Het voordierlijke menselijke bewustzijn

„Zwevende zullen wij ons voortbewegen, André.
Wij gaan naar de oerwouden.
Daar leven mensen in de eerste stoffelijke graad en ook hun innerlijke leven heeft deze afstemming.
Wij gaan dus thans in je eigen tijd over en verder.
Nog is er geen verandering in al die menselijke stoffelijke en innerlijke graden gekomen.
Nog heerst er op aarde goed en kwaad en worden die eerste graden veracht.
Geen blanke zal zich met hen, die zich in die duistere en donkere gewaden bevinden, vergelijken.
Zij zijn de heersers op aarde, maar weten niet, dat allen Gods eigen kinderen zijn en dat ook zij, die donkere wezens, straks die stoffelijke graad zullen bereiken.
Alleen gaan er duizenden jaren voorbij, doch het moet gebeuren.
Geen kind Gods staat achter het andere wezen, noch wordt het ene wezen boven het andere bevoorrecht.
Eens wordt de bedelaar rijk op aarde, eens zien wij keizers en koningen in een bedelaarsgewaad.
Doch daarvan weten zij niets, want het ligt diep in hen, in dat onbegrijpelijke zieleleven ligt dit alles verborgen.
Zie, ik ben reeds waar ik wilde zijn.
Wij bevinden ons in het oerwoud, André.
Hier leven mensen en kinderen van God.”
André zag deze mensen.
Wild en woest waren zij.
O, hoe begreep hij deze afstemming, hoe kende hij hun innerlijke leven en de diepe betekenis van dit alles.
Hoe wonderlijk volmaakt is de schepping.
„Deze mensenkinderen zijn als zij, die op de tweede (kosmische) graad leven, doch hun stoffelijke organisme is anders dan zij daar bezitten.
Vandaar komen zij naar de aarde en daalt het zieleleven in dit organisme neer.
Biljoenen jaren is de aarde oud en nog, je hebt dat beleefd, leven op aarde deze mensen.
Er zijn zelfs menselijke wezens die men niet eens kent, die nog geen hoogste stoffelijke graad, het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), hebben gezien.
Overzie nu eens al die graden, al die planeten en al die biljoenen jaren, ga na wat ik je op onze eerste tocht duidelijk maakte, wat je van het begin van de schepping af hebt waargenomen, dan zie je, André, dat deze mensen nog op aarde zijn, dat zij geen God in de Hemel, geen Vader van Liefde kennen en dat alles eerst in een hogere graad, wanneer zij die hebben bereikt, zullen leren kennen.
Dit voordierlijke maar menselijke wezen is een kind van God en dit proces hebben wij gevolgd.
Zij leven zoals de mens op de tweede kosmische graad aan gevoel bezit.
Maar dáár hebben zij een voordierlijk monsterachtig lichaam en daarom kan ik van voordierlijke maar menselijke afstemming spreken.
In al die duizenden eeuwen is dit lichaam tot dat, wat zij nu bezitten, ontwikkeld.
Je hebt dat kunnen volgen.
Ook zij leven in groepen verdeeld.
En is dit nu niet merkwaardig?
Waarom leven deze wezens zo, waarom zonderen zij zich af van al die andere stammen?
Deze behoren toch tot het donkergekleurde ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en dat is het eerste kosmische stadium van de derde graad.
Dit hebben wij leren kennen, André, het is nog steeds als in het beginstadium van de planeet aarde.
Dit zien wij in jouw tijd dus terug en het gaat verder, want nog is die eerste stoffelijke graad niet uitgestorven.
Dit zal eerst dan geschieden, wanneer er op de tweede (kosmische) graad geen mensen meer leven.”
„Waar komen zij aan, Alcar, of waar gaan zij heen, wanneer zij op aarde sterven?”
„Deze vraag had je mij niet moeten stellen, André, je had deze nu zelf kunnen beantwoorden.
Naar de wereld van het onbewuste, André, daar gaan zij heen.”
„Moeten ook zij niet verder?
Is het voor hen reeds mogelijk het Hiernamaals binnen te treden?”
„Deze wezens leven eerst in de eerste stoffelijke graad en er zijn er zeven.
Wat dit betekent zul je nu voelen en begrijpen.
Zij, deze mensen, keren naar de wereld van het onbewuste terug en zullen opnieuw worden geboren.
Is je dit duidelijk?”
„Ja, Alcar, ik had het moeten weten.
In de wereld van het onbewuste leven dus al die graden bijeen?”
„Ja, André, dat moet wel zo zijn, want er is maar één wereld van onbewust leven, waarin het zieleleven leeft om het stoffelijke organisme te bezielen.
Aan deze zijde kennen wij maar één wereld en daarin leeft dit leven om door het stoffelijke wezen te worden aangetrokken.
Maar in die wereld liggen al die verschillende afstemmingen, van de laagste tot de hoogste graad, dat de geestelijke afstemming is.”
„Weet u hoevele malen deze mensen in de stoffelijke toestand moeten terugkeren, Alcar?”
„Neen, dat kan ik niet vaststellen.
Ik zei reeds, dat de mens daarvoor duizenden malen naar de aarde terugkeert en voor het innerlijke leven is dat ook niet te peilen.
Het terugkeren op aarde, André, daaraan kan de mens niets veranderen.
Wanneer de aarde als kringloop niet is volbracht, dus is afgelegd, dan trekt ons óf het stoffelijke leven aan, óf wij moeten terug, totdat de geestelijke wereld ons aantrekt en wij dus innerlijk zover zijn gekomen.”
„Hoe wonderlijk is toch alles, Alcar.”
„Het is alles machtig en natuurlijk, André.
De mens echter kan zich daarvan geen denkbeeld vormen, doch wij allen hebben het beleefd en eenieder zal dit beleven.
Hieraan is niets te veranderen.
De aarde trekt voor haar eigen stoffelijke kleed de innerlijke bezieling aan en dat innerlijke leven kan niet hoger gaan, omdat het met de aarde in verbinding is.
Dat is een onfeilbare wet en dat hebben wij reeds van het begin van de schepping af kunnen volgen.
Geen mens, geen dier ontkomt hieraan.
Allen zullen terug en moeten terug, omdat zij stoffelijk of geestelijk nog niet zover zijn gekomen.”
„Wanneer deze mensen omkomen, Alcar, wat toch zovele malen op aarde geschiedt, wat gebeurt er dan?”
„Waarom stel je die vraag, André?”
„Ik dacht: wat zou er geschieden als deze mensen er niet meer waren en toch de bezieling er was en wachtte om te worden geboren, of als de mens die wezens heeft afgeslacht, of zij verongelukken door een natuurramp, want dat is toch mogelijk?”
„Laat ik je eerst zeggen, dat dit verongelukken en omkomen niet mogelijk is.
Toch wil ik deze vraag beantwoorden en dan zeg ik je het volgende.
Wanneer dit zou geschieden, dan gaat die bezieling op de volgende graad over.”
„Is dat mogelijk, Alcar?
Ik dacht dat dit niet mogelijk was, dat beide levens één zouden moeten zijn?”
„Je voelen en denken is heel goed, doch je vergeet één ding, waarvan je echter niets weet, omdat ik er nog niet over heb gesproken.
Je vergeet, André, dat nu de aarde gereed is, het organisme volmaakt is en de aarde haar taak heeft volbracht.
Voel je reeds wat ik bedoel?
Voel je dan dat dit voor het embryonale leven nodig was en daar zou geschieden?
Dat op dit ogenblik één overgang geen betekenis meer heeft?
Dat er op aarde mensen zijn, die in de zevende graad leven en zich met de vijfde graad verbinden en daar toch kinderen worden geboren?
Ik zal je dat straks duidelijk maken.
Dit is dus voor het stoffelijke leven mogelijk, omdat de planeet aarde gereed is, doch als kosmische overgang is dit niet mogelijk, met andere woorden: van de aarde op de vijfde kosmische graad over te gaan, waar geestelijke en goddelijke engelen leven, is niet mogelijk.
Een overgang is dus van geen betekenis, doch ik zei reeds, al dit leven uit te roeien, is niet mogelijk, want daarvoor heeft God dit leven niet geschapen, dit alles behoort bij de schepping.”
„Dan is het zeker ook niet mogelijk, dat de gehele mensheid vergaat, als het ware omkomt?”
„Neen, André, ook dat is niet mogelijk, want hoe ver alles ook is gevorderd, toch zou de schepping een mislukking zijn en God geen rechtvaardige God en waren er stoornissen in het scheppingsplan.
Elk leven keert tot God terug, dat is een wet, doch daarvoor zijn planeten nodig om die ontwikkeling eigen te maken.
Wat in de natuur is en wat God geschapen heeft, is niet te vernietigen.
Wat voor de één is, is tevens voor de ander.
Wat tot de eerste graad behoort en daarin zijn taak moet verrichten, behoeft dit in de derde graad niet te doen.
Er zullen dan ook geen natuurrampen komen, André, die al het leven op aarde uitroeien.
Dat is onmogelijk, die storing is niet aanwezig, kan niet komen, of in het eerste stadium was dit reeds geschied.”
„Hoeft men op aarde daar niet aan te denken, Alcar?”
„Neen, André, het kan niet geschieden, of God had Zijn eigen schepping niet overzien.
In al die biljoenen jaren is er niets verkeerds geschied.
Alles geschiedde zoals het van tevoren vastlag.
Onfeilbaar zijn deze wetten, want op al die planeten hebben wij dat kunnen volgen en beleven.
En dit zou op aarde geschieden, waar dit ontzaglijke proces tot stand komt?
De aarde, die een grote taak heeft te volbrengen, waar de mens, „mens” wordt en zich voor de vierde kosmische graad gereed moet maken?
De aarde met al die wonderen en kosmische wetten?
Wanneer dit zou geschieden, losten wij en God op en was er niets meer.
God kan Zijn eigen leven niet vernietigen.”
„Wanneer ik u goed begrijp, kan niemand zich vernietigen, Alcar?”
„Neen, André, ook dat kan niet.
Men kan het tijdelijke stoffelijke leven vernietigen, doch geestelijk is dit niet mogelijk.
Duizenden en duizenden proberen het, maken een einde aan dat stoffelijke leven en toch treden zij in een andere wereld binnen én leven.
Heeft Lantos dat niet duidelijk in ‘De Kringloop der Ziel’, beschreven?
Wie zich dus zelf vernietigt zal óf afwachten om opnieuw geboren te worden, óf aan deze zijde verdergaan en voortleven, een algehele vernietiging is niet mogelijk.”
„Weten deze mensen van hun eigen toestand af, Alcar?”
„Ja, natuurlijk kennen zij hun eigen leven en weten daarvan, doch ik voel wat je bedoelt.
Jouw vraag moest zijn: kennen zij zichzelf?
Begrijpen deze mensen waarom zij hier zijn?”
„Ja, Alcar, dat bedoel ik.”
„Ook daarop moet ik neen zeggen, André.
Zij weten dat zij leven, maar meer ook niet.
Zij voelen zich als de mens op de tweede graad, zij jagen en moorden en eten mensenvlees en zijn als wilde dieren.”
„Maar als deze mensen nog op aarde zijn, kan men dan die verbinding met de tweede graad niet aanvaarden?
Waar komen deze wezens vandaan?
Waarom leven deze wezens op aarde?”
„Wij hebben dat alles kunnen volgen en dan kan ik je zeggen, dat geen mens van zichzelf kan zeggen, ik ken mijzelf, ik begrijp mijn leven, ik weet wie ik ben.
Maar nu je dit alles weet en hebt beleefd, zul je toch anders denken en voelen, je weet nu, dat al deze mensen kinderen van God zijn.
Zij leven hun eigen leven, zonderen zich van de massa af, leven in holen en krotten en zijn gereed om andere rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) af te slachten en hun vlees te eten.
Is nu deze mens, vraag ik je, zo vreemd, zo onbegrijpelijk, nu wij weten waarvandaan hij is gekomen en hoe dit is geschied?
Zie je thans niet diep in zijn ziel en herken je deze mens niet geheel, stoffelijk en geestelijk?
Doch vraag dat nu eens aan een geleerde van de aarde, die hiervan zijn studie heeft gemaakt.
Wat zal hij antwoorden?
Hij weet het niet, want hoe zou hij deze zwarte vrouw en man, deze beide wezens kennen?
Ziet hij niet als een godheid op hen neer (De schrijver verwoordt hiermee de neerbuigende houding van sommige geleerden omstreeks 1939.)?
En toch, eens droeg hij dit zwarte kleed, want God kent en maakt geen onderscheid.
Eens leefden al die blanken in het oerwoud, allen zijn wij hier geweest.”
„Wat is dat interessant, Alcar.”
„Het is niet alleen interessant, André, doch natuurlijk.
Als dit geen betekenis had, dan viel de ganse schepping ineen.
Als dat alleen voor deze mensen was en niet voor die miljoenen blanke mensen, dan was God geen God van Liefde en deugde er van de schepping niets.
Dan vloekte het ene tegenover het andere, dan lag tussen alles een diepe kloof en die kloof was niet te overbruggen.
Doch heb je tijdens al onze reizen onoverbrugbare kloven gezien?
Heb je in de gehele schepping één onrechtvaardige daad vast kunnen stellen?
Heb je iets onnatuurlijks gezien?
Heb je dat aan deze zijde en op aarde beleefd?
Kun je mij op een onwaarheid wijzen?
Als dat zo is, dan heb je mij niet begrepen, had je mij vragen moeten stellen, André, en had ik je op de rechtvaardigheid van God kunnen wijzen.
Ik kan mij niet tegenspreken, ik volgde de natuur en Gods leven en wetten kunnen niet liegen en bedriegen, dat kunnen alleen mensen.
De mens verraadt zijn zuster en broeder en zijn God en verloochent zijn eigen afstemming.”
„Hoe zullen zij dit alles opnemen, Alcar?”
„Zij zullen dit en al je andere boeken veroordelen, omdat zij het niet kunnen aanvaarden.
Doch dit zegt mij niets, aan onze zijde zullen wij het hun bewijzen, ik en duizenden broeders en zusters in de geest, hun stoffelijke broeder en zuster, hun vader en moeder, die reeds hier zijn en thans alles aanvaarden.
Hier, mijn zoon, in dit diepe en donkere oerwoud, hier in dit zwarte stoffelijke kleed en in al die ellende, begon jouw en mijn leven op aarde.
Ik roep hun, mijn zusters en broeders op aarde, toe: Mens, gij mens van het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), zie naar uw broeders en zusters op aarde.
Zie naar hen die hier leven, die op aarde zijn zoals gij en peil hun stoffelijke en geestelijke toestand en gij herkent uzelf.
Hier leeft Gods eigen leven.
Hier leeft de eerste en tweede kosmische graad, in dit stofkleed kennen wij Gods heilige wetten, daarin leefde u als de innerlijke mens.
Dit leven gaat verder en moet verdergaan, want ook in hen ligt de goddelijke vonk.”
„Hoe eenvoudig is alles, Alcar, nu wij dit weten.
Zouden de geleerden ook dit niet aanvaarden?”
„Neen, André, ook dit zullen zij niet aanvaarden, zij zullen, zoals ik reeds zei, dit alles, zoals al je andere boeken, ontkennen.
Zij staren zich blind op dat wat zij bezitten en komen niet verder.
Nog steeds roept de dood hun een halt toe.
Wanneer zij deze kloof kunnen overbruggen, eerst dan komen zij verder, dan eerst voelen zij dat er geen dood is en schouwen zij in het diepe verleden.
De één maakt de ander af, zij durven te kritiseren, maar kennen zichzelf niet, loochenen alles wat van deze zijde tot hen komt.
Nogmaals, André, mij zegt dit niets.
Ik heb geduld en velen met mij, want eens treden zij hier binnen, aan deze zijde zullen wij hen overtuigen, één voor één zullen zij daar sterven.”
„Waarom zijn deze mensen zo angstig, Alcar?”
„In hen ligt de angst en tevens de haat van miljoenen jaren geleden.
Het ene ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) maakte het andere af, dit alles hebben wij kunnen volgen.
In het beginstadium van de aarde is dit begonnen.
Doch in die tijd waren het andere en donkere stammen, doch later kwamen de blanken en die wezens wisten eerst goed hoe het moest.
Het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), dat deze genade van God niet begreep, zijn eigen stoffelijke afstemming niet kende, slachtte het donkere wezen af.
Zij wilden bezitten en daarvoor gingen zij ten onder.
Zij, die toch verder waren dan deze wezens, wilden nog meer, nog was er niet genoeg, al hadden zij reeds dat prachtige lichaam ontvangen.
Neen, zij keerden terug en die armen van geest werden afgemaakt.
Vloekt dit niet met alles wat God is, wat Gods eigen leven draagt?
Voel je waarom zij schrikken en zo angstig zijn?
Die angst, André, is reeds miljoenen jaren oud, maar niet alleen dat, doch tevens valt het dier hen aan en ook die haat heb je leren kennen, die is nog aanwezig.
Vervloekt heeft het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) zijn goddelijke afstemming en ook vervloeken zij God, wanneer zij op deze mensen neerzien en denken, dat zij deze zielen, hun eigen beschaving moeten brengen en opleggen.
Zowaar er een Vader van Liefde in de Hemel is, zowaar leefden alle mensen van de aarde in deze donkere oerwouden en werden veracht en bespot.
Doch dit alles wordt niet begrepen, zij willen dit niet begrijpen, maar dit is de heilige waarheid.
Dit geschiedt echter alleen op aarde, omdat op de vierde graad geen donkere stoffelijke gewaden meer zijn.
Daar is alles en iedereen blank en rein, als de teerste stof die men op aarde kent.
Doch hier leven nog deze mensen.
Je ziet, André, dat zij niet meer zo zijn als die behaarde mensen op de tweede graad, want dat is niet mogelijk.
De aarde heeft aan dit prachtige stofkleed gewerkt en het afgemaakt.
Zie, hoe krachtig zij zijn.
Van weten­schap en alles wat het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) bezit, hebben zij geen verstand.
Zij voelen alleen, kunnen niets dan voelen en dan nog op voordierlijke wijze.
Dit is de mens die in zijn voordierlijke maar stoffelijke toestand leeft.
Wat hebben deze wezens zich nog eigen te maken?
Volg dat alles eens en dan zul je je afvragen, wanneer zij in de hoogste graad zullen overgaan.
Hoelang zal dat duren?
Wanneer blijven zij in het leven na de dood en gaan zij daar verder?
Wij zullen dat volgen, doch eerst zal ik je nog andere toestanden duidelijk moeten maken.
Dan gaan wij verder en vervolgen al deze afstemmingen, totdat wij de hoogste stoffelijke en innerlijke mens hebben bereikt.
Zie nu in de astrale wereld.”
André ging waarnemen.
„Wat is dat voor een wereld, Alcar?”
„Hun wereld, André, daar leeft de bezieling, die reeds van de tweede planeet hierheen is gekomen en door deze stoffelijke mensen wordt aangetrokken.
Die wezens, of het bezielende leven, is dicht in en om hen en dit komt door hun lagere afstemming.
Doch je ziet, het zijn mensen die op al die planeten hebben geleefd.”
Als een dichte wolk hing dat astrale leven om de stoffelijke mens.
André zag dit duidelijk en nam waar, dat het leven werd aangetrokken.
Zoals hij daar op de tweede graad had beleefd, was het ook hier, er was niets veranderd.
De menselijke organen waren wat veranderd, waren verfraaid, doch de werking was zoals van het eerste ogenblik af.
„Is in dit machtige proces iets veranderd, André?”
„Neen, Alcar, niets, alles is als dáár.”
„Ja, als op het moederlichaam, in het eerste stadium.
Doch nu komt dat uit dit wonderschone lichaam tot stand.
En in dit volmaakte stofkleed zijn die zeven graden.
Is het geen machtig wonder, dat in al die biljoenen jaren dit toch voortging?
Is het geen wonder dat er niets is veranderd?
Toch denkt de mens op aarde niet, voelt niet dat ontzaglijke wonder.
Hij leeft maar zoals het hem invalt, denkt aan niets, aan geen God, aan geen schepping en ook niet aan hen die hier leven.
In het vrouwelijke en mannelijke stofkleed daalt het bezielende leven af.
De ziel beleeft dus beide stoffelijke toestanden en ook dit is een machtige genade.
Want waarom moet dit geschieden?
Als dit vanaf het begin reeds was en daar als een natuurlijk gebeuren geschiedde, gaat dit nu eerst in volle kracht en werking over.
In de eerste graad was ook dit reeds aanwezig, op al die planeten heb ik je dat getoond en heb je dit beleefd.
Op de eerste graad, op het moederlichaam, was dit aanwezig en op de tweede graad eveneens.
Ik heb je daar verbonden en je hebt dat wonder gezien en de aantrekking kunnen volgen.
Ik vraag je nu: waarom daalt de bezieling in beide lichamen af?
Waarom moet het geschieden, dat het in het ene leven het moederlichaam bezit en kinderen baart en in het andere leven het scheppend vermogen heeft ontvangen?
Dat is een wonder, André, een heilig wonder, dat God van tevoren heeft overzien.
In je boek ‘Zielsziekten van Gene Zijde bezien’ heb ik dit door jou reeds beschreven en toch hebben wij dit opnieuw in al die stadia kunnen volgen.
Maar tevens bezit de mens dit wonder nog op aarde, moet de mens dit bezitten, of hij zou in zijn ontwikkeling niet verder en hoger komen en alleen kunnen scheppen, maar van geestelijke bezieling wist hij dan niets af.
Dit is, André, om geestelijk te kunnen ontwaken, te evolueren.
Dit is, opdat ieder de reine moederliefde zal leren kennen en om het wonder van God in al zijn diepte te kunnen beleven, het is het ontstaan van de schepping, maar als individueel leven.
De moeder beleeft dit wonder.
In het moederlichaam is die eerste werking en het ontstaan van de schepping aanwezig.
Het moederlichaam bezit die kracht en dat vermogen, want in dat lichaam geschiedt het eerste stadium van het embryonale leven.
In de moeder ontwaakt en leeft het embryo als op iedere planeet is geschied en ook dat leven wordt door een dichte massa, nu het menselijke en stoffelijke organisme, afgesloten.
Voel je wat het is, wat het wil zeggen waarom de bezieling in beide lichamen moet afdalen?
Is dit geen heilig wonder?
Men zal er op aarde om lachen en toch kennen zij dit wonder van geboren worden, doch deze betekenis, neen, die kunnen zij niet aanvaarden.
Duizenden jaren zullen er voorbijgaan voordat zij dit zullen aanvaarden en begrijpen en mij in alles kunnen volgen.
Voor hen, die hierom lachen, keer ik niet terug, is dit alles niet, alleen voor hen die dorsten en verlangen, die verlangen om meer over dit machtige gebeuren te horen, die het raadsel en wonder van de schepping willen leren kennen en vooral hun eigen leven en eigen afstemming.
Eenieder zal en móet moeder worden, dat bezielende leven is een man en een vrouw op aarde, is het scheppende en stuwende, het dienende leven.
God gaf de mens alles en ook dit ontving de mens van zijn Vader in de Hemel.
Duizenden malen zullen deze wezens in het mannelijke en vrouwelijke lichaam binnengaan.
Dat is, zoals ik zei, om te ontwaken, om het scheppingsplan te beleven.
Deze mensen weten echter daarvan niets af, voelen niets van dit ontzaglijke gebeuren en gaan van de ene toestand in de andere over.
Ook zij, die de hoogste stoffelijke graad hebben bereikt, al die geleerden, weten daarvan niets af.
En toch is dit het essentiële waardoor de menselijke ziel ontwaakt.
Als dit niet zo was, wij hebben dit kunnen volgen, dan waren wij en was al dat leven er niet geweest.
Als het moederlichaam niet aanwezig was, waren de aarde en al die andere planeten niet geboren.
Dit is eenzelfde toestand, het menselijke lichaam beleeft het scheppingsplan, is het scheppingsplan, want in het menselijke lichaam ligt het scheppende vermogen en is de dienende kracht vastgelegd.
God wist dit alles en met dat alles gaf God Zichzelf, schiep God een wezen, dat in verkleinde vorm Zijn schepping vertegenwoordigde.
In mens en dier ligt dus de schepping vast en wij zien in hen en in de natuur dit ontzaglijke wonder terug, is dát aanwezig, wat het universum heeft verbonden en wat de kringloop van al het leven is.
God gaf zich geheel, God schiep wonderen en de mens bezit deze wonderen, maar begrijpt ze niet.
Is de verbinding tussen man en vrouw een andere toestand, een ander gebeuren, dan wij in het eerste stadium hebben gezien?
Is dat alles anders?
Ik vraag je, André, is in die miljoenen jaren in de schepping iets veranderd?
Is dit niet daar en op de tweede graad geschied en was dit niet voor al die planeten?
Zien wij dit niet in het stoffelijke en bezielde leven en in het gehele universum terug?
Zijn alle niet in die werking overgegaan?
Zie over de aarde, naar het dierenrijk, de natuur, waar men ook ziet, daar is de wedergeboorte aanwezig.
Doch de mens kent zichzelf niet.
De mens, die het denkend wezen is, ziet de natuur anders dan wij, die haar kennen.
Wij gaan in al die wonderen over, wij hebben die wonderen in ons beleefd.
Ja, wij zijn anders, heel en heel anders dan de mens op aarde, maar wij hebben ons dat alles eigen gemaakt, hebben daarvoor onszelf afgelegd en hebben onze Vader in de Hemel leren kennen, want wij weten nu hoe het is en wat het zegt op aarde te zijn.
Wij hebben die kloof, die diepe kloof overbrugd, hebben God leren kennen en begrijpen de diepte van het leven dat hier aanwezig is.
Wij gingen in al die wetten over en maakten ons die wetten eigen.
Nu weten wij hoe de schepping is en dat, wat in het begin van de schepping geboren is, zien wij nu nog op aarde en in de mensen.
Doch zij zijn doof en blind en horen niet naar die zachte innerlijke stemmen.
Zij zien niet, dat iedere seconde die wonderen geschieden en begrijpen die ontzaglijke liefde niet die eraan vastligt.
God kent Zijn kinderen, God gaf de één het scheppend vermogen, omdat hij de dienende liefde niet kende noch droeg.
Eens zal en moet de mens scheppen.
Hij zal doordat en door wat hij schept ontwaken, doch dan ontvangt en beleeft hij dit heilige wonder.
Zie hoe alles leeft, hoe alles terugkeert en dit geschiedt door een onfeilbare kracht, een wet en die wet is God.
God keert ieder ogenblik tot de mensen terug, maar de mensen zien en horen niets van dit terugkeren.
De mens roept waarom en waarvoor en vraagt om gaven, om geluk en om dat, wat eerst over duizenden jaren hem kan worden gegeven, omdat zij eerst dan de diepte van hetgeen zij vragen begrijpen.
Dan komt het, maar als het komt en niet is zoals zij het zich hadden voorgesteld, dan gooien zij dit wonder van zich af en roepen uit: neen dat niet, dat is het niet wat ik bedoel, dat is te zwaar en kost mij te veel kracht.
Dan slingeren zij al die gaven weer in de ruimte en vervloeken zichzelf en hun Vader in de Hemel.
Zo zou ik kunnen doorgaan, André, maar één ding wil ik nog zeggen.
Wie wil voelen, kan de diepte van de schepping begrijpen, omdat die in hem ligt.
Wie wil zien, opent zijn ogen, maar niet de stoffelijke, want die zijn geestelijk blind en zullen blind blijven, zolang zij niet innerlijk schouwen en zichzelf zullen afleggen.
Maar daardoor leren zij zichzelf kennen en dan straalt er van hen uit een geweldige kracht en beleven zij de schepping, dan zullen zij beleven wat voor biljoenen jaren is geschied en nu nog in hen leeft omdat zij nog op aarde leven.
Aan alles ligt de wedergeboorte vast, zien wij het eerste ogenblik terug en herkennen wij het als het begin van de openbaring.
Hier leven mensen die van dit alles niets afweten, die door het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) worden veracht en waarmee zij zich niet meer kunnen vergelijken.
Hier leven mensen die van het volmaakte Kind Gods niets weten, die de eerste stoffelijke graad bezitten en duizenden malen op aarde zullen terugkeren.
Maar op aarde, in de steden, leven toch ook deze wezens, al gaan zij in zijden gewaden en behangen zij zich met eretekenen.
Wij zien daar echter doorheen en herkennen hen onmiddellijk en zien hun geestelijke armoede.
Hun daden wijzen aan dat zij het zijn, naar hun gesprekken hebben wij geluisterd, aan hun doen en laten zagen wij wie zij waren.
In dat schone lichaam leeft nog steeds het voordierlijke beest.
In de hoogste kringen van de maatschappij leven deze wezens.
Wij zien hen daar terug, André, en ik zal je dat bewijzen wanneer wij zover zijn.
Niet hier alleen hebben zij geen gevoel voor al deze dingen, maar ook dáár.
De geleerden weten van deze stoffelijke graden niets af en wordt erover gesproken, dan is het fantasie.
Ook op aarde, in de hoogste stoffelijke graad, zijn levende doden en ik zal je tonen wie daar nog tot de levende doden behoren.
Deze wezens hier zijn geestelijk dood en vergaan in hun eigen ziekten en dierlijk leven.
Maar ook in de hoogste graad hebben zij met ziekten te kampen en gaan in hun leed en smart ten onder.
Hier kennen zij echter nog geen God, daar wel, doch zij handelen er niet naar, zij beleven alleen en gaan met alles wat zij bezitten hun ongeluk tegemoet.
In vele dingen zijn deze wezens verder dan zij, omdat zij kinderen zijn van de natuur en zich geven zoals zij zijn.
Doch daar in die grote steden zien wij mensen die vermomd zijn, zoals geen voordierlijk wezen zich zou kunnen vermommen en die op deze wezens neerzien.
En toch, ook in deze donkere lichamen brandt dat wonder van God, ook zij zijn Gods kinderen en hebben deze lange weg af te leggen.
Over duizenden jaren zijn zij zover als de mensen in steden en dorpen en hebben een bestaanstoestand op aarde bereikt.
Eens nemen al deze wezens een voorname plaats in het stoffelijke leven in en zullen zij doktoren en geleerden van de aarde zijn.
Eens zijn zij de begenadigden en zien wij hen terug, maar dan zijn zij als de meeste mensen die nu op aarde leven en nog steeds tot de levende doden behoren.
Eens gaan zij in dat hoogste bezit van de aarde over en leven zich uit zoals zij daar nu nog doen en iedere dag geschiedt.
Straks, over duizenden jaren, gaan hun ogen open en ontwaken zij op deze stoffelijke wereld.
Dan bezitten zij dat volmaakte en schone lichaam, maar zijn dan niet meer te herkennen.
Toch hebben zij alles, alles van hun God ontvangen, maar ook zij weten dan niet waarvandaan zij zijn gekomen.
Ik vraag je, mijn jongen, waarom nam ik je mee, waarom voerde ik je naar dit oerwoud, naar deze donkere bruinzwarte mensen (zie artikel ‘Mens of ziel’ op rulof.nl), terwijl er toch zoveel schone dingen op aarde te zien zijn?
Waarom ga ik in die wezens over?
Heb je je dat niet afgevraagd?
Begrijp je waarom ik hier moet zijn?
Waarom neem ik je niet mee naar de sferen van licht, waar ik je nog zoveel duidelijk kan maken?
Waarom vertel ik niet van die reine sferen en begeven wij ons niet naar die oorden, waar de mens in zijn leven het geluk bezit en maken wij geen lange wandelingen in onze sferen?
Waarom vertoef ik hier, terwijl er zoveel schoons op aarde is waarvan de mensen nog niets weten?
Voel je waarom ik hier ben, André, en begrijp je dan dat iedereen die op aarde leeft, hier moet zijn geweest, wil hij de plaats waar hij nu is, bereiken?
Hier begint ons leven op aarde, dit is de eerste graad van stoffelijke en geestelijke afstemming.
Hier zijn wij op de planeet aarde gekomen en in het oerwoud begint onze lange aardse weg.
Dit lichaam, dat zij bezitten, is de eerste stoffelijke graad en de zevende moeten en zullen zij bereiken.
Hier is het waar de kringloop der aarde begint en waar de eerste steen wordt gelegd om te beginnen ons een plaats in het stoffelijke en geestelijke leven te veroveren.
Hier beginnen wij ons aardse bestaan en het is groots om daarop, wanneer wij de hoogste graad hebben bereikt, terug te zien.
In dit kleed gaan wij mensen Gods schepping beleven en zullen wij ontwaken.
Hier begint onze lange aardse weg en dit is de wedergeboorte op aarde.
Want wanneer dit niet zou geschieden, zou dat alweer een onrechtvaardigheid zijn en geen liefde.
Maar God wil dat niet.
God is rechtvaardig, onze heilige Vader is een God van Liefde.
Deze mensen lopen naakt, kennen al die aardse genoegens niet die de mensen nu bezitten en die het leven op aarde veraangenamen.
Zij lopen hier als wilde dieren rond en hebben geen licht, geen warmte en zijn arm, o zo arm.
Hun leven in vergelijking met het leven van hen die op aarde alles bezitten, is ellendig en verschrikkelijk.
Maar, André, wij weten beter.
De mens moet hier doorheen.
Straks komen zij in een ander lichaam, want als dat niet zo was, als dat niet geschiedde, dan was God een onrechtvaardige God, dan was God een God van wraak.
Maar God is Liefde, in de gehele schepping is dit zo geweest en op al die planeten hebben wij dit beleefd.
De mens gaat verder, moet verdergaan, dit is een wet, is beleven en heel natuurlijk, maar men moet die wet kennen en de schepping trachten te begrijpen.
De mensen op aarde die het blanke lichaam bezitten, kennen al deze wetten niet, omdat zij er niet naar vragen en ze niet voelen.
Wat hebben zij met deze mensen te maken?
Wat kunnen zij daarvan leren?
Waarom leven al die soorten van mensen op aarde?
Zij zoeken en trachten dit raadsel op te lossen en toch zullen zij niet achter de waarheid komen.
Zij lopen zich tegen het raadsel „dood” te pletter en juist daarachter ligt de oplossing.
In ons leven ligt het antwoord, hier, aan deze zijde, na het aardse leven zien en begrijpen zij dit alles, doch dit kunnen zij niet aanvaarden.
Dood is dood, als zij sterven dan is het voorgoed voorbij.
En deze mensen noemen zich geleerd, willen het machtige woord „schepping” oplossen, deze mensen trachten deze donkere zielen te ontleden.
Zoekt, gij geleerden van de aarde, doch zoekt eerst naar uw eigen geestelijke en kosmische afstemming, zoekt en voelt wat de dood is en betekent.
Maar dat doen zij niet, zij plaatsen zich op een voetstuk en blijven voortgaan het op hun eigen wijze te ontraadselen, wat hun nooit zal gelukken.
Zie in mij, André, en voel waarom mijn ziel nu weent en mijn hart breekt, als ik aan al deze dingen denk.
Want ook zij hier zullen eens alles bezitten en zich op voetstukken plaatsen en zich tegen de dood te pletter lopen en zullen zich niet afvragen, vanwaar ben ik gekomen?
Zij gaan daarheen en moeten daarin overgaan.
Dit zien en weten wij die aan deze zijde leven, ons is dit alles geopenbaard.
Wij hebben het beleefd, al die hogere geesten hebben het beleefd en de mensen op aarde en deze donkere zielen zullen het straks beleven.
Is dit nu zo vreemd?
Dit is en behoort tot de wedergeboorte op aarde, hierdoor moeten wij aanvaarden, dat wij in vele levens zullen overgaan.
Dit is het grote wonder, dat deze mensen zullen beleven en dat het gehele universum verbonden houdt.
Dit is groots en een genade, het is machtig van eenvoud en onfeilbaar, voor elk wezen dat het beleeft.
Diep buigt het wezen zijn hoofd wanneer de schepping in hen komt en het de diepte van het zieleleven en stofleven gaat beleven, want dat is het wat ons doet ontwaken.
Hier leven zwarte mensen, doch in hen ligt Gods wonder net zo goed als in het blanke lichaam.
Wanneer de aardse mensen deze weg willen volgen, eerst dan komen zij achter dit diepe raadsel, een andere weg is niet mogelijk.
Is je nu duidelijk waarom ik hier wilde zijn, André?
Vanaf deze plaats gaan wij verder en in die zeven stoffelijke graden over.
Dit is de eerste, maar tevens de armste, de ellendigste, die men op aarde vindt.
Je ziet, mijn zoon, zij leven als op de tweede graad, zijn in groepen verdeeld, voelen als dáár, maar hebben een ander lichaam.
Dit zijn al mensen, dáár waren het beesten.
Hier is het een menselijke toestand en dit is dus de voordierlijke maar menselijke afstemming.”