, die in een andere omgeving waren geboren.
Iedere seconde werden er nu afgeslacht.
De meer volmaakte mens sloeg die anderen, die dus die hoogste stoffelijke graad nog niet hadden bereikt, neer.
Nu was het geen strijd meer van man tegen man, maar thans trokken zij er met honderden op uit en allen die zij tegen kwamen werden afgemaakt, dus de sterksten overwonnen.
In die tijd zien wij tevens, dat de meer volmaakte mensen zich aaneensloten, evenals de lagere graden van stoffelijke organisme en dit zien wij nog in jouw tijd op aarde terug.
Ook daarin is nog geen verandering gekomen.
De ene groep viel de andere aan, maar iets ging verder en dat was de planeet aarde, die voortging om het volmaakte stofkleed af te maken.
Wanneer wij thans enige eeuwen verdergaan, dan zien wij deze stoffelijke gewaden reeds op de aarde en is het beeld van de aarde weer veranderd.
Hoe hoger en verder de mensen nu kwamen, des te sterker werd de haat voor de andere mens, maar ook voor het dierenrijk.
Die haat werd bewuster en heviger, zodat het vooreeuwse aspect voorgoed was verdwenen.
Nu werden die groepen van mensen stammen en na lange tijd werden die stammen volkeren en traden uit die volkeren de heersers tevoorschijn.
In groepen van duizenden leefden nu deze mensen over de gehele aarde verspreid.
Dit, het zal je duidelijk zijn, werden nu al die verschillende rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en volkeren en daaronder leefden reeds blanken.
Dat ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) ging nu overheersen, maar ook de aarde ging verder.
Wat in vroegere eeuwen een modderpoel was, verdichtte zich en ook die streken en landen werden bewoond.
Over de gehele aarde vond dit plaats.
De aarde zette haar moeilijk werk voort en bracht dat tot stand, waarvoor zij haar plaats in het universum had ingenomen.
De mensen sloten zich nog dichter aaneen, doodden hen die zij ontmoetten en gingen tot de massastrijd over.
Bij duizenden werden zij afgeslacht.
De hogere graden gingen in een hoger gevoelsstadium over, doch de lagere graden behoren alle tot de menseneters.
In deze tijd had de aarde voor een derde haar taak volbracht en dit was een groot wonder.
Doch voor hen die in een lagere graad van stoffelijk organisme leefden en het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) ontmoetten, was het tevens een groot wonder deze mensen te zien.
Zij begrepen daar niets van, maar de blanken wisten met hen wel raad en vielen hen aan.
De meer stoffelijk gevorderde mens overheerste dus de planeet aarde, maar deed dit door doodslag en geweld.
Ook daarin is in al die miljoenen jaren niets veranderd.
Wij zien dus niets dan dierlijk geweld, doden en nog eens doden, tot andere dingen waren deze wezens niet in staat, doch ook die tijd zou komen.
Eeuwen gingen er weer voorbij en in die tijd kwam het volmaakte menselijke lichaam gereed en wij zien, dat de zeven stoffelijke graden in hoogste graad aanwezig zijn.
Eindelijk dan was de aarde zover met haar werk gereed en het beeld dat wij dan zien is het volgende.
De laagste graad van het stoffelijke organisme was het voorhistorische dierwezen, terwijl het hoogste wezen in een stoffelijk organisme leefde, dat in die duizenden eeuwen die nu volgden volmaakt werd.
Toen had de planeet aarde haar taak volbracht en leren wij andere wetten kennen.
Eén wet ging gestadig voort en wel het stervensproces.
In die duizenden eeuwen waren biljoenen mensen gestorven.
Wat geschiedde er nu met al deze wezens?
Wij zullen dat thans volgen, André, en daarna kom ik op de ontwikkeling van de aarde terug.”