Dematerialisatie

In het eerste deel van dit werk heeft men kunnen lezen, hoe André’s mediamieke gaven geleidelijk werden ontwikkeld door Alcar, zijn geestelijke Leider.
Reeds lang had André ernaar verlangd, dat hij donkere seances zou mogen houden.
Hij moest echter geduld hebben en eerst nog meer van de occulte wetenschappen afweten.
Hij wachtte dus rustig af, totdat de tijd gekomen zou zijn, waarop Alcar hem zou waarschuwen.
En toen hij na enige tijd toestemming ontving, om een aanvang met de donker-zittingen te maken en door eigen kracht belangrijke verschijnselen zich te zien voordoen, was hij zielsblij.
Sinds geruime tijd wist hij, dat geesten door een megafoon – een soort van trompet – welke hun stemmen versterkt, kunnen spreken, wanneer een directe-stem-medium daarbij aanwezig is en dat dit grote gebeuren zelfs ook zonder dit instrument plaats kan hebben, wanneer de aanwezige mediamieke krachten daarvoor sterk genoeg zijn.
Alcar deelde hem mee, dat in hem krachten voor directe-stem, materialisatie en dematerialisatie aanwezig zijn.
Deze moesten echter ontwikkeld worden, waarvoor lange tijd nodig zou zijn.
Welk een openbaring was dit voor hem!
En hoe dankbaar was hij, dat het hem gegeven zou worden, ook op deze wijze – en door eigen krachten – de mensen te overtuigen van een voortleven aan gene zijde van het graf.
Spoedig had hij met enige vrienden een kring gevormd en Alcar zei, dat allen geduldig moesten zijn en rustig, in algehele overgave, wachten op wat er gebeuren zou.
Eerst na meerdere malen aangezeten te hebben, begonnen de eerste verschijnselen zich voor te doen.
Deze bestonden uit kloptonen, welke soms op meubels en muren, maar meestal tegen de megafoon, welke in het midden van de kamer op een tafeltje stond, werden gehoord.
Na de kloptonen werden apporten verkregen.
Bloemen werden uit een vaas genomen en op de schoot van de aanzittenden neergelegd.
En in een gesloten piano werden toetsen aangeslagen.
Zo deden verschillende verschijnselen zich voor; de ene avond meer dan de andere.
André hoorde of zag daar echter niets van, want zodra er grammofoon-muziek gemaakt werd – wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van directe-stemmen – viel hij onmiddellijk in trance, om eerst na afloop van de seance daaruit te ontwaken.
Maar ook in dit opzicht was hij geduldig en hij gevoelde zich reeds gelukkig, wanneer men hem vertelde, dat men een prachtige avond gehad had.
Eindelijk echter kwam ook voor hem het ogenblik, waarop hij mocht waarnemen, wat er gebeurde.
Op een avond, toen de „trompet” weer in de lucht zweefde, vroeg men aan Alcar of „hij” (tussen haakjes in eerste druk: zijn naam mocht niet uitgesproken worden terwijl hij in trance was) dit zou mogen zien.
En Alcar liet hem, als antwoord op dit verzoek, uit de trance ontwaken.
Hij zag toen, hoog boven zich, in een hoek van de kamer de „trompet” zweven, welke van twee lichtgevende banden was voorzien.
Welk een gewaarwording was dat!
Plotseling maakte ze een flinke zwaai door de kamer, om in cirkelende beweging naast hem, op de grond, neer te dalen.
Een koude rilling doorvoer hem.
Daarna zag hij haar weer omlaag gaan en viel toen weer in trance.
Deze belangrijke verschijnselen manifesteerden zich gewoonlijk gedurende de wekelijkse zittingen, totdat er op zekere avond iets anders, zeer bijzonders, plaatshad.
Alcar had de aanwezigen door de megafoon toegesproken, wat meermalen – ook door andere Intelligenties – gebeurde en hun gevraagd, het licht aan of uit te willen draaien, wanneer hij hun dit zou zeggen en ook verder volgens zijn aanwijzingen te handelen.
Degene, die het licht zou aandraaien, mocht daarmee echter niet dralen, omdat daar voor het medium gevaar aan verbonden zou zijn.
Er moest dus direct gehandeld worden, wanneer Alcar zijn bevelen gaf.
Op een gegeven ogenblik moest het licht aangedraaid worden en toen zag men met de grootste verbazing, dat André door de spijlen van het tafeltje, waarop de megafoon stond, heen was geschoven, terwijl de afstand tussen zijn stoel en het tafeltje anderhalve meter bedroeg.
Hij lag daar, zo bleek als een dode, op de grond.
Hoé hij daar was gekomen, was voor iedereen een raadsel.
Plotseling klonk Alcars tweede bevel: „Licht uit!” en een paar seconden daarna: „Licht aan!”
Hoe groot was de algemene verwondering, toen men zag, dat André weer rustig in zijn stoel lag te slapen, alsof er niets met hem gebeurd was.
Hij was nog steeds in trance.
Toen men hem na afloop van de seance vertelde, wat er met hem gebeurd was, probeerde hij onder het tafeltje door te kruipen, doch dit gelukte hem niet, daar de ruimte tussen de spijlen en de vloer veel te laag was.
Hij vroeg toen aan Alcar, wat er met hem gebeurd was en kreeg ten antwoord, dat hij geleviteerd en gedeeltelijk gedematerialiseerd geworden was.
Niemand had dit proces zich zien voltrekken, hoewel hij lichtbanden om armen en benen gebonden had, welke echter – zoals Alcar zei – door dit snelle gebeuren niet konden worden waargenomen.
Buiten de seances om viel er onverwachts nog iets zeer wonderlijks met hem voor, zoals alle sterke bewijzen spontaan worden doorgegeven.
Laat op een avond stond hij met een vriend voor zijn huis nog wat te praten, toen twee dames naar hem toe kwamen en vroegen, of hij hen wilde helpen de huisdeur te openen, welke door een fiets, die in de gang was omgevallen, de toegang tot de woning versperde.
De deur kon slechts enige centimeters geopend worden en er was niemand thuis.
Misschien zou hij met een lange stok of een bezemsteel de fiets kunnen optillen en verplaatsen.
André was dadelijk bereid de dames te helpen.
Hij nam afscheid van zijn vriend en ging naar binnen, om de een of andere stok te halen.
Spoedig kwam hij weer tevoorschijn, gewapend met een eind gaspijp en een bezem waarmee hij wilde proberen, door de kier van de deur de fiets overeind te zetten en begaf zich met de dames naar hun woning, waar hij onmiddellijk aan het werk toog.
Maar hoe hij ook trachtte bezemsteel of gaspijp tussen de nauwe opening te wringen, het experiment wilde niet gelukken, daar beide voorwerpen te dik waren.
De deur begon ten slotte onheilspellend te kraken, waardoor de dames bang werden, dat ze splijten zou.
Door al het rumoer kwamen de buren kijken, wat er aan de hand was en toen vroeg André, of hij door hun huis de achterkant van de woning van de dames zou kunnen bereiken, wat niet mogelijk bleek te zijn.
Toch moest men binnen zien te komen.
Plotseling – André wist zelf niet, waarom – schoof hij de linkerhand zo ver mogelijk tussen deur en deurpost, terwijl hij met de rechterhand de deurknop vasthield.
Op hetzelfde ogenblik – het vasthouden van de deur was als het ware een contact – ging er een stroom door zijn lichaam heen, welke zo sterk was, dat hij er duizelig en moe van werd en dreigde neer te zullen vallen.
Er kwam eenzelfde gevoel over hem, als wanneer hij uittrad of in trance werd gebracht.
Wat er verder met hem gebeurde, kon hij zich niet meer herinneren, toen hij als uit een diepe slaap ontwaakte.
Hij wreef zich de ogen uit, om beter te kunnen zien, terwijl de ene geeuw op de andere volgde, keek om zich heen en bemerkte, dat hij naast de omgevallen fiets in de gang stond.
Als wezenloos pakte hij het rijwiel op, zette het tegen de trap, deed de deur aan de binnenkant open, groette de dames en de omstanders werktuigelijk en vloog de straat op, hen allen dodelijk verschrikt achterlatende.
Toen hij weer buiten was, werd hij zich enigszins bewust van hetgeen er met hem gebeurd was.
Plotseling – het was alsof iemand hem voortduwde – begon hij hard te lopen, terwijl hij hoorde zeggen: „Lopen, André, lopen; dat is nodig, mijn jongen”.
Onmiddellijk drong het tot hem door, dat het Alcar was, die hem gerust wilde stellen.
„Lopen, jongen”, klonk weer zijn stem.
Het leek wel alsof hij aan een wedstrijd deelnam, zo rende hij de ene straat in en de andere weer uit.
Hij voelde, dat, wanneer hij stil zou willen staan, hij dit niet zou kunnen, want hij werd voortgedreven tegen wil en dank.
Eindelijk, na enige straten in- en uitgerend te zijn, bevond hij zich weer voor zijn huis en werd daar tot stilstand gebracht.
Vreemd was het allemaal!
Hij leek wel een uurwerk, dat door een onbekende kracht opgewonden en daarna weer stilgezet werd.
Toch begreep hij, dat het dan de kracht en de wil van een van zijn geestelijke helpers moesten zijn, die in dit proces de leiding had, al zag hij niemand, noch Alcar, noch een andere geest.
Alcar was het in geen geval, want diens beïnvloeding kon hij uit die van alle andere intelligenties herkennen en aanvoelen.
Na al het draven en rennen voelde hij zich echt hongerig worden en weer hoorde hij Alcars stem, die zei: „Eet, André, eet, totdat je voelt, genoeg te hebben”.
Toen liep hij vlug naar de keuken, om enige boterhammen te smeren, want hij wilde moeder niet in haar slaap storen, daar het reeds over half twaalf geworden was.
Hij verkeerde nu dus reeds ongeveer een half uur in een hem onbegrijpelijke toestand.
Aan niets anders meer denkende dan aan eten, constateerde hij weldra tot zijn schrik, dat hij aan zijn achtste sneetje brood begonnen was.
Wat was er toch met hem gebeurd?
Als alles maar goed afliep!
Wat moest hij beginnen, wanneer hij ziek werd?
Waarvoor was dit alles nodig?
Waren het wel Alcar en de zijnen, die hem voor deze vreemde dingen gebruikten?
Hij begon angstig te worden.
Nogmaals hoorde hij Alcars stem: „André, ook daar niet over tobben.
Je bent in mijn handen”.
Zijn gemoed schoot vol.
Dit was zijn Alcar!
Alcar, de liefdegeest, gaf antwoord op zijn onuitgesproken gedachten.
Dit had hij reeds zo vaak mogen beleven.
Alcar kende hem, wist alles van hem en kon hem op verschillende manieren bereiken.
En het mooiste, waarin hij Alcars liefde het sterkst kon voelen, was wel het antwoord op zijn onuitgesproken gedachten.
Telkens vond hij dit weer heerlijk, telkens was het een nieuwe verrassing voor hem.
Er werd gebeld.
Misschien kwam men hem halen voor een zieke.
Tot zijn niet geringe verbazing stonden de beide dames voor hem, die hij geheel had vergeten, wat alweer een bewijs voor hem was, dat hij zich uitsluitend moest concentreren op datgene, wat hij op een bepaald ogenblik deed, dat hij nog steeds het werktuig van zijn geestelijke leiders was en zijn eigen aangelegenheden niet door gedachtenkracht kon vasthouden.
„Mijnheer”, zo begon een van de dames, „wat heeft u ons laten schrikken en angstig gemaakt!
Wat is er toch eigenlijk gebeurd?
U komt maar niet zo van ons af.
Wij willen weten, welk wonder er is geschied.
Hebben wij met de duivel te doen?”
André moest lachen.
Hij een duivel; dat moest er nog bij komen!
„Lacht u er ook nog om?” vroeg de andere bezoekster.
„Wij hebben het uitgeschreeuwd, zo erg, dat overal de ramen opengeschoven werden.
Men dacht zeker, dat er iemand vermoord werd.
Toe, vertel ons, wat dit alles betekent.
Wij zullen anders vannacht geen minuut rustig kunnen slapen.
U verdwijnt opeens voor onze ogen, doet de deur aan de binnenkant open, kijkt ons niet aan en rent de straat op, alsof de duivel u op de hielen zat en alsof u bang voor ons geworden was.”
„Wees kalm, dames”, antwoordde André, „dan zal ik trachten u duidelijk te maken, dat er zo-even een dematerialisatie moet hebben plaatsgehad, d.w.z. een occult verschijnsel, dat, mijns inziens, alleen met de hulp van een medium, door tussenkomst van geesten, kan geschieden, die dan – ik weet nog niet, hoe – het lichaam van het medium als het ware ontbinden, om het later weer op te bouwen.
Hier was ik het medium en geenszins een duivel, zoals u vreesde.
Wat er voorviel was voor mijzelf ook een onverwachte verrassing, daar dergelijke verschijnselen nu juist niet dagelijks voorkomen.
God schonk mij mediamieke krachten, welke mij heilig zijn en ik voel me als een werktuig in Zijn hand; in de eerste plaats, waar het de gave van de gezondmaking door magnetische kracht betreft.”
Zich vervolgens tot een van de dames wendende, ging hij voort: „U heeft pijn in de rug, mevrouw, waar u reeds lang last van heeft en ik zie een heer naast u, die zegt, uw vader te zijn.”
Hij beschreef de intelligentie, die, volgens hem, een grote gelijkenis met haar vertoonde, noemde de ziekte, waaraan hij was overgegaan, maar voelde meteen, dat dit haar angstig maakte.
Zij keek hem aan, alsof hij zelf een geestverschijning was en zei: „Dat ik pijn in de rug heb, is waar, mijnheer, maar dat mijn overleden vader hier naast me zou staan, daar geloof ik niets van.
U is een vreemd mens, want alles, wat u ons vertelt, wordt hoe langer hoe onbegrijpelijker.”
Het schreien stond haar nader dan het lachen.
Nadat de dames vertrokken waren, hoorde André Alcar zeggen, dat hij met spoed naar bed moest gaan en hij begreep, dat dit zeer nodig was, want het was hem, alsof zijn hoofd uiteen zou springen.
En toen hij in bed lag, voelde hij wel een half uur lang een prikkelende stroom door zijn lichaam gaan.
Daarna kreeg hij het erg warm en begon verschrikkelijk te transpireren, terwijl zijn hart hevig klopte.
Maar in een kwartier was hij weer kurkdroog, wat hij een vreemd, onnatuurlijk verschijnsel vond, daar dit, in geval van ziekte, toch niet het geval zou zijn geweest.
Hij begreep er niets van.
Toen werd hij koud en rillerig, maar ten slotte kwam er een weldadig gevoel van zachte, heerlijke warmte over hem.
Dit proces duurde twee uur.
Toen zei zijn leider: „Ga nu rustig slapen, mijn jongen, want je bent erg moe.
Maar die moeheid zal na goede nachtrust verdwenen zijn.
Morgen zal ik je op de hoogte brengen van alles, wat er met je gebeurd is en je de uitleg geven van deze geslaagde dematerialisatie.”
André voelde zich al dieper en dieper wegzinken, maar voordat hij insliep, voelde hij, dat er een hand zacht op zijn hoofd werd gelegd, de hand van zijn Alcar, wiens magnetische stroom zo heerlijk op hem inwerkte, dat hij de volgende morgen weer fris en opgewekt ontwaakte.
Zijn eerste gedachten waren toen voor de beide dames en hij herinnerde zich dadelijk, wat hem ’s avonds overkomen was en vertelde natuurlijk alles aan zijn ouders.
Deze hadden reeds veel wonderbaarlijks met hun jongen beleefd, maar van zó iets hadden ze nog nooit gehoord.
In de loop van de morgen kwamen de dames terug; zij waren wat kalmer geworden en wilden nog wat meer over „het wonder” horen.
André voelde wel, dat zij eerder een goochelaar dan een medium in hem zagen, maar vertelde toch nogmaals, dat zulk een supernormaal verschijnsel slechts door geestelijke hulp kan worden volbracht en raadde hen aan – wanneer zij belang in deze dingen stelden – veel over spiritisme en occultisme te gaan lezen.
Zij zouden dan alles beter kunnen begrijpen.
Toen voelde hij, dat hij er niet dieper op in moest gaan, omdat men hem toch niet begrijpen en geloven zou, daar het spiritisme en het leven na de dood nog raadsels voor zijn bezoeksters waren en zij van geesten absoluut niets wilden weten.
Deze gedachten nam hij van hen over en Alcar liet hem aanvoelen, dat hij hen zou peilen.
Maar in deze arme mensenkinderen lag niet de geringste diepte.
Zij sliepen hun diepe slaap en het kon lang duren, voordat zij geestelijk zouden ontwaken en belangstellen in hetgeen er na hun aards bestaan met hen zou gebeuren.
Voor de dood waren ze bang en ze zouden dus niet kunnen aannemen, dat „de doden” leven.
Maar angst voor de dood is angst voor het leven, want: „dood is dood” is een grote onwaarheid.
De zogenaamde doden leven en zij zullen voortleven tot in alle, alle Eeuwigheid.
Wat zijn hij en allen, die deze overtuiging bezitten, dan toch rijk.
Hoe gelukkig is hij, dat hij, als werktuig in Gods hand, de „doden” mag helpen de mensen op aarde psychisch en fysisch te steunen.
„Doden” helpen en genezen stofmensen.
„Doden” brachten hem door de massieve, houten deur.
Dit laatste kunnen zij alleen; mensen van vlees en bloed is zoiets niet mogelijk, al zijn zij voor de wereld dan ook nog zo geleerd.
„Doden” schilderen door hem, spreken met hem en laten hem wonderen verrichten.
Arme, arme mensenkinderen!
Wanneer zult gij ontwaken?
Gij, die zulk een wonder hebt meegemaakt, denkt erover na.
Het was een les voor u, welke God u gaf, om te kunnen ontwaken.
Gij behoeft nu geen ongelovige Thomassen meer te blijven, want gij hebt uw bewijs ontvangen.
„Ontwaak, gij, die slaapt en sta op uit de dood”, roept ons aller meester u toe, want door geestelijk te slapen gaan op aarde zo onnoemelijk veel mensenlevens verloren, worden voor niets geleefd.
Ontwaak dus en denk aan uw eeuwig geluk, uw eeuwig heil.
De stoffelijke dood is de overgang naar de geestelijke wereld, het geboren worden in de sferen van het Hiernamaals.
Open uw ogen en zie.
Uw tijd is kostbaar, want spoedig komt uw einde voor deze aarde en dan staart ge blind, geestelijk blind in de Eeuwigheid, in het eeuwige leven.
 
Toen hij ’s middags rustig zat na te denken, werd hij weer verblijd door Alcars liefdevolle stem.
„Luister, mijn jongen”, zei hij, „onze donkerzittingen hadden tot doel dematerialisatie tot stand te brengen en zijn als vóóronderzoek te beschouwen.
Enige van mijn vrienden, onder wie de intelligentie, die zich „Fysica” noemt, waren erbij betrokken.
De geest „Fysica”, die op aarde in de wis- en natuurkunde studeerde en – cum laude – tot doctor in de scheikunde promoveerde, zet in de sferen zijn onderzoekingen voort.
Hij is sinds ruim 30 jaar een van ons en had de leiding van het fenomeen, dat gisterenavond plaatshad en alle aandacht verdient, op zich genomen, daar hij zich met de kosmos in verbinding kan stellen, waaraan hij de krachten heeft onttrokken, welke voor dit gebeuren nodig waren.
Ik zal je nu het voornaamste uitleggen van hetgeen er met je lichaam gebeurde.
Toen je de deur niet verder dan een kier open kon krijgen, brachten wij je in een toestand van halftrance.
Dat was het ogenblik, waarop je onbewust je linkerhand door de deur stak en met de rechter de deurknop vasthield.
Dit vormde ons contact, waardoor de verbinding tot stand werd gebracht.
Bij donkerzittingen zouden wij alles anders uitgevoerd hebben.
Deze mogen alleen maar plaatshebben bij zacht, donkerrood licht, daar het ectoplasma, dat ons met het medium moet verbinden, zich anders zou oplossen.
Nu moesten wij rekening houden met verschillende tegenwerkende krachten.
„Fysica” had echter van tevoren zijn berekeningen gemaakt, opdat er zich geen blijvende storingen in je lichaam zouden kunnen voordoen.
Nadat de dematerialisatie had plaatsgehad, constateerden wij, dat je bloedsomloop onregelmatig was en lieten je, om die weer te regelen – door onze sterke wil en ons concentratievermogen – enige straten heen en weer lopen.
Gedurende onze reizen naar het Zomerland en andere sferen heb je ondervonden, hoe sterk deze krachten zijn, want je kon toen ook slechts dat doen, wat wij van je verlangden.
Na al dat rennen en draven voelde je een abnormale honger in je opkomen.
Dit was een bewijs, dat wij boven het normale verbruik van je krachten waren gegaan.
Je was uitgeput, wat echter niet je algehele krachten, doch alleen je werkend bewustzijn gold.
Onbewust draagt de mens een grote kracht in zich, welke alleen in abnormale toestanden naar boven komt.
Stel je bijvoorbeeld iemand voor, die op een druk-bereden weg een auto bestuurt.
Plotseling komt er een andere auto op hem af, maar, naar links of rechts manoeuvrerende, gelukt het hem, een botsing te voorkomen.
Na deze krachtsinspanning voelt hij zich echter doodmoe, want in dit korte ogenblik verbruikte hij meer aan kracht en energie, dan hij anders de gehele dag verbruikt zou hebben.
Voelt mijn zoon, wat ik bedoel?
Is het hem duidelijk, dat hij zijn energie putte uit zijn voorraad-reservoir dat wij zijn onbewust vermogen noemen?
Wij verbruikten dus meer kracht dan je normale toestand beheerst, waarop je stoflichaam sterk reageerde.
Vandaar die grote vermoeidheid.
Maar, door flink te eten en de nodige rust te nemen, werd de verbruikte kracht spoedig herwonnen.
Toen kwam het ogenblik, waarop wij – terwijl je te bed lag – met kosmische stralen je zenuwgestel tot rust konden brengen, wat zeer nodig was, daar elke storing nadelige gevolgen voor je lichaam zou hebben gehad, vooral voor je hart, dat, zoals je gevoeld hebt, hevig klopte.
Ook de bloeddruk moest door de behandeling weer normaal worden, daar hij het ene ogenblik te hoog en dan weer te laag was.
Zoals je je herinneren zult, kreeg je het eerst verschrikkelijk warm en daarna koud, om tenslotte in een normale toestand terug te keren.
Het zo plotselinge opdrogen, na het sterke transpireren, was het gevolg van de behandeling met kosmische stralen, waarmee wij je lichaam hebben gevoed.
Op uw aarde heeft men tot nu toe nog geen gebruik van deze zo nuttige krachten gebruik weten te maken.
De tijd zal evenwel komen, dat de wetenschap zich tot de natuur zal wenden, om aan haar al deze genezende krachten te onttrekken.
Er zijn nog zo vele krachten in de kosmos verborgen, welke, zoals ik je reeds eerder vertelde, de mens gegeven zullen worden, wanneer de wetenschap zich eenmaal tot het eeuwige rijk der geesten zal willen wenden.
Het kosmisch bewustzijn moet ontwaken, maar om het kosmische reservoir te kunnen openen, moet men eerst kunnen aanvoelen en begrijpen.
Dan pas zal men in staat zijn, het zieke lichaam door kosmische stralen – deze gezegende krachten – te voeden.
Dan eerst, wanneer de aardse geleerden zich deemoedig buigen, zullen Intelligenties uit de hogere gebieden hen inspireren en de verbinding tot stand brengen.
Dan eerst zullen kanker en tuberculose ophouden te bestaan, want alleen de natuur kan hen helpen deze gevreesde ziekten te onderdrukken.
 
De dematerialisatie is naar wens geslaagd, omdat wij het zwaarte-proces hebben opgeheven door het terugbrengen van deze kracht.
Je lichaam werd opgelost, om in een flits weer opgebouwd te worden.
Dit oplossen van je stoflichaam en het weer opbouwen daarvan is reeds een gehele wetenschap op zich zelf.
Zo zijn er verschillende fasen in dit gebeuren, waarvoor men kosmisch ontwikkeld moet zijn, om het in al zijn bestaansvormen te kunnen aanvoelen.
Eerst wanneer je een van ons zult zijn, zal dit je duidelijk worden en je gevoel op alles moeten afgestemd en ontwikkeld worden.
In de sferen wordt alle theorie: leven.
„Fysica”, die op aarde een geleerde was en een stil en ijverig werker, moest na zijn overgang erkennen, dat zijn kennis nog maar van weinig betekenis was, zoals alle aardse wetenschap dit in de geest is.
Aardse geleerdheid is eerst dán wijsheid, wanneer zij in de geest ontwikkeld is.
„Fysica” zet aan onze zijde zijn studies voort, in de geest, zowel als in de stof.
Onze geleerden komen naar de aarde, om haar bewoners met de geestelijke wetten in verbinding te brengen en wanneer deze geestelijk zouden kunnen zien, dan zouden zij erover versteld staan, dat de geest – de mens der sferen – zijn onderzoekingen in de stof voortzet, om hen te brengen op een hogere weg, de weg naar de volmaking, de weg naar God.
Daarom moet de mens leren aanvoelen en begrijpen, wat het leven van de geest is; de geest zal hem dan doen leven, zoals aller leven geleefd moet worden, omdat alle leven uit God is.
Het leven is die wetenschap, welke onuitputtelijk is en dit immer zal blijven.
Weet, mijn jongen, dat alle wetenschap leven is en in al haar vormen Liefde betekent.
En alle leven zal in harmonie moeten worden beleefd, want in de geest zijn kosmische disharmonieën onmogelijk, daar God Liefde is en Zijn Schepping volmaakt.
 
Nadat wij je lichaam met kosmische stralen gevoed hadden, voelde je, dat mijn handen je magnetiseerden.
Mijn levensfluïde was nodig, om je een rustige slaap te bezorgen.
Je begrijpt zeker wel, dat – tijdens de dematerialisatie – je geest het lichaam heeft verlaten, waaraan hij, zoals je reeds vroeger hebt mogen zien, met het zilveren of fluïdekoord verbonden bleef.
Gedurende je eerste uittredingen was dit ook het geval, zoals je weet.”
André was zijn leider weer innig dankbaar voor alles, wat hij voor hem gedaan had, maar betreurde het tevens ten zeerste, dat deze belangrijke gebeurtenis voor niets had plaatsgehad.
Wat hadden Alcar, „Fysica” en nog meer geesten niet moeten doen, om dit fenomeen te doen slagen!
Wat was er veel energie verbruikt moeten worden!
„Niet tobben, mijn jongen”, hoorde hij zijn geliefde geestelijke vriend zeggen, „dat is niet goed.
Het was echter niet onze wens, fysische manifestaties te doen plaatsvinden; maar het verlangen, veel te zijn, speelde jou parten.
Daarom hebben wij je willen aantonen, wat fysisch mediumschap betekent.
Kan dit de mens geluk brengen?
Is fysische kracht eeuwig bezit?
Kan de mens mooi zijn en stralen door deze kracht?
Is hij daardoor met God verbonden?
Betekent zij leven?
Kan men door haar de mensheid van de ondergang redden?
Neen immers, duizendmaal neen.
Psychische krachten zijn het, die eeuwig bezit zijn en eeuwig geluk betekenen, terwijl de fysische slechts een tijdelijk bestaan hebben.
Dit alles zal je weldra duidelijk worden en je doen begrijpen, dat het gebeuren van gisterenavond niet voor niets heeft plaatsgehad.
Je weet, dat er fysische en psychische krachten in je sluimeren.
Welke zijn nu de essentiële, die het eerst ontwikkeld dienen te worden?
Welke de grootste, de heiligste gaven Gods, die je kunt ontvangen?
Met welke kunnen wij de mensheid het beste helpen?
Welke worden – in een hogere bestaansvorm – je eeuwig bezit?
Fysische krachten zijn ook een gave Gods; zeer zeker, maar deze moeten dienen om degenen te overtuigen, die door de psychische nog niet te overtuigen zijn, om deze wakker te schudden.
En wanneer zij dan wakker geschud zijn, komen wij, om hen geestelijk te steunen, hun gevoel te ontwikkelen en hen te leren, hoe zij liefde moeten geven.
Wees ervan overtuigd, dat wij weten, waarom en waarvoor wij tot je komen.
Ik stond je toe, donkerzittingen te houden.
Nogmaals: niet voor ons, doch voor jezelf.
Om je macht te vergroten?
Neen, om voorgoed je verlangen in de kiem te smoren.
Gij, mijn jongen, hebt een andere, een mooiere taak.
Wij hebben andere bedoelingen met je dan je een speelbal te laten zijn voor hen, die daar behoefte aan hebben.
Het is een heel, heel heilige taak, die op je schouders is gelegd.
Daarom moet je deemoedig zijn en stil en de Heilige Geest in je laten werken.
Jouw taak is die van de geest.
Daarom willen wij je duidelijk maken, wat het schoonste en het heiligste is in je gaven.
Voorwaar, fysisch mediumschap kan op aarde niet gemist worden, doch er zijn reeds genoeg mediums te vinden, die deze kracht bezitten.
Duizenden zijn er; in elke stad, in elk dorp zijn zij te vinden.
Wanneer wij dat willen, kunnen wij hen op verschillende wijzen ontwikkelen.
Maar zouden wij daardoor verder komen?
Sensatie is er reeds genoeg op de aarde.
Dacht ge, dat dit ons zou steunen?
De eerste kloptonen, deze eenvoudige verschijnselen, waren nog te diep, om door de wetenschap begrepen te worden.
Toch zullen deze kloptonen steeds het grootste gebeuren in de geschiedenis van de mensheid blijven.
Deze eenvoudige kloptonen waren – als directe-stemmen – duidelijk hoorbaar voor eenieder, die wilde luisteren.
En duizenden luisterden en werden overtuigd van een voortleven na de stoffelijke dood.
Maar hoe groter de bewijzen worden, welke de mensheid van onze zijde ontvangt, des te minder gelooft men, omdat deze fysische verschijnselen niet menselijk meer zijn en daardoor onbegrijpelijk.
Zodoende wordt op de aarde alles sensatie, daar alles aards is.
Fysische mediums zijn er dus genoeg te vinden, doch psychische slechts een op duizenden.
Vanaf onze zijde zoeken wij steeds naar zulke instrumenten, die bereid zijn ons te dienen, om de mensheid geestelijk te helpen, want alleen dan zullen de aarde en haar bewoners gelukkig kunnen worden, wanneer de laatsten geestelijk stijgen, wat alleen door psychische kracht mogelijk is.
Daarom willen wij jouw gaven ontwikkelen voor alles, wat geestelijk is, je liefde doen groeien, je gevoel verbinden met alles, wat leeft.
Door het experiment van gisterenavond is je duidelijk geworden, dat wij de mensen niet kunnen helpen, wanneer zij niet geholpen willen worden en dat zij – ondanks de grootste wonderen – toch ongelovige Thomassen blijven.
Ik heb je willen behoeden voor dit mediumschap, dat, hoe mooi en nuttig ook, toch niet het eeuwige licht betekent.
Jouw weg is een geheel andere.
Je zult met mij de sferen bezoeken en daar aanschouwen, wat alleen geestelijk te aanschouwen is.
Ik zal je ontwikkelen naar de geest, wat straks – hierboven – je geluk, je liefde en je eeuwig licht zal zijn, wanneer je God vraagt om wijsheid, kracht en liefde.”
 
Volgens Alcars wens zond André enige vooraanstaande spiritisten naar de beide dames, om van hen te vernemen, welk wonder er was geschied, opdat dit in een of ander tijdschrift vermeld zou kunnen worden.
Misschien zou dit dan anderen wakker kunnen schudden.
Maar de dames waren zelf weer in slaap gevallen.
Zij hadden namelijk met de dominee gesproken en deze had gezegd, dat zij zich niet met zulke duivelskunsten mochten inlaten.
Het was allemaal satanswerk.
Toen vroeg André aan Alcar, wat hij verder doen moest.
En deze antwoordde: „Niets, niets, niets, mijn jongen.
Je ziet, dat mensen niet te overtuigen zijn, wanneer het hun tijd nog niet is.
Er zijn aan onze zijde duizenden dominees, die zeer gaarne bekend zouden willen maken, dat daar alles leven is, wat zij vroeger niet hebben begrepen en dat het Spiritualisme niet uit de duivel is, doch uit God.
Ons werk zal dus zijn: mensenkinderen te helpen, die geholpen willen worden.
Deze zullen dan voedsel ontvangen voor hun ziel, hun eeuwig lichaam.”
 
Later kwam André in contact met de echtgenote van de geest „Fysica”, die nog op aarde leeft en hij is gelukkig, dat hij haar mocht bewijzen, dat zij steeds in verbinding is met haar man, die haar in de sferen zal opwachten, wanneer haar aardse leven ten einde zal zijn.