Het nut van het genezend mediumschap
Op een middag kreeg André bezoek van een heer, die hem vroeg, of hij eens bij zijn zoon zou willen komen kijken, die reeds zeven dagen met hoge koorts te bed lag, terwijl de dokter, die hem dagelijks onderzocht, nog maar steeds geen diagnose kon vaststellen.
Als in een flits kwamen toen de volgende woorden tot hem: „De rechterlong is ontstoken”.
En toen hij daarop Alcar vroeg, hoe hij reeds nu, zonder het geringste contact, deze diagnose kon geven, antwoordde zijn leider, dat hij later alles uit zou leggen.
„Zeg hem nu echter”, ging hij verder, „dat de oorzaak van de ziekte ons bekend is.”
André gaf deze boodschap aan zijn bezoeker door, wat deze zeer merkwaardig vond en haast onbegrijpelijk.
’s Avonds belde hij aan het hem opgegeven adres aan en onderzocht onmiddellijk de ernstig zieke jongen.
Hij nam diens hand in de zijne, om vervolgens in trancetoestand de ziekte vast te stellen, wat de zeventienjarige Wim geduldig toeliet.
Daarna vroeg hij hem, terwijl hij tevens deze plek aanraakte, of hij pijn gevoelde rechts onder het schouderblad, maar de patiënt voelde daar niets en had er al die dagen geen pijn gehad.
André voelde echter, toen hij hem vasthield, in zijn rechterlong een schrijnende, brandende, soms stekende pijn en daarna zag hij duidelijk, dat deze ontstoken was, wat Alcar hem reeds ’s middags gezegd had.
Hij deelde dit nu aan de verschrikte ouders mee, die hem verzochten, de behandeling van hun jongen op zich te willen nemen, daar zij vertrouwen in hem gekregen hadden, omdat hij in tien minuten tijd de diagnose had kunnen vaststellen, wat de dokter in zeven dagen niet mogelijk was geweest.
André wilde natuurlijk van ganser harte aan dit verzoek voldoen en vroeg zijn leider, wat hij doen moest.
„Luister, mijn jongen”, antwoordde deze, „wanneer de dokter een week geleden zijn diagnose had kunnen vaststellen, dan zou hij onmiddellijk met Priessnitz-omslagen zijn begonnen, en, door dit te verzuimen, moeten wij daar nu nog even mee wachten, daar de ontsteking inmiddels naar binnen is gedrongen.
Het is nu aan ons, de jongen krachtig te magnetiseren; dan zal de ziekte na drie à vier behandelingen naar buiten treden en het ook de dokter duidelijk worden, dat zijn patiënt longontsteking heeft.
Door hem nu Priessnitz-omslagen om te leggen, zou het proces te snel verlopen; door onze sterke magnetische stroom kunnen wij veel betere resultaten bereiken.
Geef je geheel, mijn jongen; er zijn vele Intelligenties, die ons helpen.”
Na een behandeling van ruim twintig minuten liet Alcar hem ophouden en deelde hem mee, wat zich voor zou doen.
„In de eerste plaats zal Wim na deze behandeling flink gaan transpireren, wat genezend zal werken.
Door deze transpiratie zal de ontsteking gaan werken en zal hij over twee dagen de pijn krijgen, welke je zo-even gevoeld hebt.
Dat zal dan het ogenblik zijn, waarop de dokter iets gaat horen.”
André gaf dit bericht weer aan de ouders door, die hem de volgende morgen dadelijk vertelden, dat hun jongen ’s nachts heel erg getranspireerd had.
Twee dagen later begon hij over pijn te klagen en toen de dokter hem nogmaals nauwkeurig onderzocht, constateerde deze, dat – zoals Alcar reeds vroeger gezegd had – de rechterlong van zijn patiënt was aangedaan.
’s Avonds wilde hij een röntgenfoto daarvan maken.
Toen Wims ouders dit aan André vertelden, hoorde hij Alcar zeggen: „Voordat de foto gemaakt wordt, zullen wij hun een tekening geven, welke duidelijk aantoont, waar de long ontstoken is.”
André was daarover zeer verheugd en vond het interessant, om – als helderziend magnetiseur – de medische wetenschap opnieuw te mogen overtuigen van Geestenhulp uit Hogere Sferen.
Nadat hij de zieke weer behandeld had, nam Alcar zijn arm in beslag en tekende de beloofde schets, welke duidelijk aantoonde, dat hij, André, die niets van ziekten af wist, toch in staat was, helderziend een juiste diagnose vast te stellen.
De dokter nam ’s avonds de röntgenopname en kwam later vertellen, dat deze had uitgewezen, dat de rechterlong ontstoken was.
Daar hij de foto niet had meegebracht, vroeg de moeder, of hij er niet een tekening van zou kunnen maken.
Zij zou die dan wel gaarne met die van André willen vergelijken, wat de dokter natuurlijk niet wist.
Nadat hij aan haar verzoek voldaan had, werd de eerste tekening voor de dag gehaald en verzochten de ouders hem, niet boos te zullen zijn, omdat zij in hun angst ook een magnetiseur hadden geraadpleegd, nadat hun jongen reeds zeven dagenlang aan een ziekte leed, waarvan de oorzaak maar niet vastgesteld kon worden.
De dokter, die de schets nauwkeurig bekeek, vond het zeer merkwaardig, dat beide tekeningen zo volkomen overeenstemden en begreep er niets van.
„Ja, dokter”, zei de vader, „wij vinden het ook zeer wonderlijk, want reeds toen ik bij de magnetiseur aan huis kwam, terwijl hij onze zoon nog nooit gezien had, was de oorzaak van de ziekte hem bekend.
Het is onbegrijpelijk, maar de zuivere waarheid.
En toen hij hem later in ons bijzijn onderzocht, wat slechts tien minuten duurde, heeft hij de plaats aangewezen, waar hij na twee dagen pijn zou gaan voelen.”
De dokter kon niet anders dan herhalen, dat hij het zeer merkwaardig vond.
„Maar”, vroeg hij tevens, „die magnetiseur komt nu toch zeker niet meer hier?”
Hoe kleingeestig kan de mens soms zijn!
Wims ouders hadden natuurlijk het grootste vertrouwen in André gekregen en lieten de behandeling van hun zieke, die, zoals hij zei, meer van de jonge dokter hield dan van de oude, met gerustheid aan hem over.
De jonge dokter zou hem wel beter maken, zei Wim, want hij legde zijn handen juist op de plek, waar hij de meeste pijn had, wat hem zo goed deed.
Op een morgen begroette hij hem met de woorden: „Dag, dokter”, maar André, die daar niets van wilde weten, zei, dat hij geen dokter was.
Voor hem was en bleef hij evenwel zijn dokter, aan wie hij zijn vertrouwen geschonken had en die hem verzekerde, dat hij helemaal beter zou worden, wanneer hij zich maar rustig hield.
Zo waren er weer vier dagen voorbijgegaan en de jongen was gedurende zijn ziekte zeer verzwakt en afgevallen; de hoge koorts, welke hem nog steeds niet wilde verlaten, had hem erg uitgeput.
Reeds bijna twaalf dagen vocht dit jonge leven daartegen en de dokter had nog niet kunnen zeggen, wanneer de crisis verwacht kon worden.
André vroeg dit daarom aan Alcar en kreeg onmiddellijk diens duidelijke uiteenzetting.
„Wij zijn nu vijf dagen met hem bezig”, zei hij.
„De crisis zal dus aanstaande dinsdagavond intreden, om tot donderdagmiddag te duren.
Versta mij goed: donderdagmiddag zal de crisis voorbij zijn.”
Geen ogenblik daaraan twijfelend, gaf André deze mededeling dus door.
En dinsdag kwam de koorts ’s avonds met zulk een hevigheid opzetten, dat de zieke zeer onrustig werd en ten slotte buiten kennis geraakte.
Hij lag voortdurend te ijlen en aan de dekens te trekken, zodat André zijn toestand woensdagmorgen zeer verontrustend vond.
Maar Alcar, die hem zijn grote liefde deed voelen en ook nu weer dag en nacht over het jonge leven waakte, beval hem, zich sterk te concentreren en de jongen zwaar te behandelen.
Welk een heilige, universele liefde lag er in dit alles!
Konden de mensen dit maar aanvoelen!
Voelden zij maar iets van de grote kracht, waardoor zijn leider ieder leven tot zich trekt en er zich mee verbindt.
Gedurende de behandeling voelde en zag André meerdere Intelligenties om het ziekbed staan.
„Wat zou dit te beduiden hebben?” dacht hij.
Het beviel hem maar half, daar het hem bekend was, dat – wanneer er bij een ernstige zieke vele Intelligenties verschijnen – dit meestal op diens overgang duidt.
Deze komen dan, om de geest, die straks het lichaam zal verlaten, naar de plaats in de sferen te geleiden, waarop hij door zijn aardse leven is afgestemd.
Hij vroeg daarom aan Alcar, waarom zij zich aan het ziekbed vertoonden.
Deze stelde hem onmiddellijk gerust en zou het hem later uitleggen.
Hij zou zich dus niet weer nodeloos ongerust maken, want de les, welke hij gedurende Doortjes ziekte had ontvangen, was immers een levensles voor hem geweest.
Niets mocht hem meer angstig maken; hij moest als een rots in de branding staan en de hevigste stormen zouden zijn zelfvertrouwen niet meer kunnen vernietigen.
Niemand zou in staat zijn hem te beïnvloeden, al kwamen er tien doktoren tegenover hem te staan, want op zijn Alcar kon hij bouwen tot in alle Eeuwigheid.
Hij verzekerde Wims ouders dus met grote beslistheid, dat, hoe ernstig de toestand zich ook liet aanzien, zij erop moesten vertrouwen, dat hun jongen in leven zou blijven.
Nadat hij hem woensdagavond behandeld en zijn geruststellende woorden nog eens herhaald had, ging hij huiswaarts, om de volgende morgen – donderdag – terug te komen.
Toen hadden de gelukkige vader en moeder hem wel om de hals kunnen vallen van dankbaarheid, want gedurende de nacht was de temperatuur langzamerhand tot 38.4 gedaald.
Na de behandeling wees de thermometer nog slechts 37.9 aan en ’s middags was Wim geheel koortsvrij.
De crisis was voorbij – zoals Alcar voorspeld had – en ook dit jonge leven gered.
Zijn ouders wisten niet, hoe zij André daarvoor danken moesten en nog minder, hoe zij Alcar ooit hun zo diep gevoelde erkentelijkheid zouden kunnen betuigen.
Alcar, over wie zij in „Een Blik in het Hiernamaals” reeds zoveel gelezen hadden.
Alcar wilde echter van geen dank weten.
„Luister, mijn jongen,” zei hij, „en breng hun de volgende boodschap over.
Toen Wims vader die middag om raad en hulp bij je kwam, was hij vergezeld van zijn eigen, sinds lange tijd overgegane vader, die in alle stilte over het wel en wee der zijnen waakt en dus wist, aan welke ernstige ziekte zijn kleinzoon lijdende was.
Door mij met hem in verbinding te stellen, vernam ik de oorzaak daarvan en kon jou dus de juiste diagnose geven, voordat wij enige verbinding met de patiënt hadden.
Ook deelde de grootvader mij mee, dat hij reeds enige dagen bezig was, op zijn zoon in te werken, wat hem – door zijn angstgevoel op te wekken – gelukkig volkomen gelukt is.
Later zal ik je dit duidelijk maken, door je – door bewuste uittreding – te laten beleven, hoe er vanaf onze zijde op de mens wordt ingewerkt.
De grootvader, die reeds op aarde zijn kleinzoon zeer lief had, heeft deze liefde in het leven na de stoffelijke dood voor hem behouden en hem mogen helpen.
Hem komt dus de dank toe, maar ook hij zal die niet aanvaarden, daar geestelijke liefde universeel is en door iedere Intelligentie, die in het licht is, in volle mate wordt geschonken.
Wij maken geen aanspraak op dank en voelen ons reeds gelukkig, wanneer de mens zich vol vertrouwen aan ons wil overgeven, om onze liefde te ontvangen.
Wij leven voor hem, om hem door bewijzen het Leven te openbaren en hem ervan te overtuigen, dat bona-fide genezende mediums nuttig werk verrichten, terwijl zij door en voor ons werken met hun magnetische -, d.w.z.: levenskracht, een natuurlijk, menselijk tonicum.
Door hen kunnen wij onfeilbaar zijn ziekten en kwalen genezen; wij, die op aarde gestorven zijn, zoals dat heet.”
„Gij, kinderen der aarde, gij, die geestelijk nog steeds niet wakker zijt, kan dit alles u niet tot nadenken stemmen?
Vindt ge de gedachte, dat „doden” u zouden helpen, zo verschrikkelijk?
Dat „doden” een bijna stervende voor de zijnen behouden, hem laten leven, zo angstwekkend?
„Doden” helpen u met alles, alles, alles, maar die „doden” leven eerst recht, terwijl gij meent, dat zij niet meer tot u terug kunnen keren en u van hun nabijheid overtuigen.
Het woord „dood” moest uit uw woordenboek geschrapt worden; het brengt daarin disharmonie, want voorwaar, wij – ontlichaamde geesten – zijn bij, in en om u, zien door de stof heen en waakten ook nu weer over een jong leven.
Is dit geen bewijs, dat wij intellect bezitten?”
„En wat deed gij, medicus, die op aarde studeert, wat nog geen wijsheid is in de geest?
Gij, wiens taak het is te trachten, mensenlevens te redden?
Gij, die zocht, maar niet kon vinden?
Gij trachtte ons instrument van het ziekbed te verjagen, nadat wij alle angst en onrust, welke u slapeloze nachten bezorgde, van u (hadden) genomen en u daardoor uw vrede en uw zelfvertrouwen teruggegeven hadden.
Is dat ware menslievendheid?
Zeker, uw tijd is nog niet gekomen.
Maar weet, dat er maar één macht is, die alles bindt, die alles laat leven, die u en ons leidt, die ons allen het leven heeft gegeven en die uw wetenschap en uw geleerdheid ineen doet smelten, wanneer gij door haar licht zult worden beschenen.
Dan zal alle bezit, alle wijsheid, alle macht, al het aardse weten van u afvallen, want God kent slechts één kracht: de kracht der liefde.
En die liefde wilde gij uit de ziekenkamer verjagen, de reine liefde, welke gij nog niet gevoelt, maar die gij toch in ruime mate zult moeten bezitten, wilt ge tot het leven komen, het leven, dat God is, het leven, dat ons hielp het jonge leven voor de zijnen te behouden.”
„Wij zoeken onze instrumenten in het algemeen onder degenen, die geen studie hebben volbracht, want indien dit wél het geval was, zouden zij onhandelbaar kunnen worden en het beter willen weten dan wij.
Hun aardse geleerdheid zou dan met ons weten in botsing komen, daar deze niet in de geest is ontwikkeld en dus geen wijsheid is.
Quasi-geleerde werktuigen kunnen wij niet gebruiken, omdat zij, wanneer zij eenmaal een voetstuk zouden hebben betreden, angstig zouden worden, er door ons vanaf te worden gehaald, omdat hun bouwsel geen kracht bezit in de geest en de geringste storm hun voetstuk als een kaartenhuis ineen zou doen vallen.
De waarlijk eenvoudigen van geest zijn het, die ons – voor onze heilige taak – het beste dienen, omdat wij naast, in en door hen kunnen werken.
Aanvaard onze instrumenten dus, gij mannen der wetenschap, want zij zijn de trechters, waardoor wij u kunnen bereiken.
Onderzoek degenen, door wie wij spreken.
Toets hen zoveel gij wilt, maar aanvaard hen, wanneer zij in liefde tot u komen.
Scheid het kaf van het koren; dat is zelfs noodzakelijk, want er zijn nog te veel mediums, of zogenaamde mediums, die eerst later ten volle zullen beseffen, hoeveel zij op aarde aan ons werk hebben verknoeid.
Werk ons niet tegen, maar onderzoek ernstig en onbevooroordeeld, want straks, wanneer gij tot de onzen zult behoren, zult gij al uw krachten inspannen, om – evenals wij dit nu doen – de uwen te kunnen bereiken en van uw onverflauwde liefde te overtuigen.
Bedenk, welk een geluk het dan voor u zijn zal, wanneer ge de achtergelaten geliefden zult mogen helpen en steunen.
De vele Intelligenties, die ons instrument om het ziekbed heeft zien staan, waren eenmaal geleerden van uw aarde, wie nu – in het leven achter de sluier – als kinderen wordt geleerd, hoe de geest op de stoffelijke mens inwerkt.
Begrijpt ge dit niet?
Wacht dan, totdat ge ook aan onze zijde zult zijn aangekomen.
Wij zullen het u dan bewijzen.
Alles, wat men op uw aarde geleerd heeft, wordt eerst wijsheid aan onze zijde, omdat het aardse bij ons geen waarde meer heeft.
Daarvan zijn deze Intelligenties nu ten volle overtuigd en daarom zijn zij God innig dankbaar, dat zij nu mogen leren, hoe zij – wanneer de tijd komt, waarop zij zelf een instrument zoeken – op hem zullen kunnen inwerken en door hem de hunnen op aarde bereiken.
Zij wachten met ongeduld het ogenblik af, waarop hun dit vergund zal worden en zij, op hun beurt, hun boodschap zullen mogen verspreiden.”
„Vrienden, straks komt ook uw tijd.
Het kan nog lang, maar het kan ook nog maar heel kort duren.
Wanneer God u roept, moet gij komen.
Zorg dus, dat gij gereed zijt en beveel uw geest in Zijn handen.
Het leven is eeuwig; denk daaraan en leer uw eigen leven kennen.
Maak u los van alle egoïsme en verpletter uw eigen ik, want er bestaat maar één Ik en dat is het Opperwezen, de Almachtige Schepper van hemel en aarde; Hij alleen.
Laat u door ons wakker schudden.
Over uw gehele aarde wordt ons geestelijk voedsel uitgestort en langzaamaan zien wij het licht helderder worden.
Duizenden, die hun instrumenten hebben mogen bereiken en ontwikkelen, komen tot u, om u te helpen.
Daal neer van uw voetstukken, vrienden, buig uw hoofd diep, gun God een ogenblik van aandacht en vertrouwen en denk aan uw eeuwig heil, uw eeuwige zaligheid.”
„Het is Wims ernstig verlangen, eenmaal arts te worden.
Moge hij dan velen tot zegen zijn en zijn taak steeds met grote liefde vervullen.
Hem roepen wij toe: Laat alles, wat er gedurende uw ziekte gebeurde, een levensles voor u blijven, waaruit ge steeds wijsheid kunt putten.
Wijd u geheel aan de lijdende mensheid, geestelijk nog meer dan lichamelijk.
Steun de magnetiseurs, die voor ons werken en verbind u met hen.
Wij zullen ons dan met u verbinden, waardoor gij wetenschap vergaren, gevoel bezitten en leven in u dragen zult.
En omdat gij leven in u zult dragen, zult ge sterk staan en machtig zijn in uw kunnen.
Wonderen zult ge verrichten, omdat het Leven u helpen zal.
Geef u in liefde en toon steeds, dat ge waard zijt, Geestenhulp te ontvangen uit Hogere Sferen!”