Zevende sfeer en terug naar de aarde

Nog steeds hield hij Cesarino’s hand stevig vast.
Hij voelde zich opgenomen en weer zweefde hij een andere afstemming tegemoet.
Hij was van alles vervuld.
Het zou niet geloofd worden, wanneer hij dit op aarde zou vertellen.
Hoe moeilijk zou het voor hem zijn, dit alles in taal vast te leggen en uit te beelden.
Het was bijna onmogelijk.
Toch moest het; misschien zou het een aards kunstenaar inspireren tot het scheppen van een menselijke toestand, een levenssymfonie.
Het was mogelijk, al zouden zij die diepten en hoogten van een zesde sfeer niet bereiken.
Wanneer de mensen op aarde naar zo’n concert zouden kunnen gaan, hoorden zij het innerlijk leven van één mens vertolkt: al zijn leed, smart en geluk, hartstocht en geweld, strijd en liefde zouden zij voelen.
O, hoe schoon zou dat zijn; een mens door kunstenaars in muziek uitgebeeld.
In liefde zou men die kunst moeten benaderen; anders zou men het heiligste niet aanvoelen.
Liefde zou de mens moeten voelen voor het leven, dat in kunst werd weergegeven.
Hoe goed, hoe groot was zijn leider voor hem op deze reis, hoeveel wijsheid in de geest had hij niet ontvangen en nog was het einde niet daar, men liet hem nog andere toestanden beleven.
Zij waren nu reeds ver van de zesde sfeer verwijderd.
Steeds gingen zij verder.
Plotseling scheurde het uitspansel vaneen en een machtig licht bestraalde de meester en hem.
Hij kon geen voet meer verzetten.
Lang bad hij tot God om hem een blik te gunnen in de zevende sfeer, daar, waar Alcars meester en de beschermengel van zijn kind leefden.
Die andere sferen lagen, nu hij dit alles had mogen zien, ver onder deze geweldige schoonheid verborgen.
Nieuwe krachten voelde hij in zich komen, voordat hij verder mocht gaan.
Snel waren zij nu de grens genaderd en daar voor hem, in een onverklaarbare schoonheid, zag hij de zevende sfeer.
Nog verder, dan zou de mens niet meer kunnen terugkeren.
Hij begreep het volkomen; het was hier een paradijs, maar van zo’n zeldzame schoonheid, zo geweldig, dat hij er geen woorden voor kon vinden.
Hij wilde er ook geen moeite voor doen, hier moest men het leven slechts voelen, moest men alléén zien.
Bloemen zag hij als in een waas en hij hoorde ze zingen op verre afstand.
Over alles lag goud en in deze sfeer zag hij kleuren uit de andere sferen bijeen, maar het waren alleen lichtende kleuren.
Hier zou hij niet kunnen binnentreden.
Zijn geesteslichaam zou door de kracht van het licht verbranden of in een duizelingwekkende vaart naar de aarde terugkeren.
Hier zag hij de gelukzalige Hemel, hier leefden mensenkinderen van de aarde.
Allen waren eens op aarde, hadden daar geleefd en waren gestorven.
Nu, in zulk een paradijs zag hij aardse wezens terug.
„God, o, mijn God, wat moeten de mensen U dankbaar zijn voor zoveel geluk, zoveel schoons, dat zij na het leven op aarde zullen vinden, wanneer zij hier binnentreden!”
Hier leefde Cesarino, de mentor van deze sfeer; ééns op aarde dictator van Rome.
Hij was de meester van al de gebieden, die hij met zijn leider had mogen bezoeken.
En deze geest leidde hem, voerde hem, liet hem dit alles bewonderen, omdat hij de mensheid wilde overtuigen van een geheiligd leven na de aardse dood.
Liefde, niets dan liefde, God leefde in alles.
Tempels zag hij, als hij nog nooit te voren had waargenomen.
De wegen voerden de mens naar het aller, allerhoogste.
Hier zag hij het leven, dat zou overgaan om het geesteslichaam af te leggen.
De ziel zou haar weg vervolgen en de mentale gebieden binnentreden.
Daarna naar nog hogere toestanden, zodat zij de vierde mentaliteit op kosmische afstemming zou binnengaan.
Hoe ver was het aardse leven hiervan verwijderd!
Lang zou het duren, doch ééns kwam het zover, dat de mensen, die de planeet aarde bevolkten, dit zouden bereiken.
André bad tot zijn Vader aan de grens van de zevende sfeer en dankte Hem voortdurend.
Wijsheid in de geest had hij ontvangen en in gedachten keerde hij terug naar het begin van deze tocht.
Waar was hij al niet geweest?
Diepten had hij leren kennen, kunst en liefdesferen waren hem getoond.
Zijn kind had hij mogen zien, het ene leven was nog schoner dan het andere.
Thans zou hij naar de aarde terugkeren.
De Engel liet hem voelen, dat hij zich moest gereedmaken voor de terugtocht naar de vijfde sfeer.
„Voordat wij zullen vertrekken,” sprak nu de meester tot hem, „vraag ik u: Vertel hun op aarde, wat hen wacht.
Zeg aan de mensen op aarde, die onze zusters en broeders zijn, dat wij leven in hemelse schoonheid.
Eéns zullen zij dit alles ontvangen, wanneer zij zich in de geest willen ontwikkelen.
Zeg hun, dat het geestelijk leven liefde betekent, niets dan liefde is.”
„Hoe moet ik u danken voor alles, wat ik van u en van mijn leider heb mogen ontvangen?”
„Dank niet ons, mijn zoon, dank God, die ons aller Vader is.
Thans zullen wij terugkeren naar de vijfde sfeer.”
In een flits verplaatsten zij zich, betraden de vijfde sfeer en gingen Alcars woning binnen.
André wilde nogmaals Alcars meester danken, maar het was niet meer mogelijk.
Cesarino was naar zijn eigen sfeer teruggekeerd; men wilde in het leven na de dood geen dank.
Daar zat Alcar, zijn leider, met verschillende vogels om zich heen.
„Zo, mijn jongen, terug?”
André vloog in zijn armen en schreide van geluk.
Lang duurde het, voor hij in zijn toestand terugkeerde.
Hij keek zijn leider aan, maar kon geen woord spreken, hoe gaarne hij het ook zou willen.
Alcar maakte zich gereed, André sloeg nog een blik in de woning van zijn leider en met spoed keerden zij terug naar de aarde.
Ook deze tocht was weldra voorbij.
Daar trad hij zijn kamer binnen, hand in hand waren zij uit de vijfde sfeer teruggekeerd.
Voor hem lag zijn stofkleed.
André keek zijn leider aan; diep zag hij in hem, doch de woorden kon hij niet vinden, beiden voelden wat zij zouden willen zeggen, één waren zij in gevoel, één was hun leven, één doel hadden zij: de mensheid te overtuigen en gelukkig te zien.
„Vaarwel, mijn jongen, weer zul je ontwaken in geluk en zul je je spoedig aan je taak zetten, om al dit heilige aan de mens bekend te maken.
Weet, dat wij je zullen helpen.”
André vroeg zijn leider allen te danken, die hem in liefde hadden ontvangen.
Hij voelde zich omhoog gaan en toen dalen en met een lichte schok werd hij wakker.
Het leven op aarde had weer een aanvang genomen.
Nog hoorde hij: „God is liefde, niets dan liefde!
Het leven na de dood is een realiteit.
Leef, leef, gij mens, weet dat het leven, uw leven, eeuwig is.
Vaarwel, mijn jongen, morgen wacht je ander werk.
Je Alcar.”
 
’s Morgens werd hij wakker, versterkt naar geest en lichaam en wist, waar hij was geweest.
In hem nestelde een groot geluk.
André gaat verder en hoopt nog veel wijsheid in de geest te ontvangen.
Al zijn krachten zal hij inspannen om nog meer van een eeuwig voortleven te vertellen.
Uitsluitend waarheid en geluk wacht de mens, wanneer hij dat leven binnentreedt.
God smeekt hij, dat kracht en zegen op zijn werk moge rusten.
Het hoofd omhoog gericht, de weg gevolgd, die zij allen volgden, de weg naar het licht, naar het huis des Vaders, waar voor elk leven een woning openstaat en in gereedheid wordt gebracht, wanneer de mens overgaat.
 
Jozef Rulof
Den Haag, 15 november 1936.
 
(Einde Deel 3)