Ik zeg je, Frederik, met Erica gebeurt er niets. Ze pleegt geen zelfmoord! – Vrouwen denken anders dan mannen! En jij droomt!

Enige dagen later ontmoet ik Anna op straat.
Het eerste woord is over Erica.
En als ik Anna vraag hoe het met deze is, zegt ze:
„Ik zeg je, Frederik, met Erica gebeurt er niets, ze pleegt geen zelfmoord.”
En als ik vraag hoe zij dat zo zeker weet, antwoordt ze:
„Wij vrouwen denken anders dan jullie mannen.
Maar kom, deze kant uit, we kunnen daar rustiger praten.”
Ze trekt mij mee.
Die Anna toch, denk ik, wat is ze resoluut, overtuigend sterk.
Ik ga ook haar anders zien.
Ik heb, voel ik, een enorme fout gemaakt.
Ik zag ze en ik zag ze niet.
Van dat begrijpen is weinig meer over.
Ik bezat haar en ik voelde haar bezit niet eens.
Wat ’n fout, Frederik.
Hoe heb je geslapen.
Ik geloof waarlijk, dat ik ben ontwaakt.
Of ik had reeds lang een eigen huis, een vrouw en kinderen?
Nu ben ik ’n uitgedroogde strohalm die opnieuw naar het leven verlangt?
Als we buiten de druk van de huizen zijn, vraag ik:
„Zeg me nu, Anna, waardoor ben je zo zeker.”
Ze kijkt me glimlachend aan en antwoordt:
„Dacht je, Frederik, dat ik zo spoedig schrik?”
„Ik geloof je, Anna.
Ik ben er nu zeker van, dat ik je voor het eerst in mijn leven ontmoet.”
„En dat komt, beste man, omdat je je ogen in je zak hebt.
Je bent ’n dromer!”
Een koud bad.
Maar ze heeft, geloof ik, gelijk.
Zeker weet ik het niet.
Wat uit m’n mond valt is armoedig-zielig.
„Zo, dus toch, Anna?
Ondanks alles, toch nog ’n sufferd?”
„Zo moet je het niet zien, Frederik.
Je bent ’n beste man, we mogen je graag.
Ik zeg dit niet om je te vleien, dat weet je wel beter.
Ik zinspeel op niets, wij kennen elkaar al zolang.”
„En ik zei zo-even, dat ik je vandaag voor het eerst zag.”
„Dat heb je niet gezegd, Frederik.
Zie je wel, dat je droomt?”
Ik schrok me ’n ongeluk.
Ik denk dus hardop, en ik praat zwijgend hoorbaar.
En toch spreek ik met haar.
Ze zegt:
„Jij overdroomt alles.”
Ik overdroom me.
Gek wordt het.
Ik moet op mijzelf letten.
„Dus je bent niet angstig, Anna?”
„Waar zou ik angstig om zijn?”
„En de verschijnselen dan, Anna?”
„Die zijn heel goed, Frederik, maar elke moeder kent haar eigen mirakeltjes het best.”
„Dat begrijp ik, maar je bent ineens zo duidelijk.”
„Moet ik je kletspraat verkopen, Frederik?
Ik keek anders naar al die dingen dan jullie deden.
Ik ken mijn mevrouw, Frederik.
Je weet, dat wij als zusters met elkaar omgaan.
Ik hou evenveel van Karel als van Erica.
Maar zij pleegt geen zelfmoord.
Ze springt niet uit het raam en ze bedrinkt zich niet, zodat ze erbij neervalt.
Ik heb trouwens al gezien, dat ze de fles niet meer aankijkt.
Maar ze droomt hardop en dat is nieuw voor me.
Karel hoort het ook, maar hem zegt het niets.
Dit zijn echter maar nietige dingen, de grote komen nog, maar dan was ik luiers.
Hoe ik aan dit alles kom, Frederik?
Van mijn moeder.
Ze had een ellendig leven en een hok vol kinderen.
Elk kind was een wereld apart, placht ze te zeggen.
En al die kinderen hadden een eigen karakter.
Moeder wist al van tevoren hoe haar kind er uitzag en welk karakter het had meegekregen.
Ook doodgewoon zei ze, want het is vlees van je vlees.
Het laat zich niet bedotten, het koopt geen kat in de zak.
Het is zoals je het zélf voelt.
Ik waak, Frederik, maar ga nergens op in.
Ik waak dag en nacht.
Zo, nu moet ik weg, kom maar gauw, we missen je.”
„Vrouwen,” zegt ze nog, „zijn anders dan jullie mannen, Frederik ...
Droom niet langer, maar houd er wat van over, je bent anders geen cent meer waard.”
Weg is ze ... een gedicht is het.
Wat ’n vreselijke sufferd ben je toch, Frederik.
Heb jij dat niet geweten?
Dacht jij mensen te kennen?
Voor straf honderd gulden op haar spaarbank ...
Grote goedheid ... wat ’n sufferd ben je.
Maar Anna heeft gelijk.
Ze voelt hoe Erica is.
Ik heb mijn studie verwaarloosd.
Anna voelt de ziel Erica als ’n vrouw.
Ik bezie haar vanuit mijn scheppende allures en dat is nu fout gebleken?
Ik kan er nog niet in geloven.
Als ik even nadenk, weet ik, dat ik toch gelijk heb, maar dat Anna het veel eenvoudiger voelt.
Ga ik er nog dieper op in, dan weet ik ook, dat Anna stil staat en nu al aan de luiers denkt, wat mij zegt, dat zij de diepte van deze verschijnselen niet kent, ook al vindt zij ze doodgewoon.
Wat ze heeft, is uit een natuurlijke bron.
Tóch staan of stonden wij voor problemen.
Eigenlijk zijn het geen problemen meer.
Karel heeft gelijk, werking is het.
Alles is nu weer gewoon?
Ik wacht nog even af!
Ik ga terug naar huis en wil nu de brieven lezen.
Ik lees:
„U wilt gegevens hebben voor wetenschappelijk onderzoek.
Welnu, hier hebt u de mijne.
Ik kreeg ongeveer tussen de derde en vierde maand zelfmoordplannen.
Maar ik ben er nog en in het bezit van ’n flinke meid.
Dat is eigenlijk alles.
U wilt natuurlijk weten hoe die gevoelens in mij opkwamen, maar daar kan ikzelf geen touw aan vast knopen.
Ze zijn er en ze zijn er niet.
Net als ikzelf.
Soms was ik volkomen mijzelf, maar op andere tijden stond ik zelf verbaasd om mijn vreemde neigingen.
Nu ik naar m’n kind kijk, moet ik wel zeggen: ik heb er iets van gevoeld.
Soms doet het ook vreemd en dan begin ik te piekeren.
Maar enkele dagen geleden, was het, alsof ze herboren werd.
Nu zingt ze elke dag, het is gewoonweg ’n wonder.”
Ik zal haar ’n mooie pop zenden en wat geld.
Een eerlijk moedertje, maar wat driftig aangelegd.
Ik zie dat aan haar schrift ... hoewel ik geen grafoloog ben.
Schrift spreekt direct tot me.
Een ander heeft precies dezelfde verschijnselen.
Ze is neerslachtig en moet tegen de zelfmoord vechten.
„Het is een druk, een zware last, die op je schouders rust, waar je dan geen raad mee weet.
Ik begrijp het nu, toen m’n jongen geboren werd, was het uit mij weg.
Ik heb er nu vier ... bij al de anderen droeg ik anders, maar van zelfmoord was geen sprake meer.
Ik had wel andere verlangens, maar dat kunnen hallucinaties zijn geweest.
Alles wat mooi was, trok me tot zich.
Ik wilde rijk zijn, was natuurlijk ontevreden met alles.
De dokter vond het gewoon.
En mijn man lachte maar.
Ik wil er niet meer aan denken, want het gebeuren zelf is immers ’n wonder.
Het groeit in je op en het krijgt alles wat je zelf ook hebt.
Het praat en is blij.
Het is leven en ziel tegelijk.
Maar eens moet je het weer missen.
En daar ben ik nu al bang voor.”
„Ik”, zegt een andere moeder, „wilde maar uit.
Het huis was me te eng geworden.
Als wij geld hadden gehad, was ik de wereld omgevlogen.
In alles zag ik ruimte.
In alles vloog ik.
In alles was ik de eerste, mijn mond stond niet stil.
Voorheen was ik zwijgzaam ...
In mij is er wat veranderd, maar die nare stilte is uit mij weg.
Ik leef nu meer, ik geniet meer van het leven.
En mijn jongen heeft een goede kop, ’n goed stel hersens.
Jammer, dat we hem niet kunnen laten studeren.
Ik zou er alles voor geven.
Is dat soms hetgeen ik voelde en wilde beleven tijdens mijn dragen?
Gek is het, maar je komt toch niet achter die dingen.
Betekenis zullen ze wel hebben.”
Zij en de andere moeder elk vijfentwintig gulden.
Voor de jongen zal ik (er) werk (van) maken.
Doch ik lees daar dat hij piepjong is.
Enfin, het regelt zich vanzelf!
Eigenlijk niets bijzonders.
De een heeft zelfmoordplannen, de ander drinkt haar wijntje of biertje.
De hogere klasse, waartoe Erica behoort, heeft veel verbeelding.
Slechts een enkele doet gewoon.
Ik stel vast, dat de verfijnde lui zich het meest aanstellerig voordoen.
De gewone mens aanvaardt al deze dingen, omdat hij niet de persoonlijkheid van een druktemaker heeft.
Er zijn eronder die ineens veel van dieren houden en andere moeders, die juist geen dier meer kunnen uitstaan.
Ik voel, dat dit eigenschappen zijn die direct vanuit de persoonlijkheid worden gevoed.
Hé, Frederik, wat is dat?
Zeg het over ...?
Het klinkt niet onaardig.
Maar het was weer té vlug.
Andere moeders hebben trek in ’n sigaret ... roken als schoorstenen en voelen zich volkomen gelukkig.
Prikkels zijn het, zegt er een, omdat het gegroei in je alles van je lichaam vergt.
Voor mij tenminste als ik het goed heb.
Ik geloof het ook ... heel natuurlijk is het.
Een is er ... die haar kind al wilde worgen voordat het op de wereld kwam.
Met man en macht heeft men haar moeten beletten het kind en zichzelf te verminken.
Toen het geboren werd was het ’n half kind.
Heeft deze moeder álles van haar kind gevoeld?
De dokter zegt: eigen afbraak.
Zij zal wel rakelings langs het hartje hebben gestoken, want men vond ’n prik in dat tere lijfje?
Waardoor werd de diagnose gesteld?
Ik zie tranen op het papier en ik moet haar antwoorden ook.
Voor haar smart beloof ik haar ... wat meer stof!
Hoe is het mogelijk, hoe duidelijk toch ...
Spraken zich hier gevoelens uit?
Ik heb veel om te overdenken.
Toch ben ik dankbaar dat ik het heb gedaan.
Zo zie je, toch ergens nuttig voor, moeder.
Anderen zijn er, die directe verschijnselen van helderziendheid krijgen.
Prachtig dromen ook.
En kunst.
Dat stemt dus met hetgeen Erica heeft beleefd overeen.
Met zwakke gevoelens voor vernietiging van de vrucht.
En de weerstand om er niet aan te komen.
Zij doet aan theosofie.
Door haar moederschap is ze ertoe gekomen.
Nu ’n volbloed en volgens haar zeggen een goed astrologe.
Ik voor mij voel daar niets voor ...
Een vriend maakte eens een berekening voor mij die volkomen fout bleek te zijn.
Toen ik merkte, dat het tóch gezoek bleef, zei het me niets meer.
Zo vrouwtje, dat is alles!
Het andere is niets bijzonders.
We namen afscheid van elkaar.
Weer een andere moeder zegt: „Ik had lichamelijke en geestelijke armoede ...
Ik versufte door het kind en leed vreselijk aan de nieren.
Ik had veel angst, last van huilbuien ook.
Ik wist het niet meer.
Ik had het gevoel, dat er iets gebeurde met het kind.
Toch was het ’n flinke jongen.
Maar op achtjarige leeftijd werd m’n jongen dood thuis gebracht.
Onder ’n wagen en dood.
Had ik dat nu van tevoren moeten voelen?
We kregen er nog een en bij deze is alles goed.
Ik hoop, dat ik ’m behouden mag.
Maar de andere vergeet ik niet.
Ik hoop, dat u er iets aan hebt.”
Ik stel vast, dat dit verschijnselen zijn die we straks moeten onderzoeken, indien we door eigen bron niet bedrogen worden.
Eén ding is zeker en bewust: de werking, het groei- en bloeiproces kan onfeilbaar voorspellen.
O, Van Stein, waarom ga je hier niet op in?
Dus die stomme werking bezit bovennatuurlijk bewustzijn.
Ik vind dit wel het beste wat erbij is, waarnaar je onmiddellijk ’n conclusie kunt trekken.
Waarom denkt een dokter niet door?
Het is stof voor de para-psycholoog.
Ook de psychiater komt erbij te pas en de man die aan psychologie doet.
De geestelijke faculteiten, ga ik verder, staan op het dode punt!
Ze weten met zichzelf nog geen raad en zijn allen klaplopers!
Waarom geven ze die mensen ’n titel?
Wat zijn ze eigenlijk voor de wetenschappen?
Maar dat gaat mij niet aan.
Ik huiver.
Ik verbloem niets voor ze, omdat ze zo verwaand doen en toch nog niets weten.
Er is nog een brief die waarlijk bijzondere dingen behelst.
De moeder heeft tijdens haar dragen last van ’n baard, waardoor zij beslist weet, dat het een jongen is.
En het werd een jongen!
Dat groei- en bloeiproces heeft reeds op een leeftijd van vier of vijf maanden het bewustzijn, dat het zich zal moeten laten scheren.
Zoiets zet Van Stein zo ongelooflijk te kijk, dat het er voor hem en zijn soort slecht uitziet.
Alles bijeen de moeite waard om over na te denken.
Ik sloot het onderzoek.
Zond allen die hadden meegewerkt een geschenk en sloot me toen in mijn eigen wereld op.
Wat later hoorde ik, bij toeval, nog meer over moeders, maar ik had geen lust meer mij erin te verdiepen.
Het was vaak wel de moeite waard, maar meestal betrof het zaken die we reeds bij Erica hebben vastgesteld.
Bijvoorbeeld het feit, dat een moeder tijdens haar dragen en éénzijn met haar kind onfeilbaar weet te zeggen, hoe het geaard zal zijn.
Het kind waar het hier om ging zit nu in de gevangenis!
De moeder had vooruit geweten, dat het een galgenbrok zou worden, dat er niets met dit kind te beginnen zou zijn.
Het is bewust slecht.
Op al haar belevenissen, opkomende droefenissen en vervloekte geknaag onder het hart, heeft ze geantwoord.
En alweer: de werking van Karel en Van Stein voorspelt onfeilbaar!
Heeft het kind ziel en bewustzijn?
Dat het kind ziel bezit, spreekt vanzelf.
Dat is bekend, máár bewustzijn?
Dat kán niet volgens de wetenschap.
Zijn wij nu gek of moeten we aanvaarden, dat al die geleerden nog geboren moeten worden.
Moeten ze niet naar een kostschool?
Of is dit het bewustzijn van deze arme wereld?
Wat is het?
Moeten zij niet zorg dragen, zo spoedig mogelijk aan een ander en beter onderzoek, een scherper, te beginnen, als ál deze tóch zo natuurlijke wonderen voorbij te lopen?
Ik weet wel wat ze zeggen, die verschijnselen zijn allemaal abstract.
We lopen ons toch te pletter.
Maar ze negeren álles!
Ik erger me niet, máár, je zou zo zeggen!
Het is geloof ik de tijd nog niet om over al deze zaken te praten.
Mij voert het tot de realiteit voor dit zo bovenmenselijke gebeuren.
Das Ding an sich spricht (Het ding, zoals het in wezen is, spreekt)!
Onze geleerden zijn kalveren of ze zijn slapende bezig het wonder op de wereld te brengen.
Wellicht schreeuw ik al te vroeg ... en zetten ze mij straks voor de ware feiten.
Maar ook dan zullen we zien.
Indien ze gelijk hebben buig ik mijn hoofd.
De redactie liet me weten, dat er nog meer brieven waren gekomen.
Ik vond het echter voldoende en legde hen bij de andere, die hun dienst hadden gedaan.
Ik naar Erica ...
Ze las ze een voor een.
Ze vond me ’n genie.
„Hoe is het mogelijk,” zegt ze, „dat je daaraan denkt.
Net iets voor jou.
Ik ben je ontzettend dankbaar.
Zou Karel nooit in z’n hoofd krijgen.
Wat lief schrijft deze.
Ik heb nog een mooie jurk, Frederik, zij zal die hebben.
En deze voor haar jongen wat geld ...
Ze kan dan boeken kopen.
Erg lief is deze brief, vind je niet?
Hoe wonderlijk toch.
Zie je, Frederik, dat wij anders moeten gaan denken en dat Karel niet alles kan beantwoorden?
Die Van Stein toch.
Zal ik hem dit laten lezen?
Maar dat is waar ook, ik wil de kerel niet meer zien.
Wat ’n realiteit, Frederik.
Ik geloof, dat ik dankbaar word, dat ik die narigheid heb gevoeld.
Deze brief is droevig.
Wat moet je hieraan veranderen?
Wat een vreselijke voorspelling.
Foei ... ik vind het afschuwelijk.
De rest zegt me niet zoveel.”
Maar wat wil dit alles zeggen?
Ze hoort me en vraagt:
„Wat zegt het, Frederik?”
„Het wil zeggen, ook al noemen de geleerden je kind leven en werking, dat het in staat is menselijk te denken en onfeilbaar vooruit te zien en zijn gevoelens aan de moeder door te geven.
Dit, duidelijker omvat ... voert ons naar een bewuste persoonlijkheid en wij kunnen, zouden kunnen aanvaarden, dat het kind in de moeder al weet waar later de baard zit.”
Ze lacht zich ’n stuip en vindt het ’n openbaring voor me.
Já, het is onfeilbaar gezegd en beleefd.
„Dit,” zei ik nog, „houdt verband met ál je eigen problemen.
Met álles!”
„En wat is dat alles?”
„Dat kan ik je niet zomaar zeggen.
Het wijst ons echter naar verschillende richtingen, waar ’n zon schijnt en mensen leven, ook al zijn ze nog niet geboren.
Ik moet er eerst over nadenken.”
En ik heb erover nagedacht.
Ik sprak er vanzelfsprekend niet te veel over met Erica.
Voorzichtig blijven, want ze is veel en veel beter en zichzelf.
Ik heb het Karel trouwens beloofd.
Onomstotelijk is mij hier iets bewezen, waarvan ik de wetten nog niet ken, maar waarvan ik het bewuste leven mocht aanschouwen.
Ik stelde vast, dat de ziel van ’n mens een machtig wonder is, intellectualiteit bezit en voor universeel gehouden kan worden.
Of dit alles voor het kind is, de moeder dus zélf hoger bewustzijn ontvangt, óf dat het kind bewust is en in die maanden een eigen persoonlijkheid bezit, kán ik niet verklaren, maar het lijkt me mogelijk.
In mijn dagboek staat: vandaag brieven ontvangen met verbijsterende klanken.
Ik beleefde wonderen.
Nu weet ik dat ik leef!
Het analyseren van al deze ongekende zaken, doe ik binnenshuis ...
Ik geloof, dat dit het beste is.
Zoveel mogelijk eraan denken.
Ik merk nu, dat het één het ander helpt en zichzelf op de goede weg brengt.
Ik heb daarin stemmen gehoord ...
De feiten zélf zijn in strijd met elkaar.
Maar ik luister goed, totdat ze klaar en rein voor mij staan.
De kletspraat van Karel is reeds voor mij hemels gezang.
En mijn universiteit krijgt betekenis!
Ik geloof zelfs, dat ik later college kan geven.
Ik denk, als ik alles weet, dat ik er een naam voor heb, die wonderlijk in je oren klinkt, waarvan de mensen zullen zeggen: „Hoe is het mogelijk?”
Ik ga God kennen!
Ik had niet gedacht, dat het leven zo wonderbaarlijk voor ons mensen was.
Ik weet nu ook, dat Hij tot Zijn mensen spreekt.
Ik raapte dit alles zomaar uit de goot van de straat op!
Schatten liggen er, maar je moet ze zien!
Wie zijn ogen openzet, krijgt kleur in zijn hart en moet nu beamen, dat het leven rijk geschakeerd is.
Vroeger heb ook ik die schatten niet gezien, maar ik heb de laatste dagen mijn innerlijke ogen opengezet.
Mijn kasteel staat nu wagenwijd open!
Tot zover!
De rest, zei ik al ... bevindt zich nog in mijn laboratorium ...
Maar niemand is in staat chaos te scheppen.
Mijn wachters staan op de uitkijk!
Erica stuur ik een prachtmand met bloemen.
Anna ook.
Karel krijgt z’n geliefkoosde sigaret, Simon Arzt.
Ik zal hem er ’n massa van sturen, want ik ben zo gelukkig.
Ik zeg je, wie mij gelooft, deze verschijnselen voeren je tot God terug.
Nogmaals, ik had niet gedacht, dat Hij zó dicht bij de mensen leefde.
Elke seconde steekt Hij Zijn handen naar ons uit en trekt je omhoog.
Dan hoor je: „Is er iets, m’n jongen, of m’n meisje?”
Als je valt, Hij staat direct naast je!
Heb je onwaarschijnselijke dingen, Hij verklaart je alles en zet er meteen een streep en Zijn handtekening onder, opdat je begrijpen zult, dat voor Hem ál de rekeningen zijn betaald.
Natuurlijk, ik voelde dát weer, moet je zélf zorgen, dat die wonden geheeld worden en daar heb je ’n stoffelijk verbandje voor nodig.
Maar dat is zo erg niet!
Ik hoor Hem nu al praten, het klinkt wonderbaarlijk in je oren!
Nu weet ik, dat uren, maanden, jaren, tijd en ruimte, betekenis hebben, als je er zelf in staat.
Dit alles is volkomen één!
Maar je moet het alweer begrijpen.
Ik zeg je, wie eenmaal de draad te pakken heeft, krijgt ook de klos waarin zij gewonden is in handen, zodat je de oorsprong ervan kan onderzoeken.
En die oorsprong is het licht, geloof me, is het leven, de ziel en de geest!
Zij kan bidden en zij heeft al gebeden voordat zij op aarde haar werking begon.
Ik durf zelfs zeggen: zij stond al een keer voor het altaar en diende de mis, voordat zij zelf tot leven kwam.
Het is adem van Zijn adem, groei van Zijn groei.
En dat alles zag ik op straat liggen.
O, hoe dankbaar ben ik Hem!
Wat ’n dag.
Machtig was het!
Ik barst bijna van geluk!