Leed en smart door anderen

„Kom mijn zoon, wij gaan verder, om je andere toestanden duidelijk te maken.
Ik wil je laten zien hoe velen er te lijden hebben, wat hun is opgelegd door anderen, maar tevens, hoe verschrikkelijk vele overgangen zijn.
Ik zal je hen tonen, die moeten toezien, dat hun geliefden, waar zij vele jaren op aarde mee waren verbonden, naar duistere sferen worden gebracht, en je het schrijnende leed laten bemerken, dat zij voelen, omdat zij weten, wat de duisternis aan deze zijde betekent.”
Vele straten waren zij doorgegaan.
„Kom, mijn jongen, in dit huis zullen wij binnengaan.”
André zag een groot gebouw, dat op een ziekenhuis geleek.
Hij zag astrale wezens, die in- en uitgingen.
Voor de mens op aarde waren zij onzichtbaar.
Het was stil in dit gebouw.
Het was de macht van de dood, die hier zijn scepter zwaaide.
Een huis van leed, niets dan ellende.
Het maakte hem koud.
Rillingen doorvoeren hem, nu hij het paleis des doods binnentrad.
Hij liep zijn leider na, die een voor hem vaste weg volgde.
Steeds ging hij verder.
Verschillende gangen waren zij doorgegaan.
Ook hier zag hij vele geesten hem voorbijlopen.
Zagen zij hem niet?
Geen (van deze geesten) gunde hem een blik.
Merkwaardig, dacht hij, ik ben toch aan deze zijde.
Dadelijk hoorde hij een duidelijke maar zachte stem zeggen, waaruit hij opmaakte, dat hij met Alcar was verbonden: „Maar in een andere toestand.”
Hij begreep onmiddellijk de bedoeling van hetgeen hij waarnam.
Het was hem duidelijk, dat hij zich in Alcars afstemming bevond en dat zij hem daarom niet zagen.
Alcar bleef stilstaan voor een kamer.
Zouden zij daar binnentreden?
Ja, hier zou hij andere toestanden beleven.
Het was een grote zaal, waar verschillende bedden bijeen stonden.
Overal lagen zieke, arme mensenkinderen.
Alcar wachtte hem op.
Daar voor hem zag hij een ziek jongmens.
Naast het bed zag hij de astrale mens, die van uit de sferen neergedaald was om de zieke te helpen, de onzichtbare helper.
Liefde, niets dan liefde.
André zag, dat de geest lange passen over het stofkleed maakte.
Zijn levenskrachten stroomden de stofmens binnen; geestelijke uitstraling, liefdekracht aan de mens op aarde gegeven.
Het was een machtig beeld voor hem.
Konden de mensen dit maar zien.
Zij waren dan overtuigd, dat liefdebanden eeuwig waren.
Het was een mannelijke geest en hij die ziek was kon zijn kind zijn, daar hij enige gelijkenis waarnam.
„Op aarde, André, weet men van deze toestanden weinig af.
Ook de krachten van hen, die aan deze zijde leven, kennen zij niet; ik bedoel daarmee de wetenschap.
Doch het toont je duidelijk, hoe wij van onze zijde af op de stofmens kunnen inwerken, hem kunnen helpen.”
„Gaat deze jongen over, Alcar?”
„Neen, nog is het zijn tijd niet.
Hij zal leven, hiervan zal hij genezen.”
De geest legde zijn stralende handen op het hoofd van de zieke.
Al zijn liefdekrachten gaf hij aan zijn jongen.
Groots was het, om dit als mens te mogen beleven.
Het was de liefde van een vader voor zijn kind.
O, hoe schoon was het.
Hoe machtig was liefde.
Zij waanden hem dood, maar de dode redde het leven van zijn kind.
De dood voedde het leven.
Hoe weinig wist men op aarde hiervan af.
Tranen liepen hem over de wangen bij het zien van al dit schone.
In stilte hielp de mens, die achter de sluier leefde.
In zijn toestand lag niets dan rust, geluk en liefde.
Niemand hoorde of zag hem.
Voor de mens leefde hij niet meer.
Hier zag hij het grote wonder, het eeuwige voortleven na de dood.
Mens, aanvaard het!
O, hoe heilig was deze wetenschap.
Hoe groot Gods macht aan de mens gegeven in het leven na de dood.
Alcar stond enige bedden verder op hem te wachten.
Wat zou hij daar weer zien?
Hij stond voor het ziekbed van een oude man.
Het was een ernstig zieke.
Naast het bed zag hij een jonge vrouw, die een prachtig licht uitstraalde, dat haar omgeving verlichtte.
Haar blik hield zij strak op de zieke gevestigd, die in een diepe slaap gezonken neerlag.
Lang zou hij niet meer leven.
Nu reeds had zijn doodsstrijd een aanvang genomen.
Niets was voor de aardse mens te zien.
Toch voelde André zijn hevig gevecht met de dood, de dood, die leven betekende.
Strijd, die niet nodig was, maar waaraan hij zich niet kon onttrekken.
Hij voelde en wist niets van een eeuwig voortleven af.
En in zijn strijd, de strijd tussen het leven en de dood, daalde zij vanuit haar hoge sfeer neer om hem te helpen.
Weer zag hij, hoe groot liefde was.
Banden van liefde waren niet te vernietigen.
Heilige sferenliefde, rein, zoals zij ze voelde, zoals zij straalde, zoals zij zelf was, zoals het leven zelf kon zijn.
„Is zij zijn kind, Alcar?”
„Neen, zijn moeder.”
„Wat zegt u?”
„Zijn moeder, André.
Zij is een geest van het licht.
Jong en schoon, terwijl haar kind oud is, lichamelijk oud en geestelijk oud.”
André begreep: Zijn moeder was jong en schoon, hij daarentegen een ongelukkige geest, wanneer hij straks aan deze zijde was.
De man had zijn leven verknoeid.
André begreep nu het leed en de smart door anderen veroorzaakt.
Zij, de gelukkige, leed, omdat haar kind zich had vergeten.
Welk een ellende.
Nog dieper, dan hij zo-even had waargenomen.
Daar was het leed anders dan zij bezat.
Daar was het te dragen, hier was het onmenselijk.
De moeder leed om haar kind; omdat zij moeder was, leed zij.
Hij zou straks naar de donkere sferen gebracht worden.
Zij moest hem afstaan, niets kon zij veranderen.
Het was zijn afstemming.
Hij zelf had het gewild.
Leed door anderen.
Kende men op aarde dit leed?
Neen, op aarde kende men het niet.
IJzig koud was het.
Duisternis en armoede.
Verschrikkelijk was het.
Haar kind was het en het zou haar kind blijven, ook in het leven na de dood.
Daardoor leed zij.
Het leed van hem, zijn pijnen, die hij straks eerst zou voelen, die zo heel anders waren dan alle stoffelijke pijnen, dat voelde zij.
Nu reeds, nu zijn einde nog moest komen.
Zij wist wat het betekende om in de donkere sferen te moeten afdalen.
Voor vele jaren keren zij niet meer terug.
Zijn smart was onbeschrijfelijk.
Welk een droevige waarheid zag hij hier.
Zij was gekomen om van haar kind afscheid te nemen.
Daarvoor kwam zij naar de aarde.
O hij voelde het alsof het hem door Alcar werd verteld.
Zo was het leven in de geest.
Niets was eraan te veranderen.
„Is je alles duidelijk, mijn zoon?
Zo zou ik je duizenden toestanden kunnen aantonen.
Maanden geleden reeds was zij bij haar kind, om hem te verzorgen en nu is het ogenblik gekomen, dat zij hem voor lange tijd moet afstaan.
Ziedaar, André, een jong meisje, bij het ziekbed van haar moeder.
Naast haar, haar vader.
Beiden zijn gekomen om haar te halen.
Straks zullen zij voor eeuwig samen zijn.
Allen gelukkig, omdat zij een moeder was, die veel liefde heeft gegeven aan allen, die tot haar kwamen.
Zij heeft bezit in de geest.
Zij zijn gelukkig, mijn zoon!”
„Kunnen zij ons niet zien, Alcar?”
„Neen, onmogelijk.
Wij bevinden ons in een andere afstemming.
Ik zal mij echter met haar verbinden.”
André begreep nu eerst goed, hoe eenvoudig zijn leider was.
Onmiddellijk nadat Alcar zich met haar had verbonden, kwam zij naar hem toe en vroeg hem: „Zal het nog lang duren, broeder?”
André maakte hieruit op, dat Alcar een hogere afstemming bezat dan zij en hij hoorde zijn leider zeggen: „Neen, spoedig zult u tezamen zijn.”
Zij zag Alcar aan met haar stralende ogen, waarin liefde lag, niets dan geluk.
In die blik lag het eeuwige begrijpen, dat de liefde was, die beiden voelden.
Allen waren geesteskinderen.
Mensen, die begrepen in één oogopslag, in één blik, waarin alles lag.
Sferen waren één, waar zij ook leefden.
Wie liefde voelde, begreep deze stille kracht.
Meer werd er niet gesproken.
Alcar keerde tot hem terug en zei: „Is alles je duidelijk?”
„Neen, ik begrijp niet, waarom zij niet weet, wanneer haar moeder overkomt.
Zij is toch gelukkig, Alcar?”
„Heel goed gevoeld.
Ga zo verder.
Dit zal ik je ophelderen.
Ook zij, mijn zoon, kan het ogenblik niet aanvoelen, waarop zich de splitsing van geest en stof zal voltrekken.
Zij voelt, dat zij spoedig zal overgaan, doch het vaststellen kunnen alleen zij, die de eerste geestelijke sfeer (de vierde lichtsfeer) bezitten en in die afstemming leven.
Zij zijn gelukkig, schoon en jong, maar leven nog steeds onder de eerste gelukkige sfeer, die ik je op deze reis zal tonen.
Wanneer haar einde nadert, zal de geestelijke helper aan deze zijde het meedelen.
Bij het overgaan van Tante heb ik je dat duidelijk gemaakt.
In haar uitstraling is het waar te nemen.
Daarin ziet men aan deze zijde of de mens spoedig zal overgaan.
Al deze toestanden zijn geestelijke wetten.
Een wet houdt op te bestaan, wanneer wij ons de krachten hebben eigen gemaakt, die de afstemming zijn in een hogere sfeer.
Wij kunnen dus eerst dan die psychische krachten aanvoelen, wanneer wij die gevoeligheid bezitten.
Vanuit de eerste sfeer kunnen zij zich verbinden en verschillende overgangen aanvoelen.
In Tantes overgang kon ik dit uitrekenen.
En ook hier is dat mogelijk.
Doch het is niet mijn werk.
Aan deze zijde heeft iedere gelukkige geest zijn eigen taak.
Beiden leven in de derde sfeer.
Je bent daar reeds geweest.
Op deze reis zal ik je van al deze afstemmingen meer vertellen.
Wanneer we daar zijn, zul je al deze gevoelstoestanden beter begrijpen.
De eerste geestelijke sfeer (de vierde lichtsfeer) is die toestand, waar de mens alle stof heeft afgelegd.
Eerst daar voelt men overgangen aan, omdat zij deze wijsheid bezitten en er afstemming op hebben.
Het is dus bezit.
Niets dan liefde in de geest.
Alle wezens, die onder deze afstemming leven, zijn gelukkig, vanaf de eerste bestaanssfeer in de geest (de eerste lichtsfeer).
Hij dus, die de eerste gelukkige geestelijke sfeer heeft bereikt, weet en voelt, wanneer het einde nadert, omdat hij in de geest is overgegaan.
Het geestelijke leven aan deze zijde te bezitten, is het afleggen van alle stof.
Dus los van alles, om naar eigen inzichten en krachten te kunnen handelen.
Hier is een dokter voor nodig, een hoger afgestemd wezen.
Is je alles nu duidelijk?”
„Ja, Alcar, volkomen.”
„Prachtig, mijn zoon, dan gaan wij verder en zullen een andere zaal bezoeken.”
In een klein kamertje traden zij binnen.
André zag een magere, oude vrouw, die daar alleen lag, wachtend op haar einde.
„Waar dan ook, André, zich de mens bevindt, daar is geestelijke hulp.
Daar zijn geestelijke wezens om hun geliefden te helpen, wat je duidelijk wordt, doordat ik je al deze toestanden laat beleven.
Er is geen zieke of er zijn geestelijke wezens om hem heen, die zijn pijnen verzachten.
Er zijn meer wezens van onze zijde op aarde dan stoffelijke wezens.
Waar zich de mensen opsluiten, sluiten zich met hen op geestelijke wezens, waarop zij zich hebben afgestemd.
Waar zich de mens bevindt, zijn geestelijke wezens, hetgeen ik je op andere tochten na deze zal aantonen, wanneer wij het leven aan deze zijde zullen beleven.
Er wacht je dus nog veel meer; alles zal wijsheid in de geest zijn.
Ik wil nu, dat je op mij je concentratie gericht houdt, omdat ik je enige andere toestanden duidelijk wil maken, die nog onbekend voor je zijn.
Ziedaar, André.”
André keek naar de plaats door zijn leider aangewezen en zag twee lichtende geesten, die naast het bed van de zieke stonden.
„Ziedaar nu, mijn zoon.”
André schrok geweldig.
Hij zag een oude geest in een donker waas gehuld.
Hij hoorde hem jammeren en schreeuwen, wat hij voordat Alcar hem er opmerkzaam op maakte niet had gehoord.
Woest was het wezen.
Het was verschrikkelijk voor hem dit te moeten zien.
„Wat betekent dit alles, Alcar?
Het valt die andere wezens aan.
Moeten zij niet beschermd worden?”
„Neen, zij voelen noch horen hem.
Ik zal je alles duidelijk maken.
Wij staan hier aan het ziekbed van hun moeder.
De beide wezens zijn reeds lang over en komen thans hun moeder halen.
De vader, die in een duistere sfeer leeft, is hierheen gebracht om hem van zijn aards leven te overtuigen.”
„Dit zijn dus verschillende geestelijke afstemmingen in de geest.”
„De toestand van de vader zal ik je dadelijk verduidelijken.
Hij roept hen en vloekt, doch zij horen hem niet, wat betekent, dat zij in een hogere afstemming leven.
Zij weten niets van hem, omdat zij nog kinderen in de geest zijn en men het voor hen verborgen houdt.
Nu zijn zij met hun moeder verbonden en is hun concentratie op haar ingesteld, waardoor zij geen andere toestanden zullen opnemen.
Zij zouden zich dus met hun vader kunnen verbinden, maar zij zijn te teer voor zijn wrede krachten.
Eerst dan, wanneer hij een geestelijke sfeer binnentreedt, zullen zij elkander terugzien.
In deze toestand liggen dus drie verschillende afstemmingen.
Het zijn die van de moeder, die van haar kinderen en die van de vader.
En in alle afstemmingen liggen weer tussentoestanden, die ik je later zal duidelijk maken.
De vader is hierheen gebracht, om de overgang van zijn vrouw mee te maken, waardoor men zal bereiken, dat hij een ander leven zal beginnen.
Door het beleven van deze toestand zal hij zich ontwikkelen, daar het verlangen in hem wakker is geworden, omdat hij weet, dat ook zij zich aan deze zijde bevindt.
Is je dit duidelijk?
De vader is hierheen gebracht door gelukkige geesten, die zich voor dit werk bekwaamden.
Zij laten het hem beleven, zoals ik jou verschillende toestanden heb duidelijk gemaakt, door ze je op visionaire afstemming te tonen.
Zodoende kon je ook het leven in de mijn waarnemen.
Bij het zien van zijn geliefde wil hij zich verbinden, wat echter voor hem niet mogelijk is.
Je hoorde, hoe ver hij nog van deze hoogte is verwijderd.
Voel je, mijn zoon, de grote betekenis van dit alles?
De moeder zal bij haar kinderen zijn en in één sfeer leven, want ook zij bezit afstemming in de geest.
Zie nu daar, André.”
„Wie zijn dat, Alcar?”
Hij zag twee geesten, in een geestelijk gewaad gekleed.
„Zij brachten hem hierheen.
Geestelijke helpers aan deze zijde.”
Zij zagen hem liefdevol aan, als begrepen zij, waarvoor hij hier aanwezig was.
„Liefdegeesten, André, die in de sfeer der aarde een taak volbrengen.
Zij zullen anderen de ogen openen en hun leren, hoe hoger geluk te verkrijgen is.”
„Weten zij wat ik hier doe, Alcar?”
„Ook dat weten zij, omdat zij je uitstraling zien en daardoor alles kunnen vaststellen.
Dan nog dit: Deze geesten zijn uit de vierde sfeer, waar niets dan licht en geluk hun bezit is.
Doch om in de sfeer der aarde te werken, zullen zij zich met die toestand verbinden, wat betekent, dat zij in dat leven overgaan.
Het zijn liefdegeesten al dragen zij ruwe gewaden.
Hoe zal een engel des lichts zich in de duisternis kunnen laten zien?
Dat is toch niet mogelijk?
Verbinding aan deze zijde is overgaan in een andere toestand.
Ook dit alles zal je op deze tocht duidelijk worden.
Geesten uit het licht dragen hun kracht innerlijk, zij dragen en zijn aan de orde van waarheid verbonden.
Al deze toestanden, André, zien wij dagelijks, omdat iedere seconde duizenden overgaan.
En alles is en betekent leed, door anderen verkregen.
Verder, mijn zoon, nog andere toestanden heb ik je te tonen.”
Vele zalen gingen zij door.
„Thans zal ik je een waarheid laten beleven, die wij alleen kennen.
Kom, we gaan hier binnen.
Daar ligt een jong leven, dat te vroeg naar deze wereld wordt gestuurd.
Men heeft haar geopereerd, wat op aarde eenvoudig is, maar in de geest een andere betekenis heeft, die alleen wij kennen.
De operatie is mislukt, anderen wachten.”
Vele mensen van de aarde stonden om haar bedje heen en schreiden.
Een jong leven zou heengaan en allen waren diep bedroefd.
„Wij gaan verder mijn zoon, de betekenis van deze vroege overgang vinden wij niet hier en we zullen haar opzoeken.
Honderden van deze overgangen heb ik zien gebeuren, toen ik op aarde mijn rondwandeling maakte.
En al dit gebeuren treft hen, die het mes hanteren.
Doch ook hierin liggen toestanden, die de ware schuldigen aanwijzen.”
„Waar zijn wij hier, Alcar?”
„In een directiekamer van een ziekenhuis.
Ziedaar, een instrument in onze handen.
Ook hij is medium en wordt door ons geleid en geholpen.
Zijn kunnen heeft hij aan onze hulp te danken.
Zijn eer en zijn roem is des geestes.
Wat hij leerde was slechts stof, doch zijn gevoel is door hen afgestemd, die door hem de mensheid dienen.
Het mes hanteerde hij onfeilbaar, totdat een andere factor zijn onfeilbaarheid vernietigde.”
André zag twee mannen bijeen.
Een van hen, de oudste, zat met zijn handen onder het hoofd voorover gebogen.
De andere liep op en neer en was in overspannen toestand.
„Hij, die daar heen en weer loopt, is zijn zoon en hij zal zijn vader niet evenaren in zijn kunnen, al wordt hij duizend jaren oud.
Hij is door ons niet te bereiken.
Toch moet en zal hij zijn vader opvolgen, de vader wil dat.
En deze jonge dokter moet de kunde leren, die zijn vader zo buitengewoon goed verstaat, doch tientallen gaan daarvoor over; te vroeg worden zij naar deze wereld gezonden.
Hij stuurde het jonge leven naar hier door de wil van zijn vader.
Hij moest en zou het mes hanteren, opdat straks, wanneer de vader zal overgaan, zijn werk kan worden voortgezet door de zoon.
Zijn berekeningen faalden, omdat men voor dit werk gevoel moet bezitten.
Dit is aanvoelen, wat niet te leren is.
De vader ziet toe, dat een jong leven wordt vernietigd.
Hij is ervan overtuigd, dat alles anders zou geweest zijn, wanneer hij het mes gehanteerd had.
Toch gebeurde het, omdat zijn ijdelheid en waan hem parten speelden.
Hij is schuld aan deze vervroegde overgang en hij zal het moeten goedmaken.
Hij stort leed en smart over anderen, wat niet nodig was geweest, omdat hij in dit geval een medium is in onze handen.
Hoor, zij spreken.”
André zag, dat de jonge dokter op zijn vader toetrad en hoorde hem zeggen: „Kom vader, trek het u niet zo aan, wij hebben toch ons best gedaan.”
„Neen”, zei hij, „ik had het zelf moeten doen.
Ik had naar mijn innerlijk gevoel moeten luisteren, het niet moeten toelaten.
Je leert het nooit, nóóit!”
Hierin lagen de bewijzen voor zijn fout, die onomstotelijk aantoonden, dat het kind niet had behoeven te sterven.
„Ik word gek”, hoorde André hem zeggen, „het kind sterft.
Niets is er meer aan te doen.
Je deugt niet voor je werk.”
„Wroeging mijn jongen, wroeging, niets dan verdriet, wat niet nodig was geweest.
Doch wanneer hij zich niet weet te bevrijden van deze invloed, door zijn eigen wil, zullen er nog meerderen naar hier gezonden worden.
Het leven wordt op deze wijze vernietigd, leed en smart door anderen ontvangen.
Dit is Gods wil niet.
God heeft het anders bedoeld.
Zo brengt de één leed over de ander, om zijn eigenliefde te strelen, om zijn bezit te vergroten.
Velen zullen er overgaan, maar dan is alles anders.
Dan is het Gods heilige tijd, de tijd van overgaan.
Vele van deze gruweltoestanden heb ik beleefd op mijn rondgang op aarde, als onzichtbaar mens.
Ik nam waar, dat men de dieren vernietigde, opdat zij de mens zouden dienen.
Het éne leven wordt omgebracht, om een ander leven te genezen.
Duizenden verschrikkingen, nog erger dan deze, zou ik kunnen opnoemen.
Zo wordt het éne leven vernietigd om het andere te mogen behouden.
Weerzinwekkende tonelen heb ik zien afspelen.
In een laboratorium zag ik, dat een hond op een tafel vastgebonden werd.
Het dier had men enige dagen laten hongeren, om daarna te worden gemarteld.
Ik zag, dat zij het dier in de hals sneden teneinde de maagsappen te kunnen opvangen.
Men ging als volgt te werk: Het dier, dat uitgehongerd was, hield men een stuk vlees voor, waardoor een geweldige werking in de maag ontstond.
De maagsappen, door het arme dier uitgespuwd, werden opgevangen en daarvan maakten zij serums, om de mens te kunnen genezen.
Wel werd het plaatselijk verdoofd, doch het dier was zich van alles bewust.
Ziedaar de wetenschap van de aarde, van de mens met een goddelijk gevoel!
Wee degenen, die zich daarvoor lenen.
Dierlijke sappen zouden dienen om het leven van de mensen te verlengen!
Hoe kan de mens zich zo vergeten!
Een lugubere wetenschap.
Zij voelen niet het slijk, waarin zij zich wentelen!
Ook zag ik andere toestanden, die mij gelukkig stemden.
Eén van onze instrumenten moest een zware operatie verrichten.
Ik volgde hem met vele anderen, aan deze zijde.
Hij maakte zich angstig over het jonge leven, of het zou sterven of blijven leven.
Alles had hij, zoals hij dacht, in handen.
Hij verloor zijn zelfvertrouwen en keerde huiswaarts.
De volgende dag zou de operatie plaatsvinden.
Hij was van een voortleven overtuigd en was zich bewust van zijn gave.
In hem lag toch nog die kracht, die hem voor veel leed behoedde.
In het midden van de nacht knielde hij neer en bad tot God om hem te helpen, om zijn zelfvertrouwen te mogen behouden.
Lang bad hij.
En hij werd geholpen, door hen, die aan deze zijde leven.
Onder het bidden werd hem het beeld doorgegeven en zag hij, dat de operatie gelukte.
Duidelijk zag hij, wat hij doen moest om dit te bereiken.
Hij viel in slaap en fris en opgeruimd ontwaakte hij en bleef met zijn visioen verbonden.
Hij werd gesteund door liefdegeesten, die over hem waakten; dit waren zijn geliefden.
Men bad met hem nog lang na, om God kracht voor hem te vragen.
De operatie slaagde volkomen.
Hij voelde Gods heilige macht en aanvaardde in deemoed zijn taak.
Beroemd was hij op aarde, door hen, die aan deze zijde op hem inwerkten.
Hoe ver staat die andere dokter van hem af en toch tooit men hém met eretekenen en wordt hij tot ereburger uitgeroepen.
Eens zal men hem tonen wat goed en verkeerd was in zijn leven op aarde.
Velen, die heilig werk verrichten, zullen strijders zijn voor de mens met al zijn behoeften.
Aan deze zijde wacht men hen op, die te vroeg naar hier gezonden worden.
Dit alles is leed en smart door anderen.
En thans zullen we de aarde verlaten, om de donkere sferen op te zoeken.”