Frederik, je krijgt gelijk, René is ’n wonder

De zittingen met de geleerden zijn begonnen.
Op een avond komt René bij me en zegt:
„Ik ben gereed, Frederik, je kunt de heren waarschuwen.
Maar bespreek het met Vader en Moeder.”
Dat is vlug, dacht ik.
Karel zorgde voor de afwerking en wij stelden de eerste avond vast.
De geleerden komen bij ons, zegt René, en niet bij Hans, er moet rust zijn, harmonie, anders voel ik me gestoord.
Erica is overgelukkig.
Doch voordat wij zouden beginnen, wilde René eerst Karel overtuigen, opdat hij zich niet belachelijk zou maken.
Karel kreeg die bewijzen van zijn zoon en wij beleefden het eerste wonder.
Ik kreeg al die tijd geen gelegenheid om vragen te stellen, Hans heeft mij volkomen uit mijn evenwicht gehaald.
Ik moest toen aanvaarden, dat René gelijk had, de angst van mij om zijn handelingen en persoonlijkheid, die als ’n wrak is, trok mij, doordat ik op zijn leven inga, tot de narigheid, in zijn armoedige gedoe en was ik niet gereed om te kunnen nadenken.
Je bent nu niet open, maar al die vragen, die ik in de jaren als fundamenten voor me zag en het waarachtige antwoord voor hoopte te ontvangen, zag ik door Hans voor mijn ogen vernietigd.
Maar wat doe je, als je een vriend voor je ogen ziet oplossen, ziet verongelukken?
Elsje kreeg hem zover, dat hij opnieuw tot werken kwam.
In geen maanden heeft hij zich aan zijn zieken vertoond.
Men had hem daar reeds afgeschreven, de prof bleek overspannen en voor zijn mooie werk niet meer geschikt.
Elkeen wilde hem helpen, maar niets hielp, hij zelf bleef ’n wrak, ’n onbeholpen mens, door zijn geleerdheid liep hij zich thans te pletter.
Ook Karel probeerde alles, maar hij moest aanvaarden, dat Hans niet te helpen is.
Zijn menselijke wil – als de mens ’n wil heeft – liet hij erop volgen, werkt niet meer.
Deze geleerde is door het leven verslagen?
En dan kwamen de avonden van voorbereiding.
We hebben plaatsgenomen in de kamer, René zit in een gemakkelijke stoel, het wachten is op hem, maar wij zien, dat hij voor onze ogen verandert.
Karel en Erica kijken zich de ogen uit hun hoofd; Anna zit daar stil en wacht als ik af wat er zal geschieden.
Ik neem waar, dat René zich op zijn innerlijk leven heeft ingesteld.
Na ’n kort ogenblik, komen wij in contact met dit vreemde leven, waarvan ik reeds vele wetten mocht leren kennen.
Na tien minuten opent zich dat leven voor ons en kan Karel aan zijn kind vragen wat hij wil.
Er is ogenschijnlijk niets aan René’s leven te zien, daar zit een jongeman van bijna drieëntwintig jaar, waarvan het innerlijke leven de wetten van het Oosten en die van ons Westerlingen openbaren zal.
Het is alsof hij diep adem moet halen, maar dat zie je niet, is ook niet te horen, dat speelt zich allemaal vanbinnen in dit leven af en wel op eigen kracht.
Ik heb intussen mezelf op zijn leven afgestemd.
Door mijn wil zakt hij in zijn toestand; maar wat vroeger voor hem overheersend bleek te zijn, heeft hij thans al niet meer nodig en heeft men daarginds voor zijn leven wakker gemaakt.
Hiervoor daalde Mohammed in zijn leven en persoonlijkheid af en ontwaakte het onderbewustzijn voor dit nuchtere Westen.
Maar dan komt er:
„Wat hebt gij mij te vragen, wat wilt ge voor uzelf en uw leven weten?”
Uit Erica komt er: „Vertel ons iets over God, is dat mogelijk?”
Ze weten, dat ze hem niet bij zijn naam mogen noemen.
René zegt:
„Over God, waar moet ik beginnen?
Ge moet uw vragen zelf stellen, bedenken, anders komen wij niet verder.
Ik zou duizenden jaren nodig hebben om u Zijn wetten te verklaren.
Weet gij wat ik bedoel?”
Waarna Karel vraagt: „Is God een mens?”
„Heel goed, nu gaat ge denken.
Ga zo verder.
Nee, God is geen mens.
Gij moet God zien door Zijn leven.
Daaraan kunt gij de God van al het leven leren kennen.
God is Licht.
God is Leven!
God is Gevoel!
God is een Persoonlijkheid.
God is tevens Vader en Moeder!
Maar door alles „Liefde”, maar wat weet gij van Zijn liefde af?
Toen God aan Zijn openbaringen zou beginnen, was er alléén leegte, ruimte, leven.
En daarin zou God zich manifesteren.
Voer ik u allen terug tot die ogenblikken, dan komen wij voor Zijn wetten te staan, maar dan leert u God kennen.
In die lege ruimte kwam leven, en dat leven werd „werking” en die werking werd na miljoenen jaren „licht”, waardoor die onmetelijke ruimte werd gevuld.
Dat is God als Licht, als Leven, als Krachtbron, waardoor de scheppingen aan het stoffelijke bestaan konden beginnen.
Ik sta niet stil bij deze openbaringen, maar op die wijze is het wonder geschied.
Na miljoenen jaren van evolutie, zien wij, dat het Universum, dat dus eerst onzichtbaar was, tot werking en evoluering kwam.
Nog kunt gij God niet als Vader en als Moeder zien, doch dat komt later, hoewel gij kunt aanvaarden, dat ook daarin al de Goddelijke eigenschappen aanwezig moeten zijn, want door deze openbaringen zou God zich evoluerend aan Zijn scheppingen vertonen.
Ik zal zorg dragen, dat gij mij volgen kunt, ik ga dus niet op de wetten in.
Die vragen mogen straks uw geleerde vrienden stellen of gij begrijpt niets van hetgeen ik bedoel.
Toen God zich manifesteerde door Zijn scheppingen, was dat leven in die eerste stadia nog onzichtbaar.
Mensen en dieren, ook de natuur, waren er nog niet.
Dat leven zou eerst later, ná de Goddelijke splitsing, de verdeling voor Zijn wezen, geschieden.
En dat vond plaats, want door de ruimte, waarin wij dus als mens leven en al het leven door God een eigen zelfstandigheid kreeg, kwamen die Goddelijke wonderen tot stand.
Nu staan wij aan het begin van de schepping.
Het planetenstelsel komt door die splitsing tot openbaring en is het leven zover, dat de eerste nevelen zichtbaar worden.
Die nevelen, mijn zusters en broeders, verdichten zich als God dat heeft gekund.
Al het leven in de ruimte krijgt de verstoffelijking te aanvaarden.
Maar dat zou door de planeten geschieden.
Zon en Maan zijn de eerste lichamen die aan die Goddelijke scheppingen mogen deelnemen.
Doordat er meer en meer licht in het Universum komt, verdicht de Maan zich als macrokosmisch orgaan, maar door die ontwikkeling komt het microkosmische leven tot de eerste geboorte.
Wat God dus voor zichzelf heeft gekund, deze evolutie, volgt Zijn leven!
En thans komen wij tot onze eerste menselijke geboorte, als embryonaal bestaan!
Dat leven, mijn kinderen, gaat verder, het evolueert.
De Maan had als taak zichzelf, als God dat heeft gekund, te verdelen, te splitsen.
Door die splitsing kregen wij mensen het leven en ook het dier kwam tot de verstoffelijking, waarna de „Natuur” volgt.
Voer ik u thans tot uw leven terug, dan ziet gij, dat al het leven door God geschapen nu Zijn Almacht vertegenwoordigen moet.
Elk stoffelijk deeltje van deze wereld is een deeltje van de Goddelijke persoonlijkheid en vertegenwoordigt nu als die levensgraad God voor het menselijke of het dierlijke, het natuurlijke leven.
Dat is God, dus God was nimmer mens!”
Het duizelt Karel al.
Erica vraagt:
„Is dan hetgeen wij mensen kregen door de Bijbel, nietwaar?”
„Heeft uw leven onwaarheden ontdekt?”
„Ik moet toch aanvaarden, dat God in het Oude Testament op Aarde was.
Er staat, dat de Heer tot Mozes sprak.
Is dat niet waar?”
„Mijn lieve ziel, gij zult hierover wellicht meer horen.
Indien uw geestelijk-geleerde zich voor dit woord zou kunnen buigen, de bewijzen ervoor zullen u geschonken worden, krijgt u het antwoord.
Ik zeg u allen, daarin zijn fouten gemaakt.
Ik ontneem u niets, maar toen de Bijbel geschreven werd was de Goddelijke Schepping reeds biljoenen jaren oud.
Ik voer u terug tot het vorige stadium, uw prehistorische tijdperken.
Op dat ogenblik waren er mensen op Aarde en al die mensen wisten van uw God niet af.
Zij hebben nimmer uw Bijbel gekend.
Toch gingen zij verder en kwamen hoger, zijn al deze mannen en vrouwen ontwaakt en tot de hemelen gekomen van licht.
Voelt gij dit?
Ik ben niet van plan om u een nieuw geloof te schenken of u een gegeven openbaring te ontnemen.
Van mij wordt er verlangd om u de Goddelijke wetten te verklaren.
Gij moet hierover nadenken!
Indien gij mij concrete vragen kunt stellen, ga ik eropin en kan ik aan uw leven die openbaring verstoffelijken.
U krijgt dus van mij een antwoord, zoals ook uw vraag, uw bewustzijn is.
Ik pas mij aan uw levens aan en ga niet dieper, omdat het u van uw eigen bestaan en maatschappelijke leven verwijdert.
En dat wil ik voorkomen!
Voel aan, wat dit zeggen wil.
Ik raad u ten stelligste aan, dicht bij uw leven te blijven.
Ik bedoel dus, stel geen vragen waarvan gij toch de wetten niet verwerken kunt.
Ga niet te ver van uw persoonlijkheid weg, tracht niet te denken, noch te voelen boven uw vermogen, gij zult vroeg of laat bezwijken.
Als ik u zeg, dat God nimmer als mens gesproken heeft, is dat ’n Goddelijke wet.
De eerste mensen, die gereed waren om God te leren kennen, waardoor men op Aarde een geloof ontving, werden onderricht door Engelen!
Profeten!
Maar ook die profeten konden in hun tijd het Goddelijke plan niet ontsluieren, omdat zij, zoals gij nu beleeft, de mens op Aarde de eigenlijke wetten niet konden verklaren, daar ze toch niet werden begrepen.
Hierdoor is er een begin gemaakt en leert gij Abraham, Isaak en Jakob kennen, het Huis Israël.
Ik zeg u nogmaals, toen was de Goddelijke Schepping al miljoenen jaren oud.
Hieraan kunt gij thans de persoonlijkheid voor deze mensheid, waartoe gij behoort, vaststellen.
De geleerden zullen u overtuigen, straks, wij brengen u nu geestelijke wetenschap!
En daarvan kunnen wij elke wet verklaren!
Het moet u dus duidelijk zijn, dat ik uw eigen leven wil blijven volgen.
De profeten hebben over God gesproken, zij brachten allen nieuw leven, hogere bewustwording tot de Aarde, waardoor het wezen van uw maatschappij zou veranderen.”
Karel vraagt nu: „Zijn er hellen?”
„Jazeker!”
„Brandende hellen, waarin de mens leeft na zijn dood?”
„Ziet ge, mijn vriend, nu staan wij al voor uw eigen leven en hebben thans vast te stellen, dat gij voor uw Goddelijke afstemming nog niet denken kunt.
Vraag mij allereerst of er een dood is!
Ik moet u dan zeggen, er is geen dood, uw leven als ziel en geest gaat voort.
Gij zult tot God moeten terugkeren om in ZIJN onmiddellijke nabijheid het Goddelijke Heelal te vertegenwoordigen.
Wat gij als doodgaan ziet, is leven!
De innerlijke persoonlijkheid, gij zelf zijt dat, bezit Universele afstemming.
Doodgaan is evolutie.
Hierdoor betreedt gij een nieuw en volgend stadium.
En daarin, wanneer gij dit stoffelijke leven verlaat, ziet gij uzelf terug in een duistere of in een lichtuitstralende wereld, dat gij hier „hellen en hemelen” noemt.
Indien gij de wetten voor uw stoffelijke leven hebt beleefd, los bent van elke stoffelijke wet, gaat uw innerlijk leven als ziel en geest verder.
Doch eerst dan, wanneer u van al uw karmische wetten bent bevrijd.
En dat zijn wetten, die u naar deze wereld terugroepen om uw voorgaande levens te zuiveren en uzelf weer in harmonie te brengen met de Goddelijke harmonie voor alles!
Er zijn daar geen brandende hellen te zien, gij staat daar voor het vuur van uw innerlijk.”
„Dus brandende hellen zijn er niet?”
„Nee!”
„Hoe is de ziel daar, als mens?”
„De ziel leeft daar als gij hier uw gestalte hebt ontvangen.
De ziel is dus een geestelijke persoonlijkheid.”
Karel gaat verder en het gesprek wordt zeer interessant.
Hij vraagt weer: „Hoe is dat te volgen.
Hoe kunnen wij mensen ons innerlijk leven zien?”
„Wie vraagt mij thans iets?”
„Ik vraag u iets.”
„Wel, mijn vriend, men leeft zoals men hier denkt en voelt voort.
Dat is uw ziel en dat is uw geest.
De geest vertegenwoordigt thans de ziel, die de vonk Gods te vertegenwoordigen heeft.
Spreekt u over ziel, dan is dat ook het leven in u.
Hebt gij het over een eigen wil, dan voert u dat tot de persoonlijkheid.
De ziel is voor haar wereld weer het leven, waardoor de geest zich voortbeweegt.
De geest is de gestalte, en is in niets voor de geestelijke wereld veranderd.”
„Ik kan dus aannemen, dat er voortgang is?
Eeuwigdurend leven?”
„Gij kunt dat aanvaarden!”
„Hebben de theosofen gelijk?”
„Er is voortgang, de theosofie heeft die wetten door tal van mensen menselijke betekenis mogen schenken.
Waarlijk, er is wedergeboorte.
Door miljoenen levens heeft de ziel zich het geestelijke leven opgebouwd.
Doordat de ziel als de eigenlijke Gods vonk, deeltje van God die stoffelijke levens heeft ontvangen, ontstond uw persoonlijkheid.
Gij vertegenwoordigt thans een graad van bewustwording, die niet geestelijk is, wat betreft de innerlijke wetten voor uw ziel.
Gij zegt: werking is het, natuur, en dat is waar, maar vergeet niet, die werking heeft een eigen persoonlijkheid gekregen en tevens de eigen zelfstandigheid, als stoffelijke wereld en de geestelijke.
Wanneer u spreekt, u mij vragen stelt, dat is de persoonlijkheid.
Die leeft voort en is een lichaam.
Gij leert thans drie werelden kennen.
De wereld voor uw zieleleven, uw geestelijk en uw stoffelijk bestaan waarin gij thans de wetten te leren hebt.
Door al die stoffelijke levens hebt gij u een eigen wereld geschapen; is dit leven volbracht, dan maakt de geest zich van de stoffelijke banden los en betreedt nu de volgende wet.”
„In het volgende bestaan voor de ziel?”
„Het is ook mogelijk, dat gij u in een andere wereld gereedmaakt om naar deze stoffelijke wereld terug te keren.”
„En wat dan?”
„Nu betreedt gij de wetten voor uw persoonlijkheid.
Hebt gij hier op Aarde oorzaak en gevolg te beleven, is het mogelijk, dat die wetten u tot het stoffelijke leven terugroepen.
Hiervoor echter beleeft u eerst de karmische wetten.
Indien u een mens vernietigt, vermoordt, hebt gij als mens zorg te dragen dat dit leven een nieuw lichaam ontvangt, want de kosmische tijd voor de ziel was nog niet beleefd.
Voelt gij dit?
Gij staat nu voor een karmische wet, die roept u onherroepelijk tot de Aarde terug.
Op het ogenblik van sterven, wordt uw leven door die wereld aangetrokken en zinken de ziel en de persoonlijkheid tot het embryonale bestaan terug om te wachten op de volgende geboorte.”
„U weet daarvan dan niets af?”
„Gij kunt het weten, indien gij de wetten voor de ziel leert kennen.
Gij ziet immers, dat ik thans bewust ben?”
„U kent uw vorig leven?”
„Dit is het, waarin ik nu ben, mijn vorig bestaan zie ik in het Oosten terug.”
„En dat ontwaakt opnieuw?”
„Die ontwaking begint reeds in de moeder.”
„Is het daardoor dat de moeder verschijnselen beleeft?”
„Heeft mijn moeder die niet ontvangen?”
„Alles kwam door u?”
„Door mijn ontwaken beleefde zij het schaduwbeeld ervan!”
„En u kent ook daarvan de wetten?”
„Alle!”
„Is de ziel aan niets ondergeschikt?”
„Aan niets, zij gaat steeds verder.
De wetten voor de Goddelijke openbaringen liggen in haar handen.
Zij beleeft ze.
In dit scheppingsbeeld is niets veranderd.
Wat voor miljoenen jaren voor de ziel stoffelijke wetten waren, zijn het thans nog!
Alleen zij als mens en als persoonlijkheid gezien, veranderde, verruimde, ontwaakte, kreeg bewustwording.”
„Is het bestemming, als zij hier ontwaakt en weer mens is?”
„Ja, maar wat gij bedoelt is heel iets anders.
U bedoelt, of zij die bestemming door God in haar handen heeft gekregen.
Ik zeg u, zij bezit al die wetten, ze heeft ze zich eigen gemaakt.
God gaf haar het leven, toen Hij zich door het Universum manifesteerde.
Voelt ge, dit is nu een verkregen zelfstandigheid geworden.
Wanneer zij op Aarde komt, beleeft zij haar eigen wetten.
Met die mensen heeft zij te maken, op die levens bezit zij afstemming.
Waar u geboren wordt, heeft niets te betekenen, u bent er!
En nu begint er een nieuw leven, waardoor de ziel als geest haar persoonlijkheid opbouwt.
Daarvoor zinkt zij in het embryonale leven terug, of zij zou de bevruchting doden, smoren, overheersen.
De vele voorkomende stoornissen voor de moeder verwijzen u naar die wetten.”
„Ziekten en krankzinnigheid, dat alles is afbraak, zijn door de eigen stoornissen ontstaan?”
„Juist, want God is een Vader van Liefde.
Wij mensen zijn zelf schuld aan die ellende.
U voelt zeker, in die miljoenen levens waren wij nog niet bewust.
Hoe ver zijt gij thans gekomen voor die bewustwording?
Wat weet ge van al deze wetten voor uw ziel en geestelijkheid af?
Niets!
Wat heeft nu uw wetenschap te betekenen?
Niets!
Gij kunt het stoffelijke leed iets verzachten, meer is er niet voor u.
Leer de ziel en haar ruimten kennen en gij doet machtig werk, eerst nu komt er vrede en rust voor haar bestaan.”
„Wij waren dus bij al de volken der Aarde?”
„Ja, gij hebt alle volken beleefd.
Vader- en moederschap heeft voor deze wereld stoffelijke diepte, voor de ruimte en voor de Goddelijke wetten is die diepte universeel, onmetelijk en wil zeggen, miljoenen vaders en moeders hebt gij gekend.
De universele band voert u tot de ruimte, die van uw mensen tot een maatschappij.
Christus leerde u, de liefde ruimtelijk te zien en te beleven, omdat gij als mensen eenheid moet bezitten en voor God rechtvaardiging moet vinden.”
„Het is een openbaring voor me, gelooft u het?”
„Ik ben u dankbaar, aanvaard het en laat het u niet meer ontnemen, eerst nu leeft ge.”
„Wie was het, die u tot ons stuurde, toen gij geboren zoudt worden?”
„Eén van u beiden trok mij aan.
Ik ga niet op die wetten in, anders zoudt gij vragen stellen die u toch niet begrijpen kunt.
Weet echter, dat wij elkaar in vorige levens hebben gekend.
Dat ik door uw leven terugkeerde, vindt zijn oorzaak in het verleden, anders zou ik thans ergens anders zijn.
Voelt ge, hoe diep de menselijke persoonlijkheid is?”
„Ik duizel, en gij kent ook die wetten?”
„Alle, zeg ik u, er is niets in deze ruimte of ik kan het u verklaren.”
„Ook in het Universum?”
„Ja!”
„Dierenwereld en natuur?”
„Alles!”
„Wie bent u?”
„Ik ben mens, maar ik gaf vele levens voor deze wijsheid.”
„Kunnen ook wij dat bereiken?”
„Zei ik u niet, dat gij Goddelijk zijt?
Wat wil dit zeggen?
Dat gij u al de wetten van God voor het stoffelijke en geestelijke bestaan voor al Zijn werelden eigen moet maken.
In het oerwoud bent u begonnen, thans bevindt gij u onder het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), de hoogste levenswet voor het organische leven, maar waardoor u zich als ziel en geest verruimt.
Voelt ge dit hoger gaan?
Ik ben mens, maar ik heb een studie gemaakt van mijn leven, ik ging Tempel in en Tempel uit, hierdoor kreeg ik bewustzijn.”
„Wat is het doel van uw leven?”
„Ik ben thans op Aarde om het Westen met het Oosten te verbinden.
Ik ben hier om hetgeen ik mezelf eigen maakte het menselijke wezen te schenken.
Dat is mijn taak en gij allen zult er eens aan beginnen.”
„Wonderbaarlijk is het,” zegt Karel.
Erica vroeg nu:
„Ik raak u dus kwijt als mijn kind?”
„Lieverd, ik ben uw kind niet.
Mijn leven behoort de mensheid toe.
Ik leef voor al de moeders van uw wereld.
Ik ken miljoenen vaders en moeders.
U raakt mij echter nooit kwijt, ik ben en ik blijf met uw leven een.
Maar dat hebt gij in handen.
Ziet ge dit masker?
Voelt ge, wat dit tot uw leven te zeggen heeft?”
„Maar ik ben u dan toch kwijt?”
„Door de dood raakt gij alles van deze wereld kwijt, maar mij niet!”
„En als u terugkeert naar de Aarde?”
„En u daar bent, wilt u zeggen, als ziel voortleeft?
Wel, zie door duizenden moeders uw eigen beeld terug.
U moet miljoenen moeders zien als uw eigen gestalte en persoonlijkheid.
Er is geen vader- en moederschap denkbaar in de wereld voor de ziel, dat stoffelijk bedacht en beleefd kan worden, wij leven voor elkaar en hebben al het leven lief zoals het God geschapen heeft.
Dat is de „Universele” liefde, mijn zuster.
Wij zijn zusters en broeders, deze ouderlijke liefde lost in de universele op.
Maar een scheiding is er nooit.
Ik zou u die bewijzen kunnen schenken.
Hier is nog een moeder van mij aanwezig.”
Karel en Erica, ook Anna, duizelen al, doch nu staan ze voor een schok.
„Wat zegt u?”, vragen drie monden tegelijk.
„Wat wilt u zeggen?”
En er volgt:
„Schrikt u?
U ziet het, ik zou u voor kosmische feiten kunnen plaatsen, maar zoudt gij de diepte ervan begrijpen en aanvaarden?”
„Bedoelt u, dat hier in deze kamer nog een moeder aanwezig is?”
„Waarom wenst ge daarvan alles te weten?
Ik zeg u, ge zoudt u er verarmd door voelen, indien ik u die wetten verklaarde, want het brengt een splitsing voor uw gevoelsleven als moeder voort.
Gij zult thans een ander leven voelen, en tevens dat leven moeten delen met ’n ander, hoewel gij als stoffelijke moeder, voor dit leven dus, de allereerste verschijnselen opvangt die u door dit eenzijn werden geschonken.
Maar wanneer gij geen geestelijke diepte bezit, raakt u dat bezit kwijt en staat de vorige moeder in gevoel boven uw zelfstandigheid als moeder.
Begrijp goed, nu is dat gevoelsleven open voor de wetten en ziet gij het contact tot stand komen voor de ziel, die afstemming bezit met het andere leven.
Hier spreekt de „Universele” liefde!
U raakt mij nimmer kwijt, doch ik mis u!
Gij denkt mij te bezitten, maar u hebt mij niet.
Ik zeg u nogmaals, de moederliefde gaat hoger en hoger, dit is slechts een stoffelijke band, maar die u regelrecht tot de Universele liefde brengt en eerst dan betekenis heeft.
Mijn liefde is universeel, al mijn moeders leven nog, want ook ik was het.
Wankelt gij nu niet?
Ik vertel u geen nonsens, mijn vrienden.
Wat ik tot uw leven breng is de heilige waarheid; ik verklaar u de Goddelijke wetten!
Wat weet gij van homoseksualiteit af?
Doordat de ziel beide organismen beleven moet, verliest zij het gevoelsleven voor het moederschap en staat zij vreemd tegenover die stoffelijke wetten, waar zij dan geen raad mee weet.
Wij zielen gaan door het vader- en moederschap terug tot God.
Uw krankzinnigen vertellen u over al die wetten.
Daarin bevinden zich de bewusten en de zieken, de bewusten beleven uw maatschappij maar zijn in botsing gekomen met de stelsels.”
„U kent ook die wetten?” vraagt Karel.
„Ook die wetten kan ik u verklaren en eerst daarna zult ge aanvaarden wat Christus heeft gezegd: „Heb lief alles wat leeft”!
Vader- en moederschap is Universeel diep.
Wat gij er als mensen van beleeft is nu slechts één seconde van miljoenen uren tijds.
Maar wist gij dit niet, nu gij te aanvaarden krijgt, dat God onmetelijk diep is in Zijn Scheppingen?
Wat is vader- en moederschap hier op Aarde?
Dat wat gij er zelf van maakt.
Het lost op in de Universele liefde en eerst nu kunt gij zeggen: ik word geopend, mijn leven ontwaakt!
Ook al keert gij tot het stoffelijke leven terug en toeft het andere leven in het leven van de geest, de „Astrale Wereld” genoemd, eens zijt ge vrij van de stof en blijft ge in dat leven voortgaan.”
„En ook die wetten kent u?” vraagt Karel weer.
„Ook die wetten mocht ik leren kennen en kan ze voor uw levens thans verklaren.
Het zijn de wetten voor de ziel, als leven, persoonlijkheid en ruimte.
Elke gedachte en karaktereigenschap staat nu voor haar wereld.
U voelt het zeker, uw eigenschappen moeten afstemming bezitten op die Universele bewustwording of gij behoort tot een duisternis.
Hebt gij nu niet lief, dan beleeft ge zo’n hel, die deze duisternis van uw eigen leven te vertegenwoordigen heeft.
Nu is die wereld uw afstemming!
Ziet ge thans, wat vader en moeder zijn voor uw stoffelijke leven te betekenen heeft?
Gij raakt mij niet kwijt, omdat wij allen één leven vertegenwoordigen!
Man en vrouw zijn één voor God!
Miljoenen mannen en vrouwen bezitten tevens die afstemming en vertegenwoordigen voor God één leven, één levenswet en levensgraad, sfeer of hel, wereld, ruimte!
Wij allen zijn één daarin en bezitten ook één liefde!
Ik ken vele moeders, vele vaders op Aarde, maar ik zie ze als mijn vrienden, ons éénzijn is het, waarvoor wij leven en zullen sterven.
Als dit aanvaard wordt op deze wereld, komt er vrede en rust, gij ziet thans een ander kind als uw eigen leven!
Hebben de wetten van Christus het u niet geleerd?
Gij zult ze u eigen moeten maken.
Eerst nu leert ge uzelf kennen en opent zich uw leven.”
René staat op, hij staat voor Karel en spreekt tot Erica, tot mij en Anna als ’n Apostel.
Hij vuurt op ons leven, elk woord dringt tot ons gevoelsleven door.
Karel is als een kind, Erica voelt zich nu eerst moeder.
Hij zegt:
„Het ogenblik van sterven is het vrijkomen van de stoffelijke stelsels, is de ziel als geest, dus astrale persoonlijkheid zover, dan gaat zij verder, maar ook het terugkeren naar de Aarde is verdergaan.
U voelt het zeker al, wie hier gereed is, kan verdergaan.
De hellen hebt u zelf geschapen.
Ook de hemelen zult ge zelf scheppen, gij maakt hier een hel of een hemel van uzelf!
Elke handeling, iedere daad, zegt het u!
Stemt uw leven zich op de hogere wetten af, bouwt ge aan een hemel!
De lagere eigenschappen voeren u naar duisternis, ellende, koude, armoede van geest!
Is het niet eenvoudig?
Wat wilt ge met uw wetenschappen beginnen: Niets!
Voel goed wat ik bedoel.
Uw wijsheid, mijn vriend, is dienend bewust geworden.
U hebt door uw dienen uw wijsheid ontvangen.
De geestelijke wetenschappen voor uw Westen staan op een dood punt.
Tegen de wetten van de ziel loopt uw vriend zich te pletter.
En gij tegen uw onwetendheid, de ziekten, waarvan ge de wetten niet kent.
Wat kan u een godgeleerde schenken, wanneer hij God niet kent?
Kunt gij nog langer aanvaarden, dat God u verdoemen zal?
Is het u duidelijk, hoe arm ge zijt wanneer de wetten tot uw leven spreken?
Dit alles, wat gij nu bezit, zal veranderen.
Waarin leven uw krankzinnigen?
Al die zielen hebben zich in vorige levens vergeten.
Zij kwamen hierdoor in disharmonie met de Goddelijke harmonie.
Gij – dit is tegen mij – hebt u afgevraagd, waarom God ellende heeft geschapen, die kinderen zo werden geslagen.
God slaat niet, God is Liefde, doch wij mensen hebben van Zijn leven ’n chaos gemaakt.
Gij hebt u afgevraagd, waarom de ene moeder haar kinderen baart, een ander smeekt om kinderen en niet wordt verhoord?
De ziel heeft zich thans uit het moederschap verwijderd.
Zij is nu niet gereed, doch voelt thans, dat het moederschap weer ontwaakt.
Waarom krijgt de ene moeder tien kinderen en het andere leven geen?
Wetten zijn dit, de ziel bracht zichzelf tot ondergang, tot afbraak.
Voor de ruimte baart de moeder twee kinderen.
Voelt gij dit?
Nee, dat kunt gij ook niet weten, gij zijt nog niet zover.
God is Vader en Moeder, wij als mensen zullen voor de wedergeboorte twee levens scheppen.
Hierdoor kunt gij naar de Aarde terugkeren.
Wat doen miljoenen mensen?
Zij parasiteren!
Zij denken, dat zij niet behoeven te scheppen, zij vinden het allerheiligste onkuis.
Maar wie schenkt hen een nieuw leven, een nieuw lichaam?
De moeder, die haar tien en vijftien kinderen baart!
Indien elke moeder aan parasitisme deed, loste het leven van de Aarde op.
Begrijpt ge dan niet, dat dit de voortgang smoort?
Denk eens na!
Wat zou er van de mensheid terechtkomen, indien de vader en de moeder zouden weigeren aan de Goddelijke Schepping deel te nemen?
Hierdoor moet het leven het andere dienen.
Voelt ge, wat uw universiteiten bezitten?
Hoe uw leer en wijsheid is ten opzichte van de Goddelijke ruimte?
Is dit niet droevig?
Hebben de kerken schuld aan dit alles?
De kerk dwingt de ziel om te baren, maar die mannen en vrouwen parasiteren op al die andere moeders.
Ziet ge, dit is God!
Dit zijn de Universele wetten, waarvoor het leven van God zich ziet geplaatst!
En hierin komt eerst dan verandering, wanneer uw universiteit deze wetten kent.
Vraag mij wat verkeerd is en ik krijg voor uw leven het Goddelijke antwoord!
Denk niet, dat ik een heilige ben, ik ben dat niet!
Ik ben uw kind, maar vooral uw broeder, uw vriend!
Geloof mij, wanneer ik u zeg, dat duizenden zielen tussen leven en dood wachten op een organisme.
En er zijn moeders die hun levens vernietigen.
Voelt gij hoe ontzettend dit alles is?
Dacht gij, dat gij door uw oorlogen geen disharmonie had geschapen?
Hebt ge niet duizenden zielen te vroeg uit hun levens geslingerd?
En dacht ge, dat die zielen niet naar deze Aarde moeten terugkeren om hun levens en wetten af te maken?
Die levens werden door ruw geweld afgebroken, afgesneden!
Maar de stoffelijke wet, het bewust worden in het lichaam, voert u hoger en hoger.
En dat is hen door haat, afbraak, geweld ontnomen.
En daarbij helpen de moeders, helpen zij, die parasiteren op de ruimtelijke levenswet voor een massa!
Wist u dit, heeft men u dit aan uw universiteit kunnen leren?
Dit is God!
Het menselijke leven lijkt voor u ’n chaos.
En dat is het!
Maar de ziel als mens bezit haar ruimtelijke rechtvaardigheidswetten.
Voelt ge reeds wat ik bedoel?
Toch komt zij op Aarde terug.
Zij moet terug, omdat zij moeder moet worden, want door het moederschap evolueert het leven.
En thans vergrijpt ge u aan een leven.
Dacht ge aanstonds na de dood een nieuw leven te kunnen ontvangen?
Ruw geweld verwijdert u van de Goddelijke wet, de wet voor de geboorte!
Anderen bleven of zijn reeds in harmonie gekomen met die wetten en gaan u voor!
Zij zullen hun levens afmaken door de verkregen bewustwording, maar gij kunt thans duizenden jaren wachten voordat uw wedergeboorte plaatsvindt.
Gij sloot uw leven voor de kosmische harmonie af.
Is dit niet duidelijk en rechtvaardig?
Nu kunt u eeuwen wachten op de volgende geboorte.
De mensen scheppen niet alleen stoffelijke ellende, ziekten, maar brengen door ruw geweld tevens kosmische stoornissen tot stand.
En die moeten worden opgeruimd door uzelf!
Moord voert u tot de Aarde terug!
Thans hebt gij die ziel een nieuw lichaam te schenken.
God gaf u alles!
Gij bracht uzelf in disharmonie.
Wilt gij dit doen door het scheppende gewaad?
Door het mannelijke organisme?
Voelt ge nu, voor welke wetten gij staat?
In de eerste plaats voor uw moord.
Dat moet ge goedmaken!
Gij staat voor het organisme, maar u bent scheppend.
Hoeveel levens hebt ge niet nodig wilt ge u moeder voelen?
Ook die wetten mocht ik me eigen maken, mijn vriend.
Tien levens voor het vader- en moederschap hebt ge nodig, om na een moord weer in harmonie te komen met de Goddelijke wet.
Welke mensen, als man en vrouw, zijn in reine harmonie gekomen voor de ruimte, de liefde, vader- en moederschap?
Waar leven die mensen?
Zeker, ze zijn op Aarde.
Voelt ge echter, dat miljoenen mensen voor duizenden wetten naar dit leven moeten terugkeren om zichzelf weer tot de ruimtelijke harmonie te voeren?
Ziet ge, dat is God!
Zo heeft God het gewild?
Nee, dit zijn de wetten voor elke gedachte, iedere gedachte is ruimtelijk diep.
Als u denkt om het leven van God te moeten vermoorden, stemt ge u zelf af op vernietiging, de stoornis voor uw zieleleven, gij houdt uw ruimtelijke ontwikkeling tegen.
Is het niet natuurlijk?
Nu leeft ge op Aarde, straks gaat ge verder.
Voelt ge thans, wat het vader- en moederschap aan uw levens te zeggen heeft?
Moet ik andere moeders haten, omdat zij mij nu niet hebben gebaard?
Weet ge, dat ik eens van een van u de moeder was?
Waar blijft ge nu met uw universiteitsbegrippen?
Ik, die nu een kind van u ben, ik baarde eens een van u.
En een ander mij!
Voelt ge, dat uw kinderen reeds een oneindigheid bezitten?
Voelt ge, dat dit de universele liefde is?
Stelt u eens voor, als straks meesters zouden spreken vanuit het andere leven, zoals gij dit thans door uw technische wonderen kunt.
Wat zoudt ge zeggen, wanneer die stem zegt: Ik ben professor M.
Ik leefde daar, maar ik leef nog en ga thans de wetten verklaren van God zoals ze werden geschapen.
Wat dacht ge te horen?
Zouden de mensen, zullen de universiteiten mij kunnen aanvaarden?
Ik voorspel u thans, dat duurt zolang niet meer!
Gij bezit nu reeds technische wonderen die u in staat stellen met werelden tot éénheid te komen.
Indien deze stem de ijlheid krijgt van de astrale werking, die persoonlijkheid, het technische apparaat die gevoeligheid bezit, is dat het ogenblik, dat deze mensheid tot de ruimtelijke wetten opgetrokken wordt.
Lacht ge!
Dacht ge thans reeds uw schouders te kunnen ophalen voor deze wonderen die gereed liggen?
Waarvan denkt ge, dat ge de kunst, deze wijsheid, al uw technische wonderen hebt gekregen?
Wat is bezieling, wat is inspiratie, wanneer kunt ge zeggen, ik ben in contact, in harmonie met het oneindige, met de ruimtelijke, de kosmische wetten gekomen?
Voelt ge uw eigen armoede?
Dan zal het geschieden!
Nu vallen voor uw levens de maskers, doch dan eerst voor deze mensheid, voor al uw universiteiten!
Stelt u zich eens even in op die bovennatuurlijke ontvangst.
Wat heeft nu een godgeleerde te aanvaarden?
Wat uw theoloog?
Wat uw astronoom?
Dacht ge waarlijk, dat ik u belachelijk zou maken?
Dacht ge waarlijk, dat ik niet voorbereid was?
Aan dit alles kunt gij vaststellen, dat ik voor uw leven het Goddelijke antwoord kan beleven en zal ontvangen, omdat nu de „Hemelen” spreken, het Oosten tot het Westen wordt gebracht en wil zeggen, dat de volken der aarde tot universele eenheid zullen komen!
Wij zijn het, zei ik u reeds, de jeugd is het, de nieuwe mens?
Neen, dat niet, ook wij zijn als gij kinderen van één Vader, maar velen van mijn eigen levensgraad zijn gereed om die Goddelijke leer, Zijn wijsheid, Zijn wetten, Leven, Licht, Liefde, Vader- en Moederschap, Wedergeboorte, op aarde te brengen.
Deze tijd is het die deze ontwaking behoeft, dit had niet voor duizenden eeuwen kunnen geschieden, thans zijt ge zover!
Zeker, gij kunt het stoffelijke gezwel uit het menselijke brein verwijderen, gij kunt veel meer dan dit wonder tot stand brengen, indien gij de stoffelijke stelsels voor het menselijke organisme zoudt kennen.
En nu kunt gij zieken genezen, en krankzinnigen voor de allereerste graden voor deze ziekten genezen.
Maar wat wilt ge doen voor de ziel?
Houd op te moorden!
Schenk aan de ziel een nieuw organisme, duizenden wachten met ongeduld om het stoffelijke leven te mogen voortzetten.
Baar, schep, doe dat voor uw eigen levensgraad, de soort voor het stoffelijke organisme waartoe gij behoort of uw eigen levensgraad sterft uit!
Wat zoudt ge zeggen, indien dit woord vanuit de Hemelen tot u kwam?
Als een meester uit het Licht u de Goddelijke wetten verklaarde?
Ziet ge, enkelen met mij hebben zich hiervoor geopend, zij zijn zover!
Wij allen krijgen thans het woord, dat ons regelrecht vanuit de ruimte, de Hemelen toegezonden wordt!
Zoudt gij hieraan willen twijfelen?
En daarvoor is mijn leven gereed!
Hiervoor maakte ik een reis!
Hiervoor opende men mijn leven en ben ik thans in staat om u de wetten voor uw ziel, uw geest, uw stoffelijk bestaan voor deze wereld te verklaren en ál de bijkomstige wetten, ook die voor de ruimte, dit Universum.
Want wij zijn vanuit de ruimte, door die planeten tot ons menselijke leven en bewustzijn gekomen!
Gij, mijn vriend, kunt thans uw fundamenten leggen.
Bouw aan uw Universiteit, ik breng u de wetten!
En na uw leven ontvangt die tempel het allerhoogste.
Straks zal ik u wellicht mogen verklaren in welk verband gij tot elkaar zijt gekomen.
Nu zijn wij nog niet zover!
Toen ik mij aan de Goddelijke wetten vergreep, voelde ik geen narigheid?
Ik stond op datzelfde ogenblik voor de eeuwen van afwachting.
Ook mij werd niets geschonken.
Maar voor dit leven, voordat ik geboren zou worden, was ik wakker en bewust.
Voordat mijn geboorte plaatsvond, wist ik reeds wat ik wilde en waar ik geboren zou worden.
Vergeet niet, eeuwenlang heb ik mijzelf ingezet om de wetten naar de Aarde te mogen brengen.
Daarvoor beleefde ik vele levens in het Oosten.
Ik ging van Tempel tot Tempel, in het oude Egypte kregen wij de eerste lessen.
Tot kerk en godsdienst kwam mijn leven.
Ik ken levens waarin ik de kerk diende.
Breek dat niet af!
Bedenk, hierdoor kwam het leven tot ontwaking.
Ik ben nóg een kind van de kerk, maar vergeet niet, God kán niet verdoemen!
Elke godsdienst bezit fouten!
En die fouten zullen oplossen, daarvoor komen de wetten.
Eerst dan leert het kind van staat en kerk de God van al het leven kennen.
Zeker, bid, geloof, heb lief alles wat leeft.
Maar vergeet niet, dat de ruimtelijke wetten u plaatsen voor het Albegrip, namelijk de Goddelijke rechtvaardigheid.
Zeg ook niet weer, dat God een ploert is, het Oude Testament krijgt bewustwording.
Ik heb die wetten mogen leren kennen, ik mocht ze zien!
Dacht ge, dat wij niet allen voor priester of priesteres hebben gespeeld?
Dit noemen wij spelen?
Eraan doen, daarvoor moet ge naar het Oosten.
Ook daar speelt men nog steeds met de Goddelijke wetten, ook daar denkt men God te dienen door aan kuisheid te doen!
Ik zal hen die wetten verklaren.
Men moet daar in de eerste plaats, het vader- en moederschap dienen!
Breek de kerk niet af, zij bracht eenheid onder de mensen!
Door de kerk heeft de massa, deze mensheid een geloof, liefde, opgang, levenswijsheid, eenheid, gekregen.
Dat bracht die massa tot God terug.
Thans is de eeuw gekomen waardoor de wetten worden verklaard.
Ik heb door vele levens mijn kerk gediend.
Rome diende ik, mijn kardinaalschap zoudt ge kunnen volgen.
Wie zal u echter aanvaarden?
Doordat de ziel bij de geboorte haar vorig leven als stoffelijke wetten, lichamelijke zekerheid afsluit, lost voor uw leven die wereld op.
Maar aan de verschijnselen kunt gij uw vorig leven vaststellen.
Gij hebt een vriend gekend, mijn vriend Oteb, die door dronkenschap het priesterlijke bewustzijn kreeg.
Gij vroeg u af hoe dat mogelijk kon zijn, de een zal (zich door) drank afstemmen op het seksuele, drift, afbraak, een ander kind wil heilige dingen doen.
Dat is het vorige leven, mijn vriend, dat nu, doordat de ziel zich voor het dagbewuste denken en voelen afgesloten heeft, niet ontwaakt, maar het bewustzijn overneemt.
De stoffelijke gedachten verwazen, die van uw onderbewustzijn dringen door en leven thans!
Gij put bij de geboorte reeds uit uw vorig leven.
Deed ik anders?
Ik overheerste mijn moeder.
Ik bracht haar niet tot de ellende, maar deze stuwing, heilige inspiratie is het, mijn gevoelskrachten waren het, brachten haar uit het eigen evenwicht.
Nu beleefde zij een ander, maar dat is nog geen bezit van haar persoonlijkheid.
Dit moet zij zich nog eigen maken.
Bent u anders, wanneer ge voor een verhoogde gevoelsgraad staat en ge die wetten te leren hebt?
Gij had onmiddellijk kunnen vaststellen, dat dit natuurlijke werking moet zijn.
Gij, mijn vader, mijn vriend, mijn broeder, hebt dit gezegd, maar gij wist het niet!
Gij sloeg ernaar!
Gij ging er ook niet op in, maar Oteb, uw Frederik, volgde deze wetten.
En ik was het, die hem dwong om reeds in die tijd zijn aantekeningen te maken.
Waardoor?
Waarom?
Omdat wij dit alles aan deze wereld zouden doorgeven.
Wij allen doen één werk!
Gij zoudt mij baren en de wetten ervoor beleven, gij zoudt mij scheppen.
Frederik, Oteb, mijn leerling uit vorige levens, mijn meester in een ander, zou het vermogen bezitten om die aantekeningen vast te leggen.
Daarvoor zouden wij elkaar ontmoeten!
Hij schreef onder mijn wil!
Gij dacht, dat ik door dit leven werd beïnvloed!
Het is juist andersom.
Ik had die eer, ik bezit die krachten en gij had ze maar te aanvaarden.
Toen die eerste aantekeningen werden gemaakt, waren tevens de allereerste gedachten opgevangen vanuit mijn moeder!
Toen ik tussen de derde en vierde maand leefde, kwam er even rust!
Hebt gij die wetten niet leren kennen?
Vanaf de eerste dagen van moederschap, ná de bevruchting, ontwaakte mijn vorig leven reeds.
Kinderen die iets aan de wereld hebben te brengen, beleven die wetten.
Hierdoor kregen Mozart en de vele anderen die scheppende zekerheid!
Dit werkt onfeilbaar!
Die wetten zijn onfeilbaar, omdat de ziel zich die bewustwording eigen maakte!
Zij daalt ervoor naar de Aarde af!
Hierdoor heeft de mensheid bewustwording gekregen.
Al de kunst werd op die wijze naar de Aarde gebracht, al die oude meesters zijn voor hun taken geboren!
Zij hebben zich daarvoor geschikt gemaakt, de een voor wijsheid, technische wonderen, anderen voor kunst.
Socrates, Plato, al de groten der Aarde hebben hun wijsheid van tevoren beleefd en maakten er zich voor geschikt.
Dat is voor de bewustwording van de mensheid!
Hiervoor daalde Christus vanuit het Goddelijke Al, naar de Aarde af en bracht het Goddelijke Evangelie.
Leeft de mens naar de geboden?
Zijn Liefde?
Zijn Leven?
Zijn wetten?
Waarom doet gij het niet en verwerft vreugde en rust voor u allen!
Mozart en al de andere meesters, de groten van uw wereld, brachten ontwaking door kunst!
Wij thans voor innerlijke ontwaking!
Daarvoor maakte ik mij gereed, doch wij allen hebben met dit gebeuren uit te staan.
Van dat ogenblik af, zei ik u zo-even, ontwaakte mijn leven reeds in de moeder.
Heeft de meester in kunst het anders mogen beleven?
Néé!
Die wetten werken precies gelijk.
Wat Galilei heeft gekund, daarvoor maakte zijn ziel zich gereed!
Boeddha, Mohammed, Ramakrishna, Blavatsky; u hoort, dat ik al mijn zusters en broeders ken, ik heb er toch geen boeken over gelezen, hebben zich gereedgemaakt om de Universele wijsheid op aarde te brengen.
Ik ga thans verder, dieper, omdat ik in een „Orde” met hen verbonden ben.
En die „Orde”, mijn vrienden, bracht ons tezamen!
Die Orde heet ... „Wil Dienen”!
Breng ontwaking op Aarde!
Steun het leven van God.
Breng kunst op Aarde, levensblijheid, geluk!
Liefde!
Licht!
Ruimtelijk „Vader- en Moederschap”!
Voordat ik tot uw leven aangetrokken werd, wist ik reeds waar ik geboren zou worden.
Die waarheid en wijsheid werd me getoond.
Dat deed mijn eigen leven, mijn bewustwording!
Ik gaf me over, ik zonk terug tot het embryonale stadium en bezielde de vrucht!
Op het ogenblik, dat de bevruchting geschieden zou, daalde ik vanuit de ruimte tot uw levens af.
In uw leven groeide, ontwaakte mijn bewustzijn en dat gevoelsleven gaf ik aan mijn moeder door, doch bracht u, Oteb, tot het denken en voelen in mijn richting, het doel, de taak waarvoor wij thans leven!
Maar hoe hebt gij gehandeld, mijn vader?
Hoe waren uw gedachten omtrent al deze Goddelijke zaken?
Gij hebt uzelf bezoedeld!
Breek mij gerust af, gij breekt echter uzelf!
Kraak mij, gij kraakt uzelf!
Aanvaard dit niet en gij staat stil voor uw ontwaking!
Ik was het en niet Frederik, maar wij hebben die hoogte bereikt.
Denk niet, dat uw krankzinnigen ertoe in staat zijn.
Dit is het hoogste, dit is de allerhoogste bewustwording voor uw leven, dit is eigen bezit!
Dit behoort mij toe, maar mijn „Orde” helpt mij, steunt, bezielt mij.
Nu staat ge voor de waarachtige inspiratie, ik ben in staat om de geestelijke inspiratie te beleven.
Mozart, Beethoven, Bach en de anderen hebben dat gekund.
De aarde bezit thans alles!
Géén van uw kunstenaars komt door hun scheppen hieroverheen!
Dát is niet mogelijk, omdat het hoogste is bereikt!
Dat ik mijzelf tot ontwaking bracht is dus eenvoudig, mijn ziel was ervoor geboren, ik ben het!
Hierdoor ontwaakte mijn leven doch beleefde u onnatuurlijke verschijnselen, die niets met onnatuurlijkheid hebben uit te staan, ze waren reëel en wettelijk bepaald!
Dat zijn de wetten voor uw eigen-ik, uw verkregen persoonlijkheid!
Gij kunt bovendien aanvaarden, dat wij hierdoor thans een andere Universiteit zullen optrekken.
Frederik kreeg die gevoelens van mij!
Ik wil een Universiteit bouwen!
Mij zijn die krachten geschonken!
Ik heb me ervoor gereedgemaakt!
Zijn persoonlijkheid stond echter open voor die wetten.
Hij kon niet anders leven, hiervoor kreeg hij zijn nieuwe leven.
U voelt, álles is van tevoren berekend en doordacht, doch voor eeuwen terug!
Dit is nu het verbrijzelen van de maskers, die menselijke, geestelijke en kosmische realiteit bezitten en Goddelijk zijn!
Alles wat gij dus door mijn bewustwording hebt moeten aanvaarden, mijn moeder, kwam tot u, doordat gij voor dat gevoelsleven niet gereed was.
En toen kwamen er verschijnselen.
Wij hebben met elkaar te maken, onze levens hebben afstemming op elkaar.
Ik maak thans aan uw levens goed, wat ik u in vorige levens ontnam!
Ik trek uw levens nu tot een hogere bewustwording op, wat ik in vorige levens brak!
Ik maak aan uw levens goed, want dit is de wet waardoor wij elkander mochten leren kennen!
Ik zál goedmaken, totdat ik mijn eigen wetten in harmonie heb gebracht.
Indien u mij echter niet wilt, en hoe eenvoudig is dat niet, dan gaan kinderen van ouders weg, ouderlijke en kinderlijke banden worden vernietigd!
Maar dan ga ik!
Het is aan uw leven om mij thans te aanvaarden!
Ik zeg u, ik wil u dienen!
Maar wil uw leven mij niet aanvaarden, dan lost die wet van oorzaak en gevolg volkomen op en kan ik gaan waarheen ik wil!
Nu neem ik mijn eigen leven in handen!
En niet alleen voor deze wetten, het vader- en moederschap, maar voor duizenden!
Ziet ge, indien mensen niet voor elkaar gereed zijn, de Goddelijke wetten vertrappen, zijn zij zelf schuld aan hun verdriet!
Eens zult ge echter voor elkaar staan en hebt ge die disharmonie te aanvaarden, totdat ge zelf uw leven voor de ruimtelijke liefde hebt veranderd, mocht afstemmen!
Dit is mijn taak, mijn arbeid voor uw levens.
Zijn een vader en moeder niet zover, dan scheuren Goddelijke banden uiteen.
Maar wie heeft schuld?
Hoe waren uw handelingen, hoe was in dit leven uw denken en voelen?
Wat is nu geleerdheid?
Dacht ge, dat ge klaarheid brengt door alles van God omver te werpen?
Wij hebben gevochten en gestreden tegenover uw onkunde en onbewustzijn!
Wij hadden uw onwetendheid te aanvaarden, maar hoe is uw leven veranderd?
Zoudt ge nog in staat zijn om de geestelijke, ruimtelijke geschenken voor één gulden en veertig cent te verkopen?
En zoudt ge de armen van uw wereld hierdoor willen steunen?
Door het bloed van een ander!
Voelt ge, dat wij aan uw levens goed hebben gemaakt?
Dit hebben wij tot stand mogen brengen.
Wat deed uw Frederik?
Hij dacht briefjes te kunnen rondbrengen van God aan de mensen.
Maar was dat God?
Ik was het!
Ik stuurde hem tot uw levens om aan onze taak te beginnen!
Deze geschenken kreeg hij niet van zijn God, maar die gevoelens kwamen vanuit mijn leven tot het geopende gevoelscentrum van zijn eigen persoonlijkheid!
God heeft met dit alles niets meer uit te staan!
In uw leven leeft die Goddelijke afstemming, wij als mensen zijn geestelijk één!
Dat legde God op het ogenblik van Zijn Openbaringen aan ons leven vast.
Maar wij zouden ons Zijn ruimten, als ziel, geest en stof eigen maken!
Doordat Frederik zich op de ijlheid van de ziel afstemde, zoog hij die levensaura in zich op en kwam nu tot het denken en voelen voor het innerlijke leven!
Zo ontwaakte zijn leven, zijn persoonlijkheid.
Ik vanuit mezelf!
Die wetten van bewustwording waren gereed om tot stoffelijke werking over te gaan!
Is het niet eenvoudig?
Zie thans in al uw denken en voelen terug en ge kunt uzelf antwoord geven.
Dit is de Universele bron waaruit gij hebt geput, de reine klaarte, die voor uw leven tot ontwaking is gekomen!
Geen astrale persoonlijkheid kon u daarbij helpen!
Eerst zoudt ge zelf beginnen!
Eerst zult ge uw stoffelijke denken en voelen moeten afstemmen op de wetten voor de ziel, uw innerlijk leven.
En daarvoor leefde u!
Hierdoor kwam uw leven tot afstemming en eenheid met mij!
Wat de moeder onderging, kreeg u vanuit mijn leven toegezonden, omdat gij het hebt gewild!
Of het was niet mogelijk geweest.
Zo ziet ge, dat elk wezen in staat is om Goddelijke wijsheid op te vangen.
Maar maak uzelf eerst los van de stoffelijke afbraak.
En u hebt gezien, hoe uw levens toch veranderen!
Gij zijt onbewust tot het denken en voelen voor uw ziel gekomen.
Al die verschijnselen brachten uw leven tot die gedachtenwereld.
Hierdoor leert ge voor uw innerlijk leven denken!
En toen ging dat trappen in sloten van Frederik op uzelf over!
Nu ontwaakte uw leven?
Nu kreeg de stoffelijke handeling afstemming op uw ziel, uw geestelijk bestaan.
Ziet ge thans, dat gij in staat zijt om van uw levens alles te maken?
U bent bezig om het Goddelijke in uw leven, tot stoffelijke openbaring te brengen.
Elke handeling kan thans geestelijke ruimte bezitten.
Nu wordt sterven verdergaan, geluk, het vaarwel tot straks!
Nu is de dood uw vriend!
Nu spreekt de dood met uw leven!
Voordien was hij hard, onbereikbaar, onnatuurlijk, dóór uzelf!
Thans is hij ruimte, bewustwording, liefde, éénheid, vader, moeder, zuster, broeder, uw levenswijsheid, uw gids om de levens voor uw ziel te openen!
Blijf voor een dood staan en gij smoort u voor duizenden levens!
De dood kan dat, uw ziel en persoonlijkheid staan op het dode punt!
Nonsens?
Afbakening is het van het begrensde; gij zijt voor alles onbegrensd!
Als u wilt ontwaken!
Frederik kreeg dit door zijn voelen en denken, doordat hij het verlangen, de bewustwording bezit om tot die ontwaking te komen.
Of ook hij had opnieuw zijn leven gesmoord!
God lééft in u!
Maak die Goddelijkheid in u wakker.
Hoe zult gij daartoe kunnen komen?
Elke gedachte verijlt, indien die gedachte de liefde vertegenwoordigt, die gij aan die gedachte schenkt!
Is dit geen wijsgerige wet?
Was Socrates er zo ver van weg?
Voelt ge, dat ik die groten college kan schenken?
Is dit niet het Goddelijke woord?
Is dit niet het allerheiligste voor uw levens?
Geef aan uw gedachten de ijle gevoeligheid van uw ziel!
Zij bezit de Goddelijke afstemming, zij is het!
Zij als de persoonlijkheid schept, baart telkens weer nieuwe gedachten en al die eigenschappen vertegenwoordigen haar leven.
Dát is de persoonlijkheid!
Die is miljoenen jaren oud!
Doe dit elke seconde!
Wat zullen de mensen van uw leven en persoonlijkheid zeggen?
Kijk toch, wat is dat voor ’n mens?
U trekt levens aan!
Men voelt u!
Liefde overwint alles!
Hoe zijt ge als man en als vrouw, moeder?
Dacht ge dat gij van elkaar liefde ontvangt?
Als één eigenschap nog onbewust is voor die hogere liefde, mist uw persoonlijkheid het vereiste gevoel ervoor om die hogere, ijlere liefde, waardoor harten tot éénheid komen, te beleven!
En thans honderden eigenschappen, die allen dát ruimtelijke, geestelijke gevoel missen?
Wilt gij zeggen, dat ge liefde bezit?
Dat gij elkaar beleefd hebt door de liefde?
Wilt ge mij wijsmaken, dat ik door uw liefde geboren ben?
Dacht ge al uw stoffelijke stelsels tot dat ruimtelijke gevoelsleven te kunnen optrekken, om dat machtige eenzijn te kunnen ondergaan, dat gij door uw lichamen kunt en bezit?
Voelt ge uw eigen onbewustzijn thans, nu deze wetten tot uw leven spreken?
Wat gij beleeft is stoffelijke weldadigheid, uw ziel krijgt geen gevoel, beleeft niets op dat ogenblik, omdat het niet mogelijk is.
Duizenden eigenschappen die deel uitmaken van uw menselijk karakter, weigeren dienst te doen om die liefde, die ruimtelijke eenheid te voeden, zij zijn er niet toe in staat.
En toch wilt gij dat geluk in ’n ander zoeken, trachten te vinden en het daarin te kunnen beleven?
Uw eigen zelf is er nog voor gesloten.
Gij denkt stoffelijk, dierlijk.
Wilt gij ruimtelijke liefde beleven, diep, oneindig in het andere hart afdalen, een geluk voelen, dat u nog niet kent, de Universele kus, schenk dan uw karaktereigenschappen geestelijke bezieling.
Trek al uw eigenschappen op, beziel ze door de Goddelijke kern, waarop uw leven afstemming heeft en die u door de God des levens geschonken is!
Eerst nu kunt ge zeggen: ik heb geluk!
Eerst thans weet ge, dat ge tijdens uw baren en scheppen de moederliefde ontvangt en staat uw leven open voor de ruimtelijke liefde!
Kent gij die?
Hebt gij die reeds beleefd?
Ik werd door stoffelijk verlangen aangetrokken.
Ik verzeker u echter, wanneer gij al deze wetten kent, u als moeder had reeds in die eerste dagen met mijn leven en gevoelsruimte kunnen spreken!
U had die liefde kunnen beleven, maar gij hebt het niet gekund!
Gij zijt erdoor geslagen?
Is dat mijn schuld?
Gaat ge al enigszins begrijpen wat u wacht?
Wat gij van uw levens kunt maken?
Dit is in u allen!
God leeft in u!
Geef thans aan al uw eigenschappen ruimte en gij zult ruimte zijn!
Geef liefde aan al uw gedachten en gij zult liefde betekenen!
Geef die bewustwording die bovennatuurlijke kracht, zij als ziel staat ervoor open.
Die krachten hebben Goddelijke betekenis, ze zijn door God aan uw leven geschonken!
Eerst dan komt uw leven tot de reine ontwaking en heeft dit leven u het Goddelijke bestaan te schenken.
Nu kunt ge aan kunst doen, aan liefde, het vader- en moederschap is het allerheiligste voor deze en uw ruimte.
Weet het thans, de moeder is het hoogste bezit voor uw leven; gij als man staat naast de schepping, parasiteer niet langer op en door andere levens!
Heb lief!
Geef liefde!
Nu staat ge voor een oneindigheid!
Is dit nu zo onbegrijpelijk?
Frederik leefde door mij!
Gij leefde door mij, mijn moeder, maar ge zijt erdoor ontwaakt!
Straks bevinden wij ons in de wereld voor de ziel als een persoonlijkheid en gaan wij verder en hoger.
Kan het anders?
Wat heeft deze mensheid nog te leren?
Hoe moet de maatschappij veranderen?
Ik ben Rachi-Hadju, Vader en Moeder!
Ik ben dat!
Is dit vreemd?
Gij hebt mijn artikelen gelezen en gij zijt erdoor veranderd?
Ik ben uw leven en persoonlijkheden dankbaar!
Het is een wonder voor u?
Ik was dat gekke kind!
Ik ben het nog, maar op bovennatuurlijke krachten en wetten!
Die liefde zult gij leren kennen.
Ik ben de schrijver van al dat schoons!
Maar meerdere wonderen zullen voor uw leven tot openbaring komen.
Ik voer uw levens tot de bron terug!
Ik schenk u mijn liefde, maar houd mij niet tegen!
Ik bén niet tegen te houden!
Geen van u heeft er het recht toe, straks zal deze wereld luisteren en aanvaarden wat ik door mijn bewustwording te schenken heb.
Wat wilt ge nog weten over mijn jeugd?
In slechts enkele seconden zijn die verschijnselen verklaard.
Mijn gevoelsleven verstoffelijkte zich door alles.
Uit uw leven trok ik die stoffelijke woorden!
Uit uw leven haalde ik die stoffelijke afbraak, want gij waart het, gij zijt het!
Niet ik!
Ik was in die dagen door uw levens aangeraakt.
Andere krachten volgden mij, toch bleef ik overheersend.
Heeft Marja het u niet verteld?
Schrikt u?
Bent u bang?
Indien gij eens dit woord door ’n ander gevoelsleven hoort vertolkt en verstoffelijkt, weet dan, mijn moeder, dat dit het leven is dat tot mijn bewustzijn behoort!
Zeker, ik zal huwen, maar niet haar, die niet voor mij is geschapen door uw wereld, maar ik zélf schiep haar voor mijn leven!
Zij lééft!
Kent gij de wetten van die morgen niet?
Hebt u ze niet gehoord door mijn kinderlijk leven en bewustzijn?
Toen reeds, mijn moeder, raakten onze levens elkaar aan.
Zij zond mij haar eerste kus!
Niets kan dit proces tegenhouden, wij hebben ons voor die wetten gereedgemaakt!
Hoort u het woord „Marja”!
Dat is mijn ziel!
Wij gingen door vele levens, thans zullen wij tezamen de universele liefde beleven en ontvangen, eerst thans is dat mogelijk!
Marja, waar zijt ge?
Marja, waar leeft ge?
Marja, voelt ge mijn liefde?
Marja ..., ik ben gereed!
Ik verwacht uw leven!
Moeder, weet ge nog, dat ik de trappen opklom en in een ruimte keek?
Toen was ik met mijn vorig leven een!
Daar voor mij in de ruimte leefde Marja!
Ook zij zocht, ook zij wil liefde geven en wil dienen!
Maar aan mij en door onze eenheid aan deze mensheid!
Gij kent deze gebeurtenissen nog niet, Vader?
Dan zult gij ze thans leren kennen!
Toen lachte u om alles!
Toen haalde gij uw schouders op, thans staat uw leven open om ook die wetten te leren kennen.
Marja ... kom!
Laat moeder u deze uren verklaren.
U ziet echter, ik ben mij van alles bewust.
Ik ging als kind uit, ik wandelde in een andere natuur.
Is dat niet het leven voor de ziel?
Dat is de geestelijke persoonlijkheid die in duizenden werelden tegelijk leven kan, omdat ook God in miljoenen levens en werelden tegelijk is!
Ik weet het, ook daarin werd ik bewust.
En daarin hebben wij elkaar ontmoet, Frederik, Oteb, daarin leerden wij dit stoffelijke bestaan kennen.
Toen zei ik tot uw leven: ik haal uw leven wel in.
Thans ben ik u ver vooruit.
Maar is dit waarheid?
Beleefde ik op vijfjarige leeftijd niet de opgang van mijn persoonlijkheid?
En daarenboven hebt gij die liefde kunnen voelen en stond ik voor uw leven in deze slaap, die geen slaap, maar het loskomen van de stoffelijke wetten wil zijn!
Aan uw levens worden de wetten verklaard.
Weet nu, wanneer gij haar naam hoort uitspreken, dat zij door wetten tot mijn leven wordt gebracht.
En die wetten willen uw leven zeggen: ziehier, eerst zullen wij goedmaken, goedmaken, wat wij andere levens hebben ontnomen, maar thans breng ik het tot uw levens terug.
Ik schenk u thans profetieën!
De wetten van ons leven!
De wetten van God!
Ook Marja leeft!
Ik wacht!
Maar zij zal komen!
Maar wat doet elk mens?
Waarom kunt gij niet wachten totdat de wetten voor uw liefde spreken?
Die zijn het, die u tot uw eigen leven zenden.
Weet nu, dat elk mens zijn eigen liefde ontvangt en dat gij toch die hogere liefde niet begrijpen zult, noch kunt beleven, omdat uw persoonlijkheid er niet voor is geopend.
U zult die liefde krijgen, die uzelf tot ontwaking hebt gebracht, maar uw dierlijke verlangens verloochenen zich niet.
Gij kunt dus uw verkregen bezit en mij niet ontlopen!
Wat zoudt ge van deze wetten willen weten?
Ik wacht, totdat mijn liefde in mijn hart wordt gebracht.
Ik kan wachten, Moeder, Vader en vriend, omdat ik weet!
Ik ontvang mijn liefde op de seconde, gij zoekt uw liefde!
Ik niet!
Ik krijg die liefde vanuit de ruimte toegestuurd en ben ik zeker van haar en mijn geluk!
Gij niet, gij zoekt zélf naar liefde, gij wacht niet, gij kunt niet wachten, gij leeft als het dier dat kent en bezit, al het leven is voor u!
Maar de wetten verklaren het anders!
Hierdoor ben ik zeker van mijn liefde!
Marja komt, mijn moeder.
Weet gij nog dat ik haar naam uitgesproken heb?
Was dat niet een bovennatuurlijke wet voor uw leven?
Marja komt!
Marja is mijn ziel!
Toen God ons alles gaf en wij mensen tot de splitsing kwamen voor ons bestaan, volgden wij de Goddelijke wetten op.
In dat eerste stadium geschiedde dat op kosmische harmonie.
Wij splitsten ons leven zoals God het voor het Oneindige heeft gekund.
Hij legde die wetten in onze handen, wij waren wetten!
Ons ganse denken en voelen en het leven dat wij kregen is een wet!
Het is het leven!
En dat leven is God!
En zie, daar hebben wij ons voor het eerst gesplitst.
Dat deel nu, van mezelf, dat uit mij geboren werd, dat deeltje, dat zieleleven, komt thans tot mijn leven terug.
In vele levens waren wij een, maar later hebben wij ons vergeten en hadden wij te aanvaarden, ik en zij, gij eveneens, dat andere levens dat deel van uw ziel, dat tot uw leven behoort, opeisten, omdat een van ons of wij beiden ons aan dat leven vergrepen!
Toen gingen onze levens uiteen!
Dat hadden wij te aanvaarden, voor vele levens gingen wij een andere weg!
Thans weet ik dat Marja leeft en ik haar zal ontmoeten.
Moeder, Vader, zij zal zijn zoals ik ben!
Zij zal zijn zoals gij het wilt zien!
Wij leven voor u en gij leeft voor ons.
Maar wij zullen u dragen en gij zult door ons leven en liefde ontvangen.
Marja leeft!
Marja zal mij herkennen!
Ik zal haar herkennen, wanneer de seconde voor die wetten, die nu ontwaken voor ons leven en onze liefde als tweelingzielen spreekt!
Die wetten dus, voeren mij tot haar en haar tot mijn leven?
Die wetten werken zo onfeilbaar, dat geen mens die liefde kan tegenhouden, kan vernietigen, die liefde is voor mij!
Die wetten brengen Marja tot mijn leven terug en mij tot haar!
Gij zult dit beleven!
Gij zult dit alles moeten aanvaarden, wanneer gij voor deze universele waarheid wordt gebracht.
En dan is er niets meer dat ons hindert.
Jazeker, Moeder, Marja leeft.
Marja is nog niet wakker, maar zij is bezig te ontwaken.
Elke gedachte, die haar verdriet doet, bijvoorbeeld leed en smart schenkt, wat niet altijd noodzakelijk is, voert haar tot de geestelijke ontwaking, tot mij.
Wij zullen een zijn in alles!
Marja komt!
Ik wacht af en ga thans aan mijn leven en dat van haar beginnen.
Gij kunt nu uw geleerden roepen.
Stel het uur vast.
Ik ben voor hun wijsheid en universiteit klaar en bewust.
Of dacht gij van niet?
Zijn dit voldoende bewijzen voor uw leven?
Morgen kunt gij mij opnieuw vragen stellen.
Thans wens ik u allen goedenacht, rust en vrede toe.
Uw Rachi-Hadju.
Spreek hier niet over, of mijn geschrijf heeft geen waarde meer.
Ik heb immers geen universiteitsontwikkeling gekend, ontvangen!
Wil mijn woord betekenis krijgen, heb ik uw titel nodig.
Maar had ik, dat ook mogelijk was, door uw universiteit geopend kunnen worden?
Hadden uw groten daar mijn leven tot ontwaking kunnen brengen?
Dat alles had mijn ziel gesmoord!
Voelt u dit?
Ik was dan overladen geweest door uw weten.
Mijn leven had zich niet kunnen openen, ik moest en ik zou leeg blijven.
Maar onbesmet ontwaken!
Ik groet u!”
En hij verdwijnt meteen voor onze ogen.
Karel is de eerste die zichzelf terugvindt.
Hij zegt:
„Is dat ’n wonder, Frederik?
René is ’n geestelijk wonder!
Mijn God, Erica, waar hebben wij dat aan verdiend?
Ik stik thans in die woorden.
Hij is het!
Wat willen wij?
Niets!
Wat kunnen wij?
Niets!
Wat zijn wij?
Niets!
Ik ben overwonnen, Frederik!
Ik heb heilig ontzag gekregen voor René!
Mijn God, hoe zal ik dit alles verwerken.
Vooruit, hier drinken wij op, ik stik bijna.”
Karel schenkt een goed glas wijn in.
Erica zit daar en is lamgeslagen.
Heilige verering straalt er uit haar ogen.
Wat is Erica mooi geworden.
Maar dan vliegt ze op Karel af en kust hem.
Karel schreit.
Ik klink met Anna.
Ook zij krijgt haar kus!
Wij komen niet uitgepraat, niet uitgedacht.
We willen niet gaan slapen, want we barsten bijna van geluk.
„Mijn God”, hoor ik Karel telkens zeggen, „hoe is het mogelijk?!
Hoe vond je hem, Erica?
Is dit ’n bewustzijn?
Wat weten wij mensen eigenlijk?
O, wat zullen de geleerden kijken.
Dit is niet meer te loochenen.
Hiertegen is niets in te brengen of je moet het bewust af willen maken.
Maar ik sta naast hem!
Rachi-Hadju!
Mijn Frederik, wist je dat?”
„Ik wist alles, Karel.”
„En dat van die Marja?”
„Ook.”
„En weet je waar dat kind leeft?”
„Nee, dat weet ik niet.
Maar zo tussen z’n vijfde en zesde jaar – is het niet, Erica? – sprak hij al over Marja.
Ik zou het zo kunnen nakijken in het logboek.”
„Ligt het vast, Frederik?”
„Jazeker.”
„Dan wordt het ’n openbaring.
Mijn hemel, wat zijn wij eigenlijk voor mensen?
Wat zullen wij nog met hem beleven?
Wonderen!
Is het niet ontzagwekkend, Erica?
Kerel, Frederik, geef Anna een zoen.
Laat haar delen in dit geluk.
Doe het!”
„Anna deelt al zolang, Karel!”
„Wat zeg je?”
„Dat Anna voor mij is wat die Marja voor René zal zijn!”
„Meen je het, Frederik?”
„Al zolang, Karel!”
„Dan schenk ik je mijn zegen, grote aap, dat had je je vader weleens mogen zeggen.
Méén je het werkelijk?”
„Wél, Anna, geef die schreeuwlelijk z’n kus maar.
Ik zal de mijne aan Erica schenken.
We mogen nu wel aannemen, dat we door een ruimtelijke gelukzaligheid werden aangeraakt.”
Erica ontvangt haar kus en Karel ook.
Karel zegt:
„Als ik alles goed begrijp, Frederik, ben jij hier gekomen om Anna te krijgen.
Weet je van elkaar af?”
„René heeft er mij nog niet alles van verteld, maar ik kreeg ook die wijsheid tot me gestuurd.
Anna is het!
Zij was het altijd!
Jammer, dat we geen vierhonderdenzeventig jaar oud kunnen worden, ik had het nog even willen overdoen, maar vanuit dit weten en denken!
Deze bewuste liefde voor elkaar.”
„Hoelang weet je dit al, Frederik?”
„Kun jij je nog herinneren, dat wij samen René wegbrachten?
Weet je nog, dat wij toen enkele borrels dronken en je mij voor deze wetten plaatste?
Later kwam je er telkens op terug, Karel.
Je vroeg het thuis ook, net als Erica, maar wij gingen op niets in!
Toch was het toen reeds in kannen en kruiken.
Ik heb Anna laten wachten en laat haar nog wachten.
Wij zijn er nog niet, maar wij wisten het!
Wij hebben ons opengesteld voor René!
Ik had toen het gevoel in mij, mijn leven niet te mogen splitsen!
Ik heb daar goed aan gedaan, op die wijze kon ik René helpen en ik weet nu, dat dit is geschied.
Morgen zullen wij hem deze vragen stellen en zul je het horen.
Ik ben zo blij dat ik heb kunnen wachten, maar Anna volgde mij, zij stelde zich weer op mijn leven in en ontwaakte erdoor.
Nu weten wij wat liefde is en wat wij moeten doen om deze heilige liefde te bewaren, te beleven!
Ik ga nu slapen!”
„Dat zou je wel willen, hè?
Nu blijf je nog even hier.
Kom, Anna, ik drink op je eeuwigdurende liefde!”
Anna kreeg die avond haar zilverwitte sandaaltjes aan!
De mijne stonden reeds voor het bed, ik droeg ze reeds lang zonder het eigenlijk te beseffen.
Karel begint zijn sandaaltjes te weven.
Erica ook.
De mooie gewaden, schreef ik nog in het logboek, komen straks.
Maar wij groeien naar de universele liefde en eenheid toe!
En dat door onze gek!
Ik durf het nu niet meer zeggen.
Ook Karel niet, geen van ons!
Voel je het hart van Anna bonzen?
Voor mij is dat!
Voor mij!
Alléén voor mij, omdat ook ik haar heb mogen verdienen.
En zij verdiende mij!
Zo zien wij het thans, zo voelen wij het nu!
En dat door René.
Om tien uur de volgende morgen kwamen er bloemen.
Voor René, Anna, Erica en mij!
Wij schonken ze René.
Ze kwamen van Karel.
Er waren tuiltjes viooltjes, margrietjes en vergeet-me-nietjes bij.
Ik ben het huis uitgelopen om me in het bos uit te schreien, ik kon al die liefde niet eens verwerken!
Mijn hemel, wat zijn mensen mooi, riep Karel.
En toen had je hem moeten zien.
Erica bezweek onder zijn liefde!
Waarlijk, ze ging, waar wij bij waren, tegen de vloer.
Karel beurde haar op en in zijn armen sloeg zij haar ogen op.
De woorden, die toen over haar lippen kwamen, konden alléén „Karel” betekenen.
„Karel!
Karel, mijn Karel toch!
Waar hebben wij dit aan verdiend?
Blijf je nu altijd bij me?
Ga je nooit van me weg?
Zal ik je daar nu niet verliezen?
Wij zullen het de meester vragen, Karel.
Nooit wil ik je nu nog kwijt.
Ik zou sterven, Karel.
Geloof me, ik weet wat ik zeg, ik zou sterven.
Je bent nu zo lief, zo goed geworden.”
Ik ging maar weg.
Ook ik was vol en ik had Anna nog iets te zeggen en zij mij.
Onze meester ging als gewoonlijk naar zijn les, schilderde, werkte, alsof hij ons niets geschonken had.
Zo ging de dag voorbij.
Om acht uur, Karel heeft alles zo geregeld, dat ze hem vanavond niet kunnen storen, zitten wij al op de meester te wachten.
Tien minuten over acht komt René binnen.
Hij zet zich neer, maar eerst krijgen wij zijn hand in de onze te voelen, krijgt Erica haar kus, Karel zijn knik, Anna en ik zijn groet.
We zweven, we barsten van geluk, we kunnen het niet op.
We zien hem een andere persoonlijkheid worden.
En even later gaan die wonderbaarlijke lippen open en dan komt tot ons:
„Wat wil je weten, Vader?”
„Laat Moeder maar vragen.”
Eerst horen we het vertrouwelijk „je” en „jij”, het Vader en Moeder, maar wanneer zijn ziel de hogere bewustwording aantrekt en hij zich daarop afstemt, komt het hogere „gij” en „u” tot ons en spreekt het verleden tegen het nú!
Rachi-Hadju tegen het Westen!
Erica vraagt direct:
„Weet je ook, of ik Karel zal moeten verliezen?”
„Hoe kunt ge hierover ’n vraag stellen.”
Ik hoor al, dat wij onmiddellijk met de meester te maken hebben, als volgt:
„Voelt u het gevaar niet van uw vraag?
O, maak u niet ongerust, schrik niet, ik zal u die wetten verklaren.
Op dit ogenblik zoudt gij uw liefde niet willen missen.
En dat is begrijpelijk.
Gij kunt u gelukkig achten, hij is het!
Maar indien hij het niet zou zijn, wat dan?
Dan hebt ge te aanvaarden, dat ge straks een ander toebehoort.
Doch, daarvan weet ge niets af, het volgende leven plaatst u echter voor die wetten.
Wanneer u voor uw geestelijke leven verdergaat, ook uw liefde, dan zult gij daar voor uw universele liefde komen te staan.
En die liefde overheerst deze!
Gij buigt u onmiddellijk voor die liefde, voor die persoonlijkheid.
Als u het licht ervoor in uw leven draagt, weet u het ook.
Hebt u dat licht niet, dan bezit u ook die wijsheid niet!
En dan leeft uw liefde ergens anders.
Ge kunt in één wereld leven, of in verschillende werelden.
Zijt gij dan gesplitst?
Nee, gij moet dan aanvaarden, dat gij beiden een andere afstemming op de liefde bezit.
En de wetten dwingen u dat leven te aanvaarden dat tot uw leven behoort.
Dat is het deel van uw ziel?
Nu gaat ge eeuwigdurend voort.
Hoort uw leven een andere ziel toe, dan is dat uw leven!
Met dat leven zijt ge uw kosmische rondgang begonnen.
En dat zieleleven komt tot u!
Gij zult elkaar ontmoeten!
Gij moet elkaar ontmoeten!
Omdat gij beiden één leven zijt!
Niemand is in staat uw leven te scheiden.
Wat hier thans een ander toebehoort, dat kan uw leven zijn.
Bent u dus thans terug in uw ruimtelijke harmonie, dan krijgt gij uw ruimtelijke liefde.
Zij of hij, één van u.
Nee, het is zó: gij beiden wandelt tot elkaar.
Ge kunt elkaar in deze ruimte, in deze onmetelijkheid, niet ontlopen.
Gij bent van planeet tot planeet gegaan, hier op aarde vond gij elkaar terug.
Karel is het deel van uw leven, gij zijt het, die tot hem behoort.
Was dit niet zo, dan had ik u moeten verklaren, dat gij en dat hij voor andere levens geboren zijt.
U beleeft dus tijdens uw aardse bestaan het goedmaken, het terugkeren tot de Goddelijke Harmonie waartoe gij behoort.
Já, ik zie dat, gij zijt één.
Uw karakters komen overeen, uw zielen hebben één graad te vertegenwoordigen.
Dit leven is voor u reeds het eeuwigdurende.
Het had ook kunnen zijn, dat gij anderen zoudt toebehoren.
En door verschillende mogelijkheden beleven de mensen deze wetten.
Gij kunt dus uw liefde niet zoeken, die liefde is wettelijk door uzelf bepaald.
Zeker, gij kunt u uitleven, gij kunt tien, twintig mannen tot uw leven trekken, doch nu is het hartstocht en geweld.
Dat is eigen afbraak!
Ge zijt losgeslagen van de Goddelijke ankers.
Dat behoort tot de opbouw?
Tot de afbraak.
Wie waarlijk liefde bezit maakt één leven af.
Wie dat kan, staat voor de ruimere liefde, de hogere, de andere!
En eerst dan komt u voor nieuwe wetten te staan.
Bent u nu vrij van oorzaak en gevolg, is het mogelijk, dat zij wellicht tot u komt.
Maar neemt u aan, dat ook zij oorzaak en gevolg beleven moet?
Nu bezit uw liefde ’n ander leven.
En dat leven houdt van uw liefde.
Zo kunt ge buiten de wetten om een kameraad vinden die met u het leven deelt, toch gaan uw levens weer uiteen.
Wat u gisteren en vanmorgen voelde, mijn moeder, is het door Oteb verworven bezit, het bezit van uw Frederik en mijn moeder uit het verleden, Anna!”
René wacht even.
Wij denken.
Erica zegt, maar haar tranen lopen over de wangen:
„Is het daarom, Anna, dat jij in ons midden bent gekomen en hem zo goed mocht begrijpen?
Dat je die liefde bezit voor je leven van voorheen?
Jij was zijn moeder?”
„En Oteb was mijn vader ...
Wij waren eens in de tempel van Ré en Ra en later in die van Isis, één!
In andere levens mochten wij elkaar leren kennen en gaven wij ons aan elkaar over.
Voelt ge thans wat Universele liefde is?
Niet deze, doch de andere, die thans in uw leven is ontwaakt.
Frederik kwam tot uw leven.
Anna kwam tot uw leven.
Ook ik!
Onfeilbaar werken de wetten voor uw levens en voor uw dood.
Maar achter de dood leeft uw nieuwe en volgende leven!
Uw liefde!
Uw geluk!
Maak u daarvoor gereed, dien dit leven, geef al uw liefde aan uw man, of aan uw vrouw, uw kinderen, maak voor u allen een weg, die u zal terugvoeren tot uw Vader!
Waardoor geschieden deze wonderen?
Ik bracht ze tot uw leven!
Vanuit mijn leven zijt gij tot elkaar gekomen.
Omdat ál deze wetten déze bewustwording kregen, uw levens in harmonie zijn gekomen voor de geestelijke liefde, zijn wij zover.
En dat beleven miljoenen zielen.
Miljoenen zielen beleven deze openbaringen, maar zij kennen de wetten niet.
Zoek niet naar uw liefde, zij zal vroeg of laat tot u komen en begin nu aan de waarachtige welwillendheid, uw persoonlijkheid te openen, maak u los van de stoffelijke wetten, heb lief, dien!
Dit leefde reeds in Anna, toen ik nog niet geboren was.
Na mijn geboorte ontwaakte haar leven voor mij.
Gij, Erica, hebt mij niet gevoeld, gij waart nog niet zover.
Nu zijt ge in staat uw liefde voor mij te delen, eerst op eenentwintigjarige leeftijd openen zich die wetten voor u en voor mij.
Maar ik wist reeds als kind dat Anna mijn moeder was geweest.
Ook Frederik heb ik mogen herkennen, hierdoor waren wij één!
Voelt gij u thans bedrogen?
Is dat nog mogelijk?
Zijn wij niet tot eenheid gekomen?
Zijn uw zielen niet één?
Ik blijf uw kind, maar ik voer u allen tot de universele liefde.
Heb al wat leeft lief en gij zult ervoor ontwaken!
Banden, die ruimtelijk bewustzijn genieten, zijn niet te verbreken.
Ik zeg u echter, wacht af!
Verbreek zelf geen banden!
Maak u niet los van het leven, dat u eens heeft gediend!
Met uw lichamelijke wetten zijt gij tot dit dienen in staat.
De moeder geeft zichzelf, de vader schept, maar de moeder dient!
De vader door de zorgen op zich te nemen.
Zo maakt gij uw leven af.
En dat voert u tot de alwetendheid voor deze ruimte.
Karel behoort u toe!
Uw levens zijn nu geopend.
Niets is hieraan te veranderen.
Doordat Frederik op mijn ontwikkeling heeft kunnen wachten, hij zich op mijn leven bleef instellen, bracht ik hem tot haar.
Dit is mijn hulp, mijn dienen!
Weet u het nu?
Is dit zo onwaarschijnlijk?
Gij hebt gewacht, Oteb, om uw leven te splitsen.
Ik vroeg het aan uw leven.
Voelt ge, niet voor uw liefde, maar voor uzelf.
Gij waart nog niet zover, dat gij twee werelden van gelijke kracht uw volle honderd procent hebt kunnen schenken.
Die gevoelsgraad aan kracht moest nog voor uw leven ontwaken!
Is u thans alles duidelijk?
Weet ge nu, waarom u hebt gewacht?
Omdat gij aan mijn leven hebt gedacht, hebt kunnen denken, opende zich het verleden aan uw bewustzijn.
Uw vorig leven trok zichzelf hierdoor op.
Had u haar volkomen tot uw leven opgetrokken, had u die verdeling nu reeds toegestaan, had de hartstocht ú tot haar leven en organisme gevoerd, dan had u mij niet gekregen.
Dan had ik een andere weg moeten volgen en waren ook onze levens in heel andere banen geleid.
Voelt gij dit?
Nu had gij uzelf voor deze wetten afgesloten.
Gij had een ander leven beleefd.
Het leven voor uw stoffelijke gevoelens en persoonlijkheid.
Is dit duidelijk?
Maar nu gij uw leven aan het mijne hebt aangepast, hebt afgestemd, ging u verder en hoger.
U noemt het, „in bloesem staan”, maar de innerlijke ruimte kwam tot ontwaking voor uw leven en persoonlijkheid.
En is er iets verloren gegaan?
Néé!
Integendeel!
Maar voelt ge nu, dat uw leven zich had gesplitst?
Doordat gij mij volgde, kwamen deze gedachten tot u.
Doordat gij die aanvaardde, opende uw leven zich.
Doordat gij die verwerkte voor mij en voor uw leven, het logboek, de taak die wij opgekregen hebben, moeten volbrengen, kreeg u steeds en steeds meer van mijn leven en bewustzijn en groeide uw innerlijk leven.
Maar dit is voor elkeen.
Wanneer de ziel zich op het hogere afstemmen wil, ontwaakt haar leven.
Indien gij u voor de hogere wetten opent en die blijft volgen, gestalte geeft door uw wil, ontwaakt uw Goddelijke afstemming.
Thans ontwikkelt zich uw persoonlijkheid en beleeft ge de wetten voor uw ziel, ook uw geestelijk leven (leert ge) kennen.
Stellig hebben de wetten tot uw levens gesproken, maar ik zond u de gevoelens toe, wat door de universele telepathische werking mogelijk is.
Dit heeft echter u allen voor de hartelijkheid en de liefde geplaatst.
Doordat ge iets kunt offeren, krijgt u!
Dit is echter geen offeren, dit zijn de wetten voor uw leven die u ertoe dwingen om zo te handelen.
Wilt gij die wetten niet beleven, dan volgt ge een andere weg en waren wij uiteengegaan.
Ik had uw levens niet aanvaard, ik wilde dit leven niet bezitten, die leegte had mij gestoord.
Ik was dus vroeg of laat heengegaan.
Maar dat zou niet gebeuren, gij zoudt zó handelen, dit gebeuren werd dus onfeilbaar berekend, doorvoeld, maar uw ziel is het, die de bezieling geeft aan de wet.
Uw levensgraad, uw afstemming op dat leven is het, anders komen dergelijke belevenissen niet tot bewustwording.
Ik zeg u, heel veel mensen beleven deze wonderen, dat geen wonderen zijn, omdat gij voor uzelf de wetten ervoor tot werking bracht.
Mijn leven en mijn bewustwording ziet gij terug in stoffelijke afstemming, dat al uw kunstenaars ondergaan, waarvoor zij leefden.
Zoudt ge nog langer uw schouders ophalen voor de wetten van de ruimte?
Dit heeft met uw leven te maken, maar duizenden wetten voerden u naar dit leven terug.
Heeft God dit gewild?
Já, maar anders dan wij als mens de wetten beleefden.
Toch, zoals gij ziet, komen wij eens tot ontwaking en krijgt het leven betekenis voor ons geestelijke voortgaan.
Wat dan ook in het universum is geschied, leeft onder uw hart.
De planeten dienden om ons tot God terug te voeren.
Dit universum heeft die menselijke levenswetten geschapen.
Op Aarde zien wij die wetten terug.
Ze werden ziel, geest en stof!
Door het vader- en moederschap worden ze beleefd en verkregen.
Wie ik ben?
Een kind van God, ook gij.
Verdoeming bestaat niet!
God heeft geen ellende geschapen.
Dat deden wij, wij mensen schiepen ellende.
God is Liefde en is dat gebleven, wij mensen schiepen haat en afbraak.
De ene moeder vermoordt haar liefde en de andere schreit zich er leeg voor.
Maar de eerste schept disharmonie, de andere moeder komt vrij van haar karmische wetten van oorzaak en gevolg.
Zij vervormde de stoffelijke stelsels door haar onbewust en disharmonische gevoelsleven.
Wetten, geen door God uitgedachte straf, maar opgeroepen door de ziel die zich vergat.
Op de volgende zittingen van ons samenzijn zult gij die wetten leren kennen.
De geleerde zal ze wellicht niet aanvaarden.
Toch zullen ze hun hoofden buigen voor het woord dat hen geschonken wordt.
En door u, Oteb, ga ik tot de wetten.
Zorg dat gij gereed zijt.
Zijn er nog vragen?”
Erica vraagt: „Beleven spiritisten dit ook?”
„Nee, dan zoudt gij ervan hebben gehoord.
Dergelijk contact is mogelijk, doch ook dan is de mens voor die taak geboren.
En de meesters voor de theosofie hebben hun hoogte reeds bepaald.
De boeken, die ik te schrijven heb, mijn vader en moeder, vrienden, zullen de wetten verklaren.
Eerst dan zal men mij kunnen aanvaarden.
Geestelijk contact met hen die heengingen is mogelijk.
De wetten daarvoor voeren u tot het oneindige van uw leven.
Gij zult uzelf moeten verliezen, volkomen, of de berichten komen uit uw eigen denken en voelen voort.
Gij moet in deze slaap zijn, wilt gij van hen die heengingen een antwoord ontvangen.
Ik sta niemand toe tot mijn leven te spreken, of ook ik zou mijn contact splitsen.
Voelt gij dit!
Dit is geen ontvangst, dit is bezit!
Indien ik u de wetten verklaar op ruimtelijke afstemming, ontvang ik!
En dat woord komt vanuit de ruimte, van hen die daarvoor ontwaakten, tot mij.
Ik geef het dan tot uw leven door.
Dit is de Orde waarover ik sprak.
Het zijn mijn meesters en de uwe!”
„Wat zullen wij voor u moeten doen?”
„Niets, mijn moeder, houd van mijn leven, ik schenk u mijn liefde!
Tracht met alles voor uw en mijn leven in harmonie te zijn en wij bezitten ruimtelijk geluk.
Meer niet.
Wacht af, wat er zal geschieden.”
„Kan ik iets voor u doen?”
„Nee, mijn vader.
Sta naast mij en vecht straks voor ons leven en geluk.
Ga geen meter opzij voor uw collega’s, zij hebben hun tronen nog niet verdiend.”
„Dan weten wij het.”
René keerde tot het eigen bewustzijn terug en Karel vroeg dadelijk:
„Ben je nu anders, René?
Voel je je anders?”
„Nee, Karel.
Ik voel me wel iets vervreemd van je leven als ik tot de wetten ga, want dan moet elke band verdwijnen.
Je voelt wel, die zou me met het huidige, zoals ik nu ben, verbinden en dat stoort.
Je kunt het inspiratie noemen.
Is dit bewustzijn in me, wil dit spreken en handelen, dan ben ik ook weer met je leven verbonden en voel ik me dicht bij je.
Maar mijn denken voert me van je levens weg.
En toch ben ik met je een.
Is het niet wonderlijk, vader Karel?”
„Jongen, ik heb er geen woorden voor.
Ik zeg je eerlijk, ik buig me voor elk woord.
Het is voor mij en je moeder een openbaring.”
„Dank je, Karel, dank je, Erica, je maakt me gelukkig.”
„Zal dit niet te veel van je lichamelijke krachten vragen?”
„Neem m’n pols maar op, Karel.”
Karel doet het, maar er is geen verhoging, integendeel, zegt hij, de pols is uiterst rustig.
Wij bezitten een wonder, laat hij erop volgen.
Een groot wonder, waarvoor wij God moeten danken.
Ook al is het eigen bezit, je zou ervoor op je knieën vallen.
Dit zegt Karel en Erica spreekt niet anders.
We gaan slapen, doch ik leg in het dagboek vast:
„We leven thans in november van het jaar zoveel.
De wonderen zijn tot ons leven gekomen, wij weten!
Wij mogen weten!
De Hemelen spreken tot ons leven.
De Engelen zijn het, wij allen gaan thans op zilverwitte sandaaltjes!”
Vier dagen later zitten we in de grote huiskamer met de geleerden bijeen.
Hans en Elsje, Van Hoogten, Dr. Lent en Ten Hove.
Dan hebben we Dr. Leuvens, een astronoom, dominee Dicksma, Dr. Stein, Karel, Erica, Anna en ik.
René zal op een divan plaatsnemen, liggende, opdat, zoals hij zegt, het organisme niet storen kan.
Ik moet hem onder hypnose brengen.
Hij heeft met mij en Karel samen reeds proeven genomen en alles ging naar wens.
Dan zegt hij tot de geleerden:
„Wanneer u vragen stelt, stelt u ze in de gewone gangbare taal, op universiteitsterminologie ga ik niet in.
Ik wil, dat elkeen dit gebeuren begrijpt.
Ik ga ook niet in op technische vragen.
Ik zal alles behandelen wat de geestelijk-wetenschappelijke stellingen raakt, maar niets en niets anders.
Doch dat merkt u wel.
U kunt beginnen!”
In het midden van de kamer ligt Renétje, ons kind en onze meester, op de divan.
Ik sta voor hem en dwing hem in te slapen.
Spoedig vallen de ogen dicht en ik vraag hem, terwijl een stenografe alles beschrijft:
„Hoort u mij?
Hoort u mij?”
Dan komt er: „Ik hoor u.”
„Weet u waar u bent?”
„Weet ik.”
„Wáár bent u dan?”
„Tussen leven en dood.”
„Wat is dat voor een wereld?”
„Het is de wereld voor de ziel.”
„Verklaar het, zo mogelijk?”
„Wanneer u als mens gaat slapen, daalt u in de diepte van uw slaap af.
Die slaap bezit zeven diepten.
De vierde diepte of graad voor de slaap is de grens van uw leven, dieper inslapen kunt u niet.
Hieronder liggen de vijfde, zesde en zevende graden van slaap, doch deze drie diepten vertegenwoordigen uw onderbewustzijn.
Ik bén thans in slaap, maar ik ben tevens bewust.
Ga ik door en stel ik mij op de fysische wetten in, dus die voor het organisme, dan beleef ik een andere slaap, die voor het lichaam.
Ik ben ook thans naar de epileptische slaap afgedaald, gij kunt dit zien aan de ogen.
Neem dat waar.”
Karel ziet, dat de pupil omhooggeslagen is, de dokters overtuigen zich.
Dit lichaam lijkt gestorven, maar leeft.
Polsslag wordt opgenomen, lage pols, hartslag iets zwakker dan normaal, maar rustig.
Ik ga verder:
„U ziet daarin?”
„Ja, wat wilt u van mij weten?”
„Wat ziet ge?”
„Ik kan in een andere wereld kijken.
Ik ben echter met dit, mijn leven, verbonden en zal dat blijven.
Ik kan mij echter verplaatsen en dan ga ik tot de wetten voor ziel en persoonlijkheid.
Ik ben dus door de slaap heengegaan en blijf toch wakker.”
„Hoe is dat mogelijk?”
„Hiervan heb ik in vorige levens een studie gemaakt.
Dit is de Oosterse wijze van uittreden.
Grote ingewijden, zoals Ramakrishna, hebben het gekund.
Ook ik ben zover.
Hij echter heeft nimmer tijdens zijn uitgaan een woord gesproken.
Ik doe dat en ben ertoe in staat.
Hierdoor kunt gij mij vragen stellen.
Ik leef als een persoonlijkheid voor het leven van de ziel.”
Hans vraagt nu:
„Bezit de ziel een persoonlijkheid na de dood?”
„Ik ging zojuist door de dood heen.
Ik kan dus uw vraag met ja beantwoorden.”
„Heeft zij een ruimte, is zij bewust?”
„Ik ben in een ruimte en spreek ik niet tot uw leven?”
„Is dat zo, is dat waarachtig?”
„Ben ik in staat om in uw midden te zien?”
„Nee, uw ogen zijn gesloten.”
„Blinddoek mij als u wilt.”
„Hoeft niet ..., maar wat wilt u?”
„Wilt ge weten, hoe laat het is?”
„Vertel het!”
„Neem dan allen uw horloges.
Dat van u staat op zeventien minuten over half negen, dus dertien minuten voor negen.”
„Klopt.”
„Dat van mijn vader wijst kwart voor negen aan.
Dat van zijn vrouw achttien voor negen.
Dat van Dr. Lent zeven voor negen.
Dat van Ten Hove – van Leuvens staat het stil – staat op kwart over acht, néé, zéstien over acht.
Het is achter.”
Ze zijn al geslagen.
Het ijs is gebroken.
Toch voelen de geleerden zich zoals wij ons zo vaak hebben gevoeld: beetgenomen.
Ik vraag wie het woord wil hebben.
Hans vraagt weer:
„De ziel is een persoonlijkheid, waaraan stelt gij die persoonlijkheid vast?”
„U bent het!
Wanneer gij sterft, maakt dit wat nu tot mij spreekt zich los van het stoffelijke leven en betreedt dan een wereld.
Die wereld is oneindig, ook eindig, maar dat is nu de levensruimte, die u als bewustzijn moet zien, want de ziel gaat hoger en hoger en keert tot God terug.”
Hans doet sarcastisch, doch hij ziet ertegenop vragen te stellen.
Zijn leven voel je beven, toch komt er over zijn lippen:
„Hoe ziet dat leven eruit, wat is onderbewustzijn?”
„Het is het leven voor de ziel, zei ik u reeds.
Onderbewustzijn is dat, waarin al uw levens zich bevinden en waardoor gij een ruimte vertegenwoordigt.”
„Kunt gij daarin afdalen?”
„Ik ben ermee verbonden.”
„Hoe ziet het er daar uit?”
„Hoe het er hier uitziet?
Het leven, waarin ik nu ben, leeft aan de oppervlakte van deze wereld.
Gij kunt deze vergelijking aanvoelen.
Al mijn vorige levens, duizenden voor deze wereld, maken deel uit van dit bewustzijn.
En gij noemt het onderbewustzijn; elke gedachte in al die levens verstoffelijkt, vind ik hierin terug.
Vaderschap, moederschap, levenswetten voor het organische bestaan, die voor het lichaam, al de stoffelijke wetten, vanuit het oerwoud beleefd, ook die van de ruimte, zie ik, voel ik in dit onderbewustzijn terug en maakt deel uit van mijn dagbewuste voelen en denken.
Duizenden levens heb ik beleefd, hierdoor bouwde ik aan mijn persoonlijkheid.
Het leven van nú, sluit het onderbewustzijn voor de persoonlijkheid af.
Bij geboorte begint het nieuwe leven zich los te maken van het vorige bestaan.
Wanneer de ziel het stervensproces te aanvaarden heeft en zij naar deze wereld zal terugkeren, zinkt zij terug tot het embryonale bestaan en wordt thans door de ouders aangetrokken voor deze geboorte.
Hetzij vader- of moederschap!
Wanneer ik u zeg, dat wij in het oerwoud zijn begonnen, dan kunt gij dit aanvaarden.
Gij ziet de volken als rassoorten, ik als lichamelijke levensgraden en wetten voor de ziel, omdat zij door die lichamen het hoogste voor deze planeet beleven kan en het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) is!
De ziel als mens, ook het dier beleeft deze wetten, komt hier op Aarde en begint daar in het oerwoud aan haar eerste lichamelijke bestaan.”
Dr. Leuvens vraagt: „Waar komt dan de ziel vandaan, wanneer zij in het oerwoud beginnen moet.
Is dat het eerste leven voor deze wereld?”
„De ziel als mens en het dier, maar wij bepalen ons bij de menselijke wetten, komt vanuit de ruimte tot de Aarde.”
„Bedoelt u, dat zij van andere planeten komt?”
„Zeer goed gevoeld, zo is het.”
„Welke planeten zijn dat?”
„Kleine en grote lichamen.
De Maan bijvoorbeeld heeft zoveel duizenden jaren geleden leven geschapen.
Mars bezit nog leven en er zijn kleinere planeten die leven bezitten, die u als tussenstadia kunt beschouwen.”
„Bezit Mars nog leven?”
„Mars bezit nog leven, doch staat voor haar stervensproces.”
„Wat wil dat zeggen?”
„Dat zij haar enorme taak voor de ruimte heeft verricht, haar baringsproces behoort reeds miljoenen jaren tot het verleden.”
„En op Venus?”
„Geen menselijk leven aanwezig!”
„Waarom niet?”
„Omdat de atmosfeer daar ten enenmale niet geschikt is voor menselijk bestaan.”
„En Jupiter?”
„Is een gasbol, een halfwakend bewustzijn voor de ruimte, dat tussen het vader- en moederschap leeft en hiervoor een eigen taak te verrichten heeft.”
„Geen leven dus?”
„Nee, want die lichamen hebben vader- noch moederschap gekend.
U moet het Universum zien als „vader en moeder”, de overheersende wetten voor al het bestaan, waardoor wij als mensen het Heelal konden beleven.”
„Saturnus?”
„Een gasbol, heeft nimmer menselijk leven gekend.
Zij bevinden zich in de ruimte en dienen zoals uw nieren uw organisme dienen.
Meer was niet nodig.
Zij kwamen door het vader- en moederschap tot werking.
De uitgezonden levensaura, direct vanuit het moederschap tot bewustwording gebracht, schiep deze organen voor dat organisme.
Ook het Universum is een lichaam.”
„Wie, of wat, is daarin het vaderschap?”
„De Zon!”
Dr. Leuvens denkt na.
De dominee vraagt:
„Wat is God?”
„Gij ziet God en herkent Hem aan al Zijn levens.”
„Is Hij Vader en Moeder?”
„Ja!”
„Heeft God als mens gesproken?”
„Kunt u wat ruimte aanvaarden?
Schrik dan niet, als ik zeg, dat God nimmer als mens gesproken heeft!”
„En de Bijbel?”
„Ik ken uw Bijbel.
Ik heb heilig ontzag voor uw Bijbel.
Ik zal alles doen om dat licht Universele betekenis te schenken, maar kunt gij het Oude Testament aanvaarden als waarheid?
Begrijp goed, aan de verschijnselen komen wij niet.
Die verschijnselen zijn opgetekend door mensen, die het gebeuren als hun taak hebben aanvaard.
God heeft nimmer tot Mozes als mens gesproken.
Mozes heeft, zoals ik thans, het eeuwige leven gekend.”
„Wie was het, die tot Mozes heeft gesproken?”
„Dat waren de meesters, Engelen, maar dat waren ook mensen, die duizenden eeuwen terug op Aarde leefden.
Het waren de eersten, die deze mensheid tot ontwaking wilden brengen door het geloof!
Hoe ziet gij God?
Wilt gij van God een mens maken?
God was nimmer mens, ook al moet gij uw eigen leven aanvaarden.
God schiep ons als mens, maar Hij leeft achter en door ons menselijke bestaan.
Toen Mozes aan zijn taak begon, leefde hij in het leven na de dood.
Daar is aan zijn leven een Engel verschenen.
Mozes verlangde om zijn weten naar de Aarde te brengen om zijn eigen familieleden te overtuigen dat hij leefde.
En dat is geschied.
Toen manifesteerde zich een Engel en keerde de ziel als Mozes naar de Aarde terug.
God was dat niet, maar een kind van God, dat was ontwaakt voor het Universum.
Hierdoor kunt gij het Oude Testament verklaren en is het ook te aanvaarden, dat er in die tijd zoveel bloed vergoten is.
Of wilt gij God aanvaarden als een moordenaar?
Is in u het gevoel, dat God oorlog heeft gevoerd, de kinderen van Mozes beschermde om het andere leven af te maken, af te slachten?!
Indien gij dit (antwoord over wie tot Mozes heeft gesproken) aanvaarden kunt, krijgt uw leven verruiming en diepte.
Straks zult gij het immers toch moeten aanvaarden, want na dit leven staat ge voor die wetten.”
„Maar dan valt alles!”
„Dan valt niets, mijn vriend, álles blijft!
Gij hebt nu alles in handen.
Kunt gij hiervoor uw hoofd niet buigen, dan bezit gij een God die onrechtvaardig is, een God die moordt, afslacht, liegt en bedriegt.
Is dat uw God?
De mijne is anders.
Die van ons allen, van miljoenen zielen met ons, zielen die de hemelen bevolken en het Goddelijk Al bewonen, wij allen hebben ons een andere God eigen kunnen maken.
Gelooft u mij, wanneer ik u zeg, dat ik een van de zielen ben geweest, die in die tijd Mozes in zijn taak steunde?
En wanneer ik u zeg, dat Mozes mij zijn woord kan schenken, gelooft u dat?
Waar denkt ge dat Mozes, dat al die andere groten van ziel en geest zich thans bevinden?
Hoe stelt gij u de verdeling van de Hemelen voor?
Gelooft u in brandende hellen?”
„Nee, dat niet.”
„Ik wens u geluk, anders zouden wij nimmer tot overeenstemming komen.
Er zijn geen brandende hellen.
Nogmaals, Mozes kreeg zijn inspiraties van Engelen!
Het waren lichtende gestalten, zij waren het, die deze mensheid het geloof in God schonken.
Zij waren het, die de strijd tegen het kwaad van deze wereld aanbonden.
Maar houd God, een Vader van Liefde, erbuiten.
Christus is Gods Zoon en heeft Christus een leven vernietigd?
Zou God dat hebben gekund?
U moet het aanvaarden en bedenk wel, mijn woord is wét!
Dat wil zeggen, ik heb u met de heilige waarheid verbonden.
Ik ben niet van plan om uw leven te beliegen en te bedriegen.
U moet mij niet zien als ’n jongeman, ik ben eeuwen en eeuwen oud.
Mijn bewustzijn is kosmisch diep!”
De dominee denkt na.
Karel vraagt:
„Waarom is er dan al die ellende geschapen.”
„Ga met mij miljoenen jaren terug.
Ik zou u een vraag willen stellen.
Weet u, waardoor er ziekten zijn ontstaan?”
„Nee, dat weet ik niet.”
„Luister dan goed.
Indien wij mensen, al het leven in deze ruimte ook, moeten aanvaarden, dat God liefde is, waarom schiep Hij dan ziekten en ellende?
Heeft God die ellende geschapen?
Néé, maar waar zijn dan al deze ziekten ontstaan?
Ik vraag u weer: waardoor is het mogelijk, dat het menselijke lichaam, als God toch Almachtig is, tot dit verval is gekomen?
Als God lichamen heeft geschapen naar Zijn beeld, naar Zijn krachten, Zijn Alwetendheid, waardoor dan al deze ellende?
Weet gij dit?”
„Nee, we weten het niet.”
„God schiep levens door wat klei en levensadem?
Dominee?
Gelooft u dat?”
„Ik weet het niet, dan valt de Schrift!”
„Ik láát niets vallen, zeg ik u.
Ik vraag u alleen, of God door wat klei en levensadem mensen heeft geschapen.”
„Ik verlies nu mijn studie, mijn God, mijn alles!”
„U verliest niets, mijn waarde vriend, want de God des Levens spreekt tot u!”
„Wát zegt u?”
„Dat de God des Levens tot uw bewustzijn spreekt.
Zie mij als de Apostel Paulus, maar voor deze Eeuw.
Ik spreek uit naam van de Goddelijke Drie-eenheid tot uw levens.
Ik ga verder.
Ik verbind uw vragen met de wetten der natuur.
U weet niet, waar de ziekten zijn ontstaan en u weet ook niet, of God ziekten heeft geschapen.
Maar hoeveel miljoenen zielen aanvaarden dit?
Maar wat dan, wanneer God geen ziekten geschapen heeft en gij als geleerden niet weet waardoor die ziekten zijn geboren?
Ga met mij terug tot het stadium, waar de ziekten zijn ontstaan.
Ik ga echter eerst met u tot God terug.
Ik moet u nog enige vragen stellen.
Gij neemt aan, dat God alles heeft geschapen.
Mensen die ziek zijn, dat is Gods werk.
God slaat het ene leven met blindheid, ziekte, krankzinnigheid, God geeft het ene leven alles en het andere kind krijgt het oerwoudstadium te aanvaarden en leeft onder de grond, in ellende, armoede en gebrek.
U kent de ellende van deze wereld, gij staat machteloos tegenover al die ellende.”
Ik vraag aan mijn vriend astronoom:
„Denkt gij, dat God álles van Zijn leven, Zijn macht, Zijn kracht, Zijn universeel bewustzijn, Zijn Oerbron in ons en aan ons leven geschonken heeft?”
„Ik aanvaard dat!”
„En nu moeten wij aanvaarden, dat wij mensen niets dan ellende bezitten.
God sloeg ons leven met ziekten.
Wij bevinden ons in ontzagwekkende ellende.
Maar wist u, dat gij niet nodig waart geweest, doktoren, indien gij uw eigen levensafstemming niet had bezoedeld?
Ik voer u thans miljoenen jaren terug!
Toen er nog geen steden waren, de mensen van uw universiteitswetten niets wisten, maar de wateren reeds hadden verlaten, of gelooft u dit ook niet, de stammen zich hadden gevormd, de bossen werden beleefd, zijn de ziekten ontstaan, geboren.
Maar waardoor, vraag ik mijn geleerde vader en de heren medici?
Gij moet mij uw antwoord schuldig blijven.
U ziet thans nog die rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) op Aarde.
Dit zijn verschillende volken.
Elk volk was voor miljoenen jaren terug een stam.
Die stam was een levensgraad, een graad van bewustzijn voor het menselijke organisme.
Gij ziet, zei ik u al, rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Ik en wij, de miljoenen zielen van God die de Hemelen vertegenwoordigen, zien alléén stammen, soorten van organismen, voor de ziel.
De ziel beleeft de eerste en volgt hierdoor de ontwikkeling op Aarde.
De Aarde schiep zeven stoffelijke levensgraden voor de ziel.
Elke levensgraad bezit miljoenen mensen.
Miljoenen mensen als mannen en vrouwen, vertegenwoordigen één levensgraad voor het menselijke organisme.
De ziel bezit dus volgens haar eigen bewustzijn een lichaam en dat is de afstemming van een levensgraad, waartoe haar organisme behoort.
Voelt gij dit, dan ga ik verder.”
Er komt wat gebrom.
Wij roepen volmondig: já, wij begrijpen u.
De anderen knikken.
Alleen de astronoom zegt: „Mij duidelijk.”
René gaat verder en zegt: „Die soorten van mensen, zei ik u zo-even, bevinden zich nog op Aarde.
Aan die verschillende rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) als graden voor het menselijke organisme, is niets veranderd.
In die miljoenen jaren hebben zich de Goddelijke wetten voor stof en ziel niet kunnen veranderen, van het begin van de allereerste openbaringen voor ons als mens tot verstoffelijking gekomen, is dat zo geweest!
Deze menselijke, lichamelijke levenswetten bevinden zich nóg op Aarde en zijn thans de vele rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) die gij als zodanig te aanvaarden hebt.
Maar nu keren wij terug naar de allereerste mensen, de mens, die zich los heeft gemaakt van de wateren.
Wij mensen zijn in de wateren geboren en gingen toen eerst het landelijke leven aanvaarden.
In die bossen bevinden zich thans zeven verschillende soorten van mensen.
Zeven verschillende rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Die soorten vertegenwoordigen voor de ruimte en voor God de mogelijkheid, om van (de) laagste en eerste organische graad de hoogste, de zevende, te beleven en te betreden.
U gelooft, dat die mensen baarden en schiepen?
U gelooft, dat ook deze mensen het vader- en moederschap hebben beleefd, hebben gekend?”
Er komt: „Ja” ...
Hans zwijgt.
Allen geven dit toe.
René zegt:
„Wij bevinden ons thans in hun midden.
We leven in dat oerwoud.
Wij vertegenwoordigen de hoogste afstemming voor het menselijke organisme.
Maar in onze omgeving leven ook de vijfde en zesde, ver en over de Aarde verspreid de vier andere levenswetten als mensen voort, die zich evolueren.
Ik ben vader.
En mijn vrouw, als dierlijke wezens zijn wij, leeft hier ook.
Wij zijn in staat om kinderen te scheppen.
En die kinderen worden als gij dat nu nog beleeft, op dezelfde wijze geboren.
Waarvandaan de ziel in dat leven komt, hebben wij het nu niet over.
Het gaat ons (erom), dat die mensen, wij, kinderen baren en kinderen scheppen.
Vanuit ónze eigen verkregen levensgraad.
Wij vertegenwoordigen als man en vrouw de hoogste bewustwording, omdat ons organisme die hoogte heeft bereikt.
Ons innerlijk leven past zich aan die bewustwording aan en heeft te luisteren.
Ook hierin is er geen verandering gekomen met uw eigen tijd van leven.
Ook nu hebt gij het lichamelijke te aanvaarden, gij kunt de stoffelijke lichamelijke wetten niet ontlopen, gij kunt de natuurlijke weg volgen en zoals God het heeft gewild, scheppen en baren, waarvoor deze lichamen geschapen zijn.
Ook zij hebben dat gekund!
Maar nu komt het!
Die mannen zochten naar ander leven.
Daar in dat oerwoud trokken zij verder en ontmoetten vele levens.
De gevoelswijsheid, om uw eigen leven te verzorgen, die bewustwording droegen zij niet onder hun harten, zij leefden zich volkomen uit.
De hoogste graad splitste zich met een lagere.
Waar wij kwamen verwekten wij kinderen.
Toen begon de mens aan zijn eigenlijke inteelt!
Hij scheurde zijn oerkrachten vaneen en deelde die levenswet met ’n ander.
De zevende en hoogste graad deelde zich met de vierde en derde graad.
Uit die derde en vierde levensgraad werden er kinderen geboren.
En die kinderen zetten dit proces voort.
Wat zien wij: na miljoenen jaren is dit universele lichaam verzwakt.
De eigenlijke oerbron is gesplitst.
De Goddelijke universele zelfstandigheid, die tegen weer en warmte, koude en natuurwetten is berekend, verloor door de eigenlijke splitsing de natuurlijke kern, de universele afstemming, die God aan deze levens voor de eigen soort en levensgraad heeft vastgelegd.
De mensen verloren hun weerstand!
De mannen en vrouwen kunnen niet meer tegen die enorme wetten op en bezwijken.
Er komen verzwakkingen tot stand, die oersterke lichamen kunnen niet meer tegen de natuurlijke wetten op en zoeken naar kleding.
Voordat deze afbraak begon weerstond dit natuurlijke organisme elke natuurlijke verandering.
Want het menselijke lichaam is als de wateren, is als de verdichte stof, in landelijk bestaan opgegroeid, maar heeft door de splitsing met de lagere levensgraden de eigen oerbron verloren en daardoor zien wij de eerste ziekten ontstaan!”
Geen woord wordt er gesproken.
Het duurt even.
Dan vraagt René aan Karel:
„Kunt gij dit aanvaarden?”
„Ik aanvaard het voor honderd procent.”
De anderen weten het nog niet.
Ze bespreken dit geval, het eindresultaat is, dat het als mogelijk wordt aangemerkt.
Dan zegt de jonge meester:
„Gij zijt hulpeloze wezens.
Ziet ge dan niet, dat ge nu nog aan die inteelt sterft, dat het natuurlijke levensbloed oplost?
En dat gij hierdoor uw eigenlijke krachten verliest, die verarming schept?
Dit heeft ook de eerste mens tot stand gebracht.
Gij, geestelijke, kunt nú dus aanvaarden, dat God ons niet door wat klei en levensadem geschapen heeft.
Maar gij moet aanvaarden, toen de Bijbel geschreven werd, was de Goddelijke Schepping al miljoenen jaren oud!
Hier wordt geen woord over gesproken.
De Bijbelschrijvers waren zover nog niet.
De verhandelingen, dat God mensen maakte door wat klei, kan door deze mensheid, deze ontwaakte persoonlijkheden niet meer en ook niet langer worden aanvaard.
Wij als mensen waren toen reeds miljoenen eeuwen oud en hadden reeds miljoenen levens achter ons, wij kwamen van andere planeten naar de Aarde.
Dit voor de Aarde, maar voordat wij de Aarde hadden bereikt, waren onze gevoelens reeds ontwaakt voor het scheppen en baren.
Wij brachten die bewustwording mee.”
Leuvens vraagt: „Waren wij op die andere planeten niet aan inteelt begonnen?
Is het daar niet geschied?”
„U bewijst, dat ge niet denken kunt.
Immers, ook al zou dat op andere planeten zijn geschied, dan nog had dit geen betekenis.”
„Waarom niet, als ik vragen mag.”
„Omdat dit de ziel aangaat en niet het organisme.”
„Ik dank u!”
„Ik dank u, omdat u mij begrijpen wilt.
Wat de ziel beleefde, op al die kosmische levensgraden en wetten als planeten gezien, bleef daar achter.
De ziel maakte zich van die afgesloten ruimte los en ging verder, zij werd nu door de Aarde aangetrokken, toen zij de tussenplaneten had beleefd.
Ook nu zien wij zeven opvolgende levenswetten als planeten, die de ziel het verhoogde stadium schenken, wil zij in harmonie blijven met de Goddelijke Schepping.
Hierdoor is de menselijke ziel en het dier in staat de verhoogde levensgraad te beleven.
Zij is voor die levensgraad gereed.”
„Welke planeten zijn dat?”
„Ik vraag u, indien gij even aanvaarden kunt, dat er bijplaneten zijn ontstaan, lichamen voor de ziel om verder te gaan, waar denkt gij die lichamen te zien?
Waar bevinden zich de eerste overgangsstadia voor de ruimte?
Ik sprak over vader- en moederschap voor de ruimte.
Die planeten hebben evenals wij mensen, eigen leven geschapen, opdat het leven zou evolueren.
Waar bevinden zich die lichamen?”
„Weten wij niet!”
„Hebben ze een naam gekregen?”
„Niet als bewoonbare planeten.”
„Ziet gij, wij zien het universum alleen als vader- en moederschap.
Al die miljoenen lichamen hebben slechts een doel en een taak te verrichten.
De bijplaneten liggen door het universum verspreid.
Waar leeft de eerste?
En waar leeft de tweede levensgraad voor de ruimte?
Gij moet de ruimte zien als een lichaam.
Waar is het eerste leven geboren voor de ruimte?
Dat moet u weten!
Door het eerste bewuste leven kwam het tweede leven, de volgende levensgraad, tot stand.
Gelooft u, dat al het leven door God geschapen nieuw leven moet scheppen, dat al het leven op Aarde, ook voor de dierenwereld, nieuw leven moet scheppen?”
„Ik aanvaard dat!”
„Welnu, waar is het eerste leven voor de macrokosmos begonnen?
Waar is de microkosmos ontstaan?”
„Weten wij niet!”
„Luister, de Maan is het!
De Maan heeft thans haar taak voor het moederschap beëindigd.
Zij was het echter, die zichzelf verdichtte en toen de Goddelijke Schepping voor het Moederschap vertegenwoordigde.
De Maan is stervende.
Zij heeft haar taak volbracht, maar de Schepping, het Heelal kwam tot stand.
Welnu, doordat de Maan haar krachten uitzond, ontstond er ander leven.
Doordat God zich door het Universum splitste, in geestelijke toestand, dus voordat de stoffelijke verdichting plaatsvond, geschiedde dit wonder, kwam de Maan aan haar eigen zelfstandigheid.
Voelt gij dit?”
„Door de splitsing van het universum?”
„Juist!
Voordat de macrokosmos aan de Goddelijke verdeling begon, was die ruimte één geheel!
Neemt u dit?”
„Ja.”
„Ik dank u!
Toen splitste God zich door het universum.
Kunt gij ook dit aanvaarden?”
„Ja.”
„Op dat ogenblik waren er echter miljoenen jaren voorbijgegaan.
Want uit het niets, dat is het ogenblik van voor de Goddelijke Openbaringen, was er alleen duisternis.
Maar in die duisternis leefde God!
Neemt u dit ook aan?”
„Het moet wel zo zijn.”
„Dank u, het is ook zo!
God begon zich te manifesteren.
Er komen nevelen tot stand.
Nevelen als kracht, maar die nevelen zijn Goddelijke wetten.
U moet die kracht zien als Goddelijke levensaura, Goddelijk Plasma.
Het Protoplasma direct uit God geboren, dat bezig is zich te verruimen en te verplaatsen, te verdichten.
Hierdoor zien wij de ruimte, de onmetelijkheid waarin God leeft, maar vanuit de Albron, het Alleven, Alziel, Allicht, Almoeder- en Alvaderschap geboren.
God ... waarover u struikelt, de vernaming van Zijn leven, wil dit alles vertegenwoordigen.
Het woord God, dit GOD, is het woord voor dit alles.
Gij ziet dit woord als de naam van de Schepper.
Jazeker, maar gij wilt Hem niet anders zien.
Ge kunt God nu zien als Licht, Leven, Vader- en Moederschap, Ziel, Geest, Persoonlijkheid, als Wetten, als Rechtvaardigheid.
Nu nog voor zichzelf, want mens en dier zou uit deze openbaringen ontstaan.
En in die ruimte, deze onmetelijkheid, daarin leeft nu uw God.
Die ruimte dat is God, met ál de openbaringen voor stof, ziel en geest, de hiervoor genoemde manifestaties, als ziel en geest, ijle plasma.
Maar in deze ruimte kwam er verdichting.
Wij zien licht ontstaan.
Dat duurde miljoenen jaren, maar dit licht is Goddelijke Levensaura, de Albron is het, die aan dit verschijnsel leven en krachten schonk, maar dat wil zijn Liefde!
Dit is de onzichtbare macrokosmos!
Die macrokosmos zou zich verdichten, dus verstoffelijken.
En dat geschiedde!
Totdat er een gouden licht ontstond, gelijk uw Zon is.
Toen splitste dit leven zich.
Als een strak gewaad ziet gij thans God!
Zoals uw blauw aan de hemel en uw eigen Uitspansel is, was het Gouden licht voor het Universum en de ruimte.
Dit is God in verschillende manifestaties!
Doordat Hij zich manifesteerde, splitste, komt er een andere levensgraad tot stand.
Wat gebeurt er als u het licht verdeelt?
Wat houdt u over, als u het kaarslicht miljoenvoudig verdeelt?
Het licht verduistert!
Maar er zijn vonken van licht ontstaan.
In uw kleine ruimte niet meer waar te nemen.
Ook voor het Goddelijke Heelal geschiedde dit verdelen van het Goddelijke levenslicht en kwam er duisternis.
Maar in het hart van God, het midden van dit Universele lichaam, klopt het Albronstadium door.
De Albron schept verder, zal baren.
Die Albron klopt voor deze evolutie en schept, stuurt, stuwt voort, toch is er duisternis gekomen.
God was op het ogenblik van bewustwording door het verdichte Universum als licht, Vader!
Nu heeft de Goddelijke persoonlijkheid zich als Vader gesplitst.
Miljoenen vonken zijn er ontstaan op kosmische, macrokosmische afstemming.
Het planetenstelsel zal hierdoor geboren worden.
En zulks geschiedde!
In het midden van deze ruimte klopt het Albronbewustzijn en die voedt het scheppende wezen voor de Goddelijke openbaring als Vader.
Dat zal de Zon worden!
De eerste levensfasen komen tot evolutie!
De Maan, als macrokosmisch leven, is in de nabijheid van de kern en ontvangt die bezieling.
Gij hebt die planeet Maan genoemd, maar gij weet niet waarom en waarvoor!
Wij zien haar als de eerste kosmische levensgraad, de moeder voor dit universum!
En die moeder zal zich, als God dat voor Zijn levenswetten gedaan en gekund heeft, splitsen.
Die krachten en levenswetten bevinden zich in die Goddelijke aura als geheel!
Dat leven is immers uit God geboren.
Dat leven is Licht, is Ziel en is Geest.
Dat leven vertegenwoordigt God in álles!
Het is niet anders!
En nu kunt gij de ontwikkeling van de eerste kosmische levensgraad volgen.
Er komen nevelen tot stand.
Die nevelen verdichten zich.
Er volgt uit, dat die nevelen zich afscheiden, splitsen zullen.
Het eerste embryonale leven komt tot stoffelijke ontwaking.
Uit het niets is nu reeds een stoffelijke kern geboren en is het leven voor mens en dier begonnen.
De oppervlakte, de ziel Maan, het leven ... Maan ... dus, verdicht zich, krijgt stuwing en bezieling vanuit de ruimte, door de scheppende krachten, de Zon, die zich inmiddels heeft verdicht.
De Maan werkt voort.
Haar macrokosmische lichaam verstoffelijkt zich.
Wij zien het stoffelijke embryo voor ons, wij zijn dat als mensen en uit ons leven, ná de eerste stoffelijke dood, als embryo, ontstaat er nieuw leven.
Het dier!
De Maan komt tot algehele verdichting.
De eerste kosmische graad voor leven en dood is tot stand gekomen.
Maar intussen zond de Maan haar eigen krachten die ruimte in.
Zij heeft aan een eigen ruimte gewerkt en vanuit die ruimte, door haar levensaura afgesloten, door u dampkring genoemd, stuurt zij haar reeds verkregen bewuste energie.
Ik zeg u thans, geleerde, hierdoor kwamen de bijplaneten tot stand.
Leeft nu de eerste bijplaneet in haar onmiddellijke ruimte, in de sfeer van de moeder?
Kan het leven verdichten in haar sfeer?”
„Ja, dat is mogelijk, wij kennen deze wetten.”
„Dat is waar, maar wat gij voelt, behoort tot uw eigen wereld.
Wij zien thans, dat de Maan verhoogd leven schiep.
Kan een moeder van de Aarde reeds het kosmische organisme scheppen.
Ik bedoel, een hoger organisme dan gij bezit?”
„Nee.”
„Dan dank ik u voor uw begrijpen, dat is niet mogelijk, want gij kunt niet buiten uw dampkring nieuw leven scheppen.
Gij hebt de wetten te volgen, die u door de Aarde zijn geschonken.
Maar dit wil dus zeggen?”
„Weet ik niet.”
„Dat de uitgezonden levensaura van de Maan eerst opgevangen kon worden door andere macrokosmische lichamen, energie dus, als deel van God gezien, buiten de levensbron voor de Maan.
Of de menselijke ziel had nimmer een verhoogd organisme ontvangen.
Die verruiming nu, opgevangen door een lichaam, dat ergens in die omgeving een plaats heeft gekregen, vangt de uitgezonden, maar reeds bewuste levensaura op en schept hierdoor aan een eigen bewustwording.
Dat is nu de eerste bijplaneet voor de menselijke ziel, maar waaraan Zon en Maan als het vader- en moederschap hebben gewerkt.
Die eerste bijplaneet komt eerst dan tot werking wanneer de menselijke ziel het hoogste voor de eerste levensgraad, de Maan, heeft bereikt en nu gaat het leven verder?”
„Weten wij niet!”
„Maar het leven van God moet toch tot Zijn bron terugkeren?”
„Dat moeten wij aanvaarden.”
„Welnu, dan moet er een mogelijkheid zijn, door God geschapen, waardoor de ziel als mens deze ruimte kan overwinnen.
En daarvoor is de eerste bijplaneet ontstaan.
De ziel, die het visstadium heeft beleefd, gaat verder.
De Maan schiep geen hoger bewustzijn, zij schiep de „Ziel” voor de mens, gaf aan dit leven stoffelijke vorm.
Meer was er voor haar, voor het Goddelijke Plan niet te doen.
Toen zij zichzelf voor God en voor de ruimte had verdicht, verstoffelijkt, gesplitst als stoffelijke cellen, kon zij aan haar stervensproces beginnen!
De eerste bijplaneet kwam tot stand, een tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, en nu komt de ziel als mens voor de tweede kosmische graad te staan.
En dat is opnieuw een moederplaneet, die gereed is, door de bijplaneten verdicht tot het halfwakende bewustzijn, dus nog in geestelijke toestand, om de menselijke ziel te kunnen opvangen.
En ook dat geschiedt!
Zes overgangsstadia zijn er ontstaan.
Die bijplaneten hebben zich om en tussen het vader- en moederschap voor de ruimte, geschaard.
Zij hebben een eigen dampkring geschapen en sloten hierdoor het eigen geschapen leven voor de vernietiging af.
Die kleinere planeten hebben door uw wetenschap een naam ontvangen, de meeste zijn echter niet bekend!
Ze bevinden zich in de omgeving van Mars, maar beleven het uiteindelijke levensstadium voor het moederlichaam, van de tweede of eerste kosmische graad, waardoor ze ontstonden en thans een taak voor verrichten.
De ziel als mens gaat van planeet tot planeet verder.
Hierdoor zijn die zeven menselijke levensgraden ook voor het aardse leven geboren, die overgangsstadia vinden wij in elke levenswet als stof en ziel terug!
Nu is de Goddelijke Schepping reeds miljoenen eeuwen oud, nog is de planeet Aarde niet verdicht, maar dat ogenblik nadert.
De ziel nu als mens, kwam dus van andere planeten tot de Aarde en begon ook op Aarde aan een eigen evolutie.
Ook de Aarde heeft haar beginstadium moeten aanvaarden, maar in de ruimte is het vader- en het moederschap reeds tot bewustwording gekomen.
De Aarde begint, de menselijke ziel komt en voert de macrokosmische ziel als lichaam naar de verstoffelijking.
De bijplaneten bevinden zich in het Universum verspreid.
Maar aan dit ganse geheel ziet gij, als kosmische graden verdeeld, voor uw leven, de Goddelijke bewustwording voor dit Universum ontvangen.
De ziel als mens heeft dus reeds een universele weg moeten afleggen.
Toch bevindt zij zich eerst op Aarde.
Ik vraag u thans, dominee, zoudt gij denken, dat de ziel na dit leven reeds het Goddelijk Al betreden kan en als God is?”
„Weet ik niet.”
„Dank u.
Kan de ziel als mens in een kort bestaan het goddelijke Al betreden?
Nee!
Wat gij na dit leven beleven zult en aanvaarden moet, is een wereld voor de ziel, maar dat is het goddelijke AL niet.
Dat is een wereld voor haar bewustwording, doch zij gaat verder.
Immers, al het leven dijt uit, schept, baart, totdat al dit leven het goddelijke stadium en bewustzijn heeft bereikt.
Daar kan de ziel, kan het leven zeggen: Ik ben als God is!
En hierdoor zijn, luister nu goed, zeven zonnestelsels ontstaan.
Deze ruimte vertegenwoordigt drie graden!
Eén en twee door Maan en Mars vertegenwoordigd, de derde door de Aarde.
Dan volgt de ziel als mens het volgende stadium en betreedt zij haar geestelijke wereld, het „Hiernamaals”, of zoals velen het noemen „Gene Zijde”!
En dat is Gene Zijde ook!
Dat is de wereld voor haar geest!
De ziel als Geest!
De ziel als leven, maar met de verkregen persoonlijkheid!
En die persoonlijkheid heeft zij opgebouwd door miljoenen levens als vader en moeder!
Nu gaat zij verder en de vierde kosmische levensgraad ontstond!
Ook de vijfde en zesde, maar dan volgt de zevende kosmische levensgraad en heeft de ziel als mens en het door God geschapen leven het Goddelijk Al bereikt!
Hierin is de ziel als God!
Hierin is het leven bewust als God!
Hierin bezit de ziel alles zoals God het heeft gewild en geschapen heeft!
Dát is het Goddelijk Heelal!
Elke vonk schiep, baarde nieuw leven!
Ook de ruimte schiep nieuw leven!
De Zon schiep nieuw leven en verijlde erdoor.
Die aura voor de ruimte bouwde aan een ander zonnestelsel.
Voor de menselijke ziel, het dieren- en plantenleven.
En toen de ziel als mens die hoogte had bereikt, was ook dat Universum als de verhoogde levenswet gereed voor de ziel en kon zij daar als mensen aan een nieuw leven beginnen!
Afstand heeft dus geen betekenis.
Alléén de wet heeft betekenis!
Hoe ver de Zon van de Aarde verwijderd is, zegt niets, de vaderlijke krachten zijn er!
En dat is voldoende.
Maar kent gij nu het bewuste en onbewuste vaderschap voor de ruimte?
Het bewuste en onbewuste moederschap?
Door het vader- en moederschap kwamen al deze kosmische, macrokosmische stellingen tot stand!
Jupiter nu, Saturnus, Venus en andere planeten, die geen baringsproces, noch vaderschap hebben gekend, vertegenwoordigen ’t onbewuste baren en scheppen.
Voelt gij dit?”
„Nee, begrijp ik niet!”
„Doet ge tevens aan astrologie?”
„Néé.”
„Gode gedankt, of ik neem u al die zekerheid af.”
„Waardoor?”
„Begrijpt ge dan niet, dat een onbewuste planeet u niet kan voorzien van scheppende of barende bezielingen, inspiraties?
Wilt gij aan de mens onbewuste krachten schenken en aan onbewuste planeten menselijk bewustzijn?
Voelt ge, dat mijn leven kosmisch bewust is?
Ik ontneem u niets, gij ontvangt, maar direct vanuit het Goddelijk Hart, omdat God wil, dat uw leven op Aarde zal ontwaken.
De psychologie voor de ruimte leg ik aan uw voeten.
God en Zijn ruimten spreekt nu tot uw levens!
Wat is menselijke psychologie, indien gij uw geboren worden en uw evolutieprocessen niet kent?
Wat heeft menselijke hartstocht te betekenen ten opzichte van de ruimtelijke diepte voor de ziel!
Voelt ge, gij allen, ik verbind u met de Goddelijke waarachtigheid!
Waar zijn de ziekten ontstaan?
God schiep ze niet!
Gij zijt zélf schuld aan uw ziekten.
Gij hebt de natuurlijke, verkregen Goddelijke bron bezoedeld!
Gij als mensen splitste u niet alleen voor het vader- en moederschap, maar gij hebt de natuurlijke oerbron gesplitst en verzwakt.
Nu kwamen er ziekten!
Van toen af is die afbraak begonnen!
En waren dit geen Goddelijke kinderen?
Dacht ge waarlijk, dat ook zij niet het recht bezitten om tot God terug te keren?
Zij zijn het thans, die het Goddelijk Al reeds hebben bereikt!
Zij zijn niet aan de wetten voor het „laatste oordeel” gebonden?
Hebben ál de Engelen in de Hemelen, die mensen zijn, die op Aarde hebben geleefd, die wetten niet te aanvaarden?
Zijn al die Goddelijke rechtvaardigheidswetten niet voor hen geschapen?
Het laatste oordeel zijt ge zelf!
Gij staat elke seconde voor het laatste oordeel.
Doe verkeerde dingen, breek af en gij staat voor uw zonden en fouten, voor uw afbraak!
Dat wil verklaren, dat de Bijbel de Goddelijke wetten nog niet beleefd, noch beschreven heeft.
Doch dat komt!
Dat wil u zeggen, geleerde, dat we niet uit wat aarde geboren zijn en wat levensadem, maar door een evolutie, die miljoenen jaren duurde, voordat wij de Aarde hadden bereikt.
En de eerste mensen, die het Goddelijke Al hadden bereikt, zij keerden terug en brachten door Mozes, het Huis Israël, het geloof op Aarde.
Kunt gij mijn wetten aanvaarden?
Nee, dat kunt gij nog niet.
Maar hadden dit de mensen van Mozes wél gekund?
Hadden die onbewuste zielen het plan Gods begrepen?
Hoe moesten de Engelen die zielen bereiken?
Mozes daalde ervoor naar de Aarde af.
Vanuit het geestelijke leven bezielden de Engelen Mozes.
Door het geweld, omdat de mensheid nog niet voor hogere gedachten openstond.
Kunnen dat thans de volken?
Zijn de Volken der Aarde te bereiken door het gebed?
Kunt gij die volken bereiken door de liefde?
Door strijd en ellende naar de ontwikkeling!
Deze mensheid is niet anders.
Er zijn geloven, sekten en godsdiensten ontstaan.
Die sekten maakten zich los en volgden een eigen weg.
Die beleefden de wetten van God voor ziel en geest.
Daarbij behoort mijn leven!
Dan, na Christus, komt het christelijke geloof, ontstaat de katholieke kerk.
Wilt gij de kerk door mijn leven en wijsheid vernietigd zien?
Ik ben een kind van de kerken!
Ik ga door de kerk naar het hogere bewustzijn voor uw levens.
Maar Christus zei:
„Ik kom niet om u te leren, maar om u de wetten te verklaren.
Ik haal de fouten uit de bestaande leer.
Uw Bijbel!”
En dat doen wij ook!
Hierdoor bracht Christus het Goddelijke Evangelie.
Daarvoor leef ik en sterf ik!
Wilt gij echter blijven aanvaarden, dat de eerste Adam en Eva op de wijze geboren zijn zoals men het u heeft geleerd?
Wilt gij uzelf geleerd noemen?
Er is geen vernietiging door God toegepast om Zijn kinderen te straffen, God heeft nog nooit gestraft.
Voelt gij het bewustzijn van uw mensheid!
Dat is nog onbewust voor de ruimtelijke wetten.
Ik zeg u, gij staat voor de „Universiteit van Christus”!
Door deze verklaringen moet gij een ander universum zien en uzelf leren kennen als mens.
God heeft niet tegen Mozes gesproken, dat waren mensen, die het geestelijke hadden bereikt.
Toen de eerste mens in het Goddelijke „Al” kwam, stond hij nogmaals voor zijn ongekende God, maar had hij het Goddelijke stadium beleefd, bereikt, overwonnen.
Toen daalden de eersten naar de Aarde af om vanuit de Hemelen aan het menselijke geloof te beginnen.
Alles van het Oude Testament mag u behouden, maar zie God niet als mens!
Dat was het kind van God dat terugkeerde om aan de miljoenen van de Aarde een geloof, bewustwording, ontwaking voor ziel en stof te schenken.
Die mensen zouden thans overtuigd worden van een God!
Die massa kende God noch gebod!
De toekomstige geestelijke dient de Goddelijke wetten te leren.
Deze studie!
Eerst dan kunt gij dat leven uw Bijbel verklaren en ontwaakt het leven van God!
Wat doet thans het leven?
Als het ontwaakt dan raakt u het kwijt!
De ziel kan geen verdoeming aanvaarden!
Dan loopt het kind uit uw kerk, omdat het een andere God wil zien!
Waarom spreekt de Bijbel niet over de ontwikkeling in het Universum?
Omdat die wijsheid er nog niet was!
Die mensen wisten van het eigen geboren zijn niets!
Zij kenden het Universum niet en begonnen aan een beeld, dat voor eeuwenlang het menselijke wezen heeft kunnen voeden, doch dat thans niet meer mogelijk is, omdat de astronoom u verklaren kan, dat de Goddelijke Schepping voor dat stadium reeds miljoenen jaren oud was!
Heeft God ellende geschapen?
Néé!
Heeft God ziekten geschapen?
Néé!
Heeft God de mens van klei en adem geschapen?
Néé en ja, maar dat heeft miljoenen jaren geduurd.
Uit de Aarde zijn wij ontstaan, maar door het bezielende gevoelsleven van de Aarde als macrokosmisch leven!
De aarde waarover de Bijbel spreekt is verdichte stof.
Hoe is het menselijk lichaam?
Kent gij de stoffen niet, waardoor het menselijke lichaam is ontstaan?
Moet ik ze aan uw universiteit doorgeven?”
Ten Hove is er nu als de kippen bij en vraagt:
„Verklaart u die wetten ook?”
„Zeker, maar zie mij niet als een dokter, ook al kén ik die wetten.
U moet mij zien als een geestelijk bewuste.
Mijn bewustzijn is universeel!
Schrijft u maar gerust, wil het hoogste wezen voor uw leven spreken.
Of denkt ge, dat uw hersenen voor de ziel na de dood betekenis hebben?
De waterstoffen kreeg het lichaam door de wateren.
De verharding en verdichting door landelijk leven en waterlijk bewustzijn.
Overgang naar verdichtende werkelijkheid.
De individuele ziel kennen wij als een astrale, geestelijke persoonlijkheid.
Spierweefsels en zenuwcentra hebben het organisme bewegelijkheid gegeven, doch die stelsels zien wij in het Universum terug, daardoor kregen ze bestaansmogelijkheid.
Hart, nieren, klierstelsel bevinden zich in de ruimte als Zon, nevelen en onbewuste planeten, die voor de bloedsomloop van de ruimte zorg dragen.
Hoeveel procent aan eiwitten bezit uw organisme!
Welk dier is uit uw leven geboren?
En raakt diezelfde zelfstandigheid?
Voor elke cel als weefsel gezien is er voeding geboren.
Heeft uw persoonlijkheid geen trek in een inktvisje?
Waarom zijn er soorten van levens ontstaan voor uw menselijk organisme om het te voeden?
Dat hebt gij zélf gekund!
Uw mineralogische gesteldheid hebt gij vanuit de ruimte ontvangen, maar de planeten brachten het voedende proces, de ontwaking, de geboorte.
Ruimte en tijd vindt gij in uw organische leven terug.
Wat de ruimte tot verdichting bracht, schonken u de wateren voor uw organisme.
De elementaire wetten schiepen de zuurstoffen voor het stoffelijk gewaad, doch de verdichting vond plaats in de wateren.
Of had ge van mij de verklaring verwacht voor uw vetgehalte aan leven en bewustzijn?
Moet ik voor uw universiteit het zoutbevattende deel volgens de ruimtewetten geboren ontleden?
Dat is mijn taak niet!
De minerale zouten voor uw lichaam ontstaan, kregen kleur en verdichting door de wateren.
Omdat die verdichting het Universele en ruimtelijke geboren worden in zich draagt.
Wat gij dus in uw lichaam ziet en vindt, lééft in de ruimte!
Maar ook nu staat ge voor de ruimtelijke bewustzijnsgraad als elementale wet en die voor het dierlijke wezen, waartoe gij als mens behoort.
Uit elk weefsel is voor uw lichaam een diersoort geboren.
De wateren verbinden u met die wetten en ziet gij uw eigen schepping.
Maar hoe diep is uw schepping?
Kunt gij door uw stoffelijk bewustzijn reeds de innerlijke diepte vaststellen.
Hoe diep is de Goddelijke Schepping!
Hoe zult gij uw leven verfraaien?
Tot hoever kunt gij gaan, wilt gij het uiteindelijke beleven, dat voor u het Goddelijke halt is?
Hiervoor hebt gij miljoenen levenswetten als ruimte te aanvaarden en gaat ge evoluerend verder.”
Hans vraagt: „Waaruit put u dit alles?”
„Uit het door mij verkregen bewustzijn!”
Dr. Leuvens vraagt: „Waarom is de Maan gestorven?”
„Omdat zij haar taak heeft volbracht!”
„Er is daar geen leven meer?”
„De Maan-atmosfeer is thans van dien aard, dat gij stikt!
De eerste dampkring voor haar leven is opgelost.”
„Wat wil dat zeggen?”
„Dat zij hierdoor aan haar stervensproces begonnen is!”
„Is er nog een dampkring?”
„Ja, die is er, die is echter halfstoffelijk.”
„Waarom?”
„De Maan zou haar evenwicht verliezen en hierdoor een chaos scheppen voor de ruimte.
Zij zou uit haar baan worden gerukt.
Voelt gij dit aan?”
„Weet u ook, waarom de Maan van de Aarde af maar aan een kant waar te nemen is?”
„Ook dat antwoord kan ik u schenken.
De Maan kent niet de omwenteling zoals de Aarde.
Daardoor ziet gij haar aan één kant!”
„Waarom niet?
Ik bedoel, waarom heeft de Maan de wetten van Moeder Aarde niet ontvangen?”
„Interesseert dit antwoord u?”
„Jazeker!”
„En u weet het niet?”
„Nee, wij weten het niet.”
„Wel, geleerde vriend, toen de Maan aan haar verdichting begon, had haar leven het embryonale bestaan bereikt.
Wat zou er zijn geschied, indien de Maan in dit stadium van ontwikkeling zich van de Zon verwijderd had?”
„Dan was er afkoeling opgetreden.”
„Zeer juist, dan was een afkoeling opgetreden en was het eerste leven op de Maan bevroren, gedood!
Dan had de Maan haar leven niet voor God kunnen splitsen, doch dan hadden wij en al het leven met ons een onherroepelijk halt moeten aanvaarden.
En wat wil dit zeggen, mijn vader?”
„Stoornis.”
„Maar er zijn geen stoornissen in de Goddelijke ruimte, nergens te beleven.
Dat zou het Goddelijke halt zijn geweest.
Maar dat was er niet!
De Maan bezat op dat uur voor de ontwaking nog geen vitaliteit.
Zij bleef hierdoor haar leven verwarmen.
Zij zoog die warmte vanuit de ruimte tot haar gezonden voor zichzelf en haar leven op.
Hierdoor ging het leven verder en kwam er evolutie.
Duidelijk?”
„Duidelijk ...,” komt aarzelend uit één mond.
René gaat verder en zegt:
„Maar thans de Aarde.
Indien wij de Aarde in het Maanstadium hadden moeten aanvaarden, wat zou er nu zijn geschied voor het beginstadium, voor ons menselijke ontwakingsproces?
Niemand weet het?
U kunt nu geen toevalligheden vaststellen, de wetten zijn door God berekend!
Wat was er geschied?
Weet gij het nog niet?
Dan waren wij als menselijke embryonale wezens levend verbrand.
Toen had de Zon als de scheppende kracht een sterkte bereikt.
Die sterkte aan licht en warmte had het jonge leven niet kunnen verwerken.
De Aarde maakte dus nacht en ontstond er afkoeling.
Nu komen wij voor uw Bijbel te staan.
Maak u gereed, mijn vriend.
Ik verbind het één met het andere door God geschapen wonder!
Is de natuurkundige tevreden?”
„Ik kom erop terug.”
„Dank u!
Maar wat wil dit zeggen, mijn vriend de theoloog?
Weet gij het niet?
Moet ik u helpen?
Kent gij uw Bijbel niet!
Daarin staat beschreven hoe God twee lichten maakte, een groot licht tot heerschappij van de dag en een klein tot heerschappij van de nacht, evenals de sterren!
Maar bent u hiermee verantwoord?
God schiep nacht en dag.
God schiep een licht voor de dag en een licht voor de nacht.
Is dat zo, geestelijke?”
„Ja, dit is waarheid.”
„Ziet gij, uw collega de astronoom kan u thans verklaren, dat er in het universum nóóit nacht is!
Nooit geweest ook, nadat de Zon haar eigen verdichting kreeg, doch van dat ogenblik af was de Zon Vader!
De Bijbelschrijvers hebben het over een licht voor de nacht.
En dat licht heeft God geschapen.
Maar wist u niet, dat de Aarde nacht maakt?
Dat de Aarde het nachtelijk duister geschapen heeft?
Heeft God zich hierin vergist?
God niet, maar uw Bijbelschrijvers hebben zich vergist, zij kenden de Goddelijke schepping niet.
In het Universum is nooit nacht!
Nóóit!
De Maan ontvangt het licht van de Zon!
Is dit niet waar?
Buiten de lichamelijke wetten van de Aarde is er licht.
En dat is de Zon en zo blijft het.
Zo is het reeds miljoenen jaren.
Heeft God zijn eigen scheppingen niet gekend?
Is dit een vergissing?
Niet door God, want God heeft zich niet vergist!
Maar de mens heeft u een verkeerd beeld van uw en mijn God gegeven.
Dát is het!
Nu staat ge voor het woord van een mens.
De Goddelijke Schepping is anders geboren, ook de mens kreeg een andere geboorte en is van andere stof ontstaan!
De Maan is uit eigen bron géén lichtuitstralend leven.
Is dit juist, Dr. Leuvens?”
„Zeer juist.”
„Welnu, dominee, dat klopt niet met de werkelijkheid!
Alles is anders ontstaan.
Ik neem u uw geloof niet af, maar door de geestelijke rechtvaardigheidswetten leert gij God kennen.
De Maan heeft een heel andere betekenis beleefd voor ons leven en bewustzijn, dan de Bijbelschrijvers ervan maakten.
Ze hebben het leven van de Maan niet aangeraakt.
Zij kenden dit machtige gebeuren ook niet, ook uw astronomen zijn nog niet zover.
Gij allen staat eerst aan het begin van uw eigen faculteit.
En verder?
De Maan ontvangt licht van de Zon, maar de Aarde maakt nacht.
Voelt gij, hoe onwaarschijnlijk dit alles is?
Toen wisten de mensen niet meer!
Ook nu staat nóg de mens naar de Maan te kijken en weet niet, dat God zich ten opzichte van ZIJN eigen Scheppingen tegenspreekt!
Waarvoor hebt gij uw studie mogen afmaken?
Is dit het einde van uw studie?
Kent gij hierdoor uw God?
God gaf aan de Maan licht, door de Zon, de Aarde schiep nacht en staat ge voor onkunde!
Wilt gij dit van God zeggen?
God is Almachtig!
Doch wat hebben de Bijbelschrijvers van uw en mijn God gemaakt?
Het begin van ál de Goddelijke Scheppingen is niet aangeraakt.
Voelt gij dit!
Deze Heilige Schrift is door Christus geheiligd!
Godsdienst en geloof komen tot geestelijk wetenschappelijke waarheid!
En die wordt u straks geschonken!
Bedenk dit alles.
Ik neem u niets af, ik zet de neergeslagen Goddelijke wetten voor uw leven als Universele fundamenten voor uw voeten!
Aan mijn leven zijn die openbaringen geschonken.
Ik dien Christus!
En wat voert u tot de menselijke psychologie?
De ruimte!
Vanuit de ruimte kreeg de ziel haar leven en bewustzijn.
Door de lichamelijke wetten kreeg zij een persoonlijkheid.
Door miljoenen levenswetten kreeg zij het ruimtelijke ik in handen, doch de planeten schiepen er lichamen voor.
Dit alles bijeen kunt gij aanvaarden als inleiding, als bestaande fundamenten om uw vragen te stellen.
Is er nog iets?”
Ten Hove vraagt:
„Is deze wetgevende macht bereid te antwoorden op menselijk weten?”
„Is dit alles niet menselijk?
Zweeft uw leven niet in een ruimte?
Is de Aarde geen Universeel lichaam?
Ook al verliest gij uzelf, maakt gij uw leven los van de Aardse wetten en aanvaardt gij uw ruimtelijke ik, de ruimte is voor uw leven geboren en gij zijt door die ruimte ontstaan.
Stel mij uw menselijke vragen, u krijgt het Universele antwoord!”
„Als wij hier sterven, wat zal er dan geschieden?”
„Gij zult als astrale persoonlijkheid leven of gij keert terug naar de Aarde om een nieuw leven te beginnen.”
„En daarvan zijn wij ons niet bewust?”
„Veel ervan leeft in het dagbewustzijn.
Bij het ontwaken in stoffelijke toestand, dus na de geboorte, het ogenblik dat de ogen zich openen, begint het nieuwe bewustzijn.
Vanuit het vorige en uit dat wat gij thans zijt, begint ge aan het nieuwe leven.”
„En wanneer ik in het leven van de ziel verderga?”
„Hebt gij uw verkregen persoonlijkheid als een sfeer, een hemel of een hel en duisternis te aanvaarden.
U zult die wereld zien zoals uw innerlijk leven is.”
„Dank u.”
„Ik dank u voor uw moeiten.”
Van Hoogten vraagt nu: „Is het kind bij de geboorte dus een zelfstandigheid geworden?”
„Dat was zij reeds miljoenen eeuwen terug!”
„De psychologie voor het kind gaat dus niet op?”
„Gij moet het kind zien volgens de stoffelijke wet.
Langzaam ontwaakt het leven, doch het heeft die stoffelijke groei te aanvaarden!
In het volgende bestaan lost het kindzijn volkomen op.
Voor de ruimte is (er) alleen oudheid.
Het kind dat sterft, te vroeg dit leven verlaat, door moord het leven verliest, krijgt nieuw leven!
Het kind, dat de stoffelijke evolutie heeft volbracht, gaat verder voor het zieleleven en ontwaakt daar, groeit op, doch dat duurt slechts kort, omdat de ziel niet gestoord is door haar stoffelijke evolutie.
Deze psychologie plaatst u voor de oneindigheid.”
Hans vraagt niets.
De doktoren zijn denkende.
Er is enorme spanning, ze weten het niet meer.
René zegt, dat dit het einde is.
Hij komt terug en slaat na korte tijd zijn ogen open.
Hij drinkt een kop thee en verdwijnt.
Karel zegt:
„En, wat denken jullie ervan?”
Ze moeten toegeven, dat hier een enorm bewustzijn aanwezig is.
Of alles aanvaard kan worden, is natuurlijk een andere kwestie.
De astronoom is het schikkelijkst.
De dominee voelt zich belabberd.
Hij is zijn God kwijt.
Karel zegt:
„Wanneer de wetenschap je kan overtuigen, dat de Schepping miljoenen jaren oud is, moeten wij dan de Bijbel aanvaarden en in klei en wat adem gaan geloven?”
Leuvens zegt: „De verklaring voor het Universum is juist!
Indien de Maan een omwenteling bezit zoals de Aarde, dan waren we, indien we daar hebben geleefd, volgens onze begrippen gedood!
Ik moet zeggen, het heeft mij overrompeld.
Ik had niet gedacht, deze antwoorden te ontvangen, alles is nieuw voor mij.
Hier spreekt een bewust leven.”
We komen zover, dat we over een week tezamen zullen komen om het vragen stellen voort te zetten.
De heren vertrekken, Hans blijft nog even, maar van hem krijgen wij geen woord.
Hans blijft sarcastisch en ik geloof, dat hij het hocus pocus vindt!
Elsje en Erica zijn in de wolken.
Wij allen hebben neergezeten aan de voeten van een meester.
De juffrouw heeft alles opgeschreven en zal het uitwerken.
René wil de opgenomen tekst bezitten.
Ik leg het mijne in het logboek vast.
Een wonderbaarlijke avond mochten we beleven!
Dr. Lent geniet.
Hij heeft geen vragen gesteld, maar aanvaardt alles.
Hij staat open voor de leer van de ruimte.
De kwikstaart voelt zich als ’n professor.
Tippy wilde er ook bij, doch Erica wilde haar niet zien, ze vond er haar te leeg voor.
Gelijk heeft ze, dat leven zou ons eenzijn maar bederven.
Ik schreef neer:
„Indien de mensen dit kunnen aanvaarden – wij geloven onherroepelijk alles – staan we voor een andere mensheid.
Mijn gedachten van vroeger waren goed.
Ik weet nu, dat ik alles kreeg toegezonden.
Het is heel natuurlijk, wanneer de mens zich ergens op instelt, de natuur kan je bezielen.
Ook de mensen.
Nu wordt het inspiratie door de telepathische ontvangst.
Eenvoudiger kan het al niet.
Maar wij staan met beide benen op de grond!
En dat is een eerste vereiste.
Ik heb nu niets meer te schrijven, ik wil alleen denken.
Ik zal René enkele vragen stellen.”
De jongen heeft intussen een tentoonstellinkje gekregen van zijn mooiste stukken.
Landschappen en enige portretten, ook enkele symbolieken en ook daarover kan hij tevreden zijn.
Men ziet in hem een groot talent.
De artikelen gaan door, hij bouwt waarachtig nu reeds aan een eigen wereld.
De schets, die hij van Elsje maakte, is wonderlijk goed geslaagd.
Hij wacht af, maar hij zal toch proberen om van dit reeds een olieverfschilderij te maken.
Dat van Erica is heel mooi en lijkt wonderlijk goed.
Al die talenten komen tot bewustzijn.
Hij werkt er hard voor en hij begrijpt alles zo goed, in niets lig je met zijn leven overhoop.
In alles vangt dit leven je op, van elke gedachte maakt hij ruimte en schenkt het aan je leven.
Het is een openbaring voor mij en voor ons allen.
Karel staat naast hem en vecht voor zijn leven.
De avond hierna zitten we allen in de kamer.
Karel praat met René en vraagt:
„Vertel me, René, waardoor krijg je die wetten eigenlijk verklaard.
Je bent toch niet op de Maan geweest?”
„Kijk ...,” komt het antwoord, „Vader, in de Egyptische tempels hebben wij een hoogte mogen bereiken, doch die was nog niets vergeleken met het peil van wat we nu weten.”
„Wie zijn die „we”!”
„Ik heb je gezegd, dat ik aan een Orde verbonden ben.
Dat is de Orde van meesters.
Die Orde zorgt voor het wel en wee van deze mensheid.
Die Orde heeft gezorgd, dat er kunst en wijsheid op Aarde kwam.
Als je daarvoor wilt gaan dienen, Karel, kun je nu reeds beginnen.
Later kwam er kunst.
Toen de eerste mensen de Aarde hadden beleefd, stonden die zielen voor duisternis.”
„Maar weet je dan alles wat je gesproken hebt?”
„Alles, mij ontgaat niets.
Maar je haalt mij uit hetgeen ik beleven ga.
Het is alles zo waar, Karel.
Die eerste mensen leefden in holen en krotten.
In de bossen.
Daar leefden zich die mensen uit.
Wat hadden die mensen?
Niets.
Maar het vader- en moederschap ging voort.
Steeds werden nieuwe levens geboren.
Toen zij eindelijk het hoogste voor deze wereld, deze Aarde, hadden beleefd, moesten zij verder!
Want de ziel als mens en het dier zal tot God terugkeren.
Nadat zij het hoogste hadden beleefd, het menselijke organisme, hadden die mensen niets meer op Aarde te zoeken en konden ook niets meer ontvangen.
Toen kwam de laatste dood.
Als geestelijke mensen stonden zij voor hun eigen bewustwording.
Duisternis, want er was nog geen licht.
Nu volgden zij het leven op Aarde.
Al zoekende werden zij door hun eigen levensgraad naar de Aarde teruggetrokken.
Die geestelijke wereld leeft hier.
Waar je ook bent, Karel, daar is ook het leven voor de ziel en die ruimte.
We zijn als God is, maar wij moeten de Goddelijke wetten bewust maken voor ons leven.
En daaraan zijn die mensen begonnen, waardoor ze licht ontvingen en bewustzijn.
Toen dat eenmaal zover was, begrepen ze, dat de stoffelijke mens die wetten niet kende.
Zij begrepen dat ze het stoffelijk leven hadden verlaten, en dat ze voortleefden.
Je voelt wel, die mensen leefden zich eerst door het stoffelijke wezen volkomen uit.
En dat, Frederik, werd de astrale bezetenheid.
Elk mens in die tijd was bezeten door de geestelijke mens.
Later begonnen er miljoenen mensen aan een ander leven, ze begrepen, dat ze zo niet verder kwamen.
Maar het leven op Aarde ging voort.
Je weet, Karel, hoe de eerste mensen hebben geleefd.
Steden waren er nog niet.
Langzaamaan komen er kleine vindingen tot stand.
Het vuur zien we, de mensen gaan werken, cultuur komt er.
Het land wordt beploegd, er is maatschappelijk bewustzijn op komst.
Dat gaat miljoenen jaren door.
In de andere wereld zien we de ziel vorderingen maken.
Doordat zij zich van het stoffelijke leven bevrijdt, stijgt die mens hoger en hoger en ontstaan er werelden van licht.
Zo klimt de ziel als mens tot God op en keert tot Zijn leven terug.
Intussen komen er profeten.
Die mensen aan de overkant weten nu, dat God leven is, gevoel, en wetten.
Door het vader- en moederschap komt de ziel aan hogere lichamen, hoger denken.
In die andere wereld worden de wetten voor ziel en stof, geest en menselijk weten aanvaard.
Zij staan voor de werkelijkheid.
Mozes komt.
Maar dat is een ziel, die ziet dat ze leeft.
Toen dat tot dit leven doordrong, Karel, wilde het terug naar de Aarde om het aan de familieleden te vertellen.
En dat wil je straks ook!
De meesters, die reeds hun kosmische afstemming hadden bereikt, die de sterren en planeten hadden leren kennen, die de Maan en de Zon zagen als vader en moeder voor de ruimte, die tot in het beginstadium voor de Goddelijke openbaringen konden terugkeren en wet na wet konden volgen, wisten nu, hoe God was!
Zij hadden God leren kennen.
Maar intussen bouwden die miljoenen aan een groot plan.
De eerste mensen, met één meester, één mentor in hun midden, hebben het Goddelijke Al, het einde voor de mens, bereikt.
Wat zou je doen als je daarin leefde?
Er zijn zeven kosmische stelsels ontstaan.
Ik kan je wetten verklaren, waarvan je nog nimmer hebt gehoord, Karel.”
„En zie je die wetten?”
„Straks zal ik je vragen beantwoorden, vind goed, dat ik je dit beeld schenk.”
Maar er wordt gebeld.
Erica gaat kijken, René zegt, Elsje is het.
Elsje komt even langs.
Hans is dol.
Ze begrijpt hem niet meer.
We vragen wat hij uitspookt.
Hans zoekt het ergens en nergens.
Maar Elsje is ontzettend sterk.
Hans is bezig met vrienden en drinkt veel.
Te helpen is hij niet en dit alles is hocus pocus.
Maar hij zegt het niet.
Ik zal mij er wel doorslaan.
René gaat verder, ook Elsje luistert aandachtig en het is steun voor haar leven.
„Aldus, mijn lieverds, die eerste mensen hebben het Goddelijke Al bereikt.
Zeven Zonnestelsels zijn ontstaan, Karel.
Je hoorde me reeds zeggen, en ik krijg in álles later gelijk, geloof dat maar.
Deze ruimte vertegenwoordigt drie kosmische graden.
De Maan, Mars en de Aarde, de andere planeten zijn krachten, die deze ruimte van levensadem voorzien.
Is het niet wonderbaarlijk?
Ik geef een astroloog met één slag zijn God in handen.
Ik zal er een boek over schrijven, je zult wonderen beleven.
Trouwens, ik ben er al aan begonnen.”
„Waaraan?” vraagt Erica.
„Mijn lieve moeder, aan het boek over astrologie.”
„Meen je dat?”
„Natuurlijk, Moeder.
Ik zal je op een avond het begin ervan voorlezen.
Néé, ik doe het anders, ik zal je onmiddellijk met de wetten verbinden.
Zoals ik nu doe, maar later.”
„Heb je voor mij niets te doen, René?” vraagt Elsje.
„Voor jou, lieverd?
Jazeker.
Luister goed, Elsje.
Jij moet zorgen dat je goed je eigen taal kent.
Jij leert stenograferen.
Jij zorgt, dat je goed je taal kent, dan kan ik je later werk geven.
Ook Moeder, wij allen moeten goed begrijpen wat God in onze handen heeft neergelegd.
Doe je het?”
„Ik ben er al een tijd mee bezig.”
„Dan had ik het je niet eens behoeven te zeggen.
Maar het is in orde.
Ik ga verder.
Ik verklaar in dat boek, misschien worden het drie boeken, moeder, al de wetten van de ruimte ten opzichte van de astrologie.
En die wetten voer ik tot deze mensheid terug.
Daarmee wil ik bereiken, wat mij opgedragen is, namelijk dat de mensen niet langer door die apekool bedrogen worden.
Ik zie immers, dat alles anders is!
Maar nu luisteren, lieverds.
Ik was in het Al.
Ja, Karel, daar ga ik zo naartoe!
En dat is geen kletspraat van me, ik meen het.
Ik hou jullie en mezelf niet voor de gek, ik weet wat ik doe en wat ik kan!
Ik zie het Al, Karel, voor me, zoals ik jou zie!
Is dat niet om te schreien?
Die tussenplaneten, waarover ik sprak, hebben alleen de verbinding gelegd om de eigenlijke kosmische graad te kunnen behalen.
Nu zie je zeker, hoe eenvoudig dit alles door God geschapen is.
Je gaat van trap tot trap en dat zag ik al toen ik kind was.
Ik ging hoger en hoger!
Die kosmische graden, Karel en Frederik ...
Het is nu voor mezelf al een wonder, dat ik zo scherp denken kan, ik zou niet eens meer onder je hypnose hoeven te gaan, Frederik.
Maar wij zullen geen stukken overslaan.
Die kosmische graden dus hebben alle aan het menselijke lichaam gewerkt.
En naarmate de groei van het lichaam vorderde, kreeg ook de volgende planeet haar plaats aangewezen die noodzakelijk was voor de groei en de verdichting van het menselijke wezen en lichaam.
Het is dus heel geen toeval, dat de Aarde, tussen Zon en Maan in, een plaats voor deze evolutie gekregen heeft.
Dat Mars wild en woest is, weten we.
Maar dat Mars aan het menselijk lichaam zou werken, van dit alles weet de wetenschap nog niets.
Nu, in onze tijd, Karel, is Mars aan het eind gekomen van haar taak.
Straks, dat duurt natuurlijk nog enkele jaren, zal de mensheid zien, dat ik gelijk heb.
Deze drie graden dus vertegenwoordigen deze ruimte.
Maar elk lichaam schiep opnieuw.
Die kern ligt aan dat leven vast.
Zij is Goddelijke substantie en bezit de Goddelijke hoedanigheden, die ik je reeds op een van deze zittingen heb genoemd.
Licht, Leven, Ziel, Geest, Vader- en Moederschap.
Die planeten werkten door.
Die uitstraling beïnvloedde een andere wereld.
Die maakte in deze ruimte een onzichtbare ruimte.
Dit hemelse gewaad, dat je als het uitspansel leerde kennen en waarin wij dus leven, rondvliegen, schiep een nieuwe ruimte.
De Zon en de Maan zonden hun krachten uit.
Dat werd een nieuw Zonnestelsel.
Dat is de vierde kosmische graad als ruimte en als een volgende trap voor het leven van God.
Maar die ruimte is nu anders.
Immers, in het leven na de dood is ook de ziel als mens al anders en leeft geestelijk rein, volgens de wetten die door God werden geschapen.
Ook het Universum is dus straks anders.
Nu zien we, dat deze drie Universele graden een ruimte bezitten.
Daar is het planetenstelsel vereenvoudigd.
Nu heb je daar zeven planeten bijeen.
Je gelooft niet, Karel, jullie allen dan, hoe daar het leven is.
Je wordt bijvoorbeeld op de eerste planeet zo’n driehonderd jaar oud.
Op de Moederplaneet, dat is de hoogste graad, ongeveer zevenduizend jaar oud als mens.
Immers, je gaat tot God terug.
Daar is geen slaap meer en daar zijn geen ziekten meer, Karel.
De mens zal eens wakker blijven!
Deze slaap is noodzakelijk voor ons, omdat wij nog het dierlijke bewustzijn bezitten en het lichaam die geestelijke verijling nog niet bezit.
Maar God is in alles werking.
Het spreekt vanzelf, dat ook wij eens werking zullen zijn, slaap hebben we dan niet meer nodig.
Omdat er daar geen moord, geen geweld meer is, de mensen hun lichamen niet hebben bezoedeld, zijn al die wetten voor de afbraak volkomen opgelost.
Daar heb je rechtvaardigheid!
Politie als hier is niet nodig!
De mens heeft zich een hogere liefde eigen gemaakt.
Je voelt zeker, over duizend jaar zullen de mensen dat ook op deze Aarde bezitten, doch dan zijn wij in de sferen van licht en maken wij ons gereed om de vierde kosmische levensgraad te betreden.
Want wij gaan tot ons Goddelijke stadium terug!
En niet één ziel wordt uitgesloten!
Daarom is het zo jammer, dat de kerk niet wil inzien, dat God niet verdoemen kan!
Nu zouden de mensen veel en veel meer aan een preek hebben en ze zouden verlangen dat er geen einde aan kwam.
Zo schoon wordt nu het leven.
Maar over die zaken spreken wij later nog!
Zo ontstonden zeven kosmische ruimten.
De eerste drie hier, waarin wij leven, dan volgt het leven na de dood, dat niet meer is dan een wereld van voorbereiding.
Je voelt het zeker, de ziel klimt op en is eens als God!
En van daaruit, Karel, kwamen de mensen terug naar de Aarde.
Die Goddelijke mensen stelden zich in verbinding met de Zesde, Vijfde, Vierde en Derde Kosmische graad.
Met de mensen, de meesters in de sferen van licht; de „Hemelen” genoemd.
De hoogste Mentor sprak: „Ga zo spoedig aan dit plan beginnen, wij blijven met u in verbinding.
De Aarde moet bewustzijn ontvangen.”
En toen zocht men naar een ziel, een mens.
En die mens vond men.
Die mens leefde reeds daar en wilde de stoffelijke mens overtuigen dat er geen dood was.
Maar die mens wist niet hoe.
Hij sprak op Aarde tot de stoffelijke mens, maar die hoorde hem niet.
Die mens was te grof.
Dat moet je geestelijk kunnen horen, door je ziel.
Het lukte niet.
Dat was dus door inspiratie mogelijk geweest, indien er van die mensen op Aarde hadden geleefd.
Maar die mensen moesten nog geboren worden.
Toen daalden die hogere Engelen naar de lagere sferen af en vonden zij die ze nodig hadden.
Een mens, die verlangend is om het leven op Aarde te vertellen dat er geen dood is, dat zij elkaar straks zouden terugzien.
Nu begint de menselijke geschiedenis, Karel.
Abraham, Isaak, Jakob, je kent de geschiedenis.
Mozes komt, het Huis Israël begint.
Dat is allemaal waar, ook al vinden we daar onechte verhalen bij, de kern is waarlijk gebeurd.
Het Huis Israël krijgt betekenis.
Je voelt zeker ook, dat de Engelen die wilde massa niet anders konden bereiken.
Zij wisten, dat die mensen nog niet openstonden voor liefde.
De mensheid op Aarde is als een wilde bende, de heersers leven zich uit.
Als je niets bezit, ben je een slaaf en wordt je leven gemarteld.
Mozes vecht.
Maar Mozes is een geïncarneerde ziel.
Mozes heeft reeds voordien het leven na de dood leren kennen.
Hij weet niets van zijn vorig leven af, die wetten heeft Mozes van de Aarde af nog niet geleerd.
En die moet je van deze wereld uit je eigen maken.
Ook die problemen zal ik je later wel verklaren.
Mozes echter heeft het gevoel ervoor in zich tot ontwaking gebracht.
Ben je niet vrij van de karmische wetten of oorzaak en gevolg, je voelt dit zeker al, dan storen je die gedachten en kom je nimmer tot de geestelijke openbaring van je eigen leven en bewustzijn.
Dan ben je voor iets anders op de Aarde teruggekomen en niet voor geestelijke taken.
Hiervoor moet je volkomen vrij zijn van elke stoffelijke stoornis of je ziel als persoonlijkheid krijgt geen ruimte te voelen, noch te zien.
Je kunt vergelijkingen maken voor jezelf en dan weet je het!
Mozes is vrij!
Voordat Mozes met de Engelen in verbinding kwam, probeerde hij op eigen houtje naar de Aarde terug te keren.
Hij daalde in de moeder af en beleefde met haar de bevruchting.
Mozes moet echter aanvaarden, dat dit leven een andere persoonlijkheid toebehoort.
Als het leven naar de drie maanden komt, drukt het Mozes uit dat contact, het eenzijn met de moeder.
Nu moet hij aanvaarden, dat hij buiten die Tempel leefde.
De deuren van het moederei waren gesloten.
Voel je dit!
Hoe machtig is het!
Mozes schreit.
Hij moet aanvaarden, dat hij geen stoffelijk leven krijgt.
Hij wil met zijn weten de mensen overtuigen van hetgeen hij in zijn geestelijke leven zag.
Maar hij weet nog niet, dat de geboorte het vorig leven verdringt.
Immers, de ziel ontwaakt en neemt dat op wat om dat leven aanwezig is.
Zo zinkt al dat vorige in het onderbewustzijn weg en kan alleen bewust worden gemaakt, luister nu goed, als je buiten al die honderdduizenden stoffelijke wetten óm toch je zieleleven als vorig bewustzijn beleven kunt, wat ik thans bezit, maar waarvoor ik honderden levens heb moeten geven voordat ik dit bezat.
Ik ben door krankzinnigheid gegaan, door zelfmoord, door elke stoffelijke wet, om me de geestelijke wetten eigen te maken.
Jullie komen allemaal tot dit verlangen en dan eerst ben je bezig om van jezelf iets te maken.
Ik wilde het hier bezitten, nét als Mozes het heeft gewild en miljoenen anderen met ons.
Wij willen de stoffelijke mensen helpen en tot de geestelijke ontwaking voeren!
En je ziet het, wij zijn al bezig!
Zo staat Mozes buiten die moeder en heeft te aanvaarden, dat hij het stoffelijke leven niet krijgt, maar dat het een ander is die deze geboorte volgens de kosmische wetten gaat beleven.
Mozes heeft zijn aardse levens volmaakt beëindigd, hij kan alleen door zijn verlangen een nieuw leven ontvangen.
Is dat verlangen op honderd procent gekomen, je moet nu eens goed luisteren, Karel, hoe eenvoudig alles is, als je in harmonie bent met de Goddelijke wetten, dan worden we als die wet.
Dan zijn we wet!
En nu beleven wij Goddelijke openbaringen.
Mozes zwerft rond.
Hij heeft natuurlijk zijn eigen naam nog.
Hij heet nog geen Mozes, maar die naam zal hij later krijgen, want hij zal bij zijn eigen familie, waarvoor eerst Abraham, Isaak en Jakob geboren zullen worden, komen!
Maar we vergeten Noach nog.
Die is eigenlijk begonnen, om de eerste fundamenten te leggen voor het Huis Israël.
Mozes zwerft als geestelijk mens in deze stoffelijke en geestelijke ruimte rond.
Hij kijkt naar de sterren en planeten, want wanneer hij zich daarop instelt, kan hij die planeten zien.
In dat leven is maar één verlangen: terug naar de Aarde om de stoffelijke mensen van de waarachtige God te vertellen.
Maar de naam God kent hij nog niet.
Hij kent alleen zichzelf en weet, dat er geen dood is.
Niemand op Aarde kent God!
God als woord is nog over geen lip gekomen, van al die werkelijkheden kent men geen wet.
Zo zwerft deze ziel dus door de ruimte.
Hij als mens is op Aarde en volgt de mensen.
Hij ziet hoe de mensen zich uitleven.
Hij weet ook, hoe ze voor zichzelf iets kunnen doen en wat zij tijdens hun stoffelijke leven kunnen bereiken.
Maar er komt geen verandering.
Wel in zijn leven!
Hij barst van verlangen.
Hij stikt van verlangen om naar de Aarde te mogen terugkeren.
Heeft hij dit leven beleefd, Frederik?”
„Wat ik zelf heb mogen beleven, René, staat al in bloei!”
„Zo is het.
Ook door jouw gezoek, je denken, je verlangen om voor de domme massa te denken, de domme massa te mogen helpen, ontwaakte je innerlijke leven.
Je ging niet alleen hoger en hoger, maar elke wet sprak al tot je wezen.
Je ging je openen.
Wat jij de reine klaarte noemt, was voor Mozes niets en niets anders!
Jij ging van de Aarde weg in gevoel, je gaf aan je stoffelijk denken innerlijke verruiming.
Mozes deed dat vanuit de geestelijke wereld en bereikte eindelijk die hoogte.
Nu staan wij voor een Goddelijke wet, Karel, en kun je het wonder van God in je beleven.
Frederik verijlde.
Ook Mozes.
Maar wat hier gebeurt, is daar precies hetzelfde.
Wat Frederik kreeg, krijgt Mozes in handen.
Frederik lost voor je ogen op, hij verandert, hij wordt fijner en ijler, hij gaat de dingen voelen en krijgt van tijd tot tijd die gedachten al toegezonden.
Wat doet Frederik?
Hij maakt zijn innerlijk leven wakker.
Hij werkt aan zijn zielewereld!
En dat is een ruimte!
Hij staat in de bloesem, jazeker, de lieflijkheid van zijn zieleleven openbaart zich aan zijn innerlijke persoonlijkheid.
Hij blijft volhouden en komt zover.
Mij kun je bij alles volgen.
Ik leef met hem, omdat zijn leven zich voor mij opent.
Was dit niet zo, dan hadden wij, had Frederik andere verschijnselen beleefd.
Mozes deed niet anders.
Hij klimt op in gevoel.
Hij verijlt, hij wordt door zijn verlangen geboorte!
Hij kan niets anders meer beleven, hij is tot niets anders in staat.
Mozes plant zichzelf!
Hij krijgt vol bewustzijn en hij stuurt zichzelf naar die wet toe.
Niemand kan hem helpen, zelfs geen Engel, dat moet het leven zelf willen.
Alles kunnen wij van God krijgen, als je zélf wilt en aan die verhoogde bewustwording beginnen wilt.
Mozes wordt verhoogde werking.
Hij wordt wet, de wet voor de geboorte, hij is en hij wil niets anders!
Hij keert duizendmaal naar de Aarde terug, hij ziet hoe die vreselijke massa leeft.
Hij ziet ook, dat de enkeling zich uitleeft ten koste van die massa en dat zijn de heersers van de Aarde.
De rest speelt voor slaaf en wordt gemarteld en gekastijd!
Langzaam maar zeker verandert zijn leven en wezen.
Hij komt tot de verijling van zijn persoonlijkheid en keert naar de astrale wereld terug.
Daar wandelt hij in een mistachtige wereld rond.
Je voelt, een Engel van het licht, doet niet meer aan ruw geweld mee.
Een Engel uit de eerste Hemel kan geen hardheden meer doen.
Er is een mens voor nodig, die die hoogte nog niet heeft bereikt.
Mozes is het!
Hij leeft weer in de astrale wereld en is droevig.
Hij kan de mensen daar niet meer uitstaan.
Ze voeren niets uit.
De meesten weten nog niet, dat ze op Aarde gestorven zijn en daar vragen die onbewusten niet naar, het heeft voor hen nog niets te betekenen.
Zo hebben wij er miljoenen op deze wereld, ze zijn niet slecht, niet goed, het demonische hebben ze afgelegd, maar licht is er nog niet!
Beste, brave mensen zijn het, maar gevoel, om voor anderen geestelijk iets te doen, is er nog niet.
Mozes zondert zich af.
Hij loopt daar in die oneindigheid rond en denkt.
Hoe kom ik terug op Aarde.
Wie kan mij een nieuw lichaam schenken?
Hij smeekt om verruiming, om te mogen dienen.
En nu, Karel, komt een Engel op hem toe.
Mozes voelt, dat hij niet meer alleen is.
Dat hebben veel mensen hier reeds op Aarde.
Mozes denkt.
Hij vraagt zich af wat het is.
Hij voelt zich verijlt en is rustig.
En dan hoort hij ineens tot zich zeggen:
„Hoort gij mij?”
„Wie bent u?” vraagt hij.
En dan volgt een gesprek.
Mozes krijgt antwoord op al zijn vragen.
De Engel als meester van het licht zegt, dat hij uit God is en God zal zijn.
En dat is waar.
Vanuit het Al komt er bericht, dat men daar alles wat geschapen is door een woord moet verbinden.
Dat ene woord moet het leven van de ruimten volkomen uitdrukken.
Toen kwam het woord God, de Heer, tot stand.
Mozes hoort nu reeds over de Heer spreken.
En de Engel zegt hem, dat hij moet terugkeren naar de Aarde om de mensen daar te volgen, hij daar hulp zal ontvangen door gedachten.
Mozes gaat tot de Aarde.
Maar de meesters zijn reeds aan het plan begonnen.
Het Huis Israël is reeds tot stand gekomen, door Mozes zal dat Huis bewustzijn krijgen.
Mozes slentert weer op Aarde.
Je voelt zeker, dat hij er nog niet is.
Hij moet meer en meer verijlen en naar de wet voor de wedergeboorte leven, eerst dan trekt die wet zijn leven op.
Er gaan volgens onze eigen berekening nog twintig jaar voorbij, doch dan keert dit leven naar de sferen terug en voelt zich gereed.
Nu verschijnt de Engel aan zijn leven en spreekt tot hem.
De Engel volgt Mozes, totdat dit leven de wedergeboorte krijgt.
Dit zieleleven lost op.
De meester zegt, dat Mozes op Aarde de Goddelijke stem zal beluisteren.
En nu zinkt Mozes terug tot het embryonale bestaan.
Hij lost voor de ogen van de meester op, hij wordt kleiner en kleiner, totdat hij weer vonk is.
Embryo!
En na een tijd, de ziel als persoonlijkheid is nu in slaap, als vonk kan het niet denken of het zou de vrucht vernietigen, ontwaakt dit zieleleven in de moeder.
Mozes wordt door het stoffelijke vader- en moederschap aangetrokken.
En hij komt juist op de plaats aan waar hij wezen moet.
Het Huis Israël vangt dit leven op.
Nu heet deze ziel ...
Mozes!
En het kind ontwaakt.
De ziel bezit intuïtie!
Dit gevoel is open en bewust.
Er is slechts één doel, één verlangen in dit leven: te dienen voor deze mensheid.
Deze mensheid moet een geloof ontvangen.
Mozes krijgt zijn gegevens om die massa tot eenheid te brengen.
Je voelt zeker, al die kinderen, mannen en vrouwen zijn levend dood.
Nu komt er geloof, de Heer zal spreken!
En dat geschiedt ook!
Maar de Heer wordt vertegenwoordigd door de engelen!
Nu is er reeds verbinding gekomen met het Goddelijke Al.
Het Goddelijke Al volgt dit alles.
Mozes’ leven kennen wij!
Andere profeten volgen!
Al die profeten, die voor hun taak als Mozes geboren zijn, spreken over de Messias.
De een na de ander komt op Aarde.
Mozes heeft zich sterk gemaakt.
Ja, hij moet oorlog voeren om zichzelf en zijn kinderen te beschermen.
Hij kan dat!
Maar heeft dit met God, de God van al dat leven uit te staan?
Zeker!
Maar God zélf is het niet.
Dat zijn de meesters, de mensen, die als Mozes ál de stoffelijke wetten moesten beleven.
Maar al de ruimten van God zijn bewoond!
Vanuit het Goddelijke Al krijgen de meesters de berichten toegezonden, ze weten hoe ze moeten handelen, al de werelden zijn tot eenheid gekomen.
De Aarde is reeds in handen van het Goddelijke Al, de mens, die zijn Universele kringloop heeft mogen volbrengen.
Zo gaan de eeuwen voorbij.
Men spreekt over een Goddelijk wonder.
Gods Zoon zal naar de Aarde komen.
En dat is Christus!
Zeker, vanuit het Goddelijke Al zal Christus de mensheid het Goddelijke Evangelie brengen.
Er vallen natuurlijk ontzettend veel slachtoffers!
Wie zich voor die ontwikkeling inzet, gaat de marteling tegemoet.
Het wordt het gevecht tegen het boze in de mens, haat tegen liefde!
Hartstocht tegen goedheid.
Duisternis tegen licht, dat nu op Aarde wordt gebracht.
Dan nadert de Eeuw van Christus.
De Bijbelse geschiedenis is allang geschreven.
Wat die mensen hebben geschreven, is alles goed voor de mensen in die eigen tijd, maar niet meer voor deze eeuw.
Alles is goed, wat zij zelf kunnen volgen, maar gaat het over de Goddelijke wetten, dan weten zij het natuurlijk niet.
Zo komt het, dat zij een begin hebben moeten maken.
En ik vraag je, Karel, weet het leven van onze maatschappij antwoord te geven op kosmische vragen?
Nee!
Dat is nog niet mogelijk, omdat de wetenschap zover nog niet is.
Dat de mens uit klei en levensadem geboren, ontstaan is, wordt nog door miljoenen mensen aanvaard!
Omdat men de mensen zegt, dat Gods woord heilig is, geloven het de mensen en zijn ze angstig dat er iets met hun levens geschieden zal.
Volg nu zo’n studie van een theoloog!
Neem nu de studie van een godgeleerde.
Wat weten die mensen van de Goddelijke schepping af?
Is de astronoom zover, dat hij het beginstadium van de Goddelijke Schepping kent?
Neen, zover zijn wij nog niet.
Maar men lacht en men haalt schouders op.
Op deze wijze kreeg de mensheid ontwikkeling.
Toen begonnen de meesters aan wijsheid, aan kunst en aan technische wonderen.
Je voelt wel, miljoenen zielen werken aan deze bewustwording.
Ze stellen vast, waardoor de ziekten zijn ontstaan.
De medische faculteit ontstaat.
Muziek komt er, het menselijke leven heeft die verijling van gevoelens en verklanking nodig!
Alles is berekend!
Géén ziel kan op eigen houtje aan die ontwikkeling werken, daarvoor moet je geboren worden en je eigen leven voor in harmonie hebben gebracht.
Zo komt er éénheid.
Wat vroeger, voor eeuwen terug stammen waren, zijn nu volken geworden.
Door de oorlogen ontwaakt die wilde massa.
Die massa gaat voelen en begrijpen, dat het toch ook zo niet moet.
En daarvoor staan we eerst nu!
Nu gaan de volken begrijpen, dat je door die afslachtingen niet verder komt.
Maar de wetten van God zijn in niets veranderd.
Ziekten zijn er nog!
Krankzinnigheid ook.
Die wetten, hoe hoger de ziel komt, gaat ze leren kennen en zal zij zich de geestelijke bron van eigen maken!
Wat vroeger hutten waren in het oerwoud, zijn thans steden.
We kregen licht, we kregen kunst, we hebben ons wijsheid eigen gemaakt, maar het Universum, waarin wij leven kent men nog niet.
Dat moet nog komen en dat is op komst.
Nu ga ik je vertellen, waardoor ik dit alles weet.
Ik heb, zoals ik al zei, honderden levens gegeven voor wijsheid.
Ik ging door magie en door de wetten voor de yogi!
Ik heb me wetten eigen gemaakt, waardoor ik me wekenlang kon laten begraven.
Ik kon niet sterven!
Die mensen zijn er nog, maar dat zijn de fysische occulte wetten.
Ik ging verder!
Ik bracht het zover, dat ik loskwam van al de stoffelijke stelsels.
Ik trad dus bewust uit mijn lichaam en vertoefde toen in het leven voor mijn ziel.
Toen ik daar eenmaal was, stond er een meester me op te wachten, die zei:
„Rachi-Hadju, eerst nu zijn we zover.
Ik ben uw meester!
Gij moogt me thans leren kennen.”
Ik lig daar in slaap.
Vele levens terug, kroop een ander in mijn lichaam en omdat ik de wetten nog niet beheerste had ik de krankzinnigheid te aanvaarden.
Die persoonlijkheid leefde zich in mijn lichaam uit.
Omdat ik van deze stoffelijke wereld wegging, kwam ik tot hem en hij tot mij.
Ik heb ook die wetten moeten aanvaarden.
In de eerste keren tot aan mijn stoffelijke dood en scheurden wij uiteen.
Die slechte begon aan een nieuw leven te zoeken, en leefde zich opnieuw uit.
Dat is nu geestelijke bezetenheid, Frederik!
Duizenden levensgraden kun je hierin zien.
Want elk mens is natuurlijk weer anders.
Je hebt hiervoor de bewuste en onbewuste krankzinnigheid.
De ziekelijke dus en de gezonde.
Mensen bijvoorbeeld, die zich uitleven door een gezond mens, waar Hans op het moment afstemming op heeft.
Daaraan kun je niets veranderen, Elsje, omdat hij zelf niet wil!
Omdat hij nog niet kan, want voor elke gedachtekracht moeten wij onze ganse persoonlijkheid inzetten, om die karaktereigenschappen te vergeestelijken; dan zijn wij door duistere ego’s niet meer te bereiken.
De meester zei me toen, dat hij wilde beginnen om het Westen met het Oosten te verbinden!
Je weet nu dat ik hier ben en waar ik al die wijsheid vandaan heb.
Ik ben met een Orde verbonden, Karel, en die Orde trekt thans het Westen op naar de geestelijke hoogte van het oude Egypte.
Het is hiervoor, dat wij die reis moesten gaan maken.”
„Het is een openbaring voor me, Frederik.”
„Zoals voor ieder die zich openen wil”, laat Erica erop volgen.
Karel vraagt René:
„Moeheid ken je niet?”
„Nee, Karel, dit bezielt je immers in alles?”
„En wanneer je in slaap bent?
Wat beleef je dan?”
„Dan stap ik eruit, Karel.
En nu ga ik terug naar mijn meester.
Hij is het, die me de wetten verklaart voor de kosmos.
En hij is een Engel van het licht.
Deze band, dit éénzijn, is onfeilbaar.
Hierin kunnen geen stoornissen meer komen!
Dit is áf!
Nu worden je al die wetten verklaard.
Alleen gaan wij niet op technische wonderen in, je voelt wel, dat is weer heel iets anders.
Ook moet je niet denken dat ik voor dokter ga spelen, ook al is dat mogelijk, want ik kijk thans door de ziekten heen.
Maar dat doen wij niet, omdat hierdoor het eigenlijke doel splitst en dat is de bedoeling niet meer.
Dat hebben wij vroeger gedaan!
Al die wetten hebben we beleefd.”
„Jammer, dat Hans er niet bij was, Elsje!” laat Erica erop volgen, „maar dat komt nog wel.
Moed houden, kind, wij krijgen niets cadeau!
Nu zien wij reeds hoe wonderbaarlijk het leven kan zijn.
Voor geen goud van deze wereld zou ik dit willen verliezen.
Ook jammer, dat Lent niet hier is, ze kunnen allemaal college krijgen.
Waarlijk, ik buig mijn hoofd voor je kunnen, René!”
Erica brengt Elsje weg, wij praten nog wat.
Je kunt hem alles vragen.
Karel begrijpt nu, waarom die oude meesters zo hebben kunnen schilderen en waardoor Mozart zo vroeg naar zijn piano kroop en duizenden dingen meer krijgen voor hem bewustzijn.
René gaat nu naar boven.
Hij is zich van alles bewust.
Karel zegt:
„Heb jij dit altijd geweten, Frederik?
Dat hij déze hoogte zou bereiken wist je toch zeker niet.”
„Heb ik je niet altijd gezegd, dat René een geestelijk wonderkind is?
En heb ik gelijk gekregen?
Ik moet zeggen, die gedachten werden mij gegeven.
Ik weet nu ook, waardoor mijn hand bestuurd werd.
Door René en zijn meester.
Ik weet nu ook, waardoor ik het verlangen kreeg om me in de inrichting van Hans te laten opsluiten.
Ik weet nu alles en kan mezelf antwoord geven op al de vragen.
Hoe waren wij toen dit leven geboren werd?
Ik weet het, hij zal het niet makkelijk hebben, maar wat er uit dit leven komt is hoger bewust zijn voor elkeen!
Ik zie de boeken al!
Stel je voor, Karel, hij neemt het nu reeds op tegen de astrologen van deze wereld.
Ongelooflijk is het, maar je beleeft de wonderen.”
Erica komt terug.
„Hans is een dolleman, Karel.
Wat moeten wij voor onze arme Elsje doen?
Niets.
Heb jij René al eens gevraagd, Frederik, hoe hij hierover denkt?”
„Vraag het hem zelf, ik geloof, dat hij naar beneden komt, Erica?”
En jawel, hij keert nog even terug.
Karel vraagt:
„Hans is als een dolleman, René, kun je hem nu niet genezen?
Wat moeten wij voor Hans doen?”
Direct komt er: „Vader, geloof je in mij?”
„Voor honderd procent, mijn jongen!”
„Dan zeg ik je, dat je hiertegen niets kunt doen.
Hans moet zélf proberen eronder vandaan te komen.”
„Kan dat?”
„Natuurlijk is dat mogelijk.
Maar het is niet zo eenvoudig!
Hij moet alles op alles zetten voor zijn normale leven of hij bezwijkt.
Hij zit thans onder een vreselijke invloed.
Hij neemt dat niet!
Je moet het hem maar eens vertellen, hij lacht je uit.
Dat is zijn persoonlijkheid.
Kun je nu nog langer wetten omzeilen?
Néé!
Dat zou ook onrechtvaardig zijn, dan kocht zich elk mens wat gevoel.
Je kon thans het menselijke bewustzijn kopen, maar dat is niet mogelijk, daarvoor moet je alles van jezelf inzetten.
Hierdoor kun je Hans niet bereiken!
Hij is teruggezonken in zijn eigen verleden.
Hans leefde onder de wetten van liefde die zijn moeder bezat.
Maar eindelijk zie je de eigenlijke persoonlijkheid.
Die persoonlijkheid moet vroeg of laat bewust worden.
Er zijn mensen die er hun hele leven onder zitten.
Zo kan een moeder haar kind voor het leven beïnvloeden.
Voor sterke persoonlijkheden duurt dat slechts enkele jaren.
De zwakken van geest, je hebt dat door mij en moeder gezien, komen onder die invloed niet vandaan.
Eerst dan, wanneer de dood komt; nu gaan deze verschillende werelden uiteen.
Hans is niet te helpen, omdat hij aan karmische wetten vastzit.
Hij wordt thans door die wetten geleefd!
Hij moet er zich vrij van willen maken, doch dat is een gevecht op leven en dood en soms nog erger dan de natuurlijke werking, die hij thans te aanvaarden heeft.
Zo zie je miljoenen mensen lopen en al die mensen beleven nu eerst de problemen uit vorige levens.
Hans staat voor een nieuw bewustzijn, maar andere wetten verwijzen hem naar iets, waarvan hij de geboorte reeds voelt.”
„Wat is het, René?”
„Ik ga er niet op in, Vader.
Later zal ik je die wetten verklaren.
Eerst dan ga ik eraan denken, nu ben ik er niet toe in staat.”
„Waarom wil je, dat Elsje de taal leert?”
„Omdat ik in Elsje gaven zie.
Elsje kan schrijven!
Ook dat zullen jullie tot ontwaking zien komen.
Dan staat ze sterker in dit leven.”
„Waarom kijk jij niet naar een meisje uit, René?”
„Die krijg ik, Vader!
Maar op tijd!
Mijn meester zegt: wacht af!
Ik zál afwachten.
Eén ding zeg ik je, ik zal gelukkig worden in dit leven.
Maak je geen zorgen om mij!
Denk allen in mijn richting, meer heb ik niet van je nodig, de rest laat je aan mij over.
Ik ben thans vijfenzeventig!”
Karel lacht.
Hij klopt René op de schouders en zegt:
„Jongen, mijn dank voor alles.
Ik buig mijn hoofd en ik hoop, dat ik je eens zal mogen helpen.”
„Kijk goed naar uw zieken, Vader.
Praat tot deze zielen en schenk ze alles van je leven.”
Maar we weten reeds, Karel heeft hulp nodig, zo hard loopt zijn praktijk.
De mensen willen hem niet meer kwijt.
Zijn karakter wordt zacht.
Hij draagt zijn zieken thans.
De mensen schreeuwen om zijn persoonlijkheid.
De armen dragen hem.
Hij heeft reeds de bijnaam gekregen, de dokter van de armen te zijn.
Karel is er trots op.
De bloemen die hij van zijn zieken krijgt, gaan naar René.
Erica staat achter hem als een lichtbaken!
Je moet Erica nu eens zien.
Je zou haar omhelzen!
Erica is een krachtige persoonlijkheid geworden.
Wij zijn van de reis thuisgekomen en wij genieten van al die weelde.
De slangenbeten zijn geheeld!
Bruine beren brommen niet meer voor ons.
Hyena’s kennen we niet, de boot is geen wrak geworden, maar een zeekasteel.
Wij zijn in staat alle zeeën te bevaren.
Hans is nog steeds de enige ballast.
Hij zit aan de boot vast als teer op ijzer.
Wat moeten wij doen?
Een wit strijkje geven helpt niet.
Hijzelf wil niet als witte geglansde verf dienen.
Zo staan de zaken er thans voor.
Waarheen dit gaat, ik weet het niet.
Toch weet ik eigenlijk alles.
Ik wil er alleen niet aan denken.
Het stormt op je leven af.
René begrijp ik ook!
Hij is bewust, maar o zo voorzichtig.
In mijn kamer leg ik al deze dingen nog even vast.
De wetten, die verklaard worden, komen in het logboek.
Ik kan alles bijhouden, ik heb al de tijd.
Niets van al dit schoons gaat verloren!
Niets, maar elke dag komen er nieuwe verschijnselen bij, die alle verklaard worden.
Ik verlang alweer naar de eigenlijke zittingen met de geleerden.
Wonderlijk scherp worden je de problemen voor deze mensheid verklaard!
Aan niets is wanhoop te zien.
In niets blijft hij ons het antwoord schuldig, wat hij niet kan is voor hem ook het onherroepelijke halt.
Machtig veel mochten we reeds ontvangen.
Hij werkt aan zijn kunst en aan zijn leven, ook aan deze zo afschuwelijke maatschappij.
En dat leven moet nog vierentwintig jaar worden!
Mijn God, wie had dit kunnen geloven?
En moeten wij zeggen, bestaat niet?
Kunnen wij nog langer een God van wraak aanvaarden?
Arme mensheid, waarom ga je niet verder en hoger.
Hoe zal deze maatschappij eruitzien als er licht is?
Dan kunnen er geen godsdienstwaanzinnigen meer geboren worden.
Lent zal hem straks wel vragen stellen.
Die mooie mens luistert liever.
Leuvens is een gevoelsmens.
Hij zegt eerlijk, dat we het nog niet weten!
Maar hij zegt ook, dat dit waarachtig de oplossing zou kunnen zijn.
Het is voor hem bovennatuurlijk, maar voor God is alles mogelijk.
Leuvens geeft zich zoals men het van een geleerd mens verwacht.
Je hiertegen verzetten helpt toch niets.
Leuvens zegt: Ik ben nog niet zover!
Indien alles wetenschappelijk bewezen wordt, beleven wij in deze uren het grootste genie van deze eeuw!
Dat heeft Erica in haar oren geknoopt!
Karel ook, hij vond het een reëel woord?
Ook hij zegt, dat René een genie is en wij hebben Karel gekend!
Ten Hove komt niet voor de dag, daarvoor is dat leven te onbeholpen.
Ik begreep niet, dat Karel hem erbij haalde.
Toen ik het hem vroeg zei hij: dat breekt wat!
Je moet niet allemaal van die scherpe denkers erbij hebben.
Laat die sukkel, hij kan nu een ander mens worden, kwaad is hij niet.
Nu Hans nog!
En dan waren wij er allen!
Ik wacht af, spoedig gaan we verder.
Goddelijke aanrakingen mochten wij beleven!
Is dit niet wonderbaarlijk?
O, wat ben ik gelukkig!