Ik nam bezit van mijn eigen sfeer; geestelijke opleiding

Toen ik ontwaakte lag ik op een rustbed.
Om mij heen waren bloemen en de natuur was als een sprookje.
Ik was in het paradijs en lag in een woning die open was en versierd met de bloemen van de sferen.
Ik zag om mij heen naar al dit schoons.
Wat is dat, zag ik goed?
Mijn God, hoe is dat mogelijk.
Voor mij stond Marianne, in sneeuwwit marmer uitgehouwen.
Met één sprong was ik bij het beeld en betastte het van alle kanten.
Het was echt, zuiver aards was het, doch dit beeld straalde licht uit.
Nog was ik van die eerste verwondering niet bekomen, of mijn leider trad binnen.
„Uitgerust, mijn jongen?”
„Ja, vader; ik ben zo gelukkig!”
„Ik ben uw broeder, zult ge dit aanvaarden?”
„Gaarne,” zei ik.
„Kom zet u neer, hoeveel hebben wij elkander niet te vertellen.
Heerlijk geslapen?”
„Ja, meester, heerlijk.”
„Weet ge hoelang ge hebt geslapen?”
„Neen,” zei ik.
„Volgens de aarde hebt ge tien dagen geslapen.”
„Ik kan het bijna niet geloven, maar u heeft mij daarvan in de duisternis verteld.”
„Nu zijt ge wakker en bewust en gaan wij lange wandelingen maken.
Veel heb ik u duidelijk te maken en daarna wachten u andere wonderen.
Gij kunt mij vragen stellen zoveel ge wilt, alles zal u worden opgehelderd.”
Eindelijk was ik dan zo ver gekomen.
Hoe was dit weerzien in de sferen van licht!
Daarna begon ik vragen te stellen.
Dicht naast mijn Marianne zette ik mij neer.
In het midden van mijn geestelijke woning had zij een plaatsje gekregen.
Hoe groot was deze verrassing.
Mijn eerste vraag luidde: „Ben ik in mijn eigen woning, meester?”
„Ja, Lantos, dit is uw hemelse woning, uw eigen bezit.
Uw huis is als uw innerlijke afstemming, naar de liefde die u draagt en die u voor al het leven voelt, dat Gods heilig leven is.
Op aarde bouwt de mens zich een geestelijke woning en de plaats waar gij u thans bevindt, is de kamer van liefde, als wij een aardse vergelijking willen maken.
Een geestelijke woning is dus zoals de mens voelt en aan liefdekracht bezit.
Eenieder die hier binnentreedt, heeft en vindt zijn bezit en dit geldt voor alle sferen.
In de eerste sfeer vinden wij woningen waar duizenden mensen bijeen zijn, maar naarmate de mens ontwikkelt bouwt hij zich een eigen huis.
U ziet, wij hebben hier bloemen en vogels en de natuur, mens en al het andere leven verandert, omdat wij steeds verdergaan, hoger en hoger, totdat wij de goddelijke sferen hebben bereikt.
Hoe zou ons leven zijn, wanneer wij onze aardse vrienden de dieren, de natuur, bloemen, water, bomen en alles wat God heeft geschapen, aan deze zijde zouden moeten missen?
Het was immers niet volmaakt?
De mensen die het Hiernamaals zijn binnengetreden, zij die de sferen van licht hebben bereikt, voelen zich gelukkig.
Al onze woningen zijn open.
Hier hebben en kennen wij geen geheimen.
Dit, mijn broeder, al dit schone en reine, is uw bezit.
In uw woning bevinden zich kamers waar gij u zelf kunt verbinden.
De kamer van gebed, geloof, hoop en vertrouwen, kortom van alle karaktereigenschappen, die de mens bezit.
Er zijn gedeelten die ook voor u onzichtbaar zijn, doch gij gaat verder om u te ontwikkelen.
In een andere en hogere sfeer worden deze zichtbaar voor u en zo gaat gij u zelf kennen.
Hoe hoger u gaat, hoe meer verandert dus ook uw innerlijk leven en alles waarin gij binnentreedt.
Voortdurend zal uw bezit veranderen, uw innerlijk groeien.
Dit is dus uw hemel.
De eerste, tweede en derde sfeer zijn reeds hemelen, maar toch nog louteringssferen, doch wanneer de mens de vierde sfeer binnengaat – die het Zomerland is – voelt hij zich van zijn aards leven verlost.
Dat is de eerste gelukkige sfeer aan deze zijde.
Gij voelt u nu gelukkig, gij denkt in een paradijs te zijn, gij vindt alles wonderbaarlijk, doch wij kennen nog ander en hoger geluk.”
„Waar komt dit beeld vandaan, meester; mag ik u dit vragen?”
„Wel zeker, luister.
Het beeld van Marianne liet ik voor u maken en dit doet men voor iedereen, wanneer dit mogelijk is.
Ik wil u daarmee aantonen, dat zij de ziel is waarmee gij kosmisch zijt verbonden.
Gij beiden zijt tweelingzielen.”
„Wonderlijk is het, meester, u heeft mij zo gelukkig gemaakt.
Kan ik dan hier mijn kunst voortzetten?”
„Dat kunt gij, Lantos.
Wij hebben hier meesters in alle kunsten: de muziek, die gij straks zult beluisteren, de schilderkunst, de beeldende kunst en alles wat de mens door innerlijke drang tot stand weet te brengen.
Gij kunt uw kunstgevoelens ontwikkelen, doch dat komt alles later, nu hebben wij ander en nuttiger werk te verrichten.”
„Hoe komt men hier aan dat sneeuwwitte marmer?
Het straalt, het geeft licht af.”
„Om het u aards te verklaren is niet mogelijk.
Gij kunt dit beeld betasten en u voelt dat het marmer is, doch het straalt zoals het wezen aan liefdekracht bezit, zoals de sfeer waarin het leeft.
In alles ligt Gods heilig leven en omdat het leven is, zal en moet het zijn innerlijk licht uitzenden.
U heeft op aarde en in de duisternis tempels en gebouwen gezien, doch in de duisternis is alles in een dierlijke toestand opgetrokken.
Hetgeen de mens daar tot stand brengt, straalt een bruinachtig roodflitsend licht uit.
Hun leven en hun uitstraling is des duivels.
Maar hoe hoger u nu komt, des te schoner zal de kunst, de mens, de natuur, zullen huizen, gebouwen en tempels zijn.”
„Machtig is het, meester.”
„Alles, u heeft dit op aarde beleefd, komt van deze zijde.
De meesters die u op aarde hebt mogen bijstaan, zijn uit de tweede en derde sfeer afgedaald, om daar de mens het hoogste te geven.
Uw Marianne straalt dus, omdat gij u in deze afstemming bevindt.
Maar niet alleen gij, doch wanneer zij zal sterven, treedt ook zij hier binnen.
Het zou anders niet mogelijk zijn om haar beeltenis een plaats in uw woning te geven.
Wij allen hebben hier onze geliefden om ons heen.
Wanneer zij nog op aarde leven en de man of de vrouw, de zuster of broeder, zo ook het kind is reeds aan deze zijde, dan verfraaien wij hun woning en maken haar gereed voor hen die zullen komen.
Doch wanneer één van hen de duisternis wacht, dan voelt u wel dat er jaren zullen voorbijgaan, voordat dit tot stand kan worden gebracht.
Daarom zijt gij één en zult eeuwig één blijven.”
„Weet u reeds of zij op aarde is?”
„Neen, nog bevindt zij zich in de wereld van het onbewuste.”
„Duurt de verbinding met de aarde zo lang, ik bedoel, is die niet eerder tot stand te brengen?”
„Dat hangt af van het innerlijke leven van de mens.
Honderden jaren kunnen er voorbijgaan voordat het terugkeren plaatsvindt.”
„Zal ik haar daar zien, meester?”
„U zult haar zien.
Wij zullen haar, wanneer het zover is, bezoeken.
Dat alles behoort bij mijn taak en wanneer gij uw sfeer hebt aanvaard en in bezit hebt genomen, gaan wij aan ons grote werk beginnen.
Doch eerst, zo ik reeds zei, zullen wij wandelingen maken; want er is veel dat ik u zal moeten verklaren.”
„Leeft u in de vijfde sfeer, meester?”
„Ja, Lantos.”
„En u komt tot mij?”
„Van hieruit begint ons werk.
Hij, die u naar hier begeleidde heeft u daarvan verteld.”
„Keert de meester naar die sfeer terug?”
„Neen, hij heeft op aarde een zending te volbrengen en ontvangt dus een andere taak.”
„Wordt hij daar geboren?”
„Neen, zijn kringloop is ten einde.”
Vogels vlogen af en aan en ik keek naar hen.
Dicht bij mij namen zij plaats en liefkoosden mij, door op mijn schouders te gaan zitten.
„Uw vrienden de dieren komen u bezoeken.
Zij voelen de liefde van de mens die hier leeft.
Eenieder die van de aarde of uit de duisternis hier binnentreedt, wordt door het leven ontvangen en begroet.”
Ik kon geen woorden vinden voor dit grote gebeuren.
Hoe ver is de mens op aarde van al deze schoonheid verwijderd, dacht ik.
„Kom wij gaan nu een wandeling maken.”
Tezamen met mijn leermeester ging ik naar buiten.
Waar ik ook keek, overal waren mensen.
Hoe machtig is dit leven.
Stil van geluk werd ik door het zien van al die prachtige tempels en gebouwen.
Overal kunst in een onvergelijkelijke stijl opgetrokken.
Wij brachten een bezoek aan de tempel van beeldende kunst.
Ik kan niet beschrijven hoe verwonderd ik was, in het leven na de dood zulke schone kunst te zien.
Daaraan zou ik op aarde niet hebben gedacht en om dat te aanvaarden nog veel minder.
Beeldhouwwerk zag ik, zoals men op aarde niet kende.
Stil, in gedachten verdiept, stond ik naar de meesters te kijken.
Vrouwen en mannen waren bijeen.
De man schiep wonderen, door de liefde van zijn ziel daartoe geïnspireerd.
Ook hoorde ik muziek en gezang en zag wezens in prachtige gewaden gekleed.
Zij waren als engelen.
En toch was ik eerst in de tweede sfeer.
Steeds ging men hoger en verder.
Hoe voelde ik dit alles aan.
Voor deze kunst moest men ontzag voelen.
Ik knielde neer en dankte mijn Vader voor alles aan mij gegeven.
Lang bleef ik in gebed verzonken.
Eindelijk kon ik mij vrijmaken.
Hoe groots was het wat ik zag.
De liefde van al deze mensen lachte mij toe.
De vrouw, ik voelde dit duidelijk, was de bezieling.
Die bezieling was liefde.
Ach, had ik dit op aarde mogen bezitten.
Maar ik voelde tevens, dat dit niet mogelijk was, omdat men deze geestelijke afstemming moest hebben bereikt.
Op aarde was ik nog niet zo ver en zou daar deze kunst niet hebben kunnen aanvoelen.
Machtige beeldengroepen zag ik.
Als kunstenaar trok mij dit alles geweldig aan.
Lang vertoefden wij hier en gingen toen opnieuw in de natuur.
Waar ik ook zag, overal liefde en geluk.
Hemels was alles wat ik waarnam.
Uren achtereen wandelden wij voort, alles lachte mij toe en mijn innerlijk stond voor al dit reine open.
Door mijn meester beleefde ik dit grote en machtige gebeuren.
Daarna begon ik weer vragen te stellen.
„Is er een einde aan iedere sfeer, meester?”
„Ja, broeder Lantos, er is een einde.
Wenst gij de derde en de vierde sfeer niet binnen te gaan?”
„Ja, dat wil ik.”
„Welnu, wanneer het voor u mogelijk is daarbinnen te treden en u het als uw eigen bezit kunt noemen, zullen eens al de sferen die onder de eerste geestelijke gelukkige afstemming liggen, oplossen.
Eerst dáár voelt u zich geestelijk gelukkig.”
„Is het nu reeds mogelijk voor mij de derde sfeer binnen te gaan?”
„Neen, dat is niet mogelijk en toch lopen al de sferen ineen en hebben verbinding met elkander.”
„Ik kan dus verdergaan, steeds en steeds verder en toch kom ik niet in een hogere sfeer?”
„Zo is het.
U heeft dit reeds in de duisternis beleefd, toen gij die schimmen wilde volgen.”
„Weet u daarvan, meester?”
„Ik volgde u toch in alles.”
Wonderlijk dacht ik, hoe groot zijn de krachten van deze wezens.
„Is het mogelijk voor mij ook hier te zweven?”
„Dat kunt ge, doch in uw eigen sfeer hebt u dat nog te leren.
U kunt het eens proberen.”
Ik stelde mij in, maar ik kon mij niet verplaatsen.
Ik vroeg: „Hoe komt dit?”
„Dat is duidelijk.
U kunt niet hoger gaan dan de krachten die in u zijn.”
„Maar ik voel toch duidelijk een andere sfeer?”
„Dat is wel mogelijk, want u voelt verder en dieper en het betekent, dat u reeds met een hogere sfeer in verbinding zijt getreden.
Toch moet gij u die laatste krachten eigen maken en dan eerst kunt gij u in uw eigen sfeer verplaatsen.”
„Ik kan dus gaan waarheen ik wil, maar niet hoger?”
„Ja, zoals in de duisternis.”
Ik begreep.
„Wanneer ik u duidelijk heb gevoeld, stel ik mij iedere sfeer als het heelal voor; is dit een goede vergelijking?”
„Zeer juist gevoeld.
Een sfeer is als het heelal.
Uw woning, de sfeer waarin u leeft en u zelf, hebben een kosmische afstemming.”
„Hoeveel afstemmingen heeft men in het heelal?”
„Zeven.”
„Tot welke behoort de aarde?”
„Tot de derde kosmische graad.”
„Komen wij uit de eerste graad?”
„Ja.”
„Hoevele malen zijn wij daar geweest, voordat wij in de tweede graad zijn overgegaan?”
„Dat is niet vast te stellen, doch zolang totdat wij die sfeer als bezit in ons dragen.”
„Ik voel nu de derde graad in mij, komt dat omdat ik mijn kringloop heb beëindigd?”
„Heel duidelijk, Lantos, zo is het.”
„Is dit alles kosmisch?”
„Dit alles heeft een kosmische betekenis.
De mens op aarde, u heeft dat beleefd, heeft een stoffelijke, een geestelijke en een kosmische afstemming.
Doch op aarde reeds ligt diep in hem die kosmische graad, dat is, dat hij op God afstemming heeft en tot zijn Vader kan terugkeren.
Was die afstemming niet in hem, dan zou de mens dáár en in dit leven eeuwig leven, doch wij zouden niet verder en niet hoger kunnen gaan.”
„Maar waar bevindt zich nu de vierde graad van kosmisch leven?
Is dat een planeet?”
„Ja.
De vierde graad van kosmische mentaliteit is een planeet, die honderden malen groter is dan de aarde.
Ook zij neemt haar plaats in het universum in zoals vele andere.”
„Leven daarop mensen?”
„Ja, doch ze zijn verder dan wij, dus geestelijker.”
„Doodt men daar niet meer?”
„Neen.
Zou u thans nog kunnen doden?”
„Neen, het is mij niet mogelijk, dat niet meer.”
„Zo ziet u dat de mens steeds verder gaat, althans het leven, om zich het hoogste en dat is de goddelijke liefde, eigen te maken.”
„Wanneer de mens daar sterft, waarheen gaat dan de ziel?”
„De mens die op die planeet sterft gaat naar het land aan Gene Zijde, dus hier.”
„Hier, zegt u?”
„Ja, Lantos, hier, zij zijn onzichtbaar voor ons.”
„En de hoogsten eveneens?”
„Juist, ook de goddelijke mens.
U voelt, dat de ziel of het leven dat de mens is, tussen de voordierlijke en de goddelijke sfeer leeft.
In het heelal zijn zeven graden van mentaliteit en wij nu bevinden ons in de derde graad.
Maar alle mensen die op aarde leven, al dat leven en ook wij die ons stoffelijk lichaam reeds hebben afgelegd, bevinden zich in de derde kosmische graad, tot aan de laatste en hoogste sfeer, de zevende sfeer.”
„Is die vierde kosmische graad ook voor u niet zichtbaar?”
„Neen, voor mij niet.
Doch de meesters die tot aan de mentale gebieden zijn gekomen, hebben reeds verbinding met de vierde mentaliteit.
Zoals u met de derde sfeer verbinding hebt en die verbinding in u voelt, waarop gij u van hieruit reeds kunt afstemmen, kunnen zij zich met die graad verbinden en voelen zij het leven dat daarin leeft.”
„Haast onbegrijpelijk, meester, maar hoe diep is alles.”
„Zie, daar voor u.”
Ik keek in de richting waar de meester mij op attent maakte, maar ik wist niet wat hij bedoelde.
Ik wilde het hem vragen, doch tot mijn schrik was hij verdwenen.
Wat betekende dit?
Ik hoorde echter op hetzelfde ogenblik zeggen: „Hoort u mij, Lantos?”
„Ja meester,” zei ik.
„Welnu, ik ben voor u thans onzichtbaar en zo zijn voor mij de hogere sferen onzichtbaar die boven mijn sfeer liggen.
Zo zijn de vierde, vijfde, zesde en zevende kosmische mentaliteit, het kosmische leven, voor ons allen onzichtbaar en eerst dán zullen al die problemen en wonderen oplossen, wanneer wij in dat stadium van ontwikkeling zijn gekomen.
Ik werkte op u in toen gij op aarde leefde.
Daar heb ik u met het verleden verbonden.
In uw cel was het dus voor mij mogelijk, mijzelf te laten zien.
In al die andere toestanden liet ik u het leven voelen en ik werkte tevens op u in, toen u de monnik en die ongelukkige vrouw tezamen hebt verbonden.
Bij al uw werk hielp ik u en wel vanuit mijn eigen sfeer.
Ik hield mijn verbinding in stand en bracht u met uw eigen kind in verbinding.
Waarheen u ook ging en wanneer u hulp nodig had en die u aan uw Almachtige Vader vroeg, dan werd die hulp u door de meesters gegeven.
U ziet, mijn Lantos, dat de mens steeds één is en dit zal blijven, wanneer hij die verbinding zelf wil.
U ziet en voelt tevens, dat alle wonderen eerst dan kunnen oplossen, wanneer de mens in dat stadium van ontwikkeling is gekomen.
Toen u in de hel leefde kon ik u niet van een Vader van Liefde overtuigen, doch thans, nu u waarneemt dat er een hoger gaan is, kunt u dit alles aanvaarden en buigt gij uw hoofd.
Ik trok mij terug, om u voor nog grotere wonderen gereed te maken, die u straks zult beleven.
Ik kan mij met u verbinden, met u spreken en toch ben ik een onzichtbare voor u, toch is dit werkelijkheid.
Zo kunnen en zullen zij, die zich de kosmisch ontwaakten noemen, meer zien dan wij van een hoger verdergaan en zo is het mogelijk dat zij ons met het hoogste wonder kunnen verbinden.
Dat is de kringloop der ziel, de reïncarnatie, de wedergeboorte op aarde.
Dit wonder zult u beleven en wel door de kosmische meesters.
Ik spreek tot u uit de derde sfeer en zal thans weer tot u terugkeren.
Let op, Lantos.”
Nu zag ik een licht waas tot mij komen en toen het een tiental passen van mij verwijderd was, verdichtte het zich als in mijn cel en duidelijk zag ik de meester.
Langzaamaan voltrok zich dit proces, totdat hij zijn vorige toestand, waarin ik leefde, had aanvaard.
„Wonderlijk is het meester.”
„Deze wonderen kunt gij u eigen maken.
Veel van die wonderen zijn reeds in u en toch, het is steeds weer opnieuw een wonder wanneer men dit waarneemt.
Gij kunt u reeds voor verschillende sferen onzichtbaar maken.
Het zal u dus duidelijk zijn dat wij de vierde kosmische mentaliteit niet kunnen waarnemen.
Maar al die wezens leven in en om ons heen en zullen ook ons aansporen hen te volgen.
God schiep dus niet alleen de aarde, zoals u op aarde dacht.
Er zijn heel veel planeten waarop mensen leven en al dat leven is God.
Mij is opgedragen, ik heb u dit reeds verteld, de mens op aarde van ons leven en van zijn kringloop te overtuigen.
U mag dit alles aan de aarde vertellen en daarbij zult u door een andere meester worden geholpen.
Gij gaat dan door een aards instrument alles van uw leven vertellen, wat u van uw geboorte en sterven op aarde heeft beleefd, maar tevens wat u nog beleven zult.
Dit is mijn en uw taak, broeder Lantos.”
„Dat is een grote genade, meester.
Waar heb ik dat aan verdiend?”
„U behoort bij mij, zoals ik reeds zei, maar uw leven heeft verschillende aspecten.
Daarin liggen al uw vragen „waarom en waarvoor” die u reeds hebt beleefd, dan uw bijzondere overgang en binnentreden in deze wereld, maar vooral en wel hierom, omdat het kosmisch mogelijk is.
Dat alles houdt verband met de aarde, omdat de mens in een geestelijk stadium verkeert en de eeuw van geestelijke vooruitgang in aantocht is.
Op aarde is dit nog niet te bespeuren en toch ligt dit vast.
De eeuw van kunst is voorbij, nu ontvangt het leven op aarde geestelijk voedsel, en zullen zij hun ware God leren kennen.
Duizenden met ons zijn op weg, op alle hoeken van de aarde trachten wij verbindingen tot stand te brengen.
Wie zich op aarde voor een hoger leven openstelt, zal geestelijk voedsel ontvangen.
Van onze zijde trachten wij hen van ons leven te overtuigen, van een eeuwig voortgaan, van liefde en geluk, van hun kringloop der aarde, van wetten en problemen en van wonderen.
Duizenden, zei ik, neen miljoenen bevinden zich reeds op aarde en wij allen doen één werk, voelen één liefde, kennen maar één God en geven ons geheel voor de mensen, die onze zusters en broeders zijn.
U bent in waarheid uitverkoren en dat zijn wij allen, om dit werk op aarde (te doen) en van ons geluk te mogen vertellen.
Maar daarbij komt nog uw verbinding met Marianne, uw tweelingziel en dat u haar en Roni, zo ook uw ouders, op aarde zult ontmoeten.
Dit alles zal de mens kracht geven zich voor deze grote liefde gereed te maken.
Het is een grote genade dit voor de meesters te mogen doen en vergeet dit nimmer.
Thans zijn wij reeds aan het werk, want uw binnentreden, uw ontwaken en al de wandelingen die wij zullen gaan doen, uw eigen denken en beleven, behoort tot dit werk.
Niets zal ervan verloren gaan.
Alles zult gij, maar dan beknopt, op aarde mogen vertellen.”
„Ben ik krachtig genoeg dit te kunnen, meester?
Kan ik dit alles in woorden beschrijven?”
„Ik zei u reeds dat u geholpen zult worden, ook dit zal voor u een wonder betekenen.”
„Hoe moet ik u danken, meester?”
„Gij moogt mij niet danken, doch dank God voor deze genade.
Wij zullen nu verdergaan en ik zal u alleen dat duidelijk maken, wat met onze zending te maken heeft.
Ik blijf dus bij een vast plan.
Over de eeuwigheid kunt u boekdelen schrijven en toch is dit de bedoeling niet.
Ziedaar!
Hier voor u staat de tempel van muziek en daar zullen wij binnengaan.”
Een prachtig gebouw trad ik nu binnen en werd stil toen ik deze muziek hoorde.
Hoe machtig, hoe hemels, hoe goddelijk was het!
Ik zette mij neer en luisterde aandachtig.
Hoe wonderlijk, na de dood nog muziek, schilderkunst en beeldende kunst, bloemen, bomen, vogels en duizend, neen miljoenen andere dingen die de mens gelukkig maken.
Wat ik hoorde was een levenssymfonie, zoals de meester mij zei.
Hier wordt het leven vertolkt.
Men begint op aarde en door al die levenstoestanden te vertolken, krijgt men dit geheel.
Ik voelde daarin liefde, eenzaamheid, meditatie, geloof, gebed, vertrouwen, hartstocht, vernietiging en vele andere eigenschappen die de mens bezit.
Men moet dit alles beleven wil men de diepte en de heiligheid ervan kunnen voelen.
Een tijdlang bleven wij bij de meesters in de muziek, daarna gingen wij verder.
Dit alles beleeft iedereen, die de sferen van licht binnentreedt.
Ieder mens, al het leven dat op aarde leeft, zal dit ontvangen.
Weken en maanden, neen jaren duurde het voordat ik in mijn geestelijke woning terugkeerde.
Eerst nu had ik van mijn eigen sfeer bezit genomen.
Nu wist ik hoe ver ik kon gaan en dat ik niet behoefde te proberen, de derde sfeer binnen te treden.
Ook hier riep een onzichtbare macht mij een onverbiddelijk halt toe.
Aan de rand van de derde sfeer werd mij dit halt toegeroepen en daarnaar had ik te luisteren.
Zo wijst ons innerlijk ons zelf een plaats aan en wel die plaats, die ons toebehoort.
Geen schrede kon ik verdergaan dan ik innerlijk aan kracht bezat en dat is de liefde die de mens voelt en bezit voor het leven, dat in alles leeft.
Toen ik mijn geestelijke woning binnentrad, zag ik alles weer anders.
Aan de voeten van Marianne zette ik mij neer, om te mediteren.
Mijn meester keerde naar zijn eigen sfeer terug.
Alles voelde en doorvoelde ik wat mij was meegedeeld.
Er wachtte mij een grote taak en daarvoor zou ik mij gereedmaken.
Veel had ik nog te leren, maar eens zou ik mijn Marianne zien en aan deze zijde zouden wij hand in hand verdergaan, de goddelijke sferen tegemoet.
God schiep de mens en in de mens lag goed en kwaad.
Hij moest trachten die slechte en kwade eigenschappen af te leggen en in goede te veranderen.
Dat was evolueren, dat was verder en hoger gaan, dat waren afstemmingen en mentaliteiten.
Nu begreep ik het, want ik voelde het in mij.
Hoe sloot dit alles ineen!
Duizenden jaren was ik oud, wellicht miljoenen.
Lange tijd mediteerde ik en toen ik gereed was, dacht ik aan mijn meester.
Spoedig trad hij mijn woning binnen.
„Bent u gereed en heeft u mij geroepen, Lantos?”
„Ik dacht heel innig aan u, meester.”
„Zo te denken doet u met mij verbinden.
Die gedachten heb ik opgevangen.
U ziet, steeds verbinding, overgaan naar andere krachten.
Mensen zijn één, omdat zij leven zijn en betekenen.”