O, Frederik, is het niet afschuwelijk, Hans heeft zelfmoord gepleegd!

We zitten tot aan ons hoofd in de ellende.
Hans heeft zelfmoord gepleegd, met gif maakte hij een einde aan zijn leven.
De droom van Anna is woordelijk uitgekomen en vele andere zaken hebben hun maskers geopenbaard.
René wist alles!
Hij heeft niets voor Hans kunnen doen, er was geen ontkomen aan.
En nu is ineens die nare invloed weg, waarvan ik schreef!
Je staat erbovenop, je trapt het onder je voeten kapot, even later zit het in een boom en lacht je uit.
Ik heb altijd gevoeld, maar ik was er machteloos tegen.
We geloven het nog niet, maar er staat een kruis op z’n graf en hijzelf ligt onder de aarde.
We zijn hem kwijt.
Ik moet er niet aan denken.
René heeft ons de wetten verklaard, en kunnen we weer verder, of ik had het niet meer geweten.
Twee avonden nadat wij de laatste zitting hadden gehouden, vroeg Erica aan Karel:
„Wat zou je ervan denken, Karel, als we Hans en Elsje eens een paar wekenlang bij ons vroegen?
Jij kunt dan wellicht nog iets bereiken.
En wij doen het onze.”
Karel vindt het goed en een heel goed idee.
Zo zitten we dan aan tafel, spreken over koetjes en kalfjes, maar Hans gaat nergens op in.
Hij is stil en eigenlijk ruw, hij valt alles aan en breekt het voor je ogen aan stukken.
Er is niets met hem te beginnen.
Geen ogenblik kun je fatsoenlijk met hem praten.
Dit is een onbeholpen mens geworden.
Hij is eigenlijk versteend, een andere weg is er met hem niet te bewandelen.
Erica had dan ook al spoedig te aanvaarden, dat hij niet te helpen is.
Karel probeerde alles, Erica en Elsje gaven een prachtig concert, doch ook dat stoorde mijnheer.
Tegen elf uur kreeg hij het pas goed te pakken.
Maar toen ineens stonden wij voor een openbaring!
Het gebeuren sloeg ons zo onverwachts, dat wij er geel, rood en groen van werden, onze harten bonkten in de kelen, géén van ons kon zich beheersen.
Indien Elsje had gevoeld waar het eigenlijk om ging, was het kind bezweken.
Maar ze wist het niet en dacht, dat wij om Hans zo waren geschrokken.
Hans wilde weg, maar Erica en Elsje willen een lied van hun geliefde Schubert afmaken.
Hij wordt kwaad en buldert als een wilde leeuw.
Plotseling gooit hij eruit:
„Marja, ik gá!”
Hij loopt weg, zoekt jas en hoed bij elkaar en smeert ’m.
Elsje is al bij hem, in slechts enkele seconden is het drama voorbij.
Wij zitten hier en kunnen geen woord spreken.
Karel is de eerste die zichzelf terugvond en zegt:
„Géén woord hierover, alsjeblieft.
Indien de wetten voor ons spreken, moeten die wetten maar uitmaken hoe wij mensen moeten handelen.”
Een goed en duidelijk antwoord.
We spreken af, dat géén van ons er met René over praat.
De jongen was er net niet bij, alweer iets, alsof het zo zijn moet, dacht ik, en legde ik later in het logboek vast.
Erica zegt nog:
„Is het niet afschuwelijk, dat je niets tegen die dingen kunt doen?
Onfeilbaar werken onze levens tegen elkaar in.
Mijn God, ik ga slapen.
Ik wil erover nadenken.”
We zitten niet lang meer bijeen, ook ik zoek mijn kamer op en zet me voor het logboek neer.
Uit mijn pen komt er nu:
„Reeds op vijfjarige leeftijd, hij was geloof ik iets ouder, maar dat doet er niet toe, sprak René over Marja.
Ik zie hem op de trap zitten, het kind gaat hoger en hoger.
Een machtig beeld was het.
Erica keek op dat ogenblik in Engelenogen.
En nu staan we voor Marja.
Marja komt al een tijdlang over de vloer, ze eet en drinkt bij ons, ze is een engel, een vanuit een hemel gestuurd wezen.
Ik durf bijna niet te denken, want ik weet niet waar ik het eerst aan beginnen moet.
Marja!
Marja.
Ik sla het logboek open!
Alles ligt vast, dit liegt niet!
Ik heb mijn hoofd te buigen voor deze wetten!
Ik kan er niet aan ontkomen, ik ben geslagen!
Mij valt plotseling in, toen Hans zei:
„Misschien ben ik nog ergens anders goed voor op deze wereld.”
Foei, ik moet er niet aan denken, Hans.
Ik draag je in mijn hart, ik wil er niet van weten, niet van horen, ik verban al die vreemde gedachten.
Maar jij zelf brengt haar tot ons leven?
Tot hem?
Tot zijn hart?
Want wat weten wij niet?
O, Hans, als je deze maskers eens kende.
Wij kijken erachter, wij staan er nu bovenop, wij beleven deze wetten en jij, nu het erop aankomt, slaapt!
Je bent levend dood!
Je bent geen mens meer.
Een ongelooflijk ongelukkig mensenkind!
Marja is er!
Ik geloof, dat dit Elsjes tweede naam is.
We hebben nooit gehoord dat Hans die naam uitsprak.
Nu is die verstoffelijkt, als een voetstuk opgetrokken voor één leven, maar waarmee wij allen te maken hebben.
René!
Ik ga slapen, ik ben er kapot van!
En toch is er ook iets anders tot mijn leven gekomen.
Die vreselijke invloed mindert.
Doordat deze naam uitgesproken is, is er een scheuring gekomen in die ongekende krachten.
Het is net, alsof die nu beleefd willen worden, geboren worden is duidelijker.
Maar ik schei ermee uit.
Ik wil zorgen, dat ik morgen fit ben.
Ik wil mezelf nu niet verliezen.
René kwam zo-even bij me en toonde me zijn nieuwe pastel.
Een wonder is het!
De Egyptische „Lotus” heeft hij uitgebeeld.
Zoiets schoons heb ik nog niet van hem gezien.
Zijn hart en zijn bloed liggen eraan vast.
Hij zegt zomaar:
„Ze is ontwaakt, Frederik, zie je dat?
Ze spreekt, ze leeft, ze schenkt me iets!”
Ik liet m’n tranen rollen, toen hij weg was.
Ik schreide als een kind, zoals ik in lang weer niet had gekund, zo aandoenlijk, ontroerend is de jongen als hij nu tot je leven praat.
En hij moest eens weten.
Ik keek in zijn gelaat, in zijn ogen.
En daarin leefde iets anders.
Daarin volgde ik iets, daarin fonkelde het nu niet, daarin lag een ongekende diepte.
Een weten is het!
Een geluk is het!
Een diepte van ongekende schoonheid, maar de persoonlijkheid is ver weg, weg van deze wereld.
Je ziet een meester en een kind tegelijk.
Zo is een mens eerst mooi.
Hij weet het?
Die volgende dag zijn wij stil.
Niemand zegt er iets.
En nog gaat er een dag voorbij, geen woord komt er over onze lippen.
We voelen elkaar aan en we kunnen niet praten.
Het is, alsof er iets boven ons hoofd hangt.
René werkt hard, wij lopen elkaar voorbij als stenen beelden, die toch zo onnoemlijk veel te zeggen hebben.
Ik vlieg het bos in, maar ik vind ook daar geen rust.
Wanneer ik terugkom, is Elsje thuis.
Hans is aan het zwerven geslagen.
Hij drinkt veel en komt in de nacht thuis.
Elsje heeft een andere kamer moeten nemen.
Hij dwong haar dat te doen, hij slaat en schreeuwt als een wildeman.
Ze wilde niet, ze wilde hem helpen, in alles steunen, maar hij sloeg haar de kamer uit.
Hij doet als een wilde, als een zuiplap.
Elsje zegt echter, dat zij geen hulp nodig heeft, zij zal alles verwerken en zij zal naast hem staan.
We kunnen niets doen.
Toch heeft Karel wéér alles geprobeerd.
Ook de andere doktoren zien dat het mis gaat en hebben met hem gepraat.
Hans heeft hen de deur uit geslagen.
Wat nu?
De volgende morgen zegt Erica tegen Anna:
„Ga eens naar Elsje en vraag hoe het daar is.”
Anna weg.
Ik was de deur uitgegaan en had iets te doen.
De redactie kreeg nieuwe artikelen.
Toen ik terugkwam, vloog Erica op me af en zegt:
„O, Frederik, is het niet afschuwelijk, Hans heeft zelfmoord gepleegd.”
Wat?
Wat?!
Ik plof in een stoel neer.
Anna kwam bij Elsje.
Elsje zegt, ik zal eens gaan kijken hoe het met Hans is, hij kwam laat thuis.
Dan vliegt Elsje naar beneden in de armen van Anna.
Elsje komt met Anna naar huis.
Karel wordt geroepen.
Karel met Elsje naar Hans.
Karel constateert dood door vergiftiging, maar hij maakt er hartverlamming van.
De rest spreekt voor zichzelf.
Hans wordt begraven, de universiteit liep leeg.
En nu zitten wij bij elkaar, aanstonds gaan Erica en Elsje op reis.
Even moet Elsje weg.
Erica gaat met haar mee.
Ze zullen het Zuiden bezoeken.
Hans heeft al zijn bezit aan Elsje vermaakt.
Elsje is schatrijk, maar het zegt haar niets.
We bepraten de reis, we handelen.
Over het probleem Marja spreken we niet.
Dan komt het uur, dat Erica en Elsje vertrekken.
We gaan naar de trein.
Duizenden dingen zijn er gebeurd in slechts enkele uren, waarvan je van tevoren er niet één had kunnen bedenken.
Zo vliegt het leven door onze zielen.
De trein vertrekt, Karel en ik nemen afscheid.
René wilde niet mee, Karel vond dat voor ons allen het beste.
Hij zegt, die jongen weet precies hoe het moet, ik ben trots op hem.
Dan gaan wij huiswaarts.
In de avond komt René bij Karel en mij en zegt:
„Wetten, vader.
Niets dan wetten!
Ken je thans Marja?”
Karel schrikt zich weer een beroerte.
Ik ben ijskoud, ik wist, dat hij alles onderging, want dat kon niet anders.
Hij gaat verder:
„Zie je, Karel, daarom kon je Hans niet helpen.
Maak je geen zorgen, ik weet wat ik doe, ik wacht wel.
Ik beïnvloed geen mens.
Ik weet precies wat je denkt, Karel.
Ik zal je de wetten verklaren, dan kun je weer vooruit.
Luister!
We gaan enige eeuwen terug.
We leven in het oude Egypte.
Ik leefde daar, evenals Hans, Elsje, Frederik en Anna.
Jullie heb ik in latere levens ontmoet.
Ik was daar bezig me de wetten eigen te maken en zette daarvoor mijn leven in.
Ik leerde een lief leven kennen.
Dit kind werd door Hans verkracht.
Ik heb opgesloten gezeten, maar werd later door vrienden bevrijd.
Hans was hogepriester.
Zijn ganse wezen en persoonlijkheid getuigden er nog van.
Maar Hans diende het kwaad, ik het goede reeds.
Hij heeft mij niet alleen m’n bezit ontnomen, ook mijn liefde.
Met geweld heeft hij deze Marja, die ook daar Marja heette, uit mijn leven weggerukt.
Wat doe je als je machteloos staat tegenover het hoogste van een Tempel.
Hans leefde zich uit door de priesteressen.
Mijn ouders stonden mij af aan de Tempel, later kwamen wij weer bijeen.
Dat is Frederik, Oteb, ook hij is mijn leven gevolgd en heeft veel voor mij gedaan om alles maar te verzachten.
Ik ben die Satan van toen ontlopen.
Dat leven is ellende geweest, dat leven heeft mij zo afschuwelijk geslagen.
Ik was het kind van Anna en Frederik.
Zij hebben geleden en gestreden en alles gedaan om aan mijn en hun eigen leven kleur en gestalte te schenken.
Wij hebben alles gedragen.
Ik wist, dat ik eens weer tegenover Hans zou staan en dat hij goed zou maken wat hij me daar ontnomen en gestolen had.
Dit zijn dan de korte trekken.
Ik zette mijn leven voort, bereikte het hoogste voor daar, maar volgde in andere levens dezelfde wetten.
Ik ging naar Ra en Ré, van Isis naar Indië, Tibet!
Totdat ik me gereed had gemaakt om te mogen dienen.
De God van al het leven wist, dat ik mijn ellende had aanvaard.
Had ik iets tegen Hans ingezet, had ik hem met kwaad bestreden, had dit nimmer geopenbaard geworden, want dan vernietigen wij die rechtvaardige wet.
Omdat ik niets deed ten opzichte van Hans, zijn naam daar was Rohna-Goe, opperpriester voor de „occulte” wetten, had ik nooit dit geluk kunnen beleven, omdat wij nu voor de afbraak staan en de rechtvaardigheid geen zegevierend einde beleven kan.
Elke karaktereigenschap krijgt hierdoor Goddelijke betekenis.
Iedere verkeerde daad moet goedgemaakt worden; indien de ziel aanvaarden kan, krijgt zij haar eigen bezit onherroepelijk terug.
Marja had echter door een vorig leven aan Hans goed te maken.
Daarvoor heeft zij thans haar eigen leven ingezet, zij heeft dat moeten doen met haar lichaam!
De moeder zet hierdoor alles van zichzelf in!
Zij betaalt haar schulden, bedrog wordt goedgemaakt, zij komt hierdoor weer in evenwicht met haar ruimtelijke wetten.
Zo staan thans de zaken ervoor.
Wie als mens bedrogen wordt, Karel, en dat bedrog op dezelfde wijze, dus door bedrog, herstellen wil, krijgt nimmer de Goddelijke wet in handen.
Nimmer spreekt het Universum tot je leven, want je wilt kwaad met kwaad vergelden.
Ik heb in die tijd reeds begrepen, omdat wij de astrale wetten beleefden.
Oteb was rijk!
Ik was als mijn ouders van Oosterse adel.
Maar dat zegt niets.
Oteb en Anna zijn tweelingzielen.
Ik en Marja ook, anders hadden wij elkaar niet ontmoet.
Marja is het deel van mijn hart, dat uit mij op de Maan is ontstaan, geboren.
Wij beiden vormen één leven.
Ik uit haar leven en zij uit het mijne.
Toen wij aan onze eigen splitsing begonnen, Karel – ik zal later deze wetten verklaren, dan sta je sterker op je benen – schiepen wij door ons leven twee nieuwe levens en konden wij naar de Aarde terugkeren.
Voor daar de Maan!
Totdat wij de Aarde hadden bereikt, bleven wij in harmonie.
De lichamelijke wetten eisten dat wij ze zouden beleven.
Maar toen wij mensen werden en de stoffelijke, dus lichamelijke wetten hadden beleefd, stonden wij voor ons oorzaak en gevolg.
Hiervóór hebben wij, om vanuit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) te komen, duizenden levens gehad.
Het vader- en moederschap dwingt ons die wetten te aanvaarden.
Hierdoor kom je verder.
Langzaamaan kom je echter weer in harmonie.
Als je nu weet, dat je in elk leven zonde en fouten begaat en elke gedachte je uit de Goddelijke Harmonie slingert, voel je, wat hiervoor nodig is, wil je weer in harmonie komen met de Goddelijke schepping.
Wij hebben die wetten beleefd.
Elkeen beleeft ze.
Je kunt er niet aan ontkomen.
In die levens maakten we goed.
Langzaam maar zeker begonnen we het goede te volgen.
Ons werd dat in de Tempels geleerd.
Doe goed, doe alles volgens de natuurlijke wetten en gij krijgt uzelf in handen.
Maak u nooit kwaad, ook al kost het uw leven.
Buig u voor alles!
En dat, Karel, hebben ik, Oteb, Marja en Anna ons eigen gemaakt!
Wij leefden toen reeds om deze mensheid geluk te schenken door de Goddelijke wetten.
Die levens brachten ons tot groei en bloei.
Wat eenmaal volkomen overwonnen is, kan je niet meer tot het hartstochtelijke voeren.
Je roept die gevoelens een halt toe.
Marja heeft haar leven daarginds vergooid.
Hans leefde zich uit, maar daarvoor waren we reeds met elkaar in verbinding gekomen.
Zo zien we, dat we duizenden levens ontvangen.
En al die levens zijn nodig, wil je uit dat vreselijke oorzaak en gevolg komen.
Karmische wetten voeren je naar de Aarde terug om aan zielen een nieuw lichaam te schenken.
Hans zat vast aan die wetten.
Hij kon er niet onder vandaan komen, het verleden openbaarde zich aan zijn leven.
Je hebt het gevoel, de kracht niet om de dagelijkse dingen te begrijpen en je staat er ook niet voor open.
Nu krijgen wij alles terug!
Of Marja nu bezoedeld is?
Néé.
Hans heeft geen gram gevoel van haar ziel kunnen beleven.
Toch bracht hij Marja tot mijn leven terug.
Marja wist innerlijk, dat, wanneer zij die man tot zich trok, zij haar geluk zou beleven.
Als kind, je zult dat later van haar horen, wist zij dat al.
Zo goed (als) bij mij het vorige ontwaakte, keerde in haar leven die wetenschap terug.
Elk leven eist de vorige bewustwording op.
Wanneer je dus geboren wordt komt dát verleden boven.
Niets kun je eraan veranderen, die gevoelskrachten dwingen je ze te aanvaarden.
Je bent niet anders, je handelt niet anders.
Dit is ons ongelooflijk onderbewustzijn.
Dit is het, waarover de geleerden zich zo druk maken en waarop zij nooit een afdoende antwoord kunnen vinden, omdat zij de wedergeboorte niet aanvaarden.
Het is dus duidelijk, dat wanneer de ziel ontwaakt, je reeds in je verleden, het vorige leven, leeft.
Dát is niet te omzeilen, Karel!
Al die gevoelens van één leven, zoveel gevoel is het van je onmetelijke onderbewustzijn, vormen nu de persoonlijkheid.
Voor velen ligt er kunst in, mensen met goede koppen, talent voor iets, maar in het volgende leven zinkt dat weer in de diepte van die ruimte terug en dan ben je een zwakzinnige.
Hans is nu bezweken door zijn verleden.
Na zijn veertigste jaar is het begonnen en tot ontwaking gekomen.
Zijn Hansi maakte het wakker.
Hans had een stil leven kunnen beleven als hij niet aan psychologie gedaan had, maar zijn onderbewustzijn dreef hem ertoe.
Maar ik zeg je, je kunt er niet aan ontkomen.
Had ik, hadden jullie hem kunnen helpen?
Néé!
Had Hans iets anders kunnen doen?
Néé!
Waarom werd Hans zo rijk bedeeld?
Waarom hadden zijn ouders zoveel bezit?
Die levens komen allen tot ons leven terug.
Je voelt wel, met duizenden mensen kun je in één leven te maken hebben.
En al die levens doen iets, ze leven zich uit of je wordt door die levens bestolen.
Meestal gaat het om de liefde, om de man of de vrouw!
En dat is eenvoudig, omdat deze levens de Universele wetten beleven, geld en bezit hangt eraan vast, doet mee, maar het gaat om je leven, dat moet worden ingezet!
Onfeilbaar komen deze wetten tot je bewustzijn.
En soms twee of drie levens tegelijk.
Van al die levens zuigt de persoonlijkheid gevoel in zich op.
Er zijn levens beleefd, die niets te betekenen hebben.
Miljoenen mensen beleven die eigenschappen.
Miljoenen mensen beleven niets, omdat ze nog moeten ontwaken.
Bruisende belevenissen dringen tot het dagbewustzijn door.
Die willen beleefd worden.
Die zijn ook niet tegen te houden, de ziel als de persoonlijkheid maakt ze zelf wakker.
Hierdoor begint het leven.
Als kind ga je zien, wat er eigenlijk in de ziel leeft.
Het karakter heeft te luisteren, de persoonlijkheid zit eraan vast.
Kunst, wijsheid, mystiek, hartstochten en geweld, vader- en moederschap, al die duizenden wetten treden thans op de voorgrond.
En dat is de persoonlijkheid, dat leeft in het organisme en staat voor goed en kwaad, voor oorzaak en gevolg, voor karmische wetten.
Zeg nu nog eens dat je niets met andere levens te maken hebt.
Ik zeg je, er is niet één mens in deze maatschappij, niet in het oerwoud, Karel, want je kunt die wetten niet beleven, dat zijn vanzelf andere levensgraden als organismen gezien, of je hebt met die levens uit te staan.
Ben je los van die zielen, heb je oorzaak en gevolg goedgemaakt, dan gaan die levens uit je aura weg.
Dat werkt onfeilbaar!
Je eigen levensgraad is het ergst bezield.
Je kunt nu vier levensgraden terug het menselijk organisme, de baringswetten beleven.
Dat wil zeggen, dat je kinderen kunt verwekken, kunt aantrekken door die lagere graden.
Je kunt bij een eskimo kinderen verwekken, maar dat is je eigen levensgraad niet.
Nu sta je voor een natuurlijke wet, je stemt je reeds af op een andere levensgraad en bent in disharmonie met je eigen levensgraad.
Of dacht je, dat dit voor de kosmische wetten geen gevolgen had?
Je kunt tientallen levens verdergaan, eens zal je aan dat leven goed moeten maken, de natuurlijke wet voor het vader- en moederschap roept je terug.
Zo verslingert de ziel zichzelf en brengt zij splitsing, niet alleen voor het lichamelijke, ook voor haar persoonlijkheid.
De kosmische wet vraagt je de graad van leven te aanvaarden, die tot je eigen leven behoort.
Als je hier geboren bent moet je het niet bij een ander volk zoeken.
Deze graad dwingt je te scheppen en te baren en ben je altijd zeker.
Over enkele eeuwen leert men deze wetten kennen.
Je blijft dan bloed van je bloed en kind van je eigen volk, zegt men dan, maar je bent in harmonie met je graad van leven.
Nu kun je met vele volken tot éénheid komen, dat zegt niets, hierdoor komt er ander bloed in ons lichaam.
De wetten kunnen je dus al met het leven van andere volken verbinden, toch is dit de hoogste wet die tot ons leven spreekt.
Zo komt één levensgraad tot het allerhoogste voor het menselijke organisme.
Vergeet ook niet, dat de rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) van de Aarde er zelf naar streven.
Elke rassoort (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) schept een eigen kern!
Iedere levensgraad zoekt net zolang totdat het leven gevonden wordt, dat tot het andere behoort.
Nu leeft je ziel in andere streken van de Aarde.
Je zult haar daar halen of zij komt tot je leven terug.
Je voelt wel, duizenden mogelijkheden komen er op je af en je kent er niet één.
Toch gaat de natuur verder.
De zeven lichamelijke levensgraden voor het organisme eisen van ons de wetten te beleven en te aanvaarden.
Je zit levens achtereen aan mensen vast en komt eerst dan los, wanneer je goed hebt gemaakt.
Nu is het waar, onze eigen levensgraad heeft zich over de Aarde verspreid.
Was dat niet het geval, dan zou je zien, dat géén Hollander een kind van het ander volk zou kunnen huwen, omdat de ziel het doodeenvoudig zelf niet wil.
Dit gezoek van mensen onder andere volken om de waarachtige liefde te vinden, drijft de ziel reeds tot het andere volk.
Maar zijn die karmische wetten beleefd, dan houden die op te bestaan en komt het innerlijk leven niet meer vrij van de eigen levensgraad.
Je kunt er dan niet meer aan ontkomen, je komt niet weg, iets in je zegt: tot hier en niet verder!
Net als bij Hans nu, hij kon niet anders!
Dit zijn dus wetten.
Niet alleen voor de eigen levensgraad, maar duizenden andere wetten beslissen thans over je leven.
En dat is een mens!
Dat is een vrouw en is een man.
Heb je moorden gedaan, dan moet je moeder worden om het leven weer in harmonie te brengen door je eigen bezit.
Wat is dat voor een bezit?
Je lichaam.
Maar nu hebben mannen elkaar uit de weg geruimd.
Eén van ons heeft het kwaad bedreven.
In een ander leven ben je moeder en sta je voor elkaar.
Herken je deze ziel?
Kan je van je kind aanvaarden, dat het je in vorige levens vermoord heeft!
Waarom ben ik tot je teruggekeerd, Karel?
Omdat ik je in een van mijn levens iets ontnomen heb.
En dat heeft juist met het kindzijn uit te staan.
Ik maak thans goed!
Ik breng je naar het bewustzijn terug, dat ik je vroeger ontnomen heb.
Het gevaarlijkste wat wij mensen kunnen doen is, een medemens het geloof ontnemen.
Mensen van het hoogste afhouden is de allergrootste misdaad die wij kunnen begaan.
Indien dit de ontwikkeling voor de ziel tegenhoudt, val je erdoor!
Dat zijn nu kosmische wetten.
Die zijn veel en veel bewuster, dan enig ander kwaad.
Je hebt thans direct de Goddelijke evolutie in handen.
Je staat thans tegenover de Goddelijke wet.
Wie mij thans afmaakt en hierdoor mensen geestelijk bezoedelt, dus dooddrukt, van mijn leer en de Goddelijke wetten (weg)houdt, bezoedeling schept, is nog niet jarig.
Niet alleen de lichamelijke fouten zal je moeten oplossen, je staat thans voor een mens die je alles zou willen geven, maar wellicht niet wordt aanvaard.
Waarom niet?
Waarom wil die ziel niet aanvaarden?
Waarom krijg je dit leven niet tot andere gedachten?
Omdat jij zélf dat leven hebt verwoest!
Zie nu maar dat je het weer wakker krijgt.
En je kunt in het leven na de dood geen stap verzetten, als je die kinderen van God niet geopend hebt voor Zijn wetten.
Duizenden mogelijkheden houden je gevangen.
Je komt er niet van los, je hebt ze te beleven en weer tot de Goddelijke harmonische wetten, die voor de rechtvaardigheid en Goddelijke evolutie, terug te voeren, maar waar je leven ná leven mee bezig bent!
Breek mij gerust af, straks sta je voor je eigen afbraak.
Wee je leven, als ik de waarheid breng.
Verkoop ik kletspraat, dan is alles anders en heb je het recht om het af te maken.
Maar ben ik bezig de Goddelijke harmonische wetten tot je leven en dat van anderen te brengen, Karel, dan moet je mij maar bezoedelen, levens heb je ervoor nodig om dat gif uit die zielen te verwijderen.
Weet je nu waarom zoveel mensen zich uitsloven om het andere leven van God tot ontwaking te brengen?
Weet je nu, waarom er in mij zo’n enorme wil is dit alles te volbrengen?
Ik laat mij ervoor aan stukken hakken.
Ik sterf ervoor!
Ik wil leegbloeden voor deze taak, omdat ook ik ál die wetten heb beleefd.
Spreek eens verkeerd over een wezen, een mens, maak dat leven eens af, vroeg of laat sta je voor je eigen ellende.
En als het je vrouw is?
Dacht je, dat al die mislukte huwelijken geen betekenis hadden?
Dacht je, dat die mensen zo uit eigen verlangen en door eigen wil tot elkaar waren gekomen?
Je kunt even tekeergaan, je schept er nieuw karma door, maar zij of hij die tot je leven behoort staat vroeg of laat voor je.
Nietwaar?
Waarom komt de ziel niet tot handelen?
Wat weigert er in je persoonlijkheid?
Waarom kom je niet tot een besluit?
Waarom is het juist die ander?
Het is juist de verkeerde.
Ja, dat zou je wel willen, Karel.
Dat wat bewust in je is, handelt nu!
Dit, wat het dagbewustzijn vertegenwoordigen moet, beslist thans over je leven.
En nu begrijp je elkaar niet.
Dat is natuurlijk, je krijgt thans je taak te zien.
Je kunt nu beginnen om die ziel weer tot de reine klaarte van Frederik terug te voeren.
Ik wachtte af.
Omdat ik weet, dat ik niets hoef te doen, komt het leven tot me!
Ik zál haar ontmoeten.
Had ik een van de meisjes genomen die me wilden bezitten, dan had ik me zélf voor de ruimtelijke wet afgesloten.
Je voelt wel, je kunt gerust meerdere meisjes tot je leven trekken en daarmee het éénzijn ondergaan, straks heb je dat leven toch te ontmoeten, omdat jij je met die ziel door de machtigste wetten, het vader- en moederschap, hebt verbonden.
Beperk je tot het speels vertier, tot de menselijke kus, of trouw je dat leven en komen er kinderen, het is je ziel niet!
Je eigen ziel, die tot je leven behoort en waardoor je dit universum en het Goddelijke Al vertegenwoordigen moet; met haar ben je sterk, met haar kun je alles aan, zij draagt je, zij bezielt je, zij stuwt je omhoog, wat machtig is en slechts enkelen op deze wereld beleven.
Die andere zuigt je leeg en je houdt je eigen geluk tegen, je bezoedelt je geluk op kosmische afstemming.
Indien je alleen blijft, al barst je van verlangen, maar je voelt dat je moet wachten, en dit leven gaat voorbij, dan ben je in harmonie gebleven met je eigen leven en dat van je tweelingziel.
Honderdduizenden mogelijkheden stormen er op je leven af.
De vrouw voor je is onbewust.
Of je bent het zelf.
Je behoort elkaar niet voor eeuwig toe, want dat is niet mogelijk.
Maak je dat leven niet af, dan sta je er toch weer voor straks en kan je opnieuw beginnen.
Ik wist dat alles.
Ik handelde dus uit vroeger opgedane kennis.
Ik heb me die wetten eigen gemaakt.
Marja had nog iets te beleven, goed te maken.
Maar zij wist, dat zul je straks horen, door die ziel krijg ik het andere.
En dat is geen bedrog.
Je hebt zelf kunnen zien hoe zij haar plichten heeft gedaan.
Zij heeft het leven van Hans gedragen.
Indien ik had gezien – ik ken haar reeds lang – dat zij Hans had verwaarloosd, dan had ik geweten, dat zij nog niet voor mijn leven gereed is.
Ik had haar dan ook niet kunnen ontmoeten, ik had haar wellicht, en dat staat beschreven in onze harten, in het leven na de dood ontmoet.
Eerst in de hemelen!
Nu zullen wij dit wonderbaarlijke leven ontvangen.
Zij is voor mij gereed, ik voor haar!
Zij zal mij helpen en ik haar!
Daarom zei ik, leer je taal.
Zij maakt af wat ik scheppen zal.
Zo dienen wij thans, maar ik zal het de wetten laten doen, zij zélf moet het weten!
Ik ga er eerst dan op in en ben ik zeker van mezelf!
Ik wil geen karma scheppen!
Als kind zag ik haar reeds, zij werd me gezonden, geschonken?
Niets van aan, wij waren in harmonie gekomen met de ruimte!
Dát is het!
Jij en Erica hebben elkaar gevonden en gekregen.
Jullie behoren elkaar toe.
Maar voel je het verschil, Karel, met ons?
Jullie gevoelsleven is stoffelijk, het onze ruimtelijk, je kunt reeds geestelijk die afstemming beleven en ook dan is het een wonderbaarlijk geluk.
Jullie kunnen het hoogste voor deze wereld beleven, Karel, omdat jij en Erica er telkens voor geboren zijn.
Je hebt die andere Karel tienmaal gedood.
Erica zichzelf ook.
Maar wat doen andere mensen?
Ze kunnen het niet, omdat de één voor die andere leegte staat.
Je kunt die ziel niet veranderen in een leven, wél is dat mogelijk, wanneer die krachten in het dagbewustzijn leven.
Anders sta je voor onbewustzijn en trekken je beiden naar je eigen kant, als twee ezels op een plaatje!
Onwaarheid?
Nonsens?
Kletspraat?
Kijk eens naar Frederik?
Hoe heeft hij gehandeld?
Had hij zich gesplitst.
Had hij slechts enige jaren te vroeg Anna aanvaard, dan was al deze wijsheid hem ontgaan.
Nu krijgt hij universele liefde in handen.
Wat was het geworden indien hij het stoffelijke leven had aanvaard?
Niets.
Dat ken je spoedig genoeg, dat heeft geen betekenis voor je ontwaking.
Toch zoekt dat de mens, hij leeft er zich door uit, maar je ontkomt toch niet aan je eigen wetten.
Zij roepen je voor duizenden dingen het ruimtelijke halt toe.
Het vader- en moederschap, de schepping dwingt je het andere leven te aanvaarden.
Ben je als moeder op weg en ontwaakt je moederschap, komt er geen schepper, wat doe je?
Het is mogelijk, dat de eerste ziel tot je leven behoort.
Wie kent zichzelf voor zijn liefde?
Wie voelt, dat het leven, hoe onbewust en ellendig ook, afgemaakt moet worden?
Hoeveel echtscheidingen beleven wij niet?
Ik zeg je, je kunt er toch niet aan ontkomen, eens zál je die ziel volkomen alles van je eigen leven moeten schenken.
Doch dan is dat leven ’n hel!
Maar daar heeft God niet mee te maken, dat is je zélf!
Elke gedachte eist van je leven en persoonlijkheid in harmonie te beleven.
Zie nu eens naar jezelf.
Hoe leef je?
Hoe leefde je voor jaren terug?
Wat heb je Erica geschonken?
Kun je, als je niet open bent, onbewust bent, alles van jezelf aan je vrouw, je liefde schenken?
Dacht je, dat al die mensen door hun gezoek om een ander leven ontwaakten?
Juist door de ellende ontwaakt je leven.
Die ellende doet je denken.
Als je er nu aan begint om dat leven tot ontwaking, tot beter en bewuster te voeren, is dat je eigen ontwikkeling en sta je straks voor hogere liefde.
Als dat tot je komt, beleef je de Goddelijke wet voor je liefde en je eigen geluk, als man en vrouw, als twee zielen van één wil, één gevoel, één liefde en één begrip!
Voel je dit bewustzijn en die liefde aan?
Daar sterf je dan voor en hierdoor schreef men zoveel boeken!
Leer je erdoor?
Als je eraan begint, maar dat doen de mensen niet!
Wat weet een psycholoog van de ziel af, Karel?”
„Geen klap!”
„Zo is het.
Denk je, dat ik een universitaire graad zou behalen, indien ik college geef?”
„Ze moeten je in alles aanvaarden.”
„Denk je eens in, dat ze wisten, dat ik gelijk had, hoe zouden al die groten moeten handelen?
Thans ben ik een halve gek.
Je zult het horen.
Ik ben een gek, een fantast.
Maar wat willen die mensen?
Steeds wordt het hoogste, dat niet begrepen wordt, afgemaakt.
Die mens moet worden opgeruimd.
Je zult het zien.
Ook al kunnen ze dat nu niet meer, ik ben er nog niet in dit nuchtere Westen, maar wij zélf kunnen er een massa voor doen.
Ik weet tenminste wat mij te wachten staat en ik ben er niet bang voor, ik daag ze straks één voor één uit!
Ik zal hen dwingen om naar me te luisteren, mijn boeken zullen door duizenden mensen worden aanvaard!
Ik heb iets te brengen.
Ik breng nu een boodschap tot het Wilde Westen, het nuchtere ik van Onze Lieve Heer!”
„Wat doe je met Marja?”
„Dat zal je straks zélf zien en beleven, Karel.
Moeder zal ons roepen.
Dan vieren wij daarginds onze verloving, aan het strand, in het machtige Zuiden.
Doch eerst gaan wij met ons allen naar Gizeh, Isis, Ra, Re, de Sfinx!
Dát weet ik reeds.
Dit is dan het machtige bezit voor je levens.
Oteb, wij sturen dit zielenbericht tot Mohammed.
Wil je een ander wonder beleven, Karel?”
„Gaarne.
Wat is het?”
„Ik wil je de genade laten beleven, hoe het kind van God één is.
Dat ben ik met Marja ook.
Mohammed ontvangt op dit ogenblik mijn bericht.
Ik stuur tot hem: wij komen straks.
Ga tot Marja en zegen haar met uw leven en uw liefde.
Ik wed, Mohammed gaat!
Ik stuur moeder naar de Sfinx.
Zij moet, dat kunt ook u doen, naar Egypte.
Daar zullen wij tezamen zijn.
Lijkt het je, Karel?”
„Dit is ongelooflijk.
Ik ga mee, eindelijk dan.
En wat denk je nu van Hans?”
„Hans heeft een einde gemaakt aan zijn leven.
Dat is het allerergste wat de ziel kan doen.
Nu, je voelt dat zeker, heeft zij leven, noch dood.
Zij slingert zich te vroeg uit het leven en heeft haar leven niet beëindigd.
Wat hierop volgt is het volgende proces.
Het is ín- en índroevig, maar daar is niets aan te veranderen.
Eén ding kan ik je zeggen, Hans had hoogstens nog drie jaar te leven gehad.
Korter eigenlijk nog, omdat ik zijn normale dood reeds in zijn aura waarnam.”
„Is dat te zien?”
„In de menselijke aura leeft alles, Karel.
Hans zit nu onder de grond aan zijn eigen lichaam vast.”
„Wat zeg je?”
„Hans beleeft bewust de verrotting van zijn lichaam.
Hij is als ziel en persoonlijkheid immers niet los, niet uitgeleefd?
De wet, die zijn leven beheerst, die tijd en alles bepalen zal, die het uur van de geboorte en het uur van sterven vaststelt, die wet houdt hem als geestelijke persoonlijkheid aan het lichaam gevangen.
Hans beleeft die verrotting bewust en is uit de stof, uit de geest geslagen!
Niets kan hem helpen, ik kan alleen mijn meesters vragen, zo nu en dan tot hem te gaan, en zijn leven door hun verschijnen te verzachten.
Ik zal hun zeggen: Verzacht zijn smarten, verklaar hem de wetten en zeg, dat wij aan zijn leven blijven denken.”
„Hoelang duurt die ellende?”
„Zolang, tot er geen vezel meer aan zijn botten zit, eerst nu scheuren de menselijke aura’s van de lichamelijke los en kan hij gaan waarheen hij wil.
Maar nu?
Moet hij terug naar de Aarde, dan heeft hij daarin, in die wereld, waar leven noch dood te zien is, te leven.
Léég is die wereld, het is de afstemming voor de zelfmoordenaars.
Maar daar ziet hij er niet één van!
Er zijn er miljoenen met hem die zich het leven hebben ontnomen, hij ziet hen niet!
Hij is alléén totdat het uur van sterven op Aarde komt.
En nu ondergaat Hans zijn stoffelijke dood.
Is het niet wonderbaarlijk?
Zo herstelt de ziel zichzelf!
Op deze wijze keert zij tot de harmonische wetten van God terug, voor ziel, geest, stof!
En dan?
Als Hans aan een nieuw leven moet beginnen, trekt de wereld voor de geboorte zijn leven aan en lost hij op.
Dan wordt hij embryo.
Maar ik heb nóg een wonder voor je en kun je blij zijn, Hans komt niet terug.
Hans heeft zijn stoffelijke kringloop beleefd en hij bezit geen karmische wetten meer.
Hans was goed, Hans was een best mens, hij deed alles voor zijn zieken, maar zat aan zijn eigen leven vast.
Hans gaat dus naar de astrale wereld.
Was dit niet het geval geweest, dan had je hem in geen duizenden eeuwen teruggezien.
Maar dat zegt dan niets meer!
Je ziet hierdoor, dat alleen de ziel, het leven, betekenis heeft voor God, niet Hans als mens van deze wereld.
Wij kennen miljoenen zielen en al die zielen maken deel uit van ons eigen leven.
Maar als mens en als je vader of je moeder, je zuster of je broeder, zie je en voel je die mensen niet meer.
Het leven is het!
En dát leven leeft voor je, jij leeft voor die ziel als leven.
Dat is de universele afstemming voor ons eigen ik, waar Christus voor gestorven is.
Wij zullen Hans dus straks herkennen.
De eerste van ons die overgaat, ziet hem!
De jaren, die hij thans beleeft, jaren van ongekende ellende, smart, pijnen, het is niet te beschrijven, want je beleeft dat proces, je beleeft, dat de wormen je hart stukvreten.
Je schreeuwt, maar niemand hoort je, je zit aan jezelf vast!
Dat duurt voor Hans ongeveer drie jaren.
Dan is het lichaam al een eind op weg tot de vertering en scheurt hij als de Goddelijke vonk los van die ellende.
Had hij hier nog tien of vijftien jaar moeten beleven, dan zou hij die jaren aan dat graf en dat lichaam vastzitten.
Je kunt je niet verwijderen en je weet niet waardoor het is.
Je trekt aan dat koord, maar het breekt niet.
Ik ken al die wetten, omdat ik mezelf om het leven bracht om ze te leren kennen!”
„Wat zeg je?”
„Ik pleegde zelfmoord met vele anderen, we waren met ons zevenen, de hoogste priesters, Karel, die de dood en het eeuwige leven wilden leren kennen!
Of dacht je, dat ik dit weten zomaar gekregen had?
Wij gingen de dóód in, wij zochten de dood óp!
En toen hadden wij bewust die wetten te aanvaarden en te beleven.
Wij leerden erdoor, omdat wij bewust stonden ingesteld op de dood.
Een ander heeft dat niet, die doet het door onbewustzijn.
Het is precies hetzelfde als wanneer jij een goede sigaar rookt.
Ook die je nu in je handen hebt is verrookt, maar je weet niet dat je gerookt hebt.
Nu is dat niets!
Je geniet er niet van, je blaast alleen maar.
Roken is kunst!
Die door ellende de dood ingaan, beleven niets.
Alleen voelen ze later wat angst, wanneer ze weer voor de zelfmoord staan, doch meer is er niet in die zielen veranderd.
Wij gingen er bewust in!
Wij werden door de anderen heerlijk in onze graven gelegd.
En toen gingen wij nog verder.
Wij lieten ons balsemen.
Nóg liggen er van ons in het oude Egypte onder de grond, die zich lieten doden en balsemen, maar die roken een vreselijke pijp.
Dat sigaartje brandt eeuwigdurend door.
Al die balsemingen scheppen eeuwigdurende invloed.
Je voelt wel, die lichamen kunnen niet oplossen, de ziel zit eraan vast en komt niet los.
Toch krijgt zo’n ziel een ander leven.
Maar hoe is dan het bewustzijn?
Dit zijn je allerslimste gekken?
Néé, de ergste psychopaten die er zijn.
Die zielen hebben hun vol bewustzijn niet.
Daarom kennen wij bewuste en onbewuste psychopathie.
Dat zijn zielen, die te ver gingen.
Dat gebalsem van al die lijken houdt de ontwikkeling van de ziel tegen.
De ziel legt zichzelf aan die lijken vast.
Zij komt in geen eeuwen tot bewustwording, omdat zij eeuwigdurend iets achter zich aansleept!
Ook de verbranding van het lijk is weer in strijd met de Goddelijke wetten.
Het lijkt allemaal zo prachtig, maar dit leven kent de Goddelijke wetten niet voor lichaam, ziel en geest!
Maar hoofdzakelijk voor de geest, omdat die in het volgende leven de persoonlijkheid is voor de ziel.
Dat is je Goddelijke afstemming en zet je om als stof en geestesleven!
Is het niet eenvoudig?”
„Wat beleefde je in die grafkelders, René?”
„Wel, Karel, de verrotting van onze lijken.
Wij beleefden dat bewust, maar al de priesters volgden ons.”
„En toen?”
„Na eeuwen, de een na de ander, keerden wij tot onze Tempels terug.
Toen werd ons verleden wakker gemaakt.
En daar was het, dat deze wetten tevoorschijn traden.
Het oude Egypte heeft ze nooit gekend, zij waren nog niet zover.
En jij weet beter dan ik, dat daar gebalsemd is als nergens anders is geschied.
Ik zeg je, er liggen er nog duizenden in prachtige ingegraven kerkers te wachten op verlossing.
Ik zal er als het mogelijk is veel aan doen, aan kunnen veranderen.
Maar wat zegt zo’n huidige farao tot mij?
Maak dat je wegkomt!
Als ik hem zeg, ik ben die en die, ik leefde hier als hogepriester, zet hij mij achter zijn tralies.
Mohammed heeft er alles voor gedaan, doch deze koning wil er niet aan geloven, dat is schennis van een cultuur die hem heilig is.
En daar sta je thans, Karel!
Wil je die zielen helpen, dan moet je dat hele gedoe verbranden.
Die gebalsemde lichamen, ook wij hier hebben er genoeg, vreten aan het bewustzijn van de ziel.
Die lichamen houden iets in stand dat sterven, oplossen moet.
Wil je vrij zijn, verder kunnen gaan om je levens af te maken, dan kan dat alléén als je geen ballast mee te dragen hebt.
Nu kom je in een leven terug, je mist iets, je weet niet wat het is, dokters willen je een spuitje geven en maken je nog onbewuster.
Je voelt het en je draagt het met je mee.
Je ontkomt er niet aan, maar je bent onder de levenden.
Iets trekt je als je bewust bent geworden naar ergens.
Maar waar ligt, waar leeft het?
En nu al de duizenden problemen nog waarvoor je leeft!
Voel je, dat de menselijke ziel van zichzelf een chaos heeft gemaakt?
Zij heeft de natuurlijke wetten verkracht.
Zij heeft geen normaal bestaan meer, het is ’n lijdensgeschiedenis.
Méér nog in het onzichtbare als in dat wat je kent als ziekten of andere ellendige zaken.
De onzichtbare wetten, zoals Hans die thans te aanvaarden heeft, leren je wel het hoofd buigen!
En dan gaat je eigenwijze persoonlijkheid ook naar beneden, want de wormen brengen je daarheen!
Dat balsemen is het onnatuurlijkste wat je doen kunt voor jezelf.
Crematie daarentegen gaat te snel.
Je voelt het zeker al; zielen zitten vast aan het menselijke lichaam en verbranden.
Die schok is ontzettend!
Ze zijn los, natuurlijk, het verbrandingsproces scheurt ziel en lichaam vaneen.
Maar de ziel is niet bewust.
Ze voelt stoffelijk, aards.
Ze loopt dus met die schok rond, waarheen ze ook gaat, ze komt eerst dan los van die toestand als zij een ander leven bezit of zo’n geestelijke hoogte bezit, dat zij zichzelf overwonnen heeft.
Miljoenen mensen, Karel, lijden dat ze het uitschreeuwen door de astrale wetten!”
„Het is enorm, René, ik geloof en aanvaard alles.”
„Ga nu eens na, wat je met je leven van de Aarde kunt doen.
Je zult zeggen: Elsje is geradbraakt!
Had ik een ander leven moeten bezitten?
Had ik een kuis kind, rein kind, moeten trouwen?
Dat is goed voor onbewusten.
Zeker, je ziet het, ook ik heb nog goed te maken.
Maar Hans heeft door zijn gevoelsleven geen gram gevoel van haar leven kunnen beleven!
Niettegenstaande dat, moet ik mijn hoofd buigen voor deze wetten.
Ik ben God dankbaar, dat nu ons eeuwigdurende leven beginnen kan.
Elke gedachte is voor ons thans een universum!
Jullie hebben je ziel gekregen?
Jullie kregen elkaar, maar miljoenen mensen ook, die zagen daarna eerst dat ze doodgeslagen werden door één gedachte.
En dat is duizendmaal erger.
Néé, Karel, geef mij Marja en hou jij de koninginnen van deze wereld.
Trouwens, heb je niet gezien, dat zij een koningin is?
Dat is mijn bezit!
Dat is haar bewustzijn en dat lost in het mijne op.
Wij zullen leven!
Wij zullen liefhebben, maar wij allen gaan straks op reis.
En door die reis zullen wij Hans helpen en steunen.”
„Wie nu, of straks dus, hier sterft, zal Hans zien?”
„Ja, Karel, Hans zal je daar opwachten.”
„Weet je wie van ons het eerst gaat?”
„Ik weet het!
En omdat ik het weet, zeg ik niets.
Niettemin zal ik je het bewijs geven.
Straks zie je het zelf.
Ik zal de betrokkene van tevoren waarschuwen door gedachten.
En die ziel ziet het eerst Hans, zoals hij is geweest.”
„Herken je hem dan dadelijk?”
„Je bent daar niets veranderd, Karel.”
„In alles ben je daar als hier?”
„In alles!
Je zult je tanden en kiezen daar bezitten.
Wij mochten in het oude Egypte de materialisaties reeds beleven.
In onze tijden zweefden halve tempels in de ruimte, doch beleefden wij zwarte magie.
Ik zocht toen naar de witte, de heilige wet voor het leven, en leerde die kennen.
Hans is daar zo hij hier was.
De geestelijke persoonlijkheid leeft voort.
Je kunt met die zielen contact beleven, maar dan moet je alles van je lichaam overwinnen.
En dat is niet zo eenvoudig.
Daarom hebben die spiritisten zo’n hoop bedrog.
Niettemin volgen zij de wetten van het oude Egypte.
Andere sekten willen er niet van weten, maar die sluiten zich thans voor het directe contact volkomen af.
Hans zie je zoals je jezelf zult zien en beleven.
Maar goed, wie de eerste is geniet opnieuw zijn persoonlijkheid.
Dat is een andere, een liefdevol wezen.
Je begrijpt, dat wat hij thans beleven moet, een afschuwelijk gevecht is!
Hij wordt door de wetten van zijn organisme geslagen.
Ook hierover schrijf ik een boek.
We moeten nog heel veel doen, Karel, maar ik weet nu reeds, dat ik bereiken zal wat ik bereiken moet.”
„Ligt leeftijd dus van tevoren vast?”
„Ja, Karel.
De wetten voor de ziel bepalen haar leeftijd.”
„Hoe vind jij het, Frederik?
Dit wist je toch ook niet?”
„Néé, Karel, ik ben er gelukkig door, machtig is het!”
„Weet jij dan hoe oud je wordt, René?”
„Ik weet dat, Karel.
De geboorte schenkt je een nieuw leven en dat eindigt eerst, wanneer de levensaura beleefd is.
Plotseling weigert dan het klokje te tikken en gaat de ziel terug om haar volgende leven in te gaan.
Op de seconde eindigen die levens.
Ben je aan een orde verbonden, dan zal die orde de andere ziel je werk laten voortzetten.
Toen Galilei ging, werd Newton geboren.
Zo zie je, dat elke ziel die wetten beleven kan.
En dat heb je zelf in handen!
Daarvoor maak je je gereed.
En met jou is de moeder er, als je ziel.”
„Weet je dan ook, of je man blijft?”
„Ik ben dat, Karel.
Ook straks, in het volgende leven.
Maar het kan ook zijn, dat je daarvoor naar de Aarde terug moet.”
„Wat wil dat zeggen?”
„Stel je voor, dat ik de moeder ben voor mijn eigen deel.
Laat ik erbij zeggen, dat wij voor de ruimte beiden zijn, vader én moeder.
Als ik die afstemming bezit, zou ik er voor naar de Aarde moeten terugkeren.
Ik word dan spoedig aangetrokken en keer dan als kind nog, ook weer spoedig terug.
Mijn moeder schreit zich alweer leeg, maar ik ben het leven van ’n ander.
En die andere wacht mij in de sferen van licht op.
Het spreekt vanzelf, als je in duisternis leeft, ben je nog ver van die wetten verwijderd.
Je moet reeds je geestelijke afstemming hebben bereikt, of het is niet mogelijk.
Wij zijn thans in harmonie.
De ziel richt zich volkomen in en stemt zich op die wetten af.
Het vorige leven regelt zich reeds volgens die wetten.
Zeven levens kun je als vader en moeder beleven, voordat je de eigenlijke afstemming kunt betreden.
Zeven levens zijn er om je weer voor je eigen ziel in harmonie te brengen!
Dat is wonderlijk mooi en ontzagwekkend diep, maar ook heel natuurlijk, omdat God ons die harmonische wetten geschonken heeft.
Langzaam kom je omhoog en groei je naar je eigen leven terug.
Eens sta je voor elkaar als man en vrouw.
Op de vierde kosmische graad wissel je weer vanzelf, elk volgend leven is anders.
Door het moederschap ontwaken wij.
In het Goddelijke Al ben je vader en moeder en ook daar zie je jezelf als mens, maar je bent thans Goddelijk bewust!”
„Het is wonderbaarlijk, waar haal je alles vandaan?”
„Je kunt mij vragen wat je wilt, Karel, nimmer blijf ik je het antwoord schuldig!
Er zijn hierover duizenden boeken te schrijven en niet één boek vertelt je dan hetzelfde.
Door één gedachte komen wij door ruimten, totdat we voor God staan!
En hoeveel werelden heb je thans te beleven?
Miljoenen!
Die éne gedachte moet je vergoddelijken!
En daarna de miljoenen die je bezit en die deel van je persoonlijkheid uitmaken.
Hoe diep is de menselijke ziel?
Wat is het huwelijk?
Wat begrijpen de mensen van het huwelijk?
O, Karel, voel je wat dit zeggen wil?
Voel eens aan, één te zijn met een leven dat tot in het merg één met je is?
Voel je niet, wat je dan aan elkaar te schenken hebt?
Begrijp je, waarom ik zo’n juffertje niet moet?
Leegte, armoede, je hoort het immers dadelijk?
Zeg mij wat je wilt en ik ken je.
Maar dat is nog niet eens nodig, ik zie het in je ogen, je vorm, je gelaat, je gang, je stem, je bouw, alles, één kleinigheid en je bent nu voor me weg, ook al ben je nog zo mooi voor jezelf!
Ik moet je niet!
Wat ziet de man in de vrouw?
Schoonheid trekt, maar wat zegt uiterlijke schoonheid?
Elsje is een koningin.
En zij is mijn jeugd, mijn leven, mijn ziel.
Voel je wat ons wacht?
Wij zien tezamen deze mensheid!
Dát is het hoogste voor Hans, hij heeft ons het gestolen goed terugbezorgd.
Ik heb in Wenen het kruisje reeds voor Marja gekocht.”
„Meen je niet!”
„Wacht even, ik zal het je laten zien, Karel.”
René gaat naar boven en keert even later terug.
„Hier, kijk maar, dit is voor Marja!”
„Hoe is het mogelijk.”
„Het is waarheid, Karel.”
„Wist je dit allemaal?”
„Frederik heeft alles in het logboek vastgelegd.
Marja heb ik altijd gezien, ze is steeds bij mij geweest.
Maar beleven dit niet miljoenen mensen?
De mens kent de wetten nog niet, Karel, ik verzeker je echter, dat elke ziel ze voor geest en stof, voor vader- en moederschap en ruimtelijke rechtvaardigheid beleeft.
Marja leefde bewust in deze wetten.
Maar voor óns!
Als je weet, Karel, waarvoor je leeft, is het leven een heilig wonder.
Maak je er narigheid van, dan is het een hel.
En hiervoor stond Hans!
Hans wilde niet dat ik Elsje schilderde, nietwaar?
Ik vroeg het, Frederik, wat hij ervan dacht.
Maar kijk er eens achter!
Zie dit masker eens, hoe waarachtig het is.
Hans voelde onbewust wie ik was.
Hans haatte me!
Hans mocht mij niet.
En ben ik niet altijd vriendelijk voor hem geweest?
Heb ik hem aanleiding gegeven mij te haten?
Hans had mij wel kunnen vermoorden.
Maar waarom, waardoor, Karel?”
„Nu je het zegt is me alles duidelijk.”
„Zie je, zo werken de vorige levens!
Zo zijn de wetten die je niet kent.
Je haat iemand en je weet niet waarom.
Toch draag je dat gevoel.
Hebben die zielen met je leven te maken?
Je moet zorgen dat je al het leven liefhebt.
Maar dit?
Zijn onderbewustzijn is het!
Maar jullie zoeken immers naar het onderbewustzijn en weten niet wat het is en waar het leeft.
Tóch ben je erdoor bezield.
Je kunt het niet ontlopen, langzaam maar zeker komt het om je dagbewustzijn te vernietigen en moet je als persoonlijkheid bewijzen wat je wilt!
Hans beleefde zijn verleden!
Hoe meer hij ging haten, des te dichter stonden wij voor dit einde, het nieuwe masker!
Onfeilbaar dringt het tot je gedachtenwereld door.
Wáárheid, Karel!
Heilige waarheid!
Nu leer je het onderbewustzijn van de mens kennen.
Hans moest me niet, Hans had me kunnen doden!
Daarom bleef ik uit zijn omgeving.
Ik wilde hem in niets prikkelen, tóch wilde ik jullie de bewijzen geven voor het logboek!
Ook hij heeft zijn passages gekregen.
Toen Hans trouwde, wij allen bij hem waren, Frederik, volgde jij me.
Ik nam je gedachten in me op.
Ik wist toen reeds wie Elsje was.
Jij hebt dat in het logboek vastgelegd.
Ik zag je schrijven vanuit mijn leven, ik dwong je ertoe!”
„Ligt dat vast, Frederik?”
„Alles, Karel!”
„Maar dat is enorm.
Het wordt een film, een toneelstuk.
Wonderlijke boeken zijn het.
En toen René?”
„Ik hoorde door Elsje haar tweede naam.
Ik hoorde Marja tot me praten.
Innerlijk kreeg ik haar gedachten tot me gezonden.”
„En wist Elsje dat ook?”
„Elsje wist alles!
Elsje wist, dat zij door Hans mij zou ontmoeten.
Iets dreef haar in die richting en Hans heeft haar tot ons gebracht.
Wétten!
En Elsje kon alles verwerken.
Dacht je dat zij niet zou zijn bezweken?
Zij wist, dáár leeft haar ziel!”
„En heb je nooit met haar gesproken?”
„Ik zweer het je, Karel, nooit!
Wij mochten dat niet doen en wij hadden dat ook niet nodig.
Ik heb Frederik gezegd, dat ik geen liefde wenste, die een ander toebehoorde.
Ik ben zover!
Ik wéét dat mijn leeftijd niets te betekenen heeft!”
„En ook dat ligt vast, Frederik?”
„Ja, Karel, alles.
Elke gedachte is beschreven!”
„Wanneer zijn die boeken af?”
„Dat duurt nog even.
René zal het je kunnen vertellen.
Ik niet!”
„Wanneer mogen wij alles lezen, René?”
„Ook dat is een masker, Karel.
Ik zou het je kunnen vertellen, maar dan maak ik te veel open.
Ik heb er niet met Frederik over gesproken.
Maar ik weet, dat hij op de seconde kan zeggen, wanneer het logboek af is.
Is het niet, Frederik?
Maar ik weet er iets anders op.
Ik schrijf of leg vast, Karel, wanneer jij het logboek lezen zult.
Frederik weet het, maar hij zal dat verzwijgen.
Ik weet het ook en ook dat komt vanuit de ruimte tot ons leven.
Jij krijgt vanavond nog een gesloten brief van mij, Karel.
Ik ga er aanstonds aan beginnen.
Pas wanneer ik het zeg, open je die brief.
Eerder mag je er geen blik in slaan.
Beloof je het?”
„Natuurlijk.”
„Die brief zegt je dan, waarom Frederik je dit niet kan vertellen, althans nu niet.
Afgesproken?”
Karel drukt René de hand, dan de mijne.
Ik weet wat hij bedoelt, ik wéét het!
De jongen gaat verder en zegt:
„Zo staan de zaken, Karel, je krijgt je eigen leven te zien zoals je het nog niet hebt gekend.”
„Maar nu nog eens wat, René.
Had Elsje nu niet naar jou kunnen komen, voordat zij Hans ontmoette?”
„Zie je, het dringt toch nog niet tot je door.
Zei ik je niet, dat wij aan Hans goed te maken hebben?
Elsje heeft dat door haar lichamelijke wetten gedaan!
Dit is het hoogste wat een ziel in te zetten heeft.
Geld, bezit heeft geen betekenis.
Jezélf inzetten overbrugt elke wet en je kunt er niet aan ontkomen.
Dat zie je thans!
Elsje kon Hans niet omzeilen!
Zij moest zichzelf voor zijn leven openen.
Je ontkomt er toch niet aan.
Maar ik zeg je, dat Hans geen gram van haar ziel beleefd heeft.
Dat was niet mogelijk.
Hans raakte alleen de stoffelijke wetten aan.
Wat de één in een ziel voor ijskoud ziet en voelt, is voor de andere persoonlijkheid, die op dat leven afstemming bezit, bovennatuurlijke liefde!
Dacht je, dat de mensen elkaar konden beleven?
Dacht je, dat zij elkaars liefde kenden, ondergingen?
Wanneer je zelf niet open bent, hoe wil je dan de duizenden karaktereigenschappen voor je liefde kunnen inzetten als die nog onbewust aan je persoonlijkheid kleven?
Voel je dit?
Hans raakte haar leven niet aan, dat kon hij niet!
Daartoe was hij niet in staat.
Hoe heb je zelf geleefd, Karel?
Zijn jullie twee niet enkele malen voor elkaar gestorven?
Hebben jullie je niet telkens weer innerlijk gedood?
Elke eigenschap moet je willen doden, moet het stervensproces voor je persoonlijkheid ondergaan, wil je al je eigenschappen tot de liefde opvoeren.
Jullie hebben iets moois van jezelf kunnen maken.
Jullie hebben voor afbraak en ellende gestaan, omdat Erica niet verder is dan je zelf bent op deze weg.
Jullie stemmen overeen, maar indien je andere graden had beleefd en zij een ander toebehoorde, had je deze hoogte niet bereikt, daarvoor is het stoffelijk leven te kort.
Je kunt enorme hoogten beleven, maar is het leven ertoe in staat?
Wil de mens van zichzelf iets maken?
Je struikelt al over één gedachte.
Maar die gedachte is een deel van het eigenlijke karakter!
En dat is zo, dat het je ganse persoonlijkheid kapot kan slaan.
Jullie stonden op!
Jij hebt bijvoorbeeld het machtige gevoel in je om je voor de waarheid te buigen.
Had jij dat niet gekund, Karel, dan was er van jullie huwelijk niets terechtgekomen!
Niets!
Maar dit is het hoogste wat jij hebt.
Doordat je wat gevoel, wat liefde kreeg, je geleerde kop buigen kunt, werd je persoonlijkheid anders.
De mens buigt zich niet.
De mens denkt dat hij iets is, maar hij is niets als hij gelijk wil hebben en toch verkeerd is!
Nooit kun je eraan ontkomen, Karel, je slaat jezelf, je blijft voor die wetten staan, totdat je het hoofd buigt!
Eéns, in het andere leven, sta je wéér voor die wetten.
Zolang, totdat je neergeslagen wilt worden en eerst dan begin je aan je eigen leven.
Erica stond voor je open!
Hoeveel liefde heb je in die jaren gekregen?
Is het geen wonder voor je?
Is het geen vrouw uit honderdduizenden?
Zou je voor haar een koningin willen bezitten!
Wat schenkt Erica je?
Wat krijg je.
Je kende haar niet!
Ook zij had je niets te geven, ze was levend dood!
Daarom zei ik als kind al: Die onmenselijke afwassingen zijn des duivels!
Voel je het nog niet?
Laat Frederik het logboek maar openslaan, Karel, en je kent jezelf beter!
Ik wil me innerlijk gereedmaken, jullie deden dat stoffelijk?
Wat heeft stof te betekenen, wat zegt een lichaam?
Niets!
En toch is dat het machtigste wat de ziel bezit!
Hierdoor schenkt de moeder aan de vader het Universum!
Hebben jullie er een Universum door beleefd?
Wat had je haar en wat zij jou te schenken?
Niets, Karel!
Je was er te leeg en te dood voor!
Zo zie je, je bent vele malen gestorven.
Je huwelijk is thans een heilig wonder geworden, je zult nooit oud zijn, nooit, want dat kán niet meer!
Je hebt élke gedachte levensbewustzijn geschonken, Karel!
Nu ben je nieuw voor elkaar!
Je ontwaakt, je gooide masker na masker af!
Daardoor is het, dat Hans Elsje niet beleven kon.
Ik krijg haar vanuit een hemel!
Wat had mij zo’n tierlantijn moeten schenken?
Dacht je, dat een ziel zuiver is, ook al is zij voor deze wereld niet aangeraakt!
Hel en duivel komen tot bewustzijn!
Néé, dat is het niet, althans voor ons niet, elk leven heeft de eigen wetten, maar elke wet is te analyseren!
Meisjes drongen zich aan mijn leven op!
Indien ik het had gewild, had ik op mijn reis naar Italië reeds ongelukken kunnen scheppen.
Hoe spoedig vlieg je daar niet in en is dat wonderbaarlijk?
Maar wat is het einde?
Dat je wacht!
Dat je uitkijkt!
Je zult onherroepelijk weten, dat zij het is die tot je komt!
En als het verkeerd is, heet het: „Ik heb een kat in de zak gekocht!”
Mis, Karel!
Je moet háár hebben, want je hebt aan dat leven goed te maken!
Wat is onderbewustzijn?
Het leeft aan de oppervlakte van je dagelijkse ik.
Hans leed eronder en hij deed er niets voor, hij gaf er zich aan over.
Maar hij had nog drie jaar kunnen leven!
Ga nu eens op een ander leven in?
Wat doe je thans?
Nieuw karma scheppen!
Je komt voor wetten te staan, je schept nieuwe wetten, die je aan andere levens verbinden.
Je kunt je gerust op deze wereld uitleven, er zijn genoeg mannen en vrouwen, die open-zijn voor wat gekke liefde, Frederik, maar als het eens de verkeerde is?
Indien je liefde wilt beleven, de moeder kan zeggen haar verlangens door het baren van een kind te hebben omgezet en daardoor gelukkig te zijn, hebben jullie levens iets voor deze mensheid te openbaren, is het een zegen.
Wéé je ziel en je persoonlijkheid als het narigheid wordt!
Maar wat doen miljoenen mensen?
Ze denken: Ik neem dat en ik neem dit.
Maak er thans eens ellendige zaken van?
Daarvoor sta je eens en dan heb je die onbewuste ellende te aanvaarden!
Vanzelfsprekend is, dat je nieuw leed schept en nieuwe ellende.
Al deze wetten, Karel, kun je volgens de Goddelijke openbaringen volgen en analyseren.
Maar als je wacht, heb je te aanvaarden hoe je liefde is, het contact verbreken brengt je eeuwen tot stilstand.”
„Beschrijf je deze wetten, René?”
„Ja, Karel, ik zal een dertigtal boeken schrijven.
Boeken voor ziel en geest, voor de stoffelijke wetten, waardoor de ziel zichzelf leert kennen.
Over elke wet kun je een boek schrijven.
Maar ik ga spoedig beginnen.
Het schilderen was voor mij maar bijzaak, ook al zal ik er veel mee bereiken, want door de kunst ontwaakte mijn innerlijk leven en kreeg het persoonlijkheid!
Ik zélf brak die maskers af!
Ik schrijf boeken voor deze mensheid, Karel, dat is mijn taak!
Elsje zal me helpen!
Wij en jullie tezamen en hen die ons willen volgen!
Eerst al die boeken, er is al narigheid genoeg geschreven, hier hebben de mensen meer aan!
Nu worden de wetten verklaard!
Ik schrijf ook boeken over krankzinnigheid!
Wij bouwen aan een universele psychologie!
Een universiteit wordt het, Frederik is er al aan begonnen!
Zijn boeken vormen de fundamenten, zijn de eigenlijke stelsels, waarop de „Universiteit van Christus” staat!
Dat is mijn en is je eigen leven!
Dit is het geschenk voor ieder, die ontwaken wil.
Voor Christus behoort hij tot Zijn leven.
Wij breken niets af, wij bouwen op!
Straks zal elke verstandige ziel mij gelijk moeten geven, want de wetenschap gaat verder.
Ik krijg van veel geleerden gelijk, omdat zij straks tot het embryonale leven zullen doordringen!
Ook van vele geestelijken, en van de astronomen, omdat zij het moeten aanvaarden, er is géén andere weg te bewandelen!
Ik weet wat ik doe en wat ik wil, Karel.
Ik ben niet van plan de mensen hun God te ontnemen, maar verdoeming bestaat niet!
De kerk is noodzakelijker dan brood!
Indien er geen kerken waren, was deze mensheid verloren.
Ik leef voor katholieken en protestanten, voor alle sekten van de Aarde.
Ik ben een lichtbrenger en geen vernietiger!
Ik krijg mijn wijsheid van de engelen, de meesters, en niet één ziel houdt mij tegen!
Ik heb me voorbereid.
Straks kun je er zelf aan beginnen, ééns moet je er toch je ziel en zaligheid voor geven!
Buig je thans, je gaat eerst dan tot de volmaakte liefde waar je per slot voor leeft!
Waar of niet?”
„Ik néém alles, René.
Maar iets anders, – hoe denk je over de verschillende ziekten?
Krijgen wij van de meesters hulp voor de kanker en tbc?”
„Weet jij niet wat kanker is, Karel?”
„We weten het niet.
We doen alles, maar waar leeft de bron?”
„Kanker is innerlijke afbraak, Karel.
Klierstelsels die de eigen natuurlijke bron hebben verloren.
Met wat je nu weet bereik je niets mee.
Ik ken die afbraak en ik weet waar de kern leeft.
Maar ga je met mij miljoenen jaren terug?
Dáár leven de wetten, dáár kun je de opbouw van deze ziekten (zien), waarvoor je machteloos staat.
Kanker is verzwakking en daarna volgt de verrotting.
Alléén de reine natuurlijke levensaura kan die verzwakking oplossen, opdat de klierstelsels weer hun werk kunnen verrichten!
Ook daarover zullen wij het nog wel eens hebben.
Vader, dan kun je college van ons krijgen!”
„Graag, René.”
„Dank je, Karel, ik zal je bewijzen, dat je niet met een gek hebt te doen!
Ik ga echter nu naar boven.
Ik maak je brief klaar.
Nogmaals, je blijft er met je vingers af, het wordt een stuk testament.”
Hij vertrekt.
Karel zegt:
„Is dat leven geen wonder, Frederik?
Maar wat praat ik toch.
Wat kan ’n mens gekke dingen doen!
Ik moet er niet meer aan denken.
Wonderbaarlijk is het wat hij weet!
En zó is het!
Je kunt er niet aan ontkomen!
Machtige boeken worden het.
Ik zal me beheersen.
Ik vind het bovennatuurlijk.
Ik ga nu eerst leven.
In alles heeft hij gelijk!
Hoe waren wij?
Hoe leefden wij?
En wat is het thans?
Ook al wist ik, dat ik Erica zou moeten afstaan, wat een kracht krijg je hierdoor.
Ik zou me dan gereedmaken voor het andere.
Je zou snakken om jezelf in te zetten voor ál het leven van de wereld.
Maar hij heeft gelijk, we zijn er niet gereed voor.
Ik vind alles heilig, Frederik!
Geloof je me?”
„Ik geloof je, Karel.”
Ook wij gaan naar boven en daar teken ik aan:
„Wat wil je, mensen van deze wereld?
Lachen?
Schouders ophalen?
Geleerd doen?
Afbreken maar, omdat je het weer beter weet?
Stijf staan van gif en het leven vernietigen?
Wij weten beter!
Wij aanvaarden en wij hebben het goed!
Ook Hans komt weer uit zijn ellende!
Ik weet het nu al!
Ik zal niets zeggen!
Maar ik weet het.
Ik weet precies wanneer de boeken uitkomen!
Ik heb het trouwens al gezegd!
Ze kunnen het weten!
Maar alles gaat goed!
Alles!
Het kon niet beter!
Ik heb niets meer te zeggen, ik leg zijn wijsheid morgen vast.
Ik heb nu al de tijd!
Maar ik beef van geluk, van onsterfelijkheid, geloof ik!
Hoe is het mogelijk, Karel?
Dit wist ik al toen hij nog niet geboren was!
Ik geef toe, dat ik de maskers niet kende.
Maar hij stuurde het al tot onze levens vanuit Erica!
Wereld, mensheid, aanvaard dit toch, geloof het toch, héb lief en je bouwt aan je eeuwige liefde!
Kijk nu eens naar je vrouwtje, schepper!
Vrouw, moeder, kijk nu eens naar je man!
Ken je hem al?
Kende je hem zó?
Néé, hè, zó nog niet!
Dit wordt zijn en wordt háár Universum.
Proef thans de kus van zijn ziel en je bent er.
Volgens mij?
Ja, maar je moet ook dat voor jezelf uitmaken!
Mijn God, wat bent U altijd goed voor ons geweest!
Ik schreeuw het uit vanavond ...
Wereld, hoor je het?
Er is géén verdoeming!!!
De God des Levens heeft ons lief!
Méér zeg ik er nu niet van!
Ik ga slapen!”