Uittreden; het geestelijk leven in de sfeer der aarde

André was op zijn kamer, daar hij van Alcar bericht had ontvangen, dat hij zou uittreden.
Op zijn laatste tocht naar de hemel en de hel had zijn leider hem toestanden en afstemmingen getoond, op deze reis zou hij het geestelijk leven leren kennen.
Hij voelde zich gelukkig, dat hij de sferen weer mocht bezoeken.
Nu reeds verlangde hij naar het ogenblik, dat hij zijn leider zou zien, horen en spreken en zijn liefde zou mogen voelen.
Wat zou hij thans weer beleven?
Waarheen zou zijn leider hem voeren?
Verre verten, diepe diepten waren hem reeds in de geest getoond.
Stil was het om hem heen, hij hoorde nog niets van Alcar.
Toch voelde hij, dat erop hem werd ingewerkt, daar de stilte des geestes in hem kwam.
Deze was niet van de aarde.
Op aarde kende men die stilte niet.
Wat hij voelde was geestelijk bezit, liefde-uitstraling van een wezen, dat aan Gene Zijde leefde.
Een zacht, heerlijk geluk stroomde zijn ziel binnen.
Hoorde hij goed?
Ja, het was Alcar, die hem zei te luisteren.
„André, maak je gereed, in een flits zal ik je van je stoflichaam bevrijden.”
Het uittreden was een groot, zalig geluk.
Zijn laatste uittreding had hij bewust beleefd, thans was dit schijnbaar niet meer nodig.
Hij ging te bed liggen, rechtuit, op zijn rug, concentreerde zich op zijn leider en wachtte af wat zou geschieden.
Spoedig voelde hij zich in de geest wegzinken, daarna werd hij opgetrokken en zag hij zichzelf boven zijn stoflichaam zweven, waarna zijn leider hem in zijn armen opving.
Thans was hij één met Alcar.
„Zie, mijn jongen, weer zullen we voor lange tijd samen zijn.
Deze reis is nog moeilijker dan alle andere die wij hebben gemaakt.
Je zult thans het leven aan deze zijde leren kennen, zo ook verschillende kunsten, als de beeldende, de muziek- en de schilderkunst, doch eerst, wanneer wij in de hogere gebieden zijn aangekomen.
Voordat we echter de hogere sferen zullen bezoeken, zul je in de sfeer der aarde de voordierlijke, de dierlijke, de grofstoffelijke en stoffelijke afstemmingen leren kennen, waarna we de aarde verlaten, om in de donkere sferen af te dalen.
Daar zullen we de heersers, de genieën en de meesters in het kwaad bezoeken.
Je zult zien hoe zij ook daar feestvieren, waardoor het je duidelijk zal worden, dat de mens, die de aarde heeft verlaten, aan deze zijde zijn vreselijk aards leven voortzet.
In de sfeer der aarde, dus hier waar we nu zijn, zal ik je het leven laten zien; wezens, die zich aan de mens, die zich op hen afstemmen, verzadigen.
Dan zullen we in de zelfmoordenaarssfeer afdalen; ook die toestand zul je zien, waardoor de mens een duidelijk beeld ontvangt, hoe zijn leven zal zijn, wanneer hij zelf een einde aan zijn aardse leven maakt.
Verschrikkelijke waarheden zal ik je moeten duidelijk maken.
Ik vraag je daarom sterk te zijn; vooreerst zijn we hier niet terug.
Veel schoons zul je beleven, André, maar tevens diepe duisternis en ellende.
Vraag mij zoveel je wilt, ik zal je naar mijn krachten en vermogen antwoorden.
Zie, daar ligt je stofkleed, we zijn thans alle overgangstoestanden overschreden, die je de vorige maal hebt beleefd.”