Frederik, de Paulus van deze eeuw leeft in ons midden!

De dagen gaan voorbij in vreugde en geluk, uren van ongelooflijke schoonheid, te midden van geliefden, een éénheid die niet meer van deze wereld is.
We kunnen het bijna niet meer op, zo machtig wordt dit geluk.
Wij zien elkander volkomen anders.
Onze levens staan voor alles open en wij genieten van elke handeling.
We gaan samen uit: schouwburg en andere kunst genieten we meer van dan vroeger.
Een goed concert spreekt tot je ganse leven.
Je kunt nu schreien van geluk en toch ben je in niets kinderachtig.
De mensen zien het aan je, ze zoeken iets in je en ze weten niet wat het is.
Gaat je hart open en vertolk je even je gedachten, dan weten ze het meestal.
Nu staan ze voor een mens met sandaaltjes aan.
Já, wat ik daar ontmoette, dat zie je niet elke dag.
Ik heb een mens ontmoet!
Je liefde voor al het leven stormt het andere leven tegemoet.
Wat zou deze wereld mooi zijn als miljoenen mensen eraan zouden beginnen.
Eerst nu is het leven waard om beleefd te worden.
Wij hebben dat geluk in eigen handen gekregen en wel door onze gek!
We durven dat woord niet meer uit te spreken.
De mensen die René hebben gekend, geloven zichzelf niet meer.
Wat toen en met hem geboren werd, gezond was, hem als het ware stukken en jaren vooruit scheen te zijn, is nu geen bewustzijn meer.
René loopt ze allemaal hard voorbij en de meisjes zoeken hem al op, maar hij neemt er niet een.
Zo’n jong talent wil wel iets zeggen.
Erica heeft het er nog weleens over.
Dan hoor je: „Zou daar nu die Marja niet bij kunnen wezen, Frederik?
Voor dat wonder zou ik willen sterven.
Ik zou er alles voor over hebben om dat kind te mogen leren kennen.
Ik verzeker je, Frederik, dat ik mijn ogen open zal zetten.
Hij moet geen kat in de zak kopen.
Maar waarom maak ik me nu zo druk?
Het komt toch wel in orde, hij wacht immers?”
En de jongen wacht!
Hij wacht niet tevergeefs, als je het mij zou vragen, het is er al zolang.
Ik ben rustiger geworden.
Ik kan alles wonderlijk goed verwerken en ook Karel zuigt het in zich op.
Anna is thans een groot wonder, ze lijkt dertig!
Zo werkt die hogere bezieling op je leven in.
Het huwelijk wordt een openbaring.
Karel en Erica zijn als jong verliefden en elke dag wordt het mooier voor die twee.
Erica is een schoonheid geworden.
Moet je dat lieflijke gelaat zien.
Ze lijkt nu nog iets groter dan voorheen, zo stijgt ze boven zichzelf uit.
Je moet haar nu eens zien hoe ze haar kleren draagt.
Je moet Karel eens zien.
Karel, die achter zichzelf aanliep, het boerse niet kwijt kon raken, is nu een aristocraat geworden.
Op en top een gentleman, een heer ten voeten uit.
Een waarachtig dokter!
Een goed mens, een dokter met verfijnde gevoelens.
En ikzelf ken me.
Ook mij heeft dit geen schade gedaan.
Ik ga nu op zilverwitte sandaaltjes!
Ik denk nu niet meer aan spoken; het heeft voor ons allen de laatste maanden niet meer gespookt.
De Hemelen zijn tot ons leven afgedaald, en dat hebben alle mensen zelf in handen.
Is het niet machtig?
Karel heeft nu geen lust meer om met paarden om te springen.
Hij zegt, dat hij dan zijn zieken tekortdoet.
Zie je, dat is Karel!
Dit is Karel, de boer.
Wat we hebben verwacht is gekomen!
Wij bevinden ons in een zevende hemel.
Het menselijke wezen is wonderbaarlijk mooi.
Moet je nu zo’n kus van Karel en Erica eens volgen.
Moet je eens zien, wanneer hij thans vertrekt.
Ze tilt hem op en kust hem.
Zie je, dacht ik, dat is het.
En dat alles door hun eigen kind, onze gekke René!
Dit kwam tot stand door de leer van Bartjes (Bartjes is een vormvariant van Bartjens (1569 - 1638), uit wiens boekje ‘Cijfferinge’ Nederlandse kinderen twee eeuwen lang rekenen hebben geleerd).
Je hoort het, we verwazen nog niet.
Wij blijven mensen van vlees en bloed.
Voor halfgaar doen voelen we niets.
Dan tikt René ons wel op de vingers.
Witte lakens, zegt hij, hebben geen betekenis.
Men moet reëel blijven of men ziet ze vliegen!
Blijf met je benen op de grond, verlies jezelf niet, daar zijn al genoeg mensen malende door geworden!
En zo hoort het!
Die dagen vlogen voorbij.
Ik had hem nu niets meer te vragen, ik krijg thans alles direct van Rachi-Hadju en ook de anderen beleven het.
De mensen hebben al bloemen gestuurd voor Rachi-Hadju, de artikelen zijn overdonderend.
Ook Karel geniet ervan.
Ze weten niet wie het is, maar de bloemen komen thuis.
Men denkt, dat ik het ben.
Maar ik ben het niet en zal het ook in dit leven niet worden.
Ik weet wel, hier komen wij niet meer terug, wij gaan daarginds verder.
O, mijn dood, wat een makker ben je van ons geworden.
Wat een fijne kerel ben je toch!
Wat maken de mensen je af.
Wat schelden ze op je machtig mooie wezen.
Wat een loos verdriet hebben al die mensen toch.
Nu is het al belachelijk.
Als je die zwarte karossen voorbij ziet trekken moet je je adem inhouden, een slot op je mond leggen om te verhinderen dat je in lachen uitbarst.
Moet je de mensen nu eens volgen op de kerkhoven.
Ik zag me de eer gunnen, dat ik er al zo’n stuk of tien van die kerkhoven afgejaagd heb.
Die mensen zetten hun bloemetjes thuis bij hun geliefden neer.
Dat allerzielengedoe zie ik nu anders.
Ik zeg niets van de kerken, ik vind dat machtig mooi, maar ik ben onlangs eens gaan kijken naar wat de spiritisten ervan terechtbrengen.
Vroeger begreep ik die mensen niet, toen werden we door die zieners flink bedrogen.
Ik moet er nog niet aan denken.
Ik dacht zo: ik ga nu eens kijken wat die ervan te vertellen hebben.
Ik weet nu, dat dit contact mogelijk is.
Maar wat die zielen, die mannen en vrouwen ervan maken, dan is dit, wat wij hebben, het eigenlijke contact, Goddelijk.
Die mannen en vrouwen verkwanselen geestelijke gaven, waarvoor je duizend levens inzetten moet.
Geef mij dan de theosofie maar.
Wat is die sekte een eind op weg.
Ik kan thans elke sekte beoordelen, ik ben een echte kenner geworden van bovennatuurlijke zaken en wetten.
De theosofie staat volgens mij nu op een dood punt.
René heeft me verteld, dat hij straks zal trachten om hen de wetten te verklaren.
Zij verwachten een nieuwe meester.
Maar die is er nog niet.
Met Blavatsky ging hun laatste leraar weg.
René zegt, dat hij het is!
Of ze hem willen aanvaarden?
Maar dat komt nog!
We beleven dus wonderen.
Ik heb hem hierover nog tal van vragen te stellen en doe dat zo spoedig mogelijk.
De spiritisten beleven een massa sensatie.
Dat heb ik vastgesteld en dat kan ieder die iets van deze wetten af weet.
Het is prachtig om met je familieleden contact te hebben, maar dit wordt gesol met heengeganen.
Als deze mensen het in handen hebben, dan zetten ze het leven voor de ziel volkomen stop!
Het leven in die andere wereld had dan niets meer te zeggen.
Nu leven ze weer bij elkaar, maar volgens hun eigen gedachten.
Als je daarop ingaat blijft er van die andere, toch zo machtige wereld niet veel meer over.
Eén feit hebben wij te aanvaarden, contact is mogelijk.
René zegt, dat hij ook voor die mensen de boeken zal schrijven, maar dan neemt hij velen hun denkbeeldige gaven af, die mensen bezitten niets.
Ze willen het bezitten en eigenen zich die gave maar toe.
Alsof het zomaar kan!
Ik stelde vast, dat die zielen deze heilige zaak niet dienen, maar afbreken.
Ze maken er een onderonsje van.
Als je die kletspraat volgt, de onzin voelt, loop je aanstonds weg.
Ik zeg niets van enkele goeden, maar vraag je hun om een antwoord, dan krijg je het evenmin.
René zegt, dat alles de eigen gedachten is.
Die mensen klampen zich natuurlijk aan hun liefde vast, maar nu staat het geestelijk wezen volkomen stil.
Dag en nacht lopen ze die stoffelijke wezens achterna.
Die komen op deze wijze geen stap verder.
Kan dat?
Nee, dat kan niet!
Dat is niet mogelijk!
Dit is dan ook lariekoek!
Ik zeg niets van de goeden.
Maar indien die mensen er zelf niet voor waken, zweer ik ze, blijft er van hun contact niets meer over, een grote ellendige chaos wordt het!
René wil niet meer dat ik erheen ga.
Het bezoedelt je ziel, zegt hij.
En dat is waar.
De mensen die ’n houvast hadden gekregen, zagen het door tal van die lieden volkomen in de modder getrapt.
Door leugen en bedrog, ze trappen er zelf straks in.
Gevaarlijke lieden zijn het!
Maar we leven door!
Dit staat als een paal boven water.
Hieraan behoeven wij niet meer te twijfelen.
Ik weet thans wat de theosofen ervan weten.
Ik kan de mentaliteit van al die sekten volgen.
Toen ik er met onze meester over sprak, antwoordde hij:
„Ja, Frederik, dat heb je goed aangevoeld.
Alles staat op een dood punt!
Alles!
De kerken ook!
Jammer is dat!
Wanneer straks mijn Universiteit er is, dan komen wij weer voor duizenden eeuwen verder.
Dit is het allerhoogste wat de mensheid ontvangen zal.
Natuurlijk, straks komen de meesters zelf naar de Aarde.
Ze hebben dan instrumenten, technische wonderen, waardoor ze kunnen spreken.
En dan eerst wordt de mensheid met de bronnen des levens verbonden!
Dan krijgen alle faculteiten direct vanuit de hemelen onderricht.
Op Aarde staat alles op een dood punt.
Meesters zijn er niet.
Ga zelf maar na.
Het Oosten moet naar het Westen komen om het Westen uit die ellende te trekken.
Ik ga thans verder, omdat mijn contact verbonden is met het Goddelijk Heelal!
Ik ga verder dan Boeddha, Blavatsky, Mohammed, Krishna en Rama, verder en dieper dan Ramakrishna, je kent hem en vele anderen.
En dat ben ik zélf niet, Frederik, dat is de Orde waarvoor wij allen leven en werken.
Enfin, dat hoor je nog wel op de zittingen.”
En zo is het, hij dringt overal doorheen.
Hij bezit het hoogste meesterschap, dat ná Christus heeft geleefd.
Wij zullen dat straks wel moeten aanvaarden.
Voor René liggen de wetten open.
En zo kwamen wij weer voor onze avond te staan.
René is al beneden, de doktoren zijn er.
Ze praten wat, doch dan geeft René mij het sein dat we kunnen beginnen.
De juffrouw schrijft alles op.
Hij gaat liggen en valt in slaap.
Ik vraag weer:
„Hoort u mij?”
Na enkele ogenblikken komt er: „Ik hoor u.
Ik ben gereed.”
„Wilt u luisteren?
Daal eens vijftien jaren in uw eigen leven af.”
Er komt: „Ik ben er al.
Kent u dat leven?”
Hij noemt verschijnselen die hij op die leeftijd heeft beleefd, in welke maand we leven, hoe Erica is, Anna, we weten het maar al te goed.
Ik vraag:
„Wilt u terugkeren naar uw geboorte.
Maar blijf bewust.”
We horen: „Ik ben thans enkele uren oud.”
En wij zien dat, het lichaam schrompelt als het ware voor onze ogen in elkaar.
Dat ziet iedereen.
Zelfs Hans kijkt belangstellend.
Dit is het organisme van een kind.
Hoe is het mogelijk, het gelaat is vijftien jaar jonger.
Ik vraag:
„Kunt gij in de moeder terugkeren?”
„Ik ga terug.”
Even later komt er:
„Ik ben in de moeder!”
„Ga dan terug tot het ogenblik, dat de schepping een aanvang neemt.
U weet wat ik bedoel?”
„Ik weet het.
Wat u daar ziet is het terugkeren van mijn ziel, het terugtrekken van de persoonlijkheid naar deze wereld.
Heb geen angst, ik ga in de epileptische slaap.”
Wij zien dat geschieden.
Het lichaam is als ’n lijk zo wit.
Karel maakt zich bezorgd, we nemen de pols op.
Rustig is de hartslag, maar zwak.
Doch die zwakte is geen abnormaal verschijnsel, zegt Karel, je voelt het andere, dit, deze wet, dit loskomen ook.
Wonderbaarlijk is het.
Nu komt er:
„Vroeger liet ik mij in deze toestand begraven.
Die occulte wetten heb ik me eigen gemaakt, thans stel ik mij op wijsheid in.
Ik ben één met dit leven.
Ik kan u thans vertellen hoe de ziel in het moederlijke lichaam afdaalt.
Hierdoor stellen wij vast, dat de ziel voordat zij geboren wordt een geestelijke persoonlijkheid is.
Ik ben mezelf, ik kan denken, ik behoud voor zoveel procent mijn bewustzijn.
Ik leef in de moeder.
Ik kan alles duidelijk zien.
Ik zou nu in vorige levens kunnen kijken.
Door het bewustzijn van het leven, waarin ik nu leef, ken ik de wetten.
Was ik ergens geweest, dan zou dat leven zich thans aan mij openbaren.
Kunnen de heren dit aanvaarden?
Het is dus niet mogelijk om het stoflichaam tot het niets terug te brengen.
Maar gij ziet die verandering, dieper gaan kan niet, dan treden stoffelijke stoornissen naar voren en dat mag niet!
Ik let dus op mijzelf, maar raak mijn lichaam niet aan.
Hebben de heren vragen te stellen.
Begrijp goed, indien ik dieper in het stoffelijke zou terugkeren, wat mogelijk is, zou ik niet meer in staat zijn één woord te spreken en weigeren de stembanden.
Ik zelf bezit niet meer de kracht om tot de stof door te dringen.”
Wij begrijpen het.
Lent vraagt:
„Kunt gij u op de psychopathie instellen?”
„Ik ben ermee verbonden.”
„Wat voelt u?”
„Ik ben in harmonie met het stoffelijke leven.
Ik heb mijn eigen bewustzijn.
Maar daal ik in het geweld van deze wereld af, vervormt mijn persoonlijkheid de stof.
Ik ben één met vele wetten.
Ik kan u verzekeren, dat er stoffelijke erfelijkheid is.
Niet echter voor de ziel!”
„Wat wil dat zeggen?”
„Dat de ziel geen gedachten of gevoelskracht geschonken krijgt voor haar leven op Aarde.
Het organisme bezit erfelijkheidsleer.
Ziekten kunnen beleefd worden voor alle graden.
Gij weet wat ik bedoel?”
„Wij begrijpen het, ga verder.”
„Dat wil dus zeggen, dat de organische stelsels door onze voorvaderen ziekelijk zijn besmet.
Hierdoor ontwaakt de kanker in derde graad en staat de volgende generatie voor ziekten.
Die besmetting is mogelijk, niet echter voor de ziel.
Dat wil zeggen, dat de ziel zich haar talenten in de reeds beleefde levens eigen heeft moeten maken.
Krankzinnigheid is dus onbewustzijn.
Die ziel is nog niet zover.
Zij heeft de Goddelijke wetten overschreden!”
„Hoe is dat mogelijk?”
„Door een dierlijk leven te beleven.
Hartstochten en gewelddadige belevenissen voeren u naar die wetten.
Nu ziet ge, dat de ziel de harmonische wetten overschreden heeft.
Elke verkeerde gedachte tekent zich op het gelaat af.
Hoe dieper de ziel het onbewuste, het overheersende, afbrekende leven voor de Goddelijke wetten, voor harmonie verwaarloost, des te vaker zal zij beleven dat een nieuw stoffelijk leven begint.
Hierdoor ziet gij al die vreselijke maskers.
Is de ziel in harmonie dan straalt het wezen die harmonie uit en ziet gij dat op het gelaat.
Thans echter, luister nu goed, kan de stof de ziel overheersen.
Dit wil zeggen, schone ouders kunnen een mooi kind baren.
Nu overheerst het stoffelijk weefsel de ziel.
Voelt gij dit?”
„Het is duidelijk.”
„Zie ik goed, bent u aan het woord, Dr. Lent?”
„Inderdaad, meester.”
„Wel, dokter, al uw jongens hebben zich in vorige levens zelf vernietigd.
Thans zijn ze onbewust.
Wanneer de ziel eens voor haar bewust stoffelijk leven komt te staan, tekent zij haar stoffelijk huis, het lichaam volkomen naar de kracht van haar persoonlijkheid uit.
Dat zijn uw jongens ook!
Dit is echter reeds vooruitgang.
Nu komt het vader- en moederschap, en gij ziet duizenden gedachten als kosmische wetten, waarvoor de ziel staat en te aanvaarden heeft.
Immers, zij gaat vanuit het vaderlijke gevoelsleven naar het moederlijke.
Dan betreden wij de homoseksualiteit!
Hierachter worden die levens door de astrale duistere werelden aangevallen.
Vanzelfsprekend is, dat die wezens vol bewustzijn zoeken, mensen die voor laagheden openstaan.
U ziet uw jongens als lagere en hogere bewustzijnsgraden?
U móet hen zo zien.
Naar het bewustzijn ziet gij uw zieken.
Vader- en moederschap overheersen thans.
De ziel is in drie graden moeder, noch vader.
Natuurlijke wetten zijn dit!
Hieraan kunt gij niets veranderen.
Duizenden mogelijkheden voeren u naar deze bewuste vervorming van de stoffelijke stelsels.
Dit is afbraak, dokter, onbewustzijn, onwetendheid, God heeft met die ellende niets uitstaande.
Toen de Goddelijke schepping begon kregen wij de Goddelijke wetten in handen.
Door al die levens hebben wij ons ik bezoedeld.
Dít, mijn hulp en mijn leven, is de persoonlijkheid van deze mensheid.”
Leuvens vraagt: „Zijn er planeten waarop leven aanwezig is en wij als mens die disharmonische wetten mochten overwinnen?”
„Achter dit Universum bevindt zich een ander en hoger bewustzijn als ruimte.
De ziel als mens, die de sferen van licht heeft bereikt, is vrij van zonden en fouten.
Eerst dan kan zij het „Koninkrijk Gods” waar zoveel over gesproken en geschreven is, betreden.
Dan gaat zij verder!
Maar in het Koninkrijk Gods, de eerste Hemel voor de ziel als wereld, waarin zij leeft en zich voor het volgende stoffelijke bestaan gereedmaakt, voelt zij geen aardse stoornissen meer.
Het planetenstelsel is dus voor ruimtelijk en menselijk, dierlijk leven, zo ook de natuur, tot het verhoogde bewustzijn gekomen.
Gij hebt daar geen stoffelijke wetten meer, wij keren immers tot God terug.”
„Gij kent daarvan de wetten?”
„Ze worden mij geschonken en ik beleef ze!”
Lent gaat verder en vraagt: „Hebt gij middelen om iets voor de zieken te doen?”
„Gij kunt verschillende graden van bewustzijn optrekken door de hypnose.
Kan het dagbewustzijn niet bereikt worden, u voelt het zeker, dan hebt gij uw machteloosheid te aanvaarden.
Enkele graden zijn er te bereiken.
De lagere hebben vele levens nodig om die hoogte te kunnen behalen.
Dit voor uw psychopathische zieken.
De volwassen mens beleeft andere wetten.
Naarmate het leven bewust is, beleeft het de organische wetten, waardoor de persoonlijkheid ontwikkelt.”
„Hoe is die persoonlijkheid ontstaan?”
„Heel eenvoudig, dokter.
Immers, door de miljoenen levens vormden zich de karaktereigenschappen en die vertegenwoordigen de persoonlijkheid.
Op de Maan zijn wij aan de opbouw van ons leven begonnen.
Hiervoor moesten wij een kosmische weg afleggen.
Door dit ruimtelijke bewustzijn kreeg de ziel haar wezen te zien.”
„Bezit de ziel een eigen wil?”
„De eigen wil, dokter, is de persoonlijkheid.
Wil en persoonlijkheid zijn synoniem!
En dat is het leven!
Dat leven is bewust dóór de persoonlijkheid.
Wanneer u dit begrijpt weet u, dat de ziel álles van God heeft gekregen.
Wat zij doet is haar wereld verstoffelijken.
Zij verdicht haar Goddelijke afstemming als mens.
Dat geldt voor al het leven in deze ruimte en voor de werelden hierna.”
„Ook voor het dier?”
„Jazeker!”
„Waar is het dier geboren?”
„Kunt gij mij aanvaarden, als ik zeg, op de Maan?
De Maan is aldus de Moeder voor deze ruimte!
Indien gij haar kent, ligt de Goddelijke schepping voor uw eigen leven open!”
Leuvens vraagt: „Wat wil dit zeggen?”
„Mijn vriend, toen wij aan ons eerste leven op de Maan begonnen, wij vanuit het embryonale stadium het stoffelijke licht ontvingen, wij voor de eerste dood als stoffelijke wet stonden, ontstond daaruit het dier!”
„Is de theosofie zover?”
„Nee, wel de meesters die deze universele leer hebben opgebouwd, waartoe ook ik behoor; nu gaan de meesters, die deze Orde in handen hebben verder.
Zij dringen door tot de allereerste stadia en dan volgt de Goddelijke verklaring.
Toen wij als embryo het vader- en moederschap op de Maan beleefden, onze zielen zich losmaakten om zich gereed te maken voor de volgende geboorte, stierf dit eerste embryo.
En nu staat ge voor de Goddelijke Alwetendheid!
Ik vraag u iets, om te zien of gij dit alles begrijpt.
Gelooft u, dat gij door één kort leven hier het Goddelijk Al betreden kunt?”
„Neen.”
„Gelooft u, dat wij als mensen de Goddelijke diepte in één leven, als ruimte, als vader- en moederschap, licht, leven, liefde, ziel, geest, kunnen beleven?”
„Nee!”
„Welnu, ook de dood bezit diepte!
Die eerste stoffelijke cel onderging levenswetten dóór de dood.
Voelt gij dit?”
„Ik begrijp u.”
„Dank u.
Het is niet mogelijk, nee!
Door één leven bereikt u geen Goddelijk Al!
In één cel ligt echter de Goddelijke Alwetendheid!
Gelooft u dit?”
„Ook dat.”
„Gelooft u ook, dat diezelfde menselijke cel Goddelijke diepte bezit?”
„Ook dat is mij duidelijk.”
„U voelt dit?”
„Ik tracht het te begrijpen.”
„U volgt mij dus in deze ontleding?”
„Jazeker.”
„Welnu, mijn vriend, deze cel, nietig gelijk een druppel water, maar nog miljoenvoudig ijler, bezit alles wat God is!
Duidelijk?”
„Ja, ik begrijp u.”
„Ik voer u niet naar nonsens; geef mij uw openhartige persoonlijkheid, val mij gerust aan, dokter, maar zeg niet já, indien gij het niet aanvaarden kunt.
Dit zijn Goddelijke zaken en hier wordt niet mee gespot.
Deze cel is dus miljoenvoudig ijler.
Mag ik even een vergelijking maken met het huidige stadium als afstemming op God, voelt u en weet u, dat het menselijke sperma miljoenvoudig is verdicht en voor de Goddelijke openbaringswetten, vader- en moederschap, een ongekend bewustzijn bezit.
Ook duidelijk?”
„Ik begrijp u.”
„Dan ben ik gereed.
Deze stoffelijke cel als mens, had daar de eerste ruimtelijke dood te aanvaarden.
Nadat de splitsing was volbracht, ook wij mensen zouden splitsen, nietwaar, ging de ziel van dit leven uit het stoffelijk embryo en liet vanzelfsprekend het stoffelijke deel achter.
Nu vraag ik u weer: Denkt u, dat dit leven uitgeleefd is, indien gij uw eigen schepping, voor mens, dier en natuur volgt?”
„Nee, dat is niet mogelijk.”
„Ik dank u voor uw goed denken en voelen.
Inderdaad is dat niet zo, want God is oneindig diep.
Hieruit kwam een rottingsproces voort.
En uit dit rottingsproces kwam nieuw leven.
Nieuw leven dus uit de allereerste levensbron, levensgraad, evolutie.
Duidelijk?”
„Ga verder.”
„Dat werd de dierenwereld, mijn vriend.
Uit dat rottingsproces kwam nieuw leven.
Gij kent nog die wetten, maar thans door het bestaande, het huidige, het uiteindelijke, de schepping is af!
Dat wil dus zeggen, dat de uiteindelijke levensfase beleefd werd.
Door al de stoffelijke levenswetten als lichamen voor mens en dier en de natuur gezien.
De diepte van het Goddelijk leven verstoffelijkte zich als levensbronnen, totdat het einde ervoor was beleefd.
U weet waar dat einde leeft voor uw wereld?”
Het duurt even.
Ook ik weet het niet.
René vraagt mij: „En gij, Frederik?
Weet mijn vader het ook niet?
Denk even na, denk door, het antwoord leeft in uw hart, u staat er bovenop, u kunt het zien en beleven.
Ik wil niet zeggen, dat gij eronder zit, daarvoor zijt ge menselijk bewust en menselijk zuiver geworden, u doet aan schoonheid.
Ik zal het u zeggen.
De allerlaagste en diepste levensgraad, die echter nu al niet meer tot eigenlijke schepping behoort, wat wij náscheppingen noemen, ziet u door uw luis en ander leven vertolkt.
Ga nu terug.
Zie naar de miljoenen graden van dierlijk leven en gij komt terug op de Maan, waar uit ons eerste stoffelijke cellenbestaan nieuw leven, het dierlijke, ontstond.
Voelt ge, hoe dicht Darwin bij zijn geboorte stond?
Voelt ge tevens, hoe arm zijn vergelijking is?
De aap, mijn vriend, dat dierlijke wezen, was het eerste leven dat uit de menselijke stoffelijke schil tevoorschijn trad.
Hierdoor heeft het dier zoveel van de mens!
Is het niet wonderbaarlijk?
Uit die eerste stoffelijke cel kwam nieuw en wel dierlijk leven voort.
Toen de schepping begon, had de ziel diepten, ruimten, persoonlijkheden te beleven en die te verstoffelijken.
En nu het volgende.
Toen God Zichzelf of als Albron manifesteerde, geschiedde dat niet ineens.
Gelooft u dat?”
„Ik aanvaard het!”
„Dank u, dokter Leuvens.
Daarvoor waren Goddelijke Openbaringen nodig als stoffelijke verdichtingswetten gezien.
Immers, vanuit dat „niets”, waarin de oerbron was, kwam de eerste werking tevoorschijn.
En die kracht, als protoplasma gezien, verdichtte zich, wat miljoenen eeuwen heeft geduurd.
Als u dat volgt, geleerden, dan ziet ge overgangsstadia.
Ook God had die te aanvaarden.
Het Universum was niet ineens, in enkele seconden, verdicht.
Duidelijk?”
„Ga verder.”
„Die voorstadia hebben wij leren kennen als levensgraden en levenswetten voor de verdichtingstijdperken.
En die zien wij in al het leven terug.
Voor mens, dier en plant zijn deze verdichtingswetten precies gelijk.
Dat wil dus zeggen, dokter, dat uit de eerste menselijke lichamelijke dood, wat daaruit ook tevoorschijn zou komen, de Goddelijke, uiteindelijke graad niet beleefd kon worden.
De aap lijkt op ons menselijk wezen, omdat de eerste stoffelijke schil die gelijkenis nog bezat.
De aap is als het ware het schaduwbeeld van de mens!
Hierdoor dacht Darwin, dat wij mensen apen waren geweest.
Maar hij kende de eerste verschijnselen voor de Goddelijke openbaringen niet.
Hij leefde er niet in, want die wetten zijn van de Aarde af niet vast te stellen.
Ook de aap heeft dus een Universele weg moeten afleggen.
Al het leven!
En nu volgt de tweede stoffelijke dood.
Hoe dieper wij dus komen, des te onmenselijker wordt het dierlijke leven als wezen.
Zeven graden voor de dierlijke wereld zijn er ontstaan.
Al die dierlijke werelden als zelfstandigheden gezien, elke graad kreeg een eigen zelfstandigheid, ook uw luis bezit die wereld, schiep nieuw leven en verdeelde zich.
Maar in dat eerste stadium zette elke graad de verdichting en splitsing voort.
Wij als mensen bleven onszelf, ook de aap.
Hoe lager wij nu komen, des te ruimtelijker wordt deze splitsing.
Uit elke graad komen thans vele lichamelijke levens tot stand.
Miljoenen vervormingen komen er tot stoffelijke ontwikkeling.
Totdat de eerste menselijke stoffelijke cel uitgeteeld, uitgelééfd is en er geen bezieling meer was.
Dat leven, dokter, is op de Maan tot die eigen zelfstandigheid gekomen.
En dat leven zou met ons tot God terugkeren.
En dat was mogelijk, maar waardoor?, vraag ik aan mijn vader.
Waardoor?”
„Ik weet het niet.”
„Luister dan goed.
Ik vertelde u, dat wij als mens verdergingen en dat er tussenplaneten waren ontstaan.
In ons leeft Goddelijke diepte.
Het allerhoogste dat wij op de Maan hebben kunnen beleven, is het menselijke visstadium.
Nog is uw kieuwbewustzijn in uw menselijk hoofd vast te stellen.
Wij gaan verder, ook het dier kon dat!
Ook het dier werd door die volgende geestelijke, astrale planeet aangetrokken.
Het dier volgde die eigen evolutie op!
Het dier zuigt zich aan die hogere mentaliteit vast.
Ook het planten- en bloemenleven kan verder, omdat de Maan haar krachten de ruimte ingestuurd heeft.
Zij schiep voor zichzelf, haar leven dus, nieuw verdergaan.
De dierlijke ziel wordt op het volgende macrokosmische lichaam geboren, zoals ook wij mensen dat leven ontvingen.
De ziel daalt in het eerste rottingsproces af.
Als wij mensen aan een nieuw leven beginnen, komen wij voor het embryonale leven te staan.
Nog leeft dat in de moeder, nietwaar, gij bezit nog die Goddelijke wetten, het kind kan niet anders geboren worden, heel de natuur en het dierenleven wijzen u de weg daarheen, er is geen andere mogelijkheid om nieuw leven te ontvangen en zo bleef ook voor het dier de Goddelijke wet, ook al beleefde de ziel het volgende stadium.
Dat wil nu zeggen, dat de Maan voor al het leven de ziel heeft geschapen.
Vanuit het Goddelijke Al zou men het aantal menselijke zielen, door God geboren, kunnen berekenen.
Is dit ongelooflijk?
En toch, denk u het moederlichaam – de Maan – eens in.
Zij verdeelde zich voor God!
Zij had niet anders te doen!
Dat is en dat wás haar taak.
De menselijke ziel en het dier, ook de natuur, hebben door het moederlijk lichaam van de Maan de eigen zelfstandigheid gekregen.
De Maan is dus voor deze ruimte de „Moeder”!
De Zon „Vader”!
Nu kijkt ge al door de Goddelijke schepping heen.
Maar van dit alles wist Boeddha niets!
Ook Blavatsky, Mohammed, Rama, Krishna, Ramakrishna, uw Oosterse Heilige, die ik persoonlijk ken, omdat hij thans in mijn omgeving leeft en ik zijn wijsheid zal moeten voortzetten, zijn leven moet vertegenwoordigen, ook zij hebben die hoogte en diepte niet bereikt.
Noem mij niet verwaand of ijdel.
Ik geef die bewijzen, wij allen zijn één!
Wij doen één werk!
Eén taak hebben wij te verrichten.
Zij zeggen mij, dat ik de Paulus ben voor deze eeuw!
Zij willen, dat ik u dit zeg.
Zij willen, dat gij voelt, dat anderen ons werk voortzetten!
Dat andere zielen zich gereedmaken om het werk van de meesters tot bewustzijn te brengen!
Gij kijkt wellicht op tegen een figuur als Boeddha?
Ik ook!
Maar ik moet verder!
Ik geef zijn leven persoonlijkheid en gestalte.
Ik verbeeld me niets, ook gij kunt deze wetten beleven.
Ook gij kunt u gereedmaken voor deze heilige taak!
Weet u, dokter, dat ik uw school doorlopen heb?
Dat ik in Frankrijk astronomie heb gestudeerd?
Zo ook de astrologische wetten mocht leren kennen?
En wist u, dat ik mijn nederlaag heb moeten aanvaarden?
Wij gaan door godsdiensten, geloof, studie, wetenschap tot God terug.
Had ik een studie kunnen beleven, dan had mij diezelfde studie vermoord.
Voelt gij dit?”
„Nee.
De wetenschap had u nodig.”
„Dat zegt u.
Immers, mijn leven moest ontwaken.
Ik werd al gestoord door het stoffelijke licht, door eten en drinken, slapen.
Praten en alles, wat wij als mensen door ons stoffelijke bestaan en leven in ons opnemen, stoorde mij.
Ik kreeg dus stoffelijk bewustzijn en ik zou volkomen léég blijven!”
„Ik begrijp het.”
„Dank u.
Men zegt immers, natuurlijk talent maakt men door studie kapot.
Welnu, men had mijn leven stoffelijk bewustzijn geschonken en hierdoor voor het innerlijke afgesloten.
Maar ik zorgde er zelf voor en werd opstandig?
Néé, ik voerde het gevecht tussen mezelf en het stoffelijke bewustzijn.
Mijn leven wilde bewustzijn ontvangen, het behoorde tot dit leven en mijn ziel sloot zichzelf voor dit stoffelijke bewustzijn af.
Hoe meer ik mijzelf voor de stoffelijke wereld afsloot, des te sneller kwam mijn vorig leven en bewustzijn tot werking.
Die wetten heeft mijn moeder beleefd tijdens haar één-zijn met mij.
Maar daar hebben wij het nu niet over.
Ik wilde u duidelijk maken, dat Darwin dicht in de omgeving was van de Goddelijke werkelijkheid, maar er toch de wetten niet van heeft kunnen beleven, omdat hij zich niet van deze ruimte, de Aarde, heeft kunnen losmaken.
Darwin dacht niet aan de Maan.
Hij dacht het raadsel vanuit zijn eigen bewustzijn te kunnen oplossen, doch dat is niet mogelijk.
Gij moet afscheid nemen van de Aarde, uw bewustzijn, een ruimte willen aanvaarden, die het eerste leven is en die door de Maan tot bezieling en evolutie werd gebracht.
Darwin liep zich dan ook te pletter.
En vele geleerden met hem.
Komen wij tot de dimensionale wetten, dan voer ik u vanuit uw stoffelijke bestaan tot de wereld voor de ziel en verliest gij uw eigen ik, dat nu nog niets te betekenen heeft!
Het dier, mijn vriend, is op de Maan geboren, doch kreeg telkens, omdat het hoger ging, nieuwe lichamen, die het zelf geschapen heeft.
Ik zet u allen thans voor een Goddelijke wet.
Gij hebt minderwaardige gevoelens in u.
Ik zal u aantonen dat gij Goden zijt!
Wat denkt ge, heeft God dit Universum voor ons geschapen?”
„Jazeker.”
„Dat is juist.
Maar wie heeft de planeten geschapen?”
„God!”
„Ik vraag het aan u allen.
Karel?”
„God!”
„Frederik?”
„God!”
„Dr. Lent?”
„God!”
„Ten Hove?”
„God!”
„Professor Groevers?”
„Ik weet het niet.”
„Erica?”
„God!”
„Anna?”
„God!”
„Dr. Stein?”
„God!”
„Dr. Van Hoogten?”
„God!”
„En gij, dominee?”
„God!”
„Ziet ge, dit is nu menselijk denken.
Gij weet het niet!
Gij zijt verarmd.
Gij weet niet wat God u geschonken heeft.
Luister naar het Goddelijk antwoord.
Gij, wij zijn het!
Wij hebben de volgende planeten tot bezieling gebracht.
Wij als mens brachten evolutie, anders had de eerste bijplaneet nimmer nieuw menselijk leven ontvangen.
Toén stonden wij eindelijk voor de planeet Aarde.
Hoe is het vaderschap in de ruimte?
Een zwak, violetachtig licht bezit de Zon, méér licht is er nog niet.
Dit was het ogenblik, dat de Aarde aan haar taak zou beginnen.
Toen hadden wij als mensen de sfeer van de Aarde, haar plaats voor Zon en Maan, bereikt.
Mars en de Aarde, zijn de kinderen van Zon en Maan!
Wij komen tot die planeet en krijgen bewustzijn.
Wat gebeurt er in de moeder als er geen bezieling aanwezig is?
Gij kent die wetten niet.
Gij denkt dan ook, dat de ziel voor het eerst op Aarde is.
Maar de ziel heeft miljoenen jaren geleefd.
Nu komt die ziel niet in het moederlijke „ei” om door de scheppende bevruchting aan een nieuw leven te beginnen.
Wat geschiedt er thans?
Géén bevruchting?
Gij kunt doen wat gij wilt, bevruchting is niet mogelijk, die moeder heeft zich door disharmonische levens uit het moederschap verbannen.
Een andere wet en mogelijkheid is er niet!
Wat had de astrale Aarde, het deel dus van God, dat door de Goddelijke splitsing in de ruimte zweefde, op eigen kracht moeten beginnen?
Was daar evolutie mogelijk?
Néé, dat was niet mogelijk!
Omdat zij haar taak te beleven kreeg door ons mensen.
Wij brachten bewustzijn, hierdoor werd het macrokosmische lichaam tot het baren en stuwen gedwongen.
Wij schiepen de Aarde en niet de Aarde óns!
Wij schiepen de planeten, wij als bezielend leven gaven de planeten bewustzijn!
Wij en hierdoor kregen wij de ruimte in handen en zijn wij straks Goddelijk bewust.”
„Maar de Maan dan?”
„Voelt gij mij nog niet, Karel?
Begrijpt ge niet, dat de Maan direct Goddelijke arbeid verrichtte en dat door haar het volgende leven geschapen werd?
Daarom kreeg de Zon het halfwakend-stoffelijk bewustzijn.
De Maan is direct Goddelijk moederschap toebedacht.
Wat uit haar geboren zou worden, is menselijk en dierlijk!
De Maan verdeelde zichzelf!
Zij had niets anders te doen en kon niets anders beleven, doch de volgende planeten kregen werking door het leven van de Maan!
Dat waren wij, het dier, dat is Moeder Natuur.
Het dier kreeg hierdoor verhoogd bewustzijn.
Hadden wij die hoogte niet gekend, niet gekregen, dan had de Aarde dit verhoogde bewustzijn ook niet kunnen scheppen.
Dan hadden wij het visstadium kunnen beleven!
Voelt gij dit?
Het stadium van de Aarde, wij hebben er reeds over gesproken?
Maar ga nu eens even dieper!
Indien de Aarde haar lichaam niet van de Zon af had kunnen wentelen, waren wij levend verbrand.
Wanneer nu de Aarde aan haar verdichting was begonnen en ook zij had haar lichaam als de Maan beleefde, moeten splitsen – wat tóch geschiedde, maar voor haar eigen persoonlijkheid; wij bezaten een eigen zelfstandigheid – waren wij niet berekend op die krachten en had de Zon ons bewustzijn gesmoord.
Voelt gij dit?
Nee, dit gaat u te ver, toch is dit de heilige waarheid!
Maar de Aarde kreeg bewustzijn doordat wij van de Maan af de ruimte konden beleven.
Graad met graad krijgt verbinding.
Toen de ziel als mens, het dier en de natuur de vierde kosmische graad bereikt hadden, kon de Maan zeggen: „Ik ben bijna opgelost, gereed!”
En dat is geschied!
Maar de Aarde hebben wij tot werking en evolutie gevoerd.
Wij namen zoveel macrokosmische levensinhoud op, dat dit voldoende bleek te zijn voor ons eerste bestaan op Aarde.
De Aarde beleefde dus de eigen splitsing!
Maar wij hebben ons zieleleven óp de Maan, dóór de Maan gekregen!
Dit is het Goddelijke antwoord, maar waardoor wij Zijn werelden in bezit kregen.
Hierdoor kregen wij ruimtelijk bewustzijn!
Gij voelt u armoedig, maar armoede in de ruimte is er niet!
Onbewust leven is er niet!
Al het leven is bewust!
Al het leven is Goddelijk en bezit de Goddelijke zelfstandigheid!
Ook het dier!
Ook een bloem, een boom, een plant, zelfs een luis.
Voelt ge, waar de Goddelijke grens beleefd wordt?
Wanneer staat ge nu voor de bestaande schepping en wanneer hebt u rottingsprocessen te aanvaarden die zullen uitsterven?
Weet ge niet!
En gij kunt het ook niet weten, omdat gij het kosmische verband niet kent, niet bezit!
Elk dier nu, insect, dat de náscheppingen heeft moeten aanvaarden, ook al ziet ge uw prachtige vlindertjes, dat leven sterft uit!
Dat leven heeft geen Goddelijke afstemming, omdat het uit het nietbestaande geboren is.
Uw muis krijgt geen hemelbewustzijn, uw rat ook niet.
Waar leeft nu uw leeuw, tijgerkat?
In hemelen?
Wat is de bewustwording van uw slang?
Dacht gij, dat dit leven Goddelijke afstemming bezit?
Alles wat tot de naschepping behoort en het leven kreeg, behoort tot de Aarde en zal dit als de eigen levensruimte bezitten, maar heeft niets uit te staan met de Goddelijke geboorte van dit verkregen ik, dat slechts tijdelijk is!
Wanneer ik u vraag, waar de eerste mensen van deze wereld leven, weet ge dat niet.
Waar bevinden zich de prehistorische mensen?
Weet ge niet!
En als ik u zeg, dat gij het zijt?
Gelooft ge mij dan?
Als ik u zeg, dat uw tijger eens het nachtegaalbestaan zal doorleven?
Gelooft u mij, als ik zeg, dat al dat leven in andere stoffelijke lichamen evolueert?
Wat moeten wij met deze dieren in het eeuwige leven beginnen?
Ook het dier gaat verder, doch alleen de hoogste soort, de gevleugelde, gaat tot God terug!
De rest lost op en krijgt het hoogste organisme.
Dat zou de planeet Aarde tot verdichting en evolutie brengen.
Ik vraag u:
Kunt gij buiten uw eigen lichaam om hogere bezieling beleven?
Já!
Dat kunt gij.
Maar uw eigen bewustzijn ineens onttrekken naar het allerhoogste voor deze wereld, dat kunt gij niet?
Waarom doet dit het oerwoudkind dan niet?
Kunt gij u losmaken van uw eigen bewustzijn?
Néé!
Gij hebt daarvoor wetten te beleven.
Gij zult hiervoor evolueren!
Ge hebt levens nodig om die hoogte te bereiken.
Ziet ge, dat is de verkregen zelfstandigheid.
Gij gaat langzaam hoger en verder.
En eens bezit gij het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Dat is het hoogste voor u en betreedt ge het leven na de dood, die geen dood is!
Ge gaat verder.
Wat beleeft het dier?
Daal in uw diersoorten af en gij ziet waar de Goddelijke Schepping eindigt!
En ook uit dat leven kwam nieuw leven, doch het is het ongedierte!
Ook al vliegt het, ook al bezit dat diertje de Universele en Goddelijke rijkdom aan kleur, het blijft hier en sterft uit.
Al het andere leven gaat verder en zal tot God terugkeren.
Moet ge een luis Goddelijk bewustzijn schenken?
Uit vervuiling is dat leven tevoorschijn getreden.
Maar volgt die bewuste levensgraad eens even?
Wat is het bewustzijn van een luis?
Hieraan kunt ge vaststellen, dat uw uitstraling een persoonlijkheid bezit.
Uw menselijke uitstraling gaf aan dit leven bezieling!
Door die vervuiling ontstond een nieuw embryonaal bestaan, met bezieling en bewustzijn.
Gij zijt het!
Gij hebt de luis haar gestalte gegeven.
Gij hebt dat leven bezield!
Het is nu een deel van uzelf!
En wat heeft de Maan nu gekund?
Hoe waren haar krachten, toen zij haar verkregen levensenergie de ruimte inzond?
Die was scheppend!
En hierdoor kregen de bijplaneten nieuwe bezieling.
Voelt ge de diepte van uw eigen leven?
Hebt gij nog een minderwaardigheidscomplex?
Dan neem ik u die af!
Waar ge ook leeft, ook al behoort het wezen tot de lagere rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), de ziel heeft afstemming op God en ís als God!
En zoudt gij thans dit leven willen verdoemen!
Dominee, onderzoek uzelf!
Wat wilt gij?
Wat zoudt ge willen beginnen?
Kunt gij nog langer aanvaarden, dat God als Mens tot Mozes gesproken heeft?
Alles is anders, maar véél en véél machtiger dan gij denkt!
God schonk aan ons leven alles van Zichzelf!
Al het leven evolueert!
De prehistorische mens leeft reeds in het Goddelijke Al.
Maar die diepte in dat prehistorische tijdperk.
Neem het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), uzelf.
Hoeveel mensen bevinden zich in uw graad!
Zie thans naar uw eigen graad.
Hoeveel miljoenen moeten die hoogste graad nog beleven?
Miljoenen mensen zijn het!
En al die miljoenen zielen moeten uw levensgraad bereiken en beleven.
Eerst dan heeft de ziel het hoogste voor het lichaam én het innerlijke leven beleefd.
Die miljoenen moeten dus naar uw bewustzijn komen.
De een leeft in karmische wetten, uw eskimo moet uw levensgraad als lichaam nog beleven.
Nu staat ge voor de diepte van uw eigen organisme.
En ook dat lichaam bezit zeven diepten, zeven graden voor ontwikkeling, eerst dan heeft de ziel zichzelf en het organisme in harmonie voor het verdergaan gebracht.
Nietwaar?
Ook de dierenwereld heeft het.
Uw tijger en uw huisdier de kat bezitten één levensgraad.
U gaat van huis af of u komt vanuit het oerwoud tot uw huisdier terug.
Ziet ge, ook uw menselijk lichaam bezit voor de eigen graad, de eigen soort, zeven diepten als levenswetten, die stoffelijk en geestelijk zijn.
Die vinden wij in alle stoffelijke lichamen en innerlijke afstemming, bewustzijnsgraden terug!
Gij kunt ze overal vaststellen!
Beleven!
Overzien!
Waarom bent u verder dan het andere leven?
Omdat u eerder geboren werd.
Wellicht een tiende of miljoenste seconde op de Maan eerder uw graad van het leven kreeg.
Nu gij op Aarde zijt, zijn die seconden door levens veranderd.
Gij zijt die levens enige levens voor.
Meer is er niet.
Met u bevinden er zich miljoenen mensen in één graad.
Dat is uw levensgraad als eigen menselijke zelfstandigheid!
Dat is tevens uw afstemming voor deze maatschappij!
Waarom kunt gij studeren en kan het andere leven dat niet?
Dat leven is nog niet zover!
Maar dat leven kómt zover!
Dat leven zál uw hoogte moeten bereiken, wil het tot God terugkeren en dan de Aarde verlaten!
In uw eigen graad bevinden zich zeven overgangswetten, als persoonlijkheden te zien.
Waarom zijn er genieën?
Waarom kunt gij geen beroemdheid zijn?
Omdat gij niet voldoende sentiment bezit.
Maar uw eigen graad bezit dat genieschap?
Zo ziet ge, dat elke karaktertrek, elke faculteit het hoogste schept als mens.
En dat kan alleen de mens, die ziel, die zich voor de eigen graad het hoogste heeft geschapen.
Gij hebt nu weer voor uw studie graden te aanvaarden.
Zo gaat ge verder.
Ik zeg u, elke graad, ook al wordt die menselijk.
Ik kén die ruimten.
Ik ken u allen!
Ik weet wie gij zijt, ja, aan uw vraag stel ik uw bewustzijn vast!
Gij zijt voor mij volkomen verloren, indien gij uw vraag stelt!
Voelt ge, als gij het kosmische bewustzijn bezit, stellen wij de lagere bewustzijnsgraden vast!
En nu staat u naakt voor mij!
Zo heeft God het gewild!
Ik vertegenwoordig het allerhoogste voor de persoonlijkheid!
Gij kunt mij niet meer voorbijkomen, dit is het allerhoogste!
En die graden ziet ge in alle eigenschappen terug.
Volg nu uw oude meesters.
Zijn al die schilders Rembrandts?
Van Dycks?
Rubensen?
Néé!
Zij echter vertegenwoordigen de hoogste graad voor hun kunst.
Muziek, wijsheid, studie, daarin bevinden zich de menselijke graden voor de persoonlijkheid.
Hoogten en laagten.
Beethoven, Mozart, ze behoren tot de hoogste graad.
Uw professoren bevinden zich niet allen in de hoogste graad, de genieën lopen niet op straat, er leven maar enkele van deze zielen op Aarde.
Ziet ge uw eigen graad voor u?
Het menselijk organisme vertegenwoordigt dus tevens laagten en diepten.
In alles ziet gij dat terug!
Uw eigen graad zorgt nu voor uitsterving!
De ene moeder wil geen kinderen bezitten en vermoordt ze, het andere leven van uw eigen graad krijgt ze niet!
Gods werk?
Eigen onbewustzijn is het!
Maar wanneer de ene moeder niet voor de andere, de onbewuste zorgde, dan zoudt gij moeten aanvaarden, dat uw eigen graad zou uitsterven.
Maar dit wordt nu voorkomen.
Wat doet nu een heilig mens?
Wat doet de kerk?
Dank God, dominee, dat ge geen geestelijke zijt geworden.
Die zielen parasiteren!
Zij willen terug naar de Aarde?
Ja, zij móeten terug!
Nu scheppen zij niet alleen disharmonie voor zichzelf, maar voor de eigen levensgraad.
De mens schept kinderen om tot de Aarde terug te keren.
Doet gij dat niet, dan zijt ge in opstand.
Dan beleeft ge disharmonie!
Ge schakelt u zelf voor de Goddelijke schepping uit!
Gij schept disevolutie, gij leeft door de wetten en krachten van ’n ander!
Gij hebt volgens de harmonische wetten voor de geboorte, voor uzélf én voor uw moeder, één leven te scheppen.
Die levens, voelt ge het, zetten uw leven voort.
Méérdere levens waren niet nodig.
Dat is de Goddelijke wet voor de geboorte.
Maar wat doet ge?
Gij slacht die levens af!
Gij voert oorlog!
Mensen hebben geen betekenis!
Maar hoe moet uw eigen levensgraad verder, wanneer ge die uitmoordt?
Voelt gij het?
God heeft niets met heiligheid te maken die menselijke betekenis kreeg.
Gij zijt eerst dan in harmonie met Zijn wetten, als ge voor uzelf en deze Goddelijke evolutie kinderen verwekt, baart, schept.
Nu moet een andere moeder, moet een andere vader scheppen en baren voor u!
En hij lacht!
En gij noemt dat varkens?
Kijk nu naar uw disharmonisch leven.
Wie als moeder op Aarde leeft en geen kinderen kan baren, lééft of in een disharmonische wet of zij zal hierdoor haar einde beleven op deze wereld.
Maar klamp u daaraan niet vast.
Eén mens, één moeder onder miljoenen beleeft de uiteindelijke weg tot God terug en kan zeggen: ik keer niet meer naar de Aarde terug.
Die andere miljoenen moeten terug, omdat zij zich de wetten van Moeder Aarde en de eigen levensgraad nog niet eigen hebben gemaakt!
Zijn moeders varkens, als zij vijftien kinderen baren?
Stom gepraat is het!
Die moeders houden de schepping, houden uw leven in stand.
Zij scheppen en baren voor u!
U vermoordt het leven, zij verzorgen de Goddelijke harmonie voor uw graad van bewustzijn!
Voelt ge hoe eenvoudig alles wordt, maar ook hoe rechtvaardig alles is?
Begrijpt ge thans, wanneer gij een leven doodt, gij dat zieleleven een nieuw lichaam zult schenken?
Dokters, gij staat voor misgeboorten!
Gij hebt dat te aanvaarden!
Maar weet ge, dat elke moord aanstonds een misgeboorte is!
Ik sla u allen neer, omdat de Goddelijke wetten tot mijn leven spreken!
Gij kunt dit aanvaarden, de Paulus van deze eeuw heeft tot u gesproken!
Gij kijkt tot Boeddha op, en op tot de anderen!
Ik zeg u, dat ik verder en dieper ga!
Dit alles is voor uw eeuw, voor uw bewustzijn!
En wat thans te zeggen van uw zieken?
Van uw krankzinnigen?
Voelt ge uw eigen onbeholpenheid nog niet?
Waarvoor heeft men u het hoogste geschonken?
Wat is hoog voor uw bewustzijn?
Wat bent ge, als ge professor zijt geworden?
Gij kijkt naar de ruimte en kent de ruimte niet!
Gij kijkt naar uw krankzinnigen en kent die levensgraden niet!
Gij staat voor ziekten en gij staat machteloos, omdat ge die levensafstemming zelf hebt gesmoord!
Gij praat over een God van Liefde en verdoemt zijn leven.
Gij allen staat voor onbewustzijn en kent uzelf niet.
Wat wilt ge?
Wat wilt ge weten?
Ik kan u de wetten van God verklaren!
Wij als mensen hebben de Aarde verdichting geschonken, werking, evolutie!
Hierdoor kregen wij de ruimte, háár ruimte, in handen.
Maar wij gaan verder!
Buig uw hoofden voor de Goddelijke Almacht, maar weet tevens dat gij die Almacht in handen zult krijgen en haar als menselijk bezit onder uw hart zult dragen!
En al dat leven is Liefde!
Het hoogste voor God!
Hoe handelt gij thans naar uw liefde?
Haal hier uw rechtswetenschappelijk bewustzijn bij en ik kraak het voor uw voeten.
Wilt gij rechtspreken en het leven van God verdoemen?
Wilt gij voor deze eeuw het leven van God eeuwigdurend laten branden?
Gelooft ge nog langer dat God verdoemt?
Gelooft ge nog langer dat wij uit klei en wat adem zijn ontstaan?
Gelooft ge aan Adam en Eva?
Gelooft gij dat als mens van de twintigste eeuw?
Schaam u toch!
En gij, mijn vriend en broeder, dokter Leuvens ... ga verder!
Ik zal u al de kosmische wetten verklaren.
Indien ge wilt!
Ik voer u tot God terug door de universele stelsels.
De dominee door de hellen en de hemelen, van de eerste mensen tot de laatste, het ogenblik, dat ook de Aarde haar dood beleven zal.
Of gelooft ge, dat Jehova gelijk heeft?
Gelooft ge aan de waanzin, dat elk ogenblik de Aarde met haar kinderen zal vergaan?
Er is sinds de geboorte van de allereerste stoffelijke cel niet één cel verloren gegaan en zoudt ge dat mogelijk achten, nu gij als mensen uw rechtvaardigheidswetten hebt ontvangen, beleven kunt, in handen hebt?
Gij zijt geen ratten, gij zijt mensen.
Gij hebt geen luizeninstinct, maar Goddelijke afstemming!
Wees gelukkig, dominee, gij schiep met uw ziel drie kinderen.
Eén kind hebt ge verloren.
Waardoor?
Ik zie dat in uw levensaura!
O, niemand heeft mij iets verteld, ik zou me voor God schamen.
Ik wil niets weten dankzij ’n ander, ik heb die school nimmer gevolgd!
Ik ging van mijn gevoel uit.
Gij zijt als God is en gij zult daardoor ontwaken!
Volg de wetten.
Ik heb die wetten gevolgd, ik ging van het ene leven naar het andere.
Ik zie dat in uw aura.
Uw Marietje leeft nog!
Ge schreit u leeg, maar dat is niet nodig!
Gij zult uw Marietje terugzien en gij zult haar herkennen.
Zij kan naar de Aarde terugkeren, doch dan behoort zij andere ouders toe!
Wij staan dan voor de universele liefde, onze Goddelijke éénheid!
Maar uw Marietje is bewust!
Ik zie haar!
Ik leef in haar!
Zij toont mij – ik ga hier even op in, doch ik doe dat niet meer – uw kruisje!
Blauw is het!
Blauw, het kruisje van haar overgrootmoeder!
Gij schreit?
Gij beeft!
Gij verliest nu reeds uw persoonlijkheid?
Ik ben een alwetende in deze ruimte, dominee.
Uw kind leeft.
Maar zij is thans geen kind meer.
Zij is achttien jaar oud.
Zij zegt: ik ben geboren op de dag, dat héél deze wereld bidt, neerknielt, het menselijke hart opent!
Héél deze wereld.
Zij toont mij een één en een zeven.
Dat is bij elkaar, zeven minuten over één!
Haar geboorte, op Kerstmis!
Zij groet u en zij groet haar moeder en haar zusters en broeders.
Moet ik u tevens het volgende verklaren?
Groet haar moeder ook van mij!
Zij zegt, het was mijn einde voor de Aarde!
Ik moest verder!
Geloof de meester!
Geloof deze mens, hij is door God verlicht!
Door God naar uw leven gestuurd!
Vader, moeder, zuster, broeder, ik lééf!
Ik ben in een hemel!
Ik zweer u, zó is het!
Maar ik zeg u, ik doe dit niet meer.
Ik speel geen contact voor uw leven, doe het zelf.
Zoek, open u, gij leert nu, anders staat ge stil!
Indien ge zelf dit contact beleven kunt, heeft die ziel geluk!
Nu beleeft zij armoede!
Daarom staan al uw spiritisten stil!
Ze leven niet.
Ze beleven niets.
Ze zoeken, ze zoeken en staren zich blind op dit contact.
Wijsheid begeren ze niet!
Is daarom theosofie volmaakt?
Nee, er zijn franjes aan, de zuivere vorm is vervaagd.
Jammer?
Ik ben gekomen om die leer te zuiveren!
Ik ben hier in uw midden om u allen met de ruimte en uw waarachtige leven te verbinden.
Ik bén het!”
De dominee vraagt: „Geeft u college?”
„Straks, mijn vriend.
Gij kunt dan uw college van de „Universiteit van Christus” krijgen!”
„Ik kom naar u toe!”
„Weet u dat zeker?”
„Heel zeker.”
„Denk er goed over na.
Ik gaf u enkele bewijzen.
U kunt ook nu weer zeggen: telepathie!
Ik zoog het uit uw leven weg.
Prachtig, ga dan maar verder.
Weet echter, duizenden wezens hebben dit alles vanuit hun werelden gevolgd, ook uw kind!
Maar ik ga een Universiteit bouwen.
Gij kunt hiervan het hoogste beleven.
Ruimtelijk bewustzijn.
En dan, dominee, door de Bijbel heen!
Dan volgen wij de schepping!
Wanneer wij bij het leven van Mozes komen, verklaren wij die wetten.
Nu kan de ziel van God ze aanvaarden.
Thans krijgen ál die beleefde tijdperken betekenis.
Nu staan wij niet machteloos meer en voelt ge, dat ge Goden zijt!
Ik dank u, gij zijt mijn eerste adept.
Er zullen er meer volgen.
Deze leer komt uit het hart van Christus!
Gij leert echter een andere wereld kennen!
Ik zal al de geestelijke faculteiten van uw universiteit bewustwording schenken.
Gij staat stil!
Ik heb een boodschap voor deze mensheid.
En gij kunt mij niet tegenhouden.
Ik ben door God gezegend en door de ruimte van Zijn werelden aangeraakt!
Gelooft u het?”
„Ik geloof u, ik aanvaard u!”
„Dan kunt gij spoedig huiswaarts keren en uw en mijn geluk aan de moeder van Marietje haar sferengeluk schenken.
De tijd is kort, maar ik krijg hulp.
Nog iets te vragen?”
Niemand weet nog iets.
Hans is in slaap gevallen.
Elsje ergert zich groen, maar haar liefde kan alles vergeven.
René komt terug!
Hij buigt diep voor de mensen, buigt nogmaals en verdwijnt.
Erica zegt:
„Frederik, de Paulus van deze eeuw leeft in ons midden.”
Er is er niet een die dit betwijfelt.
Dr. Leuvens zegt:
„Een openbaring is het voor mij.”
Hans trekt zijn jas aan en vertrekt, hij stikt bijna.
Elsje moet mee.
Ten Hove kwikstaart maar, hij weet het niet.
Dr. Lent is gelukkig.
Van Hoogten en Stein weten het ook niet.
Ze zeggen mooie woorden zonder gevoel.
Wij voelen dat die er nooit komen.
Die willen hun onbeholpenheid behouden.
Die willen dik doen!
Die willen groot zijn of ze zijn niets!
Hier spreekt een bovennatuurlijk bewustzijn tot ons mensen.
Karel valt hen aan.
Hij zegt:
„Wil je een raad van mij hebben?
Kom hier dan nooit weer!
Ik wil jullie doden niet meer zien.
Praten kun je wel, als je voor varkens staat.
Maar wij kunnen onze koppen buigen!
Kun je dat niet en heb je niets van je eigen ik dat ertoe in staat is, kom hier dan nooit meer!
Gá, ik wil je niet meer zien!”
De heren trekken hun jas aan en zeggen, dat ze het zo niet bedoelen.
Karel zegt nog:
„Dat is prachtig, maar die sloomheid duld ik hier niet langer.
Of je gaat mee en luistert, of je gaat weg.
Wat weet je er nog van?
Niets!
Jullie slapen?”
„En Groevers dan?”
„Die man is ziek.
Wil je Hans bewust noemen?
Die man is ziek, maar jullie zijn levend dood.
Eén woord buiten en ik praat nog met je.
Als ik hoor, dat dit een universiteitspraatje wordt, mijne heren, reken ik met jullie één voor één af.
Je kunt hier zeggen wat je wilt, niet buiten mijn huis.
Ik sta voor het leven van mijn kind in.
Ook voor datgene wat er over die lippen komt.”
Ze vertrekken.
Leuvens blijft nog even.
Lent ook.
Zij vinden het een openbaring.
Ongelooflijk is het.
Nooit aan geloofd, nu leeft het hier!
Machtig is het.
Ook al kunnen wij de wetten nog niet bewijzen, ik buig mijn hoofd voor dit bewustzijn.
Leuvens is dat, Lent is dat!
Die zielen gaan verder!
Lent, Leuvens en de dominee krijgen hun verrassing, want René komt terug.
Hij zegt:
„Voelt u, dat die mensen storen?
Ik kan mij daarop instellen, voor afsluiten, maar het is zo vermoeiend, mijn lichaam zuigt die onbeholpenheid op en ik moet het na ’t contact maar weer verwerken.
Je vecht tegen een weerstrevende mentaliteit, een muur, afbraak!
Waarom zou ik het doen?
Wij hebben mannen nodig die waarachtig gevoel bezitten.
Mensen, die begrijpen wat wij hier in Europa missen en waardoor deze mensheid zo geslagen wordt.
Die mannen hadden een andere taak moeten vervullen.
Dat zijn geen doctoren.
De toekomst vraagt zielekennis!
Dr. Leuvens, en gij, dominee, begrijp mij goed, ik ben niet van plan om uw wijsheid stuk te slaan, ik sta als een leek voor uw wijsheid.
Maar gij kunt toch de wetten van het oude Egypte niet verdoezelen.
Luister, volg het, gij bezit nu het contact, dat deze mensheid eeuwen vooruit is.
Geloof mij, ik ben met Ramakrishna en de anderen in verbinding.
Ik ben het, die hun werk en leer moet voortzetten en na mij komen er weer anderen, indien dat noodzakelijk is.
Wanneer u hoort, dat ik een alwetende ben, schrikt u.
Voor deze ruimte kunt gij voor uzelf die wetten eigen maken.
Begrijpt ge dan niet hoe mooi nu het leven wordt, indien de mensen dit alles weten?
Wanneer gij de ruimte kent, ligt het universum voor uw leven open.
Ik ben geen dweper, geen fantast, ik weet wat ik zeg en ik ken mijn leven en dit contact.
U kunt alles wat ik zeg controleren met dat, wat de mensheid reeds door die mannen heeft ontvangen.
Ramakrishna, een van de bekenden, kwam niet verder dan de geestelijke wereld.
En daarin zag en beleefde hij de „Moeder”!
Kent u het boek, Dr. Lent?”
„Ik heb het gelezen.
Ik weet, dat u verdergaat.”
„Laat dat „u”, als ik er ben, we komen dan dichter bij elkaar.
Wanneer de wetten spreken eisen ze van mij dat ik mij van uw levens verwijder.
Ramakrishna leeft thans onder mijn hart, Boeddha ook.
Boeddha heeft zich voor enkele spiritualisten gemanifesteerd en speelt nu zo’n beetje controle over die zielen.
Gelooft u dat?
Wilt ge aanvaarden, dat wij, wanneer we hier heengaan, weer in de eerste klas neerzitten voor onze ontwikkeling?
Dacht ge waarlijk, dat die zielen achter een mens stonden waar ze niets mee kunnen beginnen?
Hiermee wil ik duidelijk maken ... u voelt, de wetten spreken weer, thans vanuit het bewustzijn, want ook dat is mogelijk en is het hoogste dat ik voor mezelf bereiken kan ... dat al dat geknoei moet verdwijnen.
Dergelijke genieën bezoedelt men hierdoor.
De mensheid krijgt geen ontwaking.
Ramakrishna moest voor mij die fundamenten leggen.
Ik speel niet voor heilige, maar ik heb een andere ontwikkeling gekregen.
Ook hij gaat verder!
En met hem al die groten.
Pythagoras ken ik, en Rudolf Steiner, Socrates, Plato en Aristoteles!
Wanneer wij de wetten gaan behandelen, staan zij naast mij.
U kunt mij dus vragen wat u wenst, die „Orde” is het, die door mij spreekt.
Dit is geen bluf, geen leeg gepraat, bewijzen zal ik het!
Wij staan nu voor openbaringen!
Geloof het!
Aanvaard het!”
„Mag ik nog enkele vragen stellen?
Bent u daartoe in staat?”
„Ik ben gereed, Dr. Leuvens.”
„Waardoor kreeg Saturnus haar ring?
Kunt u dat verklaren?”
René stelt zich op de wetten in.
Na enkele seconden komt er:
„Nu denkt u, dat gij hiervoor het antwoord niet zult ontvangen.
Ik vraag u: Is er iemand van u die het geboren worden van Saturnus kent?”
„Niemand.”
„Welnu, ik ga terug, miljoenen jaren terug.
De plaats in deze ruimte is het, die Saturnus haar ring geschonken heeft.
U weet, elk kosmisch lichaam beleeft een kringloop, beschrijft een baan.
Bij de verdichting voor de eerste stadia van het Universum, de moederplaneet haar verdichting onderging, hadden vele duizenden lichamen die uitwerking, uitstraling te aanvaarden.
Al het leven zond de verkregen krachten uit.
De planeten, die voor het moederschap een taak zouden vervullen, zuigen de bewuste levensaura van Zon en Maan in zich op en ontvangen hierdoor de halfwakende bewustwording.
Halfwakend bewustzijn wil zeggen, een graad van gevoel beleven, die tussen het vader- en moederschap leeft.
Dat zijn de tussenplaneten.
Dat is Saturnus, Jupiter, Venus, Uranus en vele andere.
Die planeten bevinden zich om en in het vader- en moederschap.
Dan volgt de verdichting van het universum.
Nu zuigen die planeten die uitgezonden levensaura in zich op en komen tot het beschrijven van hun levensbaan om de Zon.
De baan nu, die Saturnus in die tijd beschrijft, is niet dieper dan het vertrek waarin wij leven.
Die verruiming nadert echter.
Duizenden eeuwen beschrijft Saturnus een kringloop en die werking verdicht, maar blijft halfbewuste stof.
De kringloop, de baan die dit lichaam beschrijft, zuigt zich aan het innerlijk leven vast.
Naarmate de Zon en de Maan meer en meer bewustzijn en verdichting genieten, vervolmaken de ademhalingsorganen voor de levens, die die planeten hebben te vertegenwoordigen.
Saturnus verdicht dus haar eigen baan.
Door haar plaats in deze ruimte was dat mogelijk.
Andere planeten, Jupiter bijvoorbeeld, beleefden een andere ontwikkeling en verdichting, omdat zij, door de middelpuntvliedende krachten en wetten beïnvloed, een eigen verdichting en bewustzijn konden beginnen.
Door de ligging van die planeten hebben zij voor het vader- en moederschap een eigen leven opgebouwd.
Zij doen dienst en hebben een taak te vervullen, gelijk aan die van het groen in uw aquarium.
Die planeten zijn dus de levensorganen voor dit stelsel, dit lichaam, zoals ook wij onze nier- en klierstelsels mochten opbouwen.
Meer is er niet!”
„Ik dank u.
Het is wonderlijk eenvoudig.”
„Alles in het universum is eenvoudig en natuurlijk, wanneer u het ontstaan kent.
God heeft geen ingewikkelde zaken geschapen.
Elke levenswet als graad van leven en bewustzijn ligt voor ons open en is te ontleden.
Komen wij hierdoor tot de astrologie, dan voelt u zeker, er blijft niets van die zekerheid over.
Ook al zijn de Egyptenaren eraan begonnen, ook al is de dierenriem geboren, dat kunt gij tevens halen uit een spel kaarten.
Zij allen kenden de scheppingen niet!
Zij kijken vanaf de Aarde tot de Ruimte en weten niet, dat de Aarde het hoogste bewustzijn voor het Universum heeft ontvangen.
Indien gij dit aanvaarden kunt, weet ge, dat wij als zielen deze ruimte moeten overwinnen.
En dat heeft God gewild.
Van het ontstaan af, Dr. Leuvens, kan ik u de wetten verklaren en dat wat in de ruimte een verdichting kreeg, een graad van leven vertegenwoordigt, zien wij in ons eigen lichaam terug.
Ik kan u verklaren, waarom wij twee ogen hebben gekregen.
Was er geen vader- en moederschap in de ruimte tot stand gekomen, hadden wij als mensen één oog gekregen.
Ik kan u verklaren, waarom wij als scheppers bas, bariton en tenor bezitten, de moeder de sopraan, mezzo en alt.
Het zijn wetten.
Die splitsingen zijn te zien en te beleven, de meesters kennen deze wetten.
Zij verbinden mij met hun weten en geven het aan deze wereld door.
Waar werden wij vader en waar werden wij voor het eerst moeder?
Hoe hebben wij onze eerste dood en het eerste beleven voor de wedergeboorte ontvangen?
Waar is de persoonlijkheid, de ziel, de geest, ontstaan?
Waar werden wij bewust van onze eerste aanraking met God?
Die wetten kan ik u verklaren!
De hele schepping ligt voor mij open!
Hoe zijn de andere, de volgende stelsels op Universele afstemming?
Wat weten de theosofen van de vierde, vijfde, zesde en zevende kosmische graden, van het Albestaan af?
Niets!
Ik kan hen met de volgende ontwikkelingsstadia verbinden!
Ik ben hun leermeester!
Maar zullen zij mij aanvaarden?
Is uw leven in staat hier college te ontvangen?
Willen die mensen hun witte paarden afstaan aan mij?
Zouden zij, die nu voor meesters spelen, in staat zijn hun hoofden te buigen?
Ik kan het hun bewijzen, maar wat komt er over die lippen?
Ik ben een kind van ons volk, maar ik had een Oosterling moeten zijn.
Had ik van daaruit deze mentaliteit kunnen bereiken?
Ik zeg u, eens zullen zij mij moeten aanvaarden!
Ik ben het!
En ik voer hen allen tot een hoger weten.
Ik ken deze ruimte.”
„Waardoor, als u die vraag kunt beantwoorden, bezit de Maan al haar trechters?”
„Kent u die geboorte niet?
Ik heb nooit een boek over die wetten in handen gehad.
Mijn ontwikkeling verbood mij te lezen wat anderen zouden brengen, omdat het mij zou beïnvloeden.
Ik geef u dus thans een antwoord vanuit de universele bron.
De trechters van Moeder Maan, mijn vriend, waren haar laatste ademhalingsmogelijkheden alvorens zij stierf.
Gij ziet hieraan haar dood, de terugkeer tot God.
In haar laatste uren dus, toen zij zich gereedmaakte voor de dood, borrelde vanuit haar die modder, die verrotting omhoog.
De Maan was in die tijd één rottingsproces.
Toen haar taak voorbij was, kon zij sterven.
Die modder verdichtte, verhardde.
Die natuurlijke brij kookte.
Toen de dampkring oploste, verdichtte zich die massa.
Voelt u, dat zij hierdoor haar stervensproces kon beginnen?
Toen er nog werking in haar aanwezig was, hield dat de dampkring in stand.
Toen zij haar laatste vonkje van levensfluïde had verstoffelijkt, haar kinderen waren heengegaan, was dit het einde voor de Maan.
Toen verijlde de dampkring en verhardde zich haar leven, die stof als aarde en mineralen, waardoor zij is ontstaan.
De laatste ogenblikken van haar leven borrelden omhoog.
Er volgde een terugzuiging, haar levende hart zoog die verdichte stof tot het innerlijke bewustzijn terug en de bergen en dalen kwamen tot stand.”
„Is de hele planeet zoals wij haar van de Aarde af zien?”
„Ja, de Maan immers krijgt haar licht van zonnen.
Wat gij vanaf de Aarde waarneemt is als het andere gedeelte stoffelijk verdicht.
De Maan heeft de omwenteling van de Aarde niet kunnen beleven, anders zouden wij bevroren zijn.
Die kringloop heeft zich verdicht en verstoffelijkt en is niet meer te veranderen, net zomin als de ring van Saturnus.
Deze behoudt die ring, omdat hij de verijling niet meer beleven kan.
Dat is zijn geboorte.
Ook de Maan heeft haar eigen wetten te aanvaarden, gelijk ál het door God geschapen leven.
Elk leven bezit thans een stoffelijk lichaam, waardoor het dient en een plaats in dit ganse geheel gekregen heeft.
Het kleinste insect kan het u aantonen.
De Maan heeft zich verdicht, maar wat gij ziet is één zijde van haar omvang.
Doch ook die andere zijde heeft zich kunnen ontwikkelen.
Naarmate de Zon aan kracht won, kregen de planeten hun verdichting.
En nu volgt u de ligging van die planeten.
Daardoor kunt gij de eigen verkregen mentaliteit vaststellen.
Wij zien die planeten als onbewuste levenswetten.
De astrologie maakt er bewuste wetten van en schenkt thans aan onbewuste planeten menselijk gevoel!
Kan dat?
Astrologie wordt dan ook nimmer wetenschap!
Nóóit!
Het kan niet.
Ik neem die lieden alles af, zij hebben de mensen lang genoeg bedrogen!
Dat zevende huis van deze mensen heeft voor de ziel betekenis, maar anders dan zij denken en er nu van maken.
Ik zal er een Trilogie over schrijven en dan volgen wij het ontstaan van het menselijke wezen tot de sferen van licht.
Eerst dan leren die mensen hun hellen kennen.
Duidelijk?”
„Ik dank u.”
„Hoe zijn die hellen ontstaan, mag ik dat weten?”
„Zeker, mijn vriend.
Toen God zich openbaarde, heb ik u verteld, ontstond er werking in de ruimte.
Na de splitsing begon het stoffelijke leven.
Achter dat leven leeft nu de astrale, maar onbewuste wereld, ruimte!
Die ruimte bevindt zich dus tussen het stoffelijke leven voor de ruimte en het Goddelijke.
Voelt u dit?”
„Ik begrijp het.”
„Dank u.
De mens gaat nu de stoffelijke wereld vertegenwoordigen.
Als nu de ziel zich losmaakt van de stof en het stervensproces beleeft, treedt zij in die wereld om zich gereed te maken voor de nieuwe geboorte.
Daarachter leeft dus de Goddelijke wereld.
Het universum verdichtte zich, de wereld voor de ziel was reeds gereed.
Dat is de wereld voor het inslapen en de wedergeboorte.
Maar nu gaan wij miljoenen jaren verder en komen op Aarde.
Toen de eerste mensen de kringloop der Aarde hadden volbracht, betraden zij een bewuste wereld.
Een wereld voor hun persoonlijkheid.
Die wereld was hun afstemming.
Die wereld was een ruimte, maar er heerste duisternis.
Die mensen moesten nog aan een hoger leven beginnen.
Liefde kenden ze niet.
De hartstochten waren nog niet van die aard, dat wij reeds de demonen kennen, want deze mensheid, het huidige stadium, waartoe wij behoren, doet meer kwaad dan die mensen hebben kunnen doen.
Zij konden een mens vermoorden, maar meer ook niet.
Dat is natuurlijk al afschuwelijk en hun zielen keerden ervoor naar de Aarde terug.
Begrepen heeft het niet één ziel, omdat zij de stoffelijke wetten niet kende en het vorig bewustzijn volkomen oploste.
Dat zijn nu de hellen!
Er is daar geen vuur, alleen het gevoel van hartstocht en geweld is er, waardoor die zielen een onderwereld, een duisternis hebben te aanvaarden.
Door het goede te doen en voor het stoffelijke wezen te zorgen, kregen zij hoger bewustzijn.
Er ontstonden daar zeven hellen.
Zeven verschillende werelden.
U ziet het.
Wat in de ruimte als stoffelijke werelden is ontstaan, zien wij nu ook voor het zieleleven terug.
Die zeven hellen vertegenwoordigen overgangswerelden.
U gaat van de ene wereld in de andere, maar u brengt die wereld door uw liefdevol leven tot openbaring.
U ziet het, wij kregen die werelden in handen, maar moesten ons de wetten ervoor eigen maken.
Zeven hellen zijn geboren in één ruimte.
De afstemming van zo’n wereld houdt u gevangen.
Daarin leefden miljoenen mensen, mensen, die hun stoffelijke levens hadden volbracht.
Maar ín die ruimte bevindt zich dus ook de wereld die ónbewust is.
De wereld voor de ziel, die wedergeboren wordt.
De Aarde houdt de ziel vast!
Hebt u uw hoogste lichamelijke bestaan hier nog niet bereikt, dan trekt die stoffelijke, dus menselijke levensgraad uw ziel naar de Aarde terug.
De mensen uit het oerwoud, eskimo’s en andere volken van lager bewustzijn (zie artikel ‘Mens of ziel’ op rulof.nl), moeten allen eerst tot de hoogste graad evolueren, daarna eerst beginnen die zielen aan het goedmaken.
U voelt zeker, in die stoffelijke levens doen die onbewusten verkeerde dingen.
Ze weten niet dat ze verkeerd doen, maar de harmonische wetten van God dwingen hen ertoe straks aan het hogere leven te beginnen, omdat de ziel als Goddelijke persoonlijkheid tot Hem moet terugkeren.
Voelt u thans hoe eenvoudig alles is?
Die hellen hebben dus een heel andere betekenis dan ons de Bijbel verklaren kan.
Al dat gestraf door de Bijbel, dat vernietigen van het menselijk zieleleven is noodzakelijk geweest.
Hierdoor begonnen de stoffelijke mensen een ander en beter leven.
Dat was de Goddelijke zweep!
Maar dat is geen Goddelijke wijsheid!
Geen Goddelijke rechtvaardigheid.
Deze eeuw kan dat niet langer aanvaarden en u ziet ook dat de mensen er niet langer in geloven.
Dit zijn de hellen.
Hoe hoger die mensen kwamen, des te meer liefde straalden zij uit en dat verlichtte hun leven en hun omgeving.
Eindelijk heeft de menselijke ziel zichzelf van de duisternis bevrijd en ontstonden de zeven hemelen.
Wéér overgangswetten als werelden, nu echter om verder te gaan en een andere ruimte te betreden, die weer stoffelijk is en uit dit universum is ontstaan.
Het ogenblik, waarop de eerste zielen als mens, dus de Engelen, de meesters, de zevende sfeer hebben bereikt, stonden zij voor de mentale gebieden.
Dat zijn de ruimten die de ziel aantrekken om in de vierde kosmische graad te treden en nu als stofmens een geestelijk leven in te gaan.
Vrij van elke stoornis.
Begrijpt u dit?”
„Zijn er Engelen, die nog nimmer de stoffelijke wereld hebben beleefd?”
„Nee, dat is immers niet mogelijk!
God hééft die levens niet geschapen!
Dat zijn verzinsels!
Kan God onrechtvaardig zijn?
Heeft God hemelen geschapen voor menselijke Engelen, buiten ons leven om?
Het zou indrukwekkend zijn, doch het is niet wáár!
God heeft geen andere werelden kunnen scheppen!
Omdat Hij rechtvaardig is.
Al Zijn leven heeft eenzelfde weg moeten afleggen.
Dat hebben de Bijbelschrijvers ervan gemaakt.
Ze hebben zoveel fouten gemaakt, maar zij wisten niet anders.
Zij hebben de zwaarste taak gehad die wij mensen konden opkrijgen.
Zij kenden zichzelf niet.
En met hen miljoenen mensen.
Langzaam gaat deze mensheid vooruit.
Had men dit alles duizenden eeuwen geleden kunnen aanvaarden?
Wanneer de meesters zelf spreken – dat geschiedt dan door technische instrumenten, direct vanuit de astrale hemelen tot de Aarde – lossen al die fouten op en wordt het Oude Testament opnieuw geschreven!
Het leven van Christus is niet aan te tasten, wij allen vechten voor Christus!
Maar het Oude Testament, dat is het, hierdoor verliezen de mensen hun reine gevoelens.
De mens moet niet meer bang worden gemaakt met brandende hellen en eeuwige verdoeming, de ziel als mens kan haar mislukte levens goedmaken, zij kan de gemaakte fouten herstellen.
God heeft niets te vergeven.
God gaf alles van zichzelf!
Zo ziet u, de Goddelijke wetten spreken tot uw levens!
Gij gaat verder.
Vader- en moederschap, machtig is het; maar de universele Liefde, door Christus tot de mensheid gebracht, staat hoger.
Vandaag ben ik uw kind, over eeuwen wordt u mijn kind.
Kinderschap voor onze ruimte is er niet.
De ziel is miljoenen jaren oud!
Vertel dus aan uw mensen, uw gelovigen, dominee, dat zij geen brandende hellen hoeven te vrezen, doch dat een verkeerde daad veel erger straft dan een brandende hel!
Elke verkeerde daad stemt uw leven op duisternis in.
Dat is het verlies van uw harmonisch leven voor God.
Nu wordt het ellende!
En die ellende schept ge zelf!”
„En Christus?
Hoe ziet u de Goddelijke Drie-eenheid?”
„Mijn vriend, ik kan u die wetten verklaren.
Doch eerst dan, wanneer gij mijn volgeling zijt.
Vergeet niet, dat ik uw hart niet bezwaren wil.
Ik wil nu nog niet, dat gij uw eigen houvast zult verliezen.
Maar aanvaard dit.
De Goddelijke Drie-eenheid is zoals gij die hebt gekregen.
God als Vader, God als Zoon en God als Heilige Geest.
Wij, de meesters, de Engelen, zeggen: dat ook gij Gods Zoon zijt!
Wij allen bereiken eens het leven van Christus.
Wij zullen eens het Goddelijke Al betreden en zijn gelijk Christus!
Christus kwam vanuit het Goddelijke Al naar de Aarde.
Hij is als God en kan zeggen: Ik ben als Mijn Vader!
Maar dat zijt gij ook!
Om u die wetten te verklaren, moeten wij terugkeren naar het ogenblik, toen God nog aan zijn openbaringen zou beginnen.
Nu gij moet ervaren, dat God als woord en als mens geen betekenis heeft voor ons leven, kunt gij aanvoelen wie Christus is.
En waarom Christus naar de Aarde is gekomen om het Goddelijke Evangelie te brengen.
Doch daarin leeft de werkelijkheid!
Die ontvangt u, doch straks!
Eerst dan bent u voor dat stadium van uw ontwikkeling gereed!”
„Zijn er gevallen Engelen?”
„Néé!
De mens, die eenmaal de sferen van licht betreden had, viel niet terug naar de hellen.
Wij als mensen zullen duizenden malen vallen voordat wij de sferen van licht betreden.
Eenmaal daar aangekomen, houden wij ons leven staande.
Ik vraag u, zou u in staat kunnen zijn om nog een medemens te kunnen doden?”
„Ik zou zeggen: nee.
Maar ik weet immers niet tot welke verzoekingen ik komen kan?”
„Ziet u, u bent nog een moordenaar!
Wij hebben die wetten, die onzekerheden reeds lang overwonnen.
Wij weten, dat wij niet meer kunnen moorden.
Wij doden liever onszelf!
Maar dat weten de zielen van de hemelen ook!
Zij kunnen niet vallen om aan duivelse levens te beginnen, die levens zijn afgelegd.
Ook dat is onwaarheid, is onkunde!
Die fouten lossen straks volkomen op.
Gevallen engelen zijn er niet, omdat de ziel dáár haar stadium door miljoenen levens heeft bereikt.
Ze weet nu wat ze wil.”
„Weet u ook hoe wij daar als engelen zullen leven?”
„Wij trachten daarin het andere leven van God, onze zusters en broeders, tot ontwaking te brengen.
Hierdoor gaan wij zelf hoger en verder!
In de hemelen, vergeet dat niet, is álles geboren.
Van daaruit brachten de Engelen de leer als wijsheid naar de Aarde.
Al de wetenschappen zijn door geestelijke bezieling én door wedergeboorte ontstaan.
Elk hoger denken kwam vanuit die wereld naar de Aarde.
Alle kunst, alle wetenschappen!
Voelt u dit éénzijn aan?
Maar ik moet ophouden, straks gaan wij verder.
Ik groet u!”
Hij gaat weer naar boven.
Wij spreken nog niet, we stikken bijna van geluk.
Onze gasten nemen afscheid.
Karel denkt, wij allen denken.
Wonderen zijn het!
Openbaringen voor ons leven.
Die anderen moeten hier niet meer komen.
Hier moet gezorgd worden voor open zielen, hier kan alléén het grote kind leren.
En dat kind van God krijgt alles!
Waarlijk, de anderen gaan eruit!
Met die mensen is niets te beginnen.
Ze storen!
Ze breken af!
Ook Hans moet wegblijven.
Karel zal het hem zeggen.
Het wordt heilige ernst!
Wanneer we alleen zijn, keert René tot ons terug.
Hij zegt:
„Wilt ge die andere geleerden zeggen, Karel, dat ze hier niet meer mogen verschijnen?”
„Ik ben van dezelfde gevoelens, mijn jongen.
Ik zal ervoor zorgen.”
„Die mensen storen, vader.
Waarom zouden wij dat goedvinden.
De wereld heeft al genoeg geleden door deze twijfelaars.
Geloven doen ze niets, ook al staan ze boven hun eigen geestelijk lijk.
Ik wil die mensen niet meer zien.
Maar vertel eens vader, hoe was het?”
„Ik ben open, René.
Ik kan je alleen maar danken.
Ik zal je bewijzen, dat ik in de jaren heb geleerd.
Ik zal andere geleerden wakker schudden, ze mogen luisteren.”
„Nog even geduld, vader.
Ik zal eerst deze gereedmaken.
Dan gaan we een nieuwe groep samenstellen.
Of ik zou telkens moeten herhalen.
Daarbij komt, dat ik eerst moet bewijzen wat ik kan.
Je praat er nog niet over.
Ik zal je waarschuwen.
Ik moet eerst enige boeken schrijven.
Ik ga deze zittingen beschrijven en die boeken geef ik uit.
Dan pas kunnen wij anderen overtuigen.
Zo goed, vader?”
„Prachtig, René!”
Karel kust zijn jongen.
Erica ook.
Dan gaan we naar boven en ik teken alles op.
Wonderbaarlijk is het.
Openbaringen zijn het.
Dit leven dringt overal doorheen.
Ik geloof, dat hij het Goddelijke kan ontvangen en beleven.
Ik schrijf neer:
„René is dieper dan Boeddha, dieper dan Ramakrishna.
Ik ken dat leven.
Ik heb het boek van zijn leven gelezen.
René zei over deze mens: „Wat die heilige man beleefde tijdens zijn extase, is voor mij levensbewustzijn.
Wat hij door zijn uittredingen onderging, was slechts het contact met het leven na de dood.
Ik kan de héle ruimte beleven.
Ik kan het Goddelijke antwoord ontvangen!
Ik kan al de wetten verklaren; hij wist van de wetten niets!”
René zet die levens voort!
Hij vertegenwoordigt een universele Orde!
En het is hierdoor, dat wij ruimtelijk bewustzijn genieten.
Ik vind hem een „Paulus”!
Hij is het!
Hij gaat over al die mensen heen en behoudt zijn eenvoud!
Hij is niets meer, maar ook niets minder!
Hij vecht als een bewuste leeuw voor „Christus”!
Kan dit slecht zijn!
Hij gaat dieper dan de theosofie!
Dieper dan enige sekte ook, hij is een geboren meester.
Ons landje kan zich gelukkig achten met dit kind, dit leven, deze ziel!
Ik heb hier niets meer aan toe te voegen.
Wat er vanavond gekomen is, krijg ik volgende week om het in het logboek vast te leggen.
Hans is gevaarlijk ziek!
Ik ben bang voor hem!
Arme Elsje!
Van Stein, Van Hoogten en de kwikstaart zijn onbeholpen zielen.
Je kunt er toch niets door verliezen.
Maar ze zijn stekelig.
En dat hindert.
René heeft hen volkomen ontkleed!
En dat nemen ze niet!
Zo sta je dan voor de persoonlijkheid die zich niet buigen kan.
En dat voor alle wetten, is de eigen dood, de eigen ondergang.
Ik heb begrepen en dat al zolang, wie zijn hoofd kan buigen, krijgt steeds nieuw leven te zien.
Wie dat niet kan, loopt zich te pletter en zal er toch eens aan moeten beginnen.
Wij zijn gelukkige mensen.
Ik had niet gedacht, dat het deze hoogte zou krijgen.
Nooit had ik dat kunnen dromen.
Nooit!
Wat ik nu beleven mag, is een groot wonder, een geluk voor deze mensheid.
Een openbaring is het, een nieuwe geboorte!
Gelukzaligheid is het!
Bovennatuurlijke liefde.
Mijn God, wat bent U goed voor ons, kinderen!
Karel is een kei geworden.
Je moet hem zien wil je het geloven.
Hij is thans een man!
Erica is een wonder op zichzelf en Elsje straalt als nooit tevoren.
Anna zegt niets, maar die is aan het Tempels bouwen.
Ik geloof, dat ze bezig is om de gouden sandaaltjes te dragen.
Welke liefde kan Anna je schenken?
Hemels wordt ze!
Ik ken mezelf niet, maar ik vraag me af waaraan ik dit heb verdiend!”
Ik ga slapen!
De spanning in de zaal is enorm!
De mensen hadden niet gedacht, dat dit uit alles geboren zou worden.
Maskers vielen en maskers worden verklaard!
Ze zijn stil van ontroering, ook al tref je daar mensen, die Van Stein, Van Hoogten en Ten Hove heten.
Armoede troef!
Als je op de bühne staat voel je de menselijke golfslag tot je komen.
Ik ben zover, dat ze mij niet meer kunnen storen.
Ik sta al zolang op het toneel, maar de eersten?
Onze leerlingen?
Het regende vanavond geestelijke bloemen!
René slaapt thans op ’n bed van viooltjes, madeliefjes en vergeet-me-nietjes!
En wij gunnen het hem van harte!
Is dit alles niet wondervol?
Wat is dit woord nu nietig, hè?
Ook dat stoffelijke masker is gevallen.
We gaan regelrecht naar ons naakt-zijn toe!
Ik ben het al zolang en toch, zie je mijn machtig mooi gewaadje niet?
Voor God ben je altijd gekleed.
Buig je maar en je bent er!