André ontvangt zijn levensrots

Op zekere morgen kreeg hij van Alcar het bericht, dat Wolff een groot doek zou willen schilderen.
Hij deed wat Alcar hem had opgedragen en bestelde het doek en alle andere benodigdheden.
Toen het ’s middags werd thuisgebracht, werd hij onmiddellijk in beslag genomen en in een half uur tijd had Wolff een rots in zee als schets vastgelegd.
Daarna werkte Wolff nog twee morgens aan het 120 x 150 grote doek en het was gereed.
Twee uren had Wolff eraan gewerkt.
Hoe was het mogelijk, zo’n groot en prachtig schilderij in twee uren af te maken?
Daarna kreeg André bericht, dat het zijn eigen levensrots betekende.
„Mijn levensrots,” dacht André, „waar heb ik dat aan verdiend; het is toch niet mogelijk?”
Had hij Alcar wel duidelijk gehoord?
Neen, dat was te veel voor hem, hij kon het niet aanvaarden.
Hij vergat het en dacht er niet meer aan.
Het was een fraai schilderij en een benijdenswaardig cadeau, maar van een levensrots wilde hij niets weten.
Daarvoor was hij te eenvoudig, te klein, te nietig.
Neen, neen, dat wilde hij niet.
Hij liet er een mooie lijst om maken en op een tentoonstelling bewonderden velen het schone stuk.
Maar wanneer men hem vroeg wat het stuk betekende, dan durfde hij het toch niet te zeggen.
Het stelde een zee en rotsen voor en daarmee uit.
„Maar,” vroegen hem de mensen, „die rots is toch symbolisch?”
Toch durfde hij het niet te zeggen, bang als hij was, dat men zou denken, dat hij zich iets verbeeldde en dat wilde hij in geen geval.
Op een middag ontving hij bezoek van een dame, die zijn schilderijen kwam bekijken.
Toen zij naar zijn rots keek en hem vroeg, wat het voorstelde, wilde hij zich van haar afmaken en zei, dat het een zee met rotsen was, maar daar was zij niet mee tevreden.
„U ontvangt het,” zo zei zij, „dan moet u toch de betekenis weten?”
Ja, wat moest hij nu antwoorden?
„Dat is toch geen rots,” zei zij.
„Het is meer een kerk, waar wij allen aan bouwen.”
André vond, dat zij er dichtbij was.
Zou hij het haar zeggen?
Hij durfde niet goed, als zij hem zou uitlachen of haar schouders ophaalde, wat dan?
Hij zou het verschrikkelijk vinden, want hij wilde het zelf immers niet weten.
Maar zij hield aan en begon weer over die rots te praten, waarop hij besloot het haar te zeggen.
Voorzichtig deelde hij het haar mee, doch halverwege had hij er al spijt van, daar hij voelde, dat zij twijfelde aan zijn woorden.
Waarlijk, dacht hij, dat is ééns maar nooit meer.
De mensen zouden het niet begrijpen.
Zij moesten in de geest afdalen, zich kunnen verbinden met geestelijke toestanden.
Wie zou daar nu het grootse van inzien?
Het was immers niet te aanvaarden.
Geen wezen zou het hem meer ontfutselen; al was het duizendmaal zijn rots, geloven kon hij er nauwelijks meer aan.
Hij vond zich verwaand en ijdel en verbeeldde zich maar wat.
Het was een prachtig schilderij en daarmee uit.
Maar was hij ijdel?
Lang dacht hij na.
Neen, nooit was hij ijdel geweest, maar in ieder geval wilde hij niet meer aan zijn rots denken.
Maanden gingen voorbij.
Van zijn leider hoorde hij er niets over, maar Alcar zou toch wel weten, hoe dankbaar hij met het prachtige cadeau was en Wolff zou hij geen verdriet willen doen.
Doch als „levensrots” kon hij het niet aanvaarden.
Op een nacht hoorde hij zich, wat hem reeds vele malen was gebeurd, bij zijn naam noemen.
„André,” hoorde hij, „kom bij mij.”
Hij keek om zich heen en schrok, daar hij naast zijn stoflichaam stond.
Wie had hem bevrijd?
Dat gebeurde de laatste tijd niet meer, omdat hij steeds bewust uittrad.
Zo ver was hij nu reeds ontwikkeld.
Voor hem stond een geest, die op hem toetrad en een prachtig licht uitstraalde.
Duidelijk was hij voor hem zichtbaar.
„Zie,” zo sprak deze, „ik kom u halen, omdat ik u iets heb te zeggen.
Zou u met mij willen mee gaan?”
„Waarheen?” vroeg André, daar hij zijn leider niet zag, maar op hetzelfde ogenblik voelde hij, dat alles goed was.
„Dat zult u spoedig vernemen.”
„Goed, ik ga met u mee.”
„Ik heb u iets te vertellen over uw levensrots.”
„U?” vroeg André verwonderd.
„Ja, mijn broeder, ik weet van uw rots af; volg mij, als ge wilt.”
Spoedig verlieten zij de aarde en kwamen in het hiernamaals aan.
André herkende de derde sfeer, waar hij reeds vele malen met zijn leider Alcar was geweest.
In een prachtige streek, op een hoge berg, namen zij plaats.
„U kent deze sfeer, nietwaar?”
„Ja,” antwoordde hij, „hier vertoefde ik vaak met mijn leider.”
De geest begon te spreken.
„Luister, broeder.
Ik moet u duidelijk maken, waarvoor men mij heeft geroepen.
Niemand anders is in staat om u van uw levensrots te vertellen dan ik.
In de tijd, dat ik op aarde leefde, werd ook ik eens meegenomen naar de sferen, daar ik de gave van uittreden bezat en, om goed en zuiver mijn werk te kunnen doen, werd mij iets in de geest gegeven.
Ik deed hetzelfde werk als u en was medium in hogere handen.
Ik trok van dorp tot dorp, van stad tot stad om het spiritisme te verkondigen.
Ik genas en mocht schrijven, alles door hen, die mij, zoals u, leidden.
Velen werden overtuigd, doch er waren duizenden, die het niet konden aanvaarden of begrijpen.
Ik trad uit om aan deze zijde geestelijke lessen te ontvangen en het leven na de dood te leren kennen; het was eenzelfde taak als gij thans hebt.
Mij werd op aarde een steun gegeven, waardoor ik mijn werk zou kunnen doen, omdat, zoals u zelf weet, het dienen voor hogere machten niet zo eenvoudig is.
Ik ontving een geestelijke steun, waarop ik kon leunen wanneer zulks nodig was.
Men gaf mij een staf, om mij in moeilijke uren staande te houden.
Door alles leerde ik mij zelf kennen en van hetgeen mij door mijn helpers werd gegeven mocht ik veel op aarde achterlaten, om de mens van een eeuwig voortleven te overtuigen.
Vaak vertoefde ik hier en bij terugkomst op aarde moest ik alles doorgeven.
Het leven op aarde was moeilijk, maar mijn staf kwam mij te hulp en zo kwam ook voor mij het einde.
Eerst hier voelde ik de grote genade, om hogere machten te mogen dienen.
Hier eerst zag ik, wat ik goed en verkeerd had gedaan.
O, dacht ik, mocht ik maar terugkeren, hoe geheel anders zou ik het dan doen.
Hier begreep ik de grote betekenis van mijn werk en van de gave, om dit op aarde te mogen bezitten.
Vooral om te mogen uittreden en in de geest te mogen vertoeven.
Hier eerst zult ook u deze rijkdom begrijpen, omdat ons toch maar een gedeelte, een nietig klein beetje van het grote geheel, kan worden getoond, daar ge het op aarde niet zou kunnen verwerken.
Wanneer u het aardse leven met het eeuwige zult verwisselen, dan eerst zult u weten, hoe groot de gave van uittreden is.
Hier begreep ik, dat ik meer had kunnen bereiken, wanneer ik mijn taak nog beter zou hebben aangevoeld.
Ik wil u daarom voor enige dingen waarschuwen en u duidelijk maken, wat u zult kunnen ontvangen om de mensen op aarde geluk te brengen.
Ik vroeg daarom uw leider, of ik u dit alles zou mogen meedelen, omdat ik geen instrument op aarde kon vinden om mijn indrukken vanaf deze zijde door te geven.
Men raadde mij aan te wachten en nu zijn wij samen.
Het zal u dan duidelijk zijn, dat uw leider u het bewijs niet heeft willen geven, omdat ik u dit mocht vertellen, temeer, daar ik uw leven op aarde ken en het mijne juist zo is geweest.
Ik begreep eerst aan deze zijde, dat er een aards leven mee heen gaat om de geestelijke schatten, die gegeven worden, productief te maken.
Hier eerst, broeder, begreep ik, hoeveel men mij had willen geven.
Ik zal u thans een visioen tonen, waardoor u alles nog beter zult verstaan.”
André concentreerde zich op hem en begreep de betekenis van zijn leven op aarde.
Alles was hem duidelijk.
„U ziet, dat alles anders had kunnen zijn.
Het zal u steunen en een waarschuwing zijn voor uw leven op aarde.
Thans vraag ik u, wanneer u op aarde hulp nodig mocht hebben, roep mij en ik zal komen om u te helpen.
Tevens zult u hebben begrepen, dat ik u duidelijk wilde maken, hoe groot uw taak op aarde is, hoe groot de schatten zijn, die men door u aan de aarde wil geven.
Bedenk broeder, dat er één op het miljoen is, die deze gave bezit.
Dan nog dit.
Het verlangen om geheel hier te mogen leven speelde ook mij parten.
Het zien in de onzichtbare wereld bemoeilijkt het aardse leven, wat maar weinigen zullen begrijpen.
Het telkens terugkeren, het weer aanvaarden van de stof, het leven daar, is het moeilijkste van uw gave.
Ik weet en ken uw strijd, voel uw verlangen om het geestelijke leven voorgoed te mogen binnentreden.
Ook die gevoelens houden uw leider tegen, zijn een tegenwerkende kracht om alles te kunnen ontvangen.
Alleen aan deze zijde weet men daarvan; de mens op aarde kent al deze toestanden niet.
Toch bent u één van die begenadigden en het leven hier zal voor u niets dan geluk betekenen, wanneer u zich staande zult weten te houden.
Thans zal ik u de betekenis van uw rots meedelen.
Wanneer u in uw lichaam bent teruggekeerd en u verbindt u met uw rots, dan zult u, vooral wanneer u verschillende dingen niet duidelijk zijn en u tot het één of ander moet besluiten, het daaraan kunnen zien.
Zij toont u, op welke hoogte gij u bevindt.
Aan haar zult gij uw eigen leven kunnen spiegelen; zij toont u, hoe uw leven is, in stijgende of dalende lijn.
Alles zal wankelen, wanneer gij uw weg niet zuiver bewandelt.
Uw rots zal stralen wanneer u zelf straalt.
Wanneer er tijden komen, dat alles trilt en beeft, bidt dan tot God om de waarheid te mogen ontvangen.
Stem uw eigen leven af op uw rots.
Alles is geestelijk, zo ook uw leven op aarde en u zult in de geest voedsel ontvangen.
Uw rots zal u dus aantonen of gij uw werk goed of verkeerd hebt gedaan.
Ge zult dalen en klimmen steeds maar door, om uw rots te verfraaien.
Het spreekt vanzelf, dat het een grote genade is, om zoiets van deze wereld uit te mogen ontvangen.”
André schaamde zich nu, dat hij zijn eigen levensrots als het ware van zich had afgeslingerd.
„Ik ben dus gekomen, om u voor u zelf te waarschuwen.
Spiegel uw leven aan dat van mij; het zal u steunen en kracht schenken, waardoor u op aarde nog veel zult bereiken.
Velen zult gij overtuigen van een eeuwig voortleven en zij, die zich deze wijsheid eigen maken en ernaar gaan leven, zullen aan deze zijde licht bezitten.
Ge zult wetten leren kennen, die ook mij zijn getoond, ge zult sferen bezoeken, die alle nog schoner zijn dan waar u reeds mocht binnentreden; kortom alles zal u worden gegeven, om hen op aarde gelukkig te maken.
Ge zult de schatten des hemels ontvangen.
Ik zal gelukkig zijn, dat mijn broeder in de stof zijn werk goed zal begrijpen en ik zal u met mijn gebed en al mijn kunnen steunen.”
André reikte hem beide handen, die de geest innig drukte, waarna zij de terugreis aanvaardden.
Toen hij ’s morgens ontwaakte, waren zijn eerste gedachten voor de geest, die hem ’s nachts was komen halen.
Hij wist zich alles zuiver te herinneren.
Vlug stapte hij uit bed, om nu zijn kostbaar geschenk in zich op te nemen.
Daar hing zijn rots, zijn eigen leven, het symbool van zijn eigen ik, dat hij van zich had gestoten.
Hoelang zou het niet duren, voor hij die hoogte zou hebben bereikt.
Daarboven zou hij moeten komen, hoog bij het kruis; dat was het einde.
Duizenden jaren zouden ermee heengaan.
Hoe dankbaar was hij zijn leider, dat hij hem dit kostbare schilderij had gegeven en ook Wolff dankte hij uit het diepst van zijn ziel.
Hoe ondankbaar was hij vaak, wanneer hij de geestelijke dingen niet begreep.
Maar nu was hem alles duidelijk en hij nam zich heilig voor, om zich geheel aan zijn taak te geven.
Thans zou hij het schilderij voor geen duizenden willen missen.
Hij nam zich heilig voor om al zijn krachten voor het hogere te gebruiken.
Het was een heerlijke dag voor hem en al spoedig beleefde hij, hoe (een) grote steun de rots voor hem was.
Enige tijd later stond hij voor een moeilijk probleem, waarmee hij geen raad wist, want het betrof hemzelf.
Hij wist niet hoe eruit te komen en aan Alcar durfde hij dit niet te vragen.
Maar toen hij op een middag in zijn stoel rustig zat na te denken, werd hij plotseling met zijn rots verbonden.
Alles stond te wankelen en nu begreep hij, dat, wanneer hij de dingen zou doen zoals hij nu dacht, alles verkeerd was en het hem zou bedroeven.
Hij besloot dus het andere te doen, wat het moeilijkste voor hem zou zijn, maar hij zag tevens, dat hij op de goede weg was.
Zie, dat was nu zijn steun.
Wie op aarde kon zijn eigen leven zien en werd op zijn fouten gewezen?
Weinigen, die dat konden; hij had echter dit bezit.
Thans begreep hij nog beter het leven van hem, die op aarde medium was geweest.
Toen hij handelde zoals het moest, zag hij, dat de fundamenten nog steviger waren geworden dan voorheen.
Het was prachtig maar moeilijk; toch wilde hij die moeilijkheid, waardoor hij geestelijk sterker zou worden.
Na enige tijd gaf Alcar hem een ander bewijs, dat zijn rots een geestelijk geschenk was en betekende.
Door zijn eigen mediamieke kracht gaf Alcar hem daarvan het bewijs.
Op een middag kreeg hij bericht, dat hij zou moeten fotograferen.
Geesten-foto’s zou hij moeten maken, wat lang zou duren.
Van een van zijn vrienden kreeg hij alle benodigdheden en spoedig begon hij.
Het eerste dat op de plaat verscheen waren wolken.
Daarna kwamen er figuren, doch hij had er maanden voor nodig om tot dit resultaat te komen.
Alcar zei hem, dat hij spoedig iets zou afdrukken, daar hij zo ver ontwikkeld was.
Toch duurde het nog maanden; hij had reeds verschillende platen verbruikt, maar het zou komen, daar hij iedere avond andere inwerkingen voelde.
Plotseling kwamen er zachte gezichten door, die zich door het ectoplasma opbouwden en duidelijk zichtbaar waren.
Toch was hij er nog niet en hij ging rustig verder.
Het bewijs kwam echter geheel onverwacht, waardoor hij weer begreep, dat alle schone en grote dingen op occult gebied, zo ook in het leven, plotseling worden gegeven.
Op een middag van één van zijn patiënten huiswaarts kerende, voelde hij onderweg reeds een hevige inwerking.
Thuisgekomen, was hij zich van niets meer bewust, haalde het toestel en zette alles klaar, zonder het zelf te weten.
Daarna voelde hij zich tot bewustzijn terugkeren, maar hij bleef toch onder die invloed.
„Roep je vrouw,” hoorde hij Alcar zeggen, „zij dient voor sujet.
Ook haar krachten zijn nodig.”
Hij riep haar en zij moest onder het schilderij plaatsnemen.
Alles stond gereed.
Op hetzelfde ogenblik hoorde hij zeggen: „Open”, en hoorde iemand naast zich tellen, die bij twintig begon en bij achtentwintig riep „Sluiten”.
De opname was geschied.
Daarna werd hij naar de donkere kamer geleid en voelde weer een hevige inwerking, een teken, dat men hem van Gene Zijde met het ontwikkelen hielp.
Hoe groot was zijn verwondering toen er een kruis zichtbaar werd.
Dit kruis was niet op het doek te zien.
Hoe was het mogelijk?
Het was wel twee meter groot.
Hij noch zijn vrouwtje hadden ervan tevoren iets van gezien.
Hij voelde zich doodmoe, alsof al zijn krachten daarvoor waren gebruikt.
Innig gelukkig met zijn succes, hoorde hij Alcar zeggen:
„Geloof je nu, André, dat het je rots is, die betekenis heeft in de geest?
Dit, mijn zoon, is het bewijs van de geestelijke waarheid.
Het is een heilig geestelijk bezit, houd het in ere.”
Voorlopig moest hij ophouden, omdat hem andere toestanden zouden worden duidelijk gemaakt; later zou hij weer beginnen.
André aanvaardde en was gelukkig met zijn rots.
Alle mediums zullen door geestelijke hulp eens een steun ontvangen, wanneer men aan Gene Zijde weet, dat zij hun werk goed volbrengen.
Hij hoopt nog veel te mogen ontvangen van en te bereiken door hen, die achter de sluier leven.