Eerste, tweede en derde sfeer

„Hoe moet ik u danken Alcar, voor al uw hulp, aan mij gegeven.”
„Dank niet mij, mijn zoon, dank God, Die je deze genade heeft gegeven, dat je dit alles hebt mogen beleven.”
„Hoe is het mogelijk, Alcar, om deze wonderen te verrichten?”
„Het zijn geen wonderen, André.
Ik heb je toch duidelijk gemaakt, dat het niets dan liefdeafstemming is in de geest.
Christus manifesteerde zich op deze wijze op aarde aan zijn apostelen.
Christus maakte zich één met de stof, Hij, die zich met planeten en sterren kon verbinden.
Ook de mensen op aarde dachten een wonder te zien, doch het komt hierop neer, dat het de kracht is van het wezen, dat liefde voelt en bezit.
Wanneer wij dit kunnen, hoe groot is dan de kracht niet van Gods volmaakt kind.
En Hem sloeg men aan het kruis, omdat de mensen deze heilige krachten niet kenden, niet begrepen.
Alles wat zij niet kennen, verwerpen zij.
Zo gaan vele en heilige waarheden verloren.
Alles is eenvoudig.
Hier zijn geen wonderen, alle wonderen liggen in een menselijke afstemming en toestand.
Dus het wonder zijn we zelf, in ons ligt en kan die heilige liefde zijn.
Dan zijn we in staat om voor hen, die nog niet zover zijn, wonderen te verrichten.
In een wonderlijke toestand hebben wij hen achtergelaten, maar hoe is alles, wanneer men het weet?
Liefdekracht, het geestelijk goud in het leven na de dood, dat te bezitten, zal voor anderen wonderlijk zijn en voor hen, die haar bezitten, niets dan geluk.
Thans gaan we naar de eerste geestelijke bestaanssfeer in de geest (de eerste lichtsfeer).
Zij, die daar leven, André, weten, dat zij op aarde zijn overgegaan.
Zij weten, dat zij in de eeuwigheid leven, al is hun gevoel stoffelijk.
De sfeer is daarom gelijk aan de aarde, doch in geestelijke substantie.
Het is daarom de eerste bestaanssfeer, wat betekent, dat zij waarlijk zich in de geest afstemmen.
Hier dus een natuurlijke toestand.
Wat daar leeft is waar, is echt, omdat het een bestaanstoestand is.
Is je dat duidelijk?
Vandaar beginnen zij dus hun ontwikkeling in de geest en volgen de weg, die allen, die thans onder deze afstemming leven, te volgen hebben.
Daar leven mannen en vrouwen bijeen, zo ook jongere mensen, doch geen kinderen.
De kinderen leven in andere sferen, waarop de kleinen afstemming vinden, om later in een bestaanstoestand binnen te treden, wanneer zij de leeftijd daarvoor hebben bereikt.
De kindersferen liggen in de hogere gebieden, die wij zullen bezoeken.
Anderen echter, ik bedoel de jongere wezens, hebben de leeftijd van veertien jaren bereikt en zijn van de aarde hier aangekomen.
Zij, die onder deze leeftijd zijn, en dat zijn zij van zeven tot veertien jaren, leven weer in andere sferen, dan de nog kleinere wezens, die de aarde hebben verlaten.
Wij hebben dus verschillende toestanden voor de kleinen, die verbindingssferen zijn die tussen de derde en vierde en vijfde sfeer in liggen.
De jongeren, die in de eerste sfeer leven, zijn, wanneer hun ouders geen andere en hogere sferen bezitten, bijeen.
Wanneer dus ouders een andere afstemming bezitten, of omgekeerd, zijn ze alleen, totdat zij zich één afstemming hebben veroverd, één liefde bezitten, wat hun afstemming is in de geest.
Maar wij weten, dat er moeders alleen zijn, kinderen en vaders alleen, evenals verschillende vrienden en familieleden, om later voor eeuwig tezamen te zijn, in geluk, in liefde, in volmaakt heilig geluk.
Doch niet eerder, dan dat zij de eerste gelukkige sferen in de geest hebben bereikt.
Velen wachten daarom met ongeduld het ogenblik af, dat zij verbonden zullen worden.
Zo komt de mens van de aarde naar hier en denkt zijn geliefden te ontmoeten, die dan in andere sferen leven.
Dan zijn zij droevig en er spelen zich treurige tonelen af.
Er is niets zo vreselijk, als wanneer de mens in de donkere sferen moet afdalen.
Toch kunnen zij niet tezamen zijn.”
„Zien zij elkander dan helemaal niet?”
„Zeer zeker; de hogere afstemming kan zich met een lagere verbinden.
Dit is mogelijk, maar ook wij zijn aan wetten gebonden.
Je zult hebben opgemerkt, dat het hemellicht steeds verandert, totdat wij de eerste sfeer binnentreden, waar het licht is, zoals men op aarde bezit.
Zie, we zijn reeds in de eerste sfeer.
In niets zul je enig verschil zien met de aarde.
Het is de aarde, maar in de geest.”
André zag een land, zoals Alcar zei, dat op de aarde geleek.
De hemel was bewolkt en er waaide een straffe wind.
Hij zag vogels en bloemen, bomen en groen, alles zag hij, wat men ook op aarde in de natuur kende.
„Hoe is het mogelijk, Alcar, een Gene Zijde en toch op aarde.”
„Juist, André.
De mens weet, dat hij in de geest leeft, maar zijn gevoel vindt afstemming op de stof.
Zij bevinden zich in het eerste stadium van geestelijke ontwikkeling.
Zij zijn overtuigd, dat alles, wat de aarde toebehoort, geen waarde heeft in de geest.
Allen trachten een hogere sfeer te bereiken, waar zij alleen zullen en kunnen komen wanneer zij anderen helpen om voor anderen iets te kunnen zijn, wat de gevende liefde is en betekent.
Is je dat duidelijk?”
„Ja, Alcar, alles.”
„Straks, wanneer wij de tweede sfeer binnentreden, zal je duidelijk zijn, hoe ingespannen hun leven is, om een hogere sfeer binnen te mogen gaan.”
Hij zag vele oude en ook jonge mensen tezamen.
Niets vreemds was aan hen te zien.
Zij droegen gewaden van grove stof en enkelen waren er onder, die reeds een schoon gewaad droegen.
Hij voelde, wat dat betekende.
Deze zouden misschien spoedig een hogere afstemming binnentreden.
„Zeer goed gevoeld, André.
Zij leven reeds in de tweede sfeer en wachten af, totdat zij mogen overgaan.
Allen strijden hun zware geestelijke strijd om hoger te komen, zij zullen niet rusten voordat zij het Zomerland hebben bereikt, de eerste gelukkige sfeer.
Daarom zijn de eerste, de tweede en de derde sfeer louteringssferen, waarin de mens zijn stoffelijk gevoel aflegt.
Eerst in de derde sfeer voelen zij zich van de stof bevrijd en maken zij zich gereed om het Zomerland in te gaan, waar je op je vorige tocht bent geweest.
Hun strijd is dus de strijd om zichzelf te overwinnen.
Je voelt zeker hoe moeilijk het is, omdat zij zichzelf stuk voor stuk moeten afbreken.
Alle aardse voetstukken vallen ineen aan deze zijde.
Eerst moeten zij afbreken, wat zij dachten te bezitten.
Hun aards bezit is niets anders dan belemmering in het leven aan deze zijde.
Velen keren van hieruit naar de aarde terug, om geliefden, die zij hebben achtergelaten, in de stof te helpen.
Zij overtuigen hen van hun eeuwig voortleven en sporen hen aan, zich in de geest te ontwikkelen.
Anderen weer dalen naar de donkere gebieden af, om de ongelukkigen te helpen en werken zo aan zichzelf, omdat zij voor anderen iets willen zijn.
Aan deze zijde kan de mens zich alleen ontwikkelen door te geven, wat de dienende liefde is.
Hij, die eist, staat in ontwikkeling stil.
Het leven op aarde dus, is niet te vergelijken met dit leven, al is de sfeer met de aarde te vergelijken.
Vergeet niet, dat aardse toestanden geen betekenis hebben in de geest.
Hier leeft de één voor de ander.
Op aarde dient de mens de mens.
Hij, die veel bezit heeft, laat zich bedienen, hier is dat alles afgelopen.
Allen die dus de eerste sfeer hebben bereikt zijn innerlijk van hun geestelijk leven overtuigd.
Dan liggen ook in deze sfeer andere toestanden, ook weer tussensferen, waar de mens leeft, die zich ook op aarde in eenzaamheid opsluit.
Zij leven hier éénzelfde leven, omdat hun gevoelsafstemming éénzelfde is.
Maar wanneer wij op hun toestand wijzen, dan krijgen wij ten antwoord: „Ik leef gelukkig, heb ik geen licht?”
Natuurlijk hebben zij licht, maar wat is hun licht vergeleken met het licht van diegenen die in de hogere sferen leven?
Maar als zij op deze weg voortgaan, zullen er honderden jaren voorbijgaan en al die tijd leven en blijven zij in éénzelfde afstemming.
Hun ontwikkeling staat stil, omdat zij zich voor het leven afsluiten.
Je ziet aan al deze toestanden, dat alleen zij gelukkig zullen zijn, die één zijn met al het leven, wat de weg van liefde is, die zij te volgen hebben.”
„U zei mij, Alcar, dat een hoger afgestemde tot een lagere sfeer mag afdalen; mogen zij daar dan niet blijven?”
„Zij mogen en kunnen doen, zoals zij het zelf willen.
Doch wanneer zij met hen treuren, om het niet één zijn, gaan beiden ten onder, met andere woorden, ook hun ontwikkeling wordt verhinderd, omdat zij medelijden voelen voor hen, die in een lagere toestand leven.
Ook hierin ligt duidelijk, dat medelijden te voelen ondergang kan zijn.
Het van tijd tot tijd weerzien van hun geliefden zal hen aansporen aan zichzelf te werken.
Ook zij moeten opwaarts en zullen zich van hun toestand losmaken.”
„Dan is een geestelijke scheiding moeilijker voor de mens dan de aardse, nietwaar?”
„Zeer goed gevoeld, André.
Op aarde leeft de mens tijdelijk, hier zijn zij in de eeuwigheid.
De scheiding op aarde kan kort zijn, hier kan het honderden jaren duren.”
„Kan men zich hier spoediger ontwikkelen dan op aarde?”
„Op aarde is het gemakkelijker om zich geestelijk te ontwikkelen dan aan deze zijde.
En wel hierom: Op aarde geestelijk geluk eigen te maken in een stoffelijke toestand is een zware strijd, kost inspanning en kracht.
De stof is het middel, door de stof kan men het bereiken.
Het leven op aarde is niet moeilijk wanneer men alles heeft wat het leven doet veraangenamen.
Door de stof kan men zich ontwikkelen door anderen te helpen.
Dat is, zich losmaken van alle bestaande stoffelijke toestanden.
Velen echter gaan door de stof ten onder.
Het loskomen van de aarde, dus in een stoffelijke toestand zich geestelijk verrijken, dat is de bedoeling, dat wil God van al Zijn kinderen.
Velen, zoals ik zei, worden door de stof geleefd.
In het leven op aarde, kan men door één daad een mens gelukkig maken.
Eén daad in liefde volbracht, is de ontwikkeling van het leven.
De aarde bevindt zich in diepe duisternis, om van duisternis tot het licht te komen, kost kracht.
Zij, die dat kunnen, zullen licht zien wanneer zij overgaan.
Zij zien het licht, dat zij innerlijk dragen en zullen hier hun afstemming vinden.
Hoe wordt er op aarde geleefd?
Het is ons hier bekend.
Waarom bezoeken wij van hieruit de aarde?
Om anderen te helpen.
Op aarde is het een grote moeilijkheid om de mens te bereiken.
Ik heb je dat reeds duidelijk gemaakt, toen wij in het schemerland waren.
We zullen nu verdergaan naar de tweede sfeer.”
„Ziedaar, Alcar, vele geesten zweven ons voorbij.
Waar gaan zij heen?”
„Zij bezoeken toestanden, om de wetten des geestes te leren kennen.
Zij allen zijn studerend.
De wetenschap, waaraan zij op aarde begonnen zijn, kunnen zij hier vervolgen en zich daarin verder ontwikkelen.
Doch eerst hebben zij te leren, hoe verbindingen tot stand worden gebracht.
Allen zijn gelukkige geesten.
Op aarde kan men zich iedere studie eigen maken, doch hier is dat niet mogelijk.
Hier moet men liefde bezitten en een zekere graad hebben bereikt, voordat men zich voor de éne of andere studie kan bekwamen.
Zij zouden de psychische wetten niet kunnen aanvoelen.
Alle wijsheid is dus aan deze zijde liefde, niets dan liefde.
En liefde is wijsheid in de geest.
Het leven hier is niet met het aardse te vergelijken.
Hier is afstemming nodig.
Op aarde leert men om te bezitten, hier leert men om te kunnen geven, om anderen gelukkig te maken.
Daarom wordt het doel van op aarde te leven niet begrepen.
Voor velen is hun studie en geleerdheid eer en vernietiging.
Hoe groot de geleerden ook zijn, op aarde is bezit voor velen sensatie.
Hier bekwaamt men zich om het leven te dienen.
Het leven gelukkig te zien, is de studie, de wijsheid van velen.
Op aarde kan men zich voor dokter bekwamen om de lijdende mensheid te steunen, iets te zijn om haar ellende te verzachten.
Doch hoe velen voelen hun roeping?
Onder hen, die je zo-even zag, bevinden zich aardse geleerden en zij hebben hen tot gids, die niet geleerd waren, nooit hebben gestudeerd.
Wat zegt dat, André?
Deze bezitten liefde, en liefde is wijsheid.
Geen stoffelijke bekwaamheid is daarvoor aan te wenden.
Het heeft dus geen waarde, wanneer men geen liefde bezit.
De geleerden van de aarde geven zich aan hen over, omdat het hoger afgestemde wezens zijn.
Hier buigt men het hoofd voor liefde.
Hier heeft men ontzag voor liefde, omdat liefde licht en wijsheid is aan deze zijde.”
„Wat is alles prachtig, Alcar.”
„Alles is geregeld, mijn zoon.
Niets heeft God voor Zijn kinderen verborgen.
Vele van deze colonnes zullen wij ontmoeten.
Zo heeft ieder wezen zijn taak om het leven te kunnen dienen.”
„Zijn ook zij voor de eerste sfeer onzichtbaar?”
„Niet alleen voor de eerste, maar ook voor de tweede en derde sfeer, omdat zij wezens zijn, die in het Zomerland leven.
Eerst daar kunnen zij zich tot een orde verbinden.”
„Bezoeken zij de aarde, Alcar?”
„Jazeker.
Je hebt gezien, toen je aan het ziekbed van Wim zat, dat ook zij er waren gebracht, om te beleven, hoe men op de stofmens inwerkt en hoe hem te helpen.
Zij bezoeken de aarde om straks daar te helpen.
Tevens zijn er vele andere wegen die wij kunnen bewandelen, om op aarde iets tot stand te brengen.
Alles is eenvoudig André, wanneer wij de liefde daarvoor bezitten.
Ge zult thans eerst goed het vers begrijpen, dat je is gegeven.
Weet je, hoe het luidde:
„Liefde is het hoogste goed
Aan de mens gegeven.
Liefde is wat leven doet
Van ontroering beven.
Liefde is alles, Liefde is God,
Het maakt van armen rijken.
Zonder liefde – wat was het lot?
Het zou op niets gelijken.
Geest van Liefde, leid ons voort
Doordring ons van uw wezen,
Dan wachten wij ook ongestoord
’t Einde zonder vrezen.
En zij het leven kort of lang
Gods Liefde maakt geen sterven bang.”
 
Thans zal je de liefde nog beter begrijpen dan enige tijd geleden.
Het zal je duidelijk zijn, waarom men aan deze zijde liefde moet bezitten om gelukkig te zijn.
Zie, wij zijn in de tweede sfeer binnengetreden.”
André zag weer een ander land.
Alles was anders dan waar hij zo-even was geweest.
De hemel was in een strak blauw kleed gehuld en geen wolkje was er te zien.
Het firmament was als een strak gespannen ballon, die elk ogenblik uiteen kon scheuren.
Hij voelde dit duidelijk.
Ook in de natuur lag deze zelfde kracht, wat hij zeer vreemd vond.
Een eigenaardig gevoel kwam in hem.
Rondom zich heen zag hij tempels en gebouwen, in schitterende stijl opgetrokken en van een fijnere substantie dan in de eerste sfeer.
Het was alsof alles meer leven voelde en daardoor in een hogere bestaanstoestand verkeerde.
Hij zag tevens vele wezens en het viel hem op, dat de gewaden heel anders waren dan die zij droegen in de eerste sfeer.
Allen waren jonger dan daar.
„Wat betekent die spanning, Alcar, die in alles ligt?
Heeft dat een betekenis?
Het is, alsof alles uiteen zal springen.”
„Ook dit heb je goed gevoeld, André.
Alles wat hier leeft, is in een overgangstoestand gekomen en de mens voelt verbinding met een hogere afstemming.
De natuur, de mens zal zich voor een hoger leven openen.
En het bezit daarvan is de verhoogde gevoelskracht van alles.
Hun concentratie is ingesteld op verhoogd bezit, het is de toetsing van hun innerlijke toestand.
Ge voelt hun strijd om van deze sfeer uit de derde te kunnen bereiken.
Hier hebben zij te strijden tegen de felle aanvallen van hun eigen ik.
Hier zullen zij zich zelf moeten afleggen, om straks in de derde sfeer voor eeuwig het geestelijke leven binnen te treden.
Hoe hoger de mens komt hoe moeilijker zijn strijd zal worden, omdat de toestanden fijner en schoner, de sferen ijler zijn en zij zich innerlijk moeten afstemmen.
De grote strijd is dus om vanuit het stoffelijke het geestelijke binnen te treden.
Voelt ge hoe moeilijk hun strijd, hoe gespannen hun toestand is, hoe sterk hun concentratie is ingesteld op dit hoger bezit?
Veel zou ik je uit deze sfeer duidelijk kunnen maken, doch later zal je ook hun leven leren kennen.
Thans gaan we verder naar de derde sfeer.
Wanneer we later terugkeren, zal je met hen spreken, je zult hen zien in hun werk, in hun kunst en in vele andere toestanden.
Ik moet mij nu aan een vast plan houden, het zou te veel voor je zijn, want er zijn nog andere toestanden, die wij moeten bezoeken.
Veel zal je op deze reis ontvangen, André, wat alles wijsheid voor je zal betekenen.
Hoe verder wij komen, hoe schoner de sferen, de kunst, de wezens zullen zijn.
Alles zal stralen, zoals het leven, dat daar leeft, voelt, naar de liefdekracht, die zij bezitten.
We zijn thans in een verbindingssfeer, die de tweede en derde sfeer verbindt, waar de kinderen van de aarde leven, die op jeugdige leeftijd zijn overgegaan.
We gaan echter verder en zullen later deze sferen bezoeken.
De engelensfeer zullen wij een bezoek brengen, omdat ik de moeders, die in leed en smart achter zijn gebleven, wil steunen, en hun duidelijk maken, waar zij zich bevinden.
Vergeet tevens niet, dat ook het kind, dat de leeftijd van zeven tot veertien jaren heeft bereikt, vanaf de aarde in een louteringssfeer overgaat, zoals ieder wezen, dat op aarde in een bewustzijnstoestand is gekomen.
Ziedaar, mijn zoon, de eerste lichtstralen uit de derde sfeer beschijnen ons.
Daarachter ligt de derde sfeer, waar je op je vorige tocht bent geweest.
De spanning, die je in de tweede sfeer hebt gevoeld, is veranderd in een zacht hunkerend verlangen om de vierde sfeer te kunnen bereiken.
We zijn de grens van de derde sfeer overschreden.”
André herkende alles.
De warmte en het grote geluk, die zij hier als bezit droegen, had hij reeds eerder gevoeld, waardoor hij in volmaakt geluk op aarde was teruggekeerd.
Hij zag de in prachtige gewaden geklede wezens, die omringd waren van de schoonste sferenbloemen, die licht uitstraalden.
Alles leefde, de natuur zong haar rein verheven lied, de mensen die hier leefden waren jong en fris, zoals alles wat hier leefde.
Schoon was het leven, ontdaan van alles, wat zich stoffelijk had gevoeld, het aardse was vernietigd: het geestelijke leven waren zij binnengetreden.
Hier was de mens gelukkig.
Liefde, niets dan liefde zag hij.
In alles lag het verhoogd gevoel van het intellect wezen.
Nu hij de duisternis had gezien, begreep hij, hoe groot hun bezit was en hoe verschrikkelijk de strijd van hen, die in de duisternis leefden, om deze afstemming te bereiken.
Hoe ver waren zij van deze sfeer verwijderd.
Aan het dal van smarten en alle andere toestanden, waarvan Alcar hem had verteld, durfde hij niet eens te denken.
Hoeveel jaren zouden er voorbijgaan?
Was het wel mogelijk voor hen om hier binnen te treden?
Arme mensenkinderen waren zij, hoe vreselijk was hun afstemming.
Waren zij nog te helpen?
Alcar zei hem, dat ook zij goddelijk waren en eens hier zouden leven.
Het was bijna niet te aanvaarden.
Hij zag aan zijn oog al die donkere sferen voorbijtrekken.
De éne ellende volgde de andere op.
Hij zag zich in het dal van smarten, waar hij in opstand was, aan de rand van de brug, waar hij in hun oneindige ellende tuurde.
Thans zag en voelde hij de diepte van hun ellendig bestaan nog intenser dan hij het beleefd had.
Hoe groot, hoe machtig was het verschil, wanneer hij deze toestanden vergeleek.
Hier maakte het hem gelukkig, daar overviel hem een vreselijke invloed, die hem de adem benam.
Machtig was het verschil in kleur, in geluk waar te nemen.
Hij zag voor zich die ontzaglijke kloof, die zij in geen honderden jaren zouden overbruggen.
Hier leefden hun geliefden in weelde en geluk, zij in diepe ellende.
Was het niet verschrikkelijk?
Hier leefden ouders, en de kinderen in diepe duisternis.
Hier waren kinderen, waarvan de moeder het dierlijke had overschreden.
Grenzen waren hier getrokken, onmetelijk diep en ver, die de mens zelf zou moeten opheffen.
Het was de grens van hun gevoelsafstemming in de geest.
Schrijnende waarheid, niets dan leed en smart, was het leven daar beneden.
Hartverscheurend was alles.
Toch voelde hij zich gelukkig alles te hebben mogen beleven.
Het spoorde hem aan om van het leven op aarde te maken, wat hem aan deze zijde in een gelukkige sfeer zou afstemmen.
Daarvoor zou hij zich inspannen.
Kinderen waren het, die daar in duisternis leefden. (Met kinderen wordt hier bedoeld: zij die geestelijk nog niet ver ontwikkeld zijn.)
Waarom hebt u, in een klein aards leven, uw innerlijke toestand verknoeid?
Waarvoor?
De beelden, die Alcar hem getoond had, waren de directe bewijzen van hun dierlijk leven op aarde.
Hoe waar was alles.
Geen mens die een te grote straf zou ontvangen.
Zij straften zichzelf; hoe rechtvaardig was God.
Toch kwam de mens in opstand.
Hoe kon het ook anders.
Ook hij was in opstand geweest, terwijl hij alles beleefde.
Zie, hoe schoon zij zijn, die hier leven.
Zie hun stralen, hun één zijn met het leven.
Zie, hoe groot, hoe verheffend alles is, hoe rein hun liefde, hun innerlijke afstemming.
Hoe zacht hun gevoel, als kinderen zijn zij in de geest.
Nu, hier in de derde sfeer, begreep hij eerst goed, wat toestanden, afstemmingen in de geest betekenden.
Thans begreep hij, wat geestelijk bezit was voor hem, die liefde voelde.
Hier werd hij overtuigd van al die waarheden.
Hier begreep hij, wat duisternis en licht in het leven na de dood konden zijn.
Hier eerst begreep hij de betekenis van hemel en hel.
En in het diepst van zijn ziel dankte hij God voor alles aan hem gegeven.
Hij was een begenadigd aards wezen.
O, mens op aarde.
Vanaf deze plaats zou ik u willen toeroepen, ontwikkel uw liefde.
En gij mediums, gij die ziet en hoort, ontwikkel uw gevoel, zo zult gij anderen kunnen helpen, omdat ook gij zult zien, wat achter de sluier leeft, waardoor anderen gelukkig zijn.
Van hieruit roep ik u toe, alleen door liefde kunnen zij u bereiken, die in deze sferen leven.
Liefde en geluk wacht u, wanneer gij zelf waarheid wilt en zult zijn.
André zag hém aan, die hem dit schone had laten zien en beleven.
„Hoe kan ik u danken, Alcar?”
Doch zijn leider wilde geen dank en André wist, waarom niet.
Hij noemde zich maar een kind in liefde en dat kind voerde hem naar onbekende gebieden en kon wonderen verrichten.
Alles in het leven van de geest was eenvoud en deemoed voor Hem, Die alles bestuurde, hun Vader in de hemel, hun God, Die niets dan liefde was.
„Voordat wij van hier gaan”, zei Alcar, „wil ik nog een proef nemen, je overtuigen hoe snel wij ons verplaatsen en kunnen verbinden.
Je weet, hoe ver de donkere sferen verwijderd zijn, hoe vreselijk diep het dal van smarten en alle andere toestanden hier vandaan liggen.
Maar in een flits kunnen wij ons verplaatsen en ons met het dal van smarten verbinden.”
„Het lijkt mij jaren ver hier vandaan, Alcar.”
„Geef mij je hand en houd mij stevig vast en vergeet niet, je met alle concentratie, die in je is, met mij te verbinden.
Niets, maar dan ook niets, mag storen.
Geen andere gedachten mogen in je zijn, alleen aan mij denken.
Heb je mij begrepen, André?”
„Ja, Alcar.”
„Maak je gereed.”
André voelde een geweldige kracht in zich stromen.
Op hetzelfde ogenblik voelde hij zich opgenomen en als een flits verwijderen.
Uit een lichte trance ontwaakte hij en zag tot zijn ontsteltenis, dat hij zich in het dal van smarten bevond.
Welk een wonder was voltrokken?
„Concentratie en sterke wil, mijn zoon.
Daar voor je zijn zij, waarmee wij ons hebben verbonden.
In een flits zijn we hier aangekomen en kunnen we terugkeren, door alle sferen heen, die ik je heb getoond.
Zo komen wij naar de aarde en kunnen wij ons verbinden met alles wat leeft.
Waar zich de mens ook bevindt, zullen wij hem vinden.”
Welk een kracht, welk een macht was liefde.
In de derde sfeer zag hij de donkere sferen aan zich voorbijtrekken en was in een flits in deze ellende teruggekeerd.
„In een flits zullen wij ook weer terugkeren.”
Weer voelde André zich wegzinken, maar was zich toch bewust van alles.
Spoedig waren zij in de derde sfeer, op de plaats, waarvan zij zo-even waren afgedaald.
Wonderlijk was alles, wat hij aan Gene Zijde beleefde.
Voor een geest in het licht waren er geen diepten, geen verten en afstanden meer, zij waren één in alles.